Wat is de invloed van (niet-)werkende moeders op de beroepsstatus van hun kinderen?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wat is de invloed van (niet-)werkende moeders op de beroepsstatus van hun kinderen?"

Transcriptie

1 Wat is de invloed van (niet-)werkende moeders op de beroepsstatus van hun kinderen? Een onderzoek naar de relatieve invloed van beroepsstatus van vader en moeder en de invloed van de arbeidsmarktparticipatie van moeder op de beroepsstatus van hun kinderen Masterthesis Sociologie Student: Hanna Rovers Studentnummer: Adres: Van der Pekstraat 9hs, 1031 CN Amsterdam adres: Begeleider: Prof. dr. H.B.G. Ganzeboom Tweede beoordelaar: Dr. D. Pavlopoulos Faculteit der Sociale Wetenschappen Vrije Universiteit van Amsterdam Datum: 9 augustus 2014

2 Inhoudsopgave 1. Inleiding en probleemstellingen Theoretisch kader Het statusverwervingsmodel van Blau en Duncan: de invloed van de vader Probleemstelling 1: Zes modellen voor het combineren van de invloed van zowel vader als moeder Probleemstelling 2: Trends in relatieve invloed van vaders en moeders Probleemstelling 3: Het effect van de arbeidsmarktparticipatie van de moeder Methoden Onderzoeksmodellen Datasets Operationalisaties Missende waarden Resultaten Beschrijvende statistieken Correlaties Regressie-analyses Probleemstelling 1: Relatieve invloed van de beroepsstatus van zowel vader als moeder Probleemstelling 2: Trends in intergenerationele sociale reproductie Probleemstelling 3: Effect van arbeidsmarktparticipatie van moeder Conclusies Mogelijke beperkingen en vervolgstappen van het onderzoek Beperkingen Vervolgstappen Bibliografie Databronnen Tabellen en Figuren... 33

3 1. Inleiding en probleemstellingen De afgelopen decennia is er veel onderzoek gedaan naar intergenerationele sociale reproductie. Hierbij wordt gekeken in hoeverre het opleidingsniveau en de beroepsstatus van de leden van een samenleving wordt bepaald door het opleidingsniveau en de beroepsstatus van hun ouders. Sociale reproductie (meestal verwoord als het tegenovergestelde: sociale mobiliteit) is een belangrijk onderwerp in de maatschappij omdat het betrekking heeft op de kansen die een individu heeft; als er weinig sociale mobiliteit is, zijn individuen in grote mate afhankelijk van de beroepsstatus van hun ouders voor hun toekomst. Een samenleving waarin sociale reproductie sterk is en de sociale mobiliteit gering, wordt een gesloten samenleving genoemd: bij je geboorte staat al vast wat je later zult worden. In een zeer grootschalig onderzoek stelden Ganzeboom en Luijkx in 1995 vast dat er in Nederland sinds 1958 voor zowel mannen als vrouwen een trend naar steeds meer intergenerationele beroepsmobiliteit is opgetreden. Op basis van een vergelijkende heranalyse van 18 databestanden verzameld tussen 1970 en 1993 verwachtten de auteurs dat de intergenerationele reproductie op basis van beroep tussen 2015 en 2025 verdwenen zal zijn (Ganzeboom & Luijkx, 1995: 27). Een omvangrijker analyse wordt gerapporteerd door Ganzeboom & Luijkx (2004). Op basis van 41 databestanden verzameld tussen 1970 en 2003 constateerden zij dat de trend heeft doorgezet. In beide analyses baseerden de auteurs zich echter alleen op onderzoeksgegevens die betrekking hadden op de beroepsstatus van de vader en hebben zij de beroepsstatus van de moeder niet meegenomen. Zij volgden daarmee het voorbeeld van veel mobiliteitsonderzoek, om te beginnen dat van Blau & Duncan (1967) over de Verenigde Staten. De traditionele rechtvaardiging van de beperking van sociaal mobiliteitsonderzoek tot alleen vaders is drievoudig: (A) heel veel moeders hebben geen beroep, en al helemaal niet in de situatie waarin kinderen de meest cruciale stappen in hun loopbaan doen, namelijk in het secundair onderwijs en bij de intrede in de arbeidsmarkt; (B) voor zover moeders wel een beroep hebben is dit qua (economische) betekenis secundair aan het beroep van de vader; (C) beroepen van moeders zijn gecorreleerd met die van vaders en er kan daarom niet veel extra variantie verklaard worden door het beroep van moeder in de analyse toe te voegen (samengevat door Korupp, 2000, 4-5). Toch is allang uit onderzoek gebleken dat de beroepsstatus van de moeder wel degelijk van belang is. Korupp (2000) stelt dat de beroepsstatus van de moeder van invloed is op de beroepsstatus van haar kinderen, maar vooral voor haar dochters. Ook Khazzoom (1995) en Kalmijn (1994) vinden dat de beroepsstatus van de moeder van belang is voor het verklaren van de beroepsstatus van haar kinderen. 1

4 In Tabel 1 (de hierin gebruikte gegevens worden verderop toegelicht) blijkt dat er in de laatste decennia een grote verschuiving heeft plaatsgevonden in het percentage moeders dat werkte, met name ook toen de kinderen 15 jaar oud waren; van de moeders van respondenten uit het geboortecohort heeft 52,0% nooit gewerkt en werkte 11,1% toen de respondent 15 jaar oud was, van de moeders van de respondenten uit het geboortecohort heeft maar 15,1% nooit gewerkt en werkte 47,7% van de moeders toen de respondent 15 jaar oud was: 36,6% meer dan de moeders van de respondenten uit het geboortecohort De tabel maakt nog iets anders duidelijk: zowel vroeger als nu was er een grote groep moeders die weliswaar niet werkten toen de ondervraagde 15 jaar oud was, maar wel een beroep daarvoor hebben uitgeoefend. Een vraag die opkomt naar aanleiding van bovenstaande verschuiving is welke gevolgen deze heeft voor de intergenerationele sociale reproductie: is de moeder belangrijker geworden in het verklaren van de beroepsstatus van haar kinderen of is haar beroep nog steeds secundair aan dat van de vader van de kinderen? En verandert daarmee het beeld van een steeds open wordende Nederlandse samenleving? Daarnaast is de vraag wat de invloed is van moeders die wel een baan hebben gehad maar al vroeg in het leven van hun kinderen daarmee zijn gestopt; hebben deze banen inderdaad geen effect op de beroepsstatus van de kinderen? In deze masterthesis zal aan de hand van recente en oudere surveydata worden gekeken naar de intergenerationele reproductie op basis van de beroepsstatus van zowel vaders als moeders. Daarbij zal worden gekeken naar de veranderingen in deze intergenerationele reproductie en het effect van (niet-) werkende moeders op de intergenerationele reproductie. Dit zal worden gedaan teneinde drie probleemstellingen te beantwoorden: 1. Wat is de relatieve invloed van de beroepsstatus van vaders en moeders op de beroepsstatus van zonen en dochters? 2. Is er sprake van een andere trend wanneer moeders worden toegevoegd aan het verklaringsmodel voor intergenerationele sociale reproductie in Nederland? 3. Welk effect heeft het al dan niet stoppen met werken van moeder in verschillende levensfases van het kind op intergenerationele sociale reproductie? 2

5 2. Theoretisch kader In dit hoofdstuk zullen de probleemstellingen theoretisch worden benaderd door allereerst de bespreking van het statusverwervingsmodel van Blau en Duncan (1967) en vervolgens drie verschillende theoriefragmenten, behorend bij de drie probleemstellingen. Deze theoriefragmenten zullen uitmonden in verwachtingen over de probleemstellingen. 2.1 Het statusverwervingsmodel van Blau en Duncan: de invloed van de vader In 1967 hebben Blau en Duncan het bekende statusverwervingsmodel met betrekking tot beroep opgesteld om zo intergenerationele reproductie te analyseren. Het basismodel van statusverwerving wil door middel van directe en indirecte effecten verklaren hoe de beroepsstatus (van mannen in de Verenigde Staten in 1962) geassocieerd is met de beroepsstatus van de vader, zie Figuur 1. Volgens het model worden daarbij twee tussenstappen gemaakt, eerst naar de opleiding en vervolgens naar het beroep bij intrede in de arbeidsmarkt. De totale samenhang van vaders beroep met het beroep van de ondervraagde mannen (0.41) verloopt voor ongeveer de helft via de opleiding, voor een kwart via het eerste beroep en het overige kwart is direct, dat wil zeggen blijft onverklaard (Blau en Duncan, 1967). De rol van opleiding, maar ook van het eerste beroep in intergenerationele reproductie is dus cruciaal. Het statusverwervingsmodel van Blau & Duncan maakt in het bijzonder duidelijk dat als we iemands eerste beroep weten, we tamelijk veel weten in welke mate men in de beroepsloopbaan aan het beroep van de vader vastzit. 2.2 Probleemstelling 1: Zes modellen voor het combineren van de invloed van zowel vader als moeder Hoewel het statusverwervingsmodel van Blau en Duncan (1967) nog steeds veel gebruikt wordt in het onderzoek naar intergenerationele reproductie, zijn er al lange tijd onderzoekers die pleiten voor het opnemen van de kenmerken van moeder in het model voor statusverwerving (Acker, 1973). In de jaren 70 is in de sociologie een discussie ontstaan over hoe beroepen van mannen en vrouwen invloed hebben op gezinskenmerken (Acker, 1973; Oppenheimer, 1977). Hoewel deze discussie in eerste instantie betrekking had op politieke identificatie en politieke gedragingen, heeft zij implicaties voor patronen van intergenerationele sociale reproductie. Deze discussie is samengevat door Korupp (2000), die zes verschillende 3

6 modellen onderscheidt voor het combineren van de invloed van vader en moeder: het conventionele model, het dominantiemodel, het modified dominantiemodel, het joint model (vertaald: het gezamenlijke model), het seksespecifieke model en het individuele model (Korupp, 2000). Het conventionele model stelt dat intergenerationele reproductie te verklaren is aan de hand van kenmerken van de vader. Dit model veronderstelt dat moeders sociaal-economisch afhankelijk zijn van vaders, waardoor de statusoverdracht uitsluitend via vaders verloopt en moeders geen aanvullende waarde hebben in de statusoverdracht. Dit model werd impliciet dan wel met zoveel woorden (Goldthorpe, 1983) tot de jaren 80 in de meeste onderzoeken naar intergenerationele reproductie gehanteerd. Het dominantiemodel stelt dat intergenerationele reproductie het beste verklaard kan worden door te kijken naar de ouder met de hoogste sociaal-economische status. De ouder met de hoogste sociaal-economische status heeft de statuspositie in de familie en probeert deze over te brengen op de kinderen (Erikson, 1984). Als het de vader is die de hoogste positie inneemt zoals vaak verondersteld wordt, is dit model identiek aan het conventionele model, maar het biedt ruimte voor de gevallen waarin moeders status hoger is dan die van de vader. Een minder strikte variant van het dominantiemodel is het modified dominantiemodel, dat stelt dat ook de ouder met de lagere sociaal-economische status hulpbronnen doorgeeft aan de kinderen. Deze ouder moet daarom ook worden meegenomen in het model, nadat gekeken is naar het effect van de ouder met de hoogste sociaal-economische status. Dit is vooral belangrijk voor gezinnen waar de ouder(s) ongeschoold werk verricht(en) (Garnsey, 1978). Het joint model verklaart intergenerationele reproductie door te stellen dat beide ouders een even grote invloed hebben en dat daarom het beste gekeken kan worden naar het gemiddelde opleidingsniveau en de gemiddelde beroepsstatus van beide ouders. Hierbij wordt verondersteld dat de status van het kind ongeveer gemiddeld wordt tussen de status van zowel de vader en de status van de moeder (Beller, 2009). Het seksespecifieke model stelt dat intergenerationele reproductie het beste verklaard kan worden door te kijken naar de ouder met dezelfde sekse (dus dochter-moeder en zoonvader) omdat kinderen vaak de ouder met dezelfde sekse als voorbeeld nemen (Boyd, 1989). In eerder onderzoek zijn vaak aanwijzingen voor seksespecifieke roloverdracht gevonden, hoewel dat niet inhoudt dat de ouder met de andere sekse onbelangrijk is. Het individuele model, tot slot, stelt dat intergenerationele reproductie het beste geanalyseerd kan worden door de status van zowel vader als moeder afzonderlijk te onderzoeken. Vaak hebben vaders de financiële hulpbronnen binnen het gezin en moeders de autoriteit omdat vader vaak weg is. Hierdoor heeft moeder meer invloed op de inzet van het 4

7 kind op school. Beide ouders zijn dus van belang voor het verklaren van de status van hun kind (Acker, 1973; Dronkers, 1995). Van bovenstaande modellen geeft het individuele model het meeste complete beeld van beide ouders, zeker als het voor mannen en vrouwen afzonderlijk wordt berekend. De andere genoemde modellen kunnen in feite als restricties op het individuele model beschouwd worden, en wel de volgende: Seksespecifiek: het effect van vaders op dochters en van moeders op zonen wordt op nul gezet. Gezamenlijke model: het effect van vader en moeder worden aan elkaar gelijk gesteld. (Modified) dominantie model: de verhouding van de effecten tussen vader en moeder hangt af van hun verschil in status. Conventioneel model: het effect van moeder wordt op nul gezet. Uit het onderzoek van Korupp et al. (2002) blijkt dat de waarheid in het midden ligt: de meest strikte varianten worden telkens verworpen. In het hier gerapporteerde onderzoek wordt het individuele model als uitgangspunt genomen. Het individuele model wordt verwoord in H 1-H 3. Hierbij wordt rekening gehouden met mogelijke seksespecifieke reproductie. Hiervoor wordt gekeken naar de verschillen tussen zonen en dochters. Verwacht wordt in lijn met Beller (2009) en Korupp et al. (2002) dat er sprake is van seksespecifieke overdracht: H`1: Zowel de beroepsstatus van vader als moeder hebben een substantieel effect op de beroepsstatus van hun kind. H 2: De beroepsstatus van vaders is belangrijker voor zonen dan de beroepsstatus van hun moeder. H 3: De beroepsstatus van moeders is belangrijker voor dochters dan de beroepsstatus van hun vader. 2.3 Probleemstelling 2: Trends in relatieve invloed van vaders en moeders Blau en Duncan (1967) hebben in hun model van statusoverdracht alleen gekeken naar het effect van het opleidingsniveau en de beroepsstatus van de vader. In navolging van Blau en Duncan hebben veel andere onderzoekers ook alleen gekeken naar statusoverdracht op basis van het opleidingsniveau en de beroepsstatus van de vader (gerechtvaardigd door de drie 5

8 redenen uit de inleiding: weinig moeders hebben een beroep, de eventuele beroepsstatus van moeder is secundair aan die van vader en er is een hoge correlatie tussen de beroepsstatus van beide ouders). In deze onderzoeken wordt vaak een afnemende trend in intergenerationele sociale reproductie gevonden (Ganzeboom en Luijkx, 1995, 2004; Breen en Jonsson, 2005; Van Eijck en Kraaykamp, 2009). Korupp et al. (2002) opperen de mogelijkheid dat deze trends kunnen worden verklaard doordat geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat het opleidingsniveau en de beroepsstatus van moeder steeds belangrijker geworden is ten opzichte van die van de vader, waardoor de totale intergenerationele reproductie niet afneemt maar verschuift naar de indicatoren van de moeder. Deze conclusie trekt Marks (2008) ook in zijn onderzoek met betrekking tot de schoolprestaties van studenten in 32 landen. Korupp et al. (2002) vinden daarentegen in hun eigen onderzoek op basis van enkele datasets uit de Verenigde Staten, West-Duitsland en Nederland dat de invloed van beide ouders weliswaar van significant belang is voor het opleidingsniveau van hun kind, maar dat de invloed van de moeder kleiner is en sneller afneemt dan die van de vader. Daarnaast werd gevonden dat het effect van de beroepsstatus van de vader halveert voor dochters tussen de cohorten, maar dat er bij zonen geen sprake is van een afnemende trend (Korupp et al., 2002). Op basis van deze voorgaande onderzoeken kan de volgende verwachting worden opgesteld: H 4: Het effect van de beroepsstatus van moeders is kleiner dan het effect van de beroepsstatus van vaders maar neemt historisch gezien minder snel af dan dat van de vader. Daarnaast zal het toenemende aantal werkende moeders leiden tot minder seksespecifieke overdracht doordat de seksespecialisatie van beroepen is afgenomen. Gecombineerd met bovenstaande onderzoeken kan de volgende verwachting worden opgesteld: H 5: Het effect van de beroepsstatus van beide ouders wordt minder seksespecifiek tussen de cohorten. 2.4 Probleemstelling 3: Het effect van de arbeidsmarktparticipatie van de moeder In het onderzoek naar de arbeidsmarktparticipatie van moeders worden twee verschillende argumenten onderscheiden over het effect van de arbeidsmarktparticipatie van moeder op de status van haar kinderen (Kalmijn, 1994; Korupp, 2000): het tijdsbudgetargument en het hulpbronargument. Het hulpbronargument veronderstelt dat een werkende moeder meer sociaal-economische hulpbronnen heeft opgebouwd, hetgeen een positief effect heeft op de 6

9 beroepsstatus van haar kind. Het tijdsbudgetargument veronderstelt dat niet-werkende moeders meer tijd hebben om hun sociaal-economische hulpbronnen over te brengen op hun kinderen juist omdat zij niet werken. Volgens deze veronderstelling leidt juist het niet-werken van moeders tot meer succes in de loopbaan van hun kinderen. Kalmijn (1994) vindt in zijn onderzoek bevestiging voor het hulpbronargument: werkende moeders met een hoge beroepsstatus hebben een positief effect op het opleidingsniveau van hun kinderen. Bovenstaande argumenten kunnen ook als moderatie-effecten worden opgevat, waarbij beroepsstatus gezien kan worden als indicator van het aantal hulpbronnen en arbeidsmarktparticipatie als indicator voor tijdsbudget. Op basis hiervan kan verondersteld worden dat een moeder met een hoge beroepsstatus, dus veel sociaal-economische hulpbronnen, beter niet zou kunnen werken om de relatief grote hoeveelheid hulpbronnen over te brengen. Een moeder met een lage beroepsstatus zou beter wel kunnen werken om meer sociaal-economische hulpbronnen te vergaren. Korupp (2000: 72) vindt voor bovenstaande verwachtingen deels ondersteuning in haar onderzoek: een werkende moeder met een lage beroepsstatus leidt tot een lagere beroepsstatus van haar kind en voor kinderen van moeders met een hoge beroepsstatus wordt een positief effect gevonden, ook als zij niet meer werkt. Op basis van bovenstaande onderzoeken zijn de volgende verwachtingen opgesteld: H 6: Kinderen van een werkende moeder hebben een hogere beroepsstatus dan kinderen van een niet-werkende moeder. H 7: Kinderen van werkende moeders met een lage beroepsstatus hebben een lagere beroepsstatus dan kinderen van niet-werkende moeders met een lage beroepsstatus. H 8: Kinderen van niet-werkende moeders met een hoge beroepsstatus hebben een hogere beroepsstatus dan kinderen van werkende moeders met een hoge beroepsstatus. 7

10 3. Methoden 3.1 Onderzoeksmodellen In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van vaders en moeders beroep op het eerste beroep van de ondervraagden. Ik beperk me tot de totale effecten en ga niet in op de opdeling daarvan in directe en indirecte effecten, hoewel dit wel onderdeel is van het model van Blau en Duncan (1967). Het onderzoek wordt uitgevoerd in drie stappen, neergelegd in drie conceptuele onderzoeksmodellen die ingaan op de drie probleemstellingen, zoals afgebeeld in Figuur 2 tot en met Figuur 4. In Figuur 2, overeenstemmend met de eerste probleemstelling, is te zien dat voor het beantwoorden van deze probleemstelling onderzocht zal worden wat de relatieve invloed is van de beroepsstatus van vader enerzijds en de beroepsstatus van moeder anderzijds op de beroepsstatus van hun kind. In Figuur 3, overeenstemmend met de tweede probleemstelling, wordt aan het onderzoeksmodel geboortecohort toegevoegd. Op deze manier kunnen trends onderzocht worden. Geboortecohort kan een direct effect hebben op de beroepsstatus van de respondent maar ook de relatieve invloed van zowel het effect van de beroepsstatus van de vader als de moeder modereren. In Figuur 4, overeenstemmend met de derde probleemstelling, wordt arbeidsmarktparticipatie van de moeder toegevoegd aan het onderzoeksmodel. Hierbij wordt getoetst of er sprake is van een direct effect op de beroepsstatus van haar kind en of er sprake is van een modererend effect op de relatieve invloed van de beroepsstatus van moeder op de beroepsstatus van haar kind. 3.2 Datasets Om de probleemstellingen te kunnen beantwoorden is veel data nodig. De vragen hebben betrekking op verschillen in zeer geleidelijk verlopende trends van sterk met elkaar gecorreleerde variabelen. Om zulke vragen te kunnen beantwoorden, is veel statistisch onderscheidingsvermogen (power) vereist. Daarom is gebruik gemaakt van 11 in Nederland verzamelde datasets, die een tijdvenster van 20 jaar bestrijken. Zowel de grote totale N als het ruime tijdvenster vergroten het onderscheidingsvermogen. Het betreft de Familie Enquete Nederlandse Bevolking 1992/1993 [FAM1993], de studie Social Inequalities in the Netherlands 1996 [SIN1996], de International Survey of Economic Attitudes the Nederlands 1998 [ISEA1998], Gebruik van Nieuwe Communicatiemiddelen [ICT1999], de derde- en vierde ronde van de European Social Survey (verzameld in 2007 en 2009) [ESS-R3 en ESS-R4] en vijf afleveringen van het International Social Survey Programme in Nederland, namelijk 2003/2004, 2005/2006, 8

11 2007/2008, 2010/2011 en 2009/2012 (verzameld in 2013) [ISSP0304, ISSP0506, ISSP0708, ISSP1011, ISSP0912]. In de bibliografie is bij elke dataset aangegeven wie de oorspronkelijke onderzoekers waren en in welk jaar ze verzameld zijn (merk op dat het jaartal waarin de data is verzameld niet altijd correspondeert met het jaartal waarin de vragenlijst is gemaakt). Al deze datasets bevatten vragen naar eerste beroep, beroepen van vader en moeder toen de respondent opgroeide (of eerder als de ouder toen niet werkte) en de timing van de arbeidsmarktparticipatie van de moeder (dat wil zeggen: wanneer zij voor het laatst werkte). Er zijn in Nederland nog meer datasets die een deel van deze variabelen bevatten, alleen mist vaak de vraag naar de timing van de arbeidsmarktparticipatie van moeder en daarnaast mist soms ook de vraag naar het beroep wat de moeder voor het laatst gehad heeft als zij niet meer werkte toen de ondervraagde 15 jaar oud was. De relevante variabelen van deze datasets zijn door mij gecombineerd in een nieuw databestand, aan te duiden als de Nederlandse Sociale Mobiliteitsfile (NEDMOB HR). In totaal zijn hierin gegevens van respondenten bijeengebracht. In Tabel 4 is het aantal respondenten per dataset te zien en zijn de beschrijvende statistieken per dataset weergegeven. Doordat gebruik is gemaakt van datasets die verzameld zijn tussen 1993 en 2013 ontstaat een groter timewindow: er kan verder worden teruggekeken in de tijd dan wanneer alleen recente datasets gebruikt zouden worden. Hierdoor kan nog beter worden gekeken naar trends in intergenerationele sociale mobiliteit. Niet het jaartal van dataverzameling, maar het geboortecohort is echter de eenheid van historische vergelijking. Bij gestapelde data vinden we altijd meer personen in de middelste cohorten dan in de uiterste: personen die heel lang geleden geboren zijn, komen alleen maar voor in de oudste surveys, recent geboren personen alleen in de nieuwste surveys. In de middelste cohorten hebben we dus meer onderscheidingsvermogen dan aan beide uiteinden. Dit is tegemoet getreden door de geboortecohorten in de middelste leeftijdscategorieën kleiner te maken zodat elk cohort procentueel ongeveer even groot is. De cohorten zijn vervolgens geschaald naar het gemiddelde geboortejaar. Het geboortecohort varieert tussen 1902 en Als we er rekening mee houden dat mensen de arbeidsmarkt betreden tussen hun 15 e en 25 e levensjaar, wordt de periode tussen 1920 en 2010 bestreken. De data zijn bijna allemaal verzameld aan de hand van schriftelijke vragenlijsten. Een uitzondering hierop is de FAM1993; dit was een face-to-face vragenlijst die werd afgenomen door een interviewer. Ook de ESS wordt afgenomen door een interviewer, maar daarin werd een schriftelijke vragenlijst achtergelaten waarin onder andere de vraag naar de arbeidsmarktparticipatie van moeder en de vraag naar haar eerder beroep als ze niet werkte toen respondent 15 was, in staan. 9

12 Voor het selecteren van respondenten is bij de ISSP, de ESS en de ICT1999 gebruik gemaakt van een enkelvoudig aselecte steekproef uit het nationale postcodebestand die is getrokken door een extern bedrijf. Bij de SIN1996 en ISEA1998 is hetzelfde postcodebestand gebruikt alleen is daar een systematisch aselecte steekproef uit getrokken door het selecteren van het 2100 ste adres. Binnen het huishouden werd in zowel ISSP als ESS, ICT1999, ISEA1998 en SIN1996 op basis van een random bepaalde maand gevraagd of de eerst jarige na de aangegeven maand de vragenlijst wilde invullen en retourneren. De steekproef van de FAM1993 is door de dataverzamelaar (Instituut voor Toegepaste Sociologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen) uit de gemeentelijke bevolkingsadministraties getrokken. Dit is een meerstaps aselecte steekproef. In dit onderzoek zijn beide partners in het huishoudens ondervraagd. In de analyse is geen rekening gehouden met de complexe steekproefdesigns, de gerapporteerde statistiek berust op de assumptie van enkelvoudig aselecte steekproeftrekking, zoals berekend door SPSS. 3.3 Operationalisaties Om de probleemstellingen te kunnen beantwoorden zijn de volgende variabelen gebruikt: geslacht, geboortecohort, beroepsstatus van de respondent, beroepsstatus van de vader, beroepsstatus van de moeder en de arbeidsmarktparticipatie van de moeder. Geslacht Het geslacht komt in elk databestand op dezelfde manier voor en wordt in de analyse gerepresenteerd door de variabele FEMALE, die gecodeerd is als (0) man en (1) vrouw. De variabele heeft een klein aantal missende waarden die het gevolg zijn het gebruik van schriftelijke vragenlijsten. Geboortecohort Voor het bepalen van de trend wordt gebruik gemaakt van het geboortejaar van de respondent. In een aantal bestanden is direct hiernaar gevraagd, in andere is het geconstrueerd als onderzoeksjaar leeftijd. Het geboortejaar is vervolgens ingedeeld in vijf cohorten van ongelijke breedte, maar ongeveer gelijke omvang, die naar hun gemiddelde geboortejaar zijn geschaald. Deze cohortvariabele is vervolgens omgerekend naar de variabelen COH, met een range van 0-1. Een effect van deze variabele geeft dus de trend over de gehele bestreken periode. Voor het vaststellen van de beroepsstatus is allereerst een beroep nodig. In alle datasets is gevraagd naar het eerste beroep van de respondent en het beroep van beide ouders toen de 10

13 respondent 15 jaar oud was, of het laatst daarvoor. In de meeste datasets is op twee manieren gevraagd naar deze beroepen: via een gesloten vraagstelling met negen categorieën en via een open vraagstelling waar de respondent de functie en belangrijkste werkzaamheden van het beroep moest aangeven. Deze beroepen zijn geclassificeerd aan de hand van CBS84 of ISCO88 beroepenclassificaties (CBS, 1984; ILO, 1990). Als er geen antwoord was gegeven op de open vraag is gebruik gemaakt van de gesloten vraagstelling. Het schalen van beroepsstatus gebeurt in sociaal-wetenschappelijk onderzoek op drie manieren (Breen en Johnson, 2005). Allereerst kan dit worden gedaan met behulp van prestigeschalen. Hierbij wordt gekeken welke waardering beoordelaars toekennen aan verschillende beroepen. Ook kan gebruik worden gemaakt van sociale afstandschalen waarbij wordt gekeken naar de sociale afstand tussen verschillende beroepen op basis van relaties. Tenslotte kan beroepsstatus worden gemeten aan de hand van een sociaal-economische index, waarbij de schaling van beroepen wordt afgemeten aan de typische (vereiste) opleiding en inkomensniveau van beroepsbeoefenaren. Hoewel verschillend van conceptuele achtergrond, zijn deze schalen vaak hoog gecorreleerd en verschillen maar weinig in hun relaties met andere variabelen. In het navolgende wordt gebruik gemaakt van een sociaal-economische index, en wel de veel gebruikte International Socio-Economic Index [ISEI], ontwikkeld door Ganzeboom, de Graaf & Treiman (1992) en Ganzeboom & Treiman (1996). Deze index, met een range van 16-90, schaalt beroepen gecodeerd naar de ISCO88-classificatie, die in alle databestanden voorkomt (als geclassificeerd was aan de hand van CBS84 is deze eerst omgezet naar ISCO88). In alle gevallen is aan de respondenten gevraagd naar het beroep van hun ouders toen zij 15 of 16 waren of, wanneer de ouders op dat moment niet werkten, naar het laatste beroep daarvoor. Bij de respondent is steeds gevraagd naar het eerste en het huidige/laatste beroep. Het exacte format van vraagstelling varieert hierbij nogal, in het bijzonder voor het geval dat eerste en laatste beroep hetzelfde zijn (dat wil zeggen voor ondervraagden die nog aan het begin van hun loopbaan staan of nooit veranderd zijn van beroep). De beschikbare informatie is steeds zo bewerkt dat de beroepsinformatie betrekking heeft op het eerste beroep. Het gebruik van eerste beroep als indicator voor beroepsstatus heeft drie voordelen. Ten eerste heeft vrijwel iedereen een eerste beroep gehad, ook werkloze, gepensioneerde en (vrouwelijke) respondenten die zich hebben teruggetrokken van de arbeidsmarkt. Ten tweede ondervinden beroepsbeoefenaren in het eerste beroep een grotere invloed van de beroepsstatus van de ouders en het opleidingsniveau (Blau en Duncan, 1967) dan in de rest van hun loopbaan. Ten derde hebben eerste beroepen als voordeel dat ze zinvol via cohorten vergeleken kunnen worden en niet beïnvloed worden door de levensfase en leeftijd van de betrokkene. 11

14 De ISEI is gemaakt om de beroepsstatus van mannen te meten (Ganzeboom, de Graaf en Treiman, 1992). In deze scriptie zal deze index ook worden gebruikt om de beroepsstatus van moeders en vrouwelijke respondenten te meten. Daarom is eerst getoetst in hoeverre de ISEI wel een goede meting is van de beroepsstatus van vrouwen. Vrouwen hebben immers vaak andere beroepen dan mannen (zoals onderwijzeres, verpleegkundige en secretaresse). Deze toetsing is uitgevoerd aan de hand van een variantie-analyse waarbij is gekeken hoeveel extra verklaarde variantie wordt toegevoegd door de eerste twee cijfers van de ISCO-codering (een discrete variabele) ten opzichte van de continue ISEI-score. Dit is gedaan door met de beroepen van vader en moeder de beroepsstatus van de respondent te voorspellen. Uit deze analyse is gebleken dat voor moeders door toevoeging van de eerste twee cijfers van de ISCO-codering de verklaarde variantie stijgt van naar ten opzichte van de verklaarde variantie door alleen de ISEI-score van moeders (dus meer verklaarde variantie). Voor vaders stijgt door toevoeging van de ISCO-codering de verklaarde variantie van naar (ook meer verklaarde variantie). Daarnaast nemen de coëfficiënten van de ISEI-scores in deze analyses iets meer af voor vaders dan voor moeders als rekening wordt gehouden met de ISCO-score (voor vaders van naar en voor moeders van naar 0.214). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ISEI-schaal voor moeders niet slechter werkt dan voor vaders maar misschien zelfs wel beter. Arbeidsmarktparticipatie van de moeder Tot slot is voor de derde probleemstelling naar de invloed van de toenemende arbeidsmarktparticipatie van moeders gekeken naar de timing van deze arbeidsmarktparticipatie. Deze vraag is in sommige databestanden in twee stappen gesteld, in andere gevallen als één-stapsvraag. In alle databestanden is respondenten gevraagd of moeder werkte toen respondent 15/16 jaar oud was en ook wanneer hun moeder is gestopt met werken, indien zij toen niet werkte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in vijf categorieën (zie Tabel 1) hoewel er in sommige datasets een categorie ontbreekt. Ik heb ervoor gekozen om de indeling in vijf categorieën toch te handhaven om zo zoveel mogelijk differentiatie in arbeidsmarktparticipatie te behouden in de analyses. Deze variabele kan worden discreet opgevat worden maar ook als een intervalschaal. Soms wordt gebruik gemaakt van de intervalschaal (bijvoorbeeld in Tabel 6 tot en met Tabel 9) waarbij moeder heeft nooit gewerkt de score 0 heeft. Hoe later moeder is gestopt hoe hoger de score. Moeders die nog werkten toen hun kind 15 jaar oud was hebben score 4. Een eigenaardigheid van de data is dat in 47,7% van de gevallen waarin de vraag naar fasering van de arbeidsparticipatie van moeder niet is beantwoord wel een beroepsstatus van de 12

15 moeder bekend is. Omdat van deze moeders de beroepsstatus bekend is maar niet duidelijk is wanneer zij deze baan heeft gehad zijn deze gegevens wel gebruikt voor de beantwoording van de eerste twee onderzoeksvragen maar niet voor de beantwoording van de derde onderzoeksvraag. 3.4 Missende waarden Ook in deze dataset is er sprake van missende waarden. In Tabel 2 staat weergegeven hoe hoog het percentage missende waarden per variabele per dataset is. Hieruit blijkt dat het percentage missende waarden vooral hoog is bij de variabele beroepsstatus moeder. Dit cijfer varieert sterk tussen de databestanden. Aangezien in al deze gevallen bij de vraag naar fasering van arbeidsparticipatie door de respondent is aangegeven dat moeder ooit een beroep heeft gehad, kan dit niet worden verklaard doordat moeder nooit een beroep heeft gehad. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door de formulering van de vraag in de enquêtes. Vaak vullen respondenten in dat hun moeder huisvrouw was toen respondent zelf 15 jaar oud was, terwijl moeder wel eerder een betaalde baan heeft gehad. In de vragenlijsten is wel steeds gevraagd naar het beroep van de moeder op 15-jarige leeftijd van de respondent, of het laatst daarvoor. Helaas is dit niet in elke vragenlijst even goed benadrukt waardoor er relatief grote verschillen optreden tussen de surveys in het aantal missende waarden. In deze gevallen kan er geen beroepsstatus worden toegekend aan de moeder en is dit dus een missende waarde. In deze thesis is ervoor gekozen om de missende waarden niet in te vullen door imputatie, maar deze als missend te blijven beschouwen en de betreffende respondent niet mee te nemen in de analyses. De gevolgen van deze keuze wordt verduidelijkt in Tabel 3: hieruit blijkt dat er uiteindelijk gegevens van totaal 9392 respondenten verloren gaan. Hoe dit aantal tot stand is gekomen, wordt stapsgewijs berekend. Het aantal verloren respondenten lijkt nogal groot, maar het wordt in 2/3 van de gevallen veroorzaakt door het ontbreken van de beroepsstatus van de moeder. Zoals eerder is betoogd wordt dit soms veroorzaakt doordat een respondent heeft ingevuld dat zijn/haar moeder huisvrouw was terwijl moeder volgens de vraag naar arbeidsmarktparticipatie wel eerder een betaalde baan heeft gehad. Daarnaast zijn moeders die nooit hebben gewerkt, en dus logischerwijs ook geen beroepsstatus hebben, ook in deze tabel meegenomen. In Tabel 4 is gekeken naar de gemiddelden voor de verschillende variabelen per survey. Hieruit blijkt dat er weinig verschillen zijn tussen de verschillende surveys. Een markante uitzondering hierop is het afwijkende patroon van de verdeling in de variabele 13

16 arbeidsmarktparticipatie van moeder bij ESS-R3 (66,5% van de respondenten geeft aan dat moeder nooit betaald werk heeft gehad terwijl het gemiddelde 31,5% bedraagt). Hiervoor is geen verklaring gevonden. Er kan geen sprake zijn van een codeerfout omdat het een gesloten vraag betreft. Toch is ervoor gekozen om deze dataset in het databestand te laten omdat er geen sprake is van afwijkende gemiddelden op de andere variabelen en daarnaast om zoveel mogelijk cases te behouden om de probleemstellingen te kunnen beantwoorden. 14

17 4. Resultaten 4.1 Beschrijvende statistieken In deze paragraaf zullen de beschrijvende analyses van de variabelen in dit onderzoek gerapporteerd worden. Per variabele worden bereik, gemiddelde en spreiding besproken. Al deze statistieken zijn terug te vinden in Tabel 5. Geslacht Het percentage mannen en vrouwen is ongeveer gelijk. Het percentage mannen neemt echter iets af bij de meer recentere cohorten: in de twee meest recente cohorten hebben meer vrouwen dan mannen gerespondeerd. Geboortejaar De oudste respondent is geboren in 1902 en de jongste in Er is voor gekozen de respondenten in cohorten van gelijke omvang te plaatsen. De middelste cohorten in dit onderzoek zijn minder breed dan de buitenste cohorten zodat de cohorten percentueel ongeveer even groot zijn. Het gemiddelde geboortejaar in de data die gebruikt worden voor deze thesis is In dit onderzoek wordt voor beroepsstatus gekeken naar de beroepsstatus van het eerste beroep. Uit Tabel 5 blijkt dat er geen sprake is van een toename van beroepsstatus tussen de cohorten voor de respondenten, maar dat de beroepsstatus van zowel vaders als moeders significant hoger is geworden. De beroepsstatus van mannen en vrouwen is ongeveer even hoog. De beroepsstatus van de vader is daarentegen significant hoger dan de beroepsstatus van de moeder (t=47,9). Arbeidsparticipatie moeder Zoals in de inleiding is besproken is het aantal werkende moeders enorm toegenomen in het meest recente cohort ten opzichte van de eerdere cohorten. Van de respondenten in het meest recente cohort heeft maar 15,1% van de moeders nooit een baan gehad en is maar 7,9% van de moeders gestopt met werken voordat zij trouwde (tegenover respectievelijk 52,0% en 25,2% van de moeders in het cohort ). 15

18 4.2 Correlaties Door bestudering van de correlatiematrix kan worden bekeken welke variabelen samenhangen. In Tabel 6 en 7 worden de correlaties voor mannen weergegeven met respectievelijk lijstgewijze en paarsgewijze berekening. In Tabel 8 en 9 worden de correlaties voor vrouwen weergegeven met respectievelijk lijstgewijze en paarsgewijze berekening. De correlaties zullen per variabele worden besproken. Uit bestudering van de tabellen blijkt dat er weinig verschillen zijn tussen de lijstgewijze- en paarsgewijze correlatiematrices. Het enige verschil is dat de lijstgewijze correlatiematrix een kleiner aantal cases heeft, waardoor de standaardfout groter zal worden en er sprake kan zijn van minder statistische power. Aangezien de significante correlaties uit de paarsgewijze correlatiematrix ook significant zijn in de lijstgewijze correlatiematrix lijkt het verlies van statistische power van weinig belang. respondent De beroepsstatus van zonen is sterker gecorreleerd met die van hun vader dan de beroepsstatus van dochters hoewel de verschillen niet heel erg groot zijn. De beroepsstatus van moeders correleren iets sterker met de beroepsstatus van hun dochters dan met de beroepsstatus van hun zonen. Daarnaast blijkt dat er een zwakke positieve correlatie is tussen de arbeidsmarktparticipatie van moeders en de beroepsstatus van haar kinderen en dat deze is iets sterker is voor dochters dan voor zonen. Hieruit blijkt dat hoe langer de moeder zich op de arbeidsmarkt bevindt, des te hoger de beroepsstatus van haar kinderen is. Dit is een mogelijke aanwijzing in de richting van de bovengenoemde hulpbroninterpretatie. Het staat te bezien of dit stand houdt bij multivariate analyse. Geboortejaar Er is geen significante correlatie tussen de beroepsstatus van mannen en hun geboortejaar. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de beroepsstatus van mannen niet toeneemt naarmate ze later zijn geboren. Voor vrouwen is er wel een significant positief effect: hun beroepsstatus (bij intrede in de arbeidsmarkt) neemt toe naarmate zij later zijn geboren, zij komen gaandeweg in steeds betere beroepen terecht. Ook is er een significant positief effect van het geboortejaar op de beroepsstatus van beide ouders, voor moeders iets sterker dan voor vaders. Ook de beroepsstatus van beide ouders neemt dus toe naarmate de respondenten later zijn geboren. Tot slot blijkt uit de tabellen wat al eerder in deze thesis is gezien: er is een sterke correlatie tussen geboortejaar en arbeidsmarktparticipatie van moeders waaruit blijkt dat moeders van jongere respondenten later zijn gestopt met werken (of helemaal niet zijn gestopt met werken). 16

19 vader Uit de tabellen blijkt dat er een sterke correlatie is tussen de beroepsstatus van beide ouders. Dit komt overeen met andere onderzoeken waarin vaak een sterk verband wordt gevonden wat betreft zowel het opleidingsniveau als de beroepsstatus van partners: de zogenaamde opleidingshomogamie (Verbakel et al., 2008). Arbeidsmarktparticipatie van moeder Tot slot is er een significante correlatie tussen de arbeidsmarktparticipatie van moeder en de beroepsstatus van beide ouders. Hieruit blijkt dat wanneer ouders een hoge beroepsstatus hebben, de moeder langer blijft werken of dat wanneer moeder langer blijft werken haar beroepsstatus stijgt (en de correlatie tussen de beroepsstatus van vader en de arbeidsmarktparticipatie van moeder hierdoor wordt veroorzaakt). Er kan geen richting worden gegeven aan deze correlatie op basis van tijd waardoor het dus niet zeker is door welk van bovenstaande redeneringen de correlatie wordt verklaard. 4.3 Regressie-analyses In deze paragraaf zullen de probleemstellingen worden beantwoord aan de hand van verschillende regressieanalyses Probleemstelling 1: Relatieve invloed van de beroepsstatus van zowel vader als moeder Zoals blijkt uit Tabel 10 heeft de beroepsstatus van beide ouders een significant effect op de beroepsstatus van de respondent. Ook blijkt dat de beroepsstatus van moeder variantie verklaart die niet verklaard wordt door de beroepsstatus van vader. Voor het verklaren van beroepsstatus zijn dus zowel de beroepsstatus van de vader als die van de moeder van belang. Daarnaast blijkt uit Tabel 10 dat de beroepsstatus van vader belangrijker is voor zonen dan voor dochters terwijl de invloed van moeder voor dochters belangrijker is dan voor zonen. De invloed van de beroepsstatus van vader en moeder is ongeveer even groot voor dochters maar voor zonen is de invloed van de beroepsstatus van vader twee keer zo groot als de invloed van de beroepsstatus van hun moeder. Op basis van alleen de beroepsstatus van beide ouders kan de beroepsstatus van zonen beter worden verklaard dan de beroepsstatus van dochters. 17

20 Door middel van een anders geformuleerd lineair regressiemodel kan het verschil in effect van vaders en moeders getoetst worden. Hiervoor zijn de beroepsstatus van vader en moeder bij elkaar opgeteld voor het gemiddelde effect en van elkaar afgetrokken voor het verschil in effect. Geformuleerd als formules luiden deze: Effect gemiddelde beroepsstatus van vader en moeder = beroepsstatus vader + beroepsstatus moeder Verschil in beroepsstatus van vader en moeder = beroepsstatus vader beroepsstatus moeder Dit model geeft dezelfde verklaarde variantie, maar geeft een directe t-toets voor het verschil in effect. Zoals blijkt uit Tabel 11 is het gemiddelde effect van de beroepsstatus van beide ouders voor mannen groter dan voor vrouwen. Ook is te zien dat het verschil in het effect van beroepsstatus van beide ouders alleen significant is voor mannen. Dit betekent dat vaders significant meer effect hebben op de beroepsstatus van hun zonen dan moeders. Voor dochters is er geen significant verschil tussen de effecten van vader en moeder. Deze toetsen bevestigen de conclusies die we bij Tabel 10 al trokken. Regressiegrafieken Om de resultaten duidelijker zichtbaar te maken zal de regressievergelijking die voortkomt uit het conceptueel model behorend bij probleemstelling 1 worden ingevuld voor zowel zonen als dochters. De regressievergelijking die hoort bij deze probleemstelling is als volgt: = a + b 1(beroepsstatus vader) +b 2(beroepsstatus moeder) Ingevuld luidt deze: zonen = (beroepsstatus vader) (beroepsstatus moeder) dochters = (beroepsstatus vader) (beroepsstatus moeder) De grafische uitkomsten worden weergegeven in Figuur 5 waaruit blijkt dat het verschil tussen een zoon waarvan de ouders allebei de laagst mogelijke beroepsstatus hebben (beide 16 punten) en een zoon waarvan beide ouders de hoogst mogelijke beroepsstatus (beide 90 punten) hebben 28 punten bedraagt (38,2% van de range van de ISEI-schaal). Voor vrouwen is dit verschil 25 punten (33,9% van de range van de ISEI-schaal). 18

21 4.3.2 Probleemstelling 2: Trends in intergenerationele sociale reproductie Voor beantwoording van de tweede probleemstelling wordt berekend wat de trends in intergenerationele sociale reproductie zijn tussen 1920 en 2010 (het tijdvenster waarbinnen de respondenten de arbeidsmarkt betreden). De resultaten van deze lineaire regressieanalyse staan in Tabel 12. Uit Model 1 blijkt allereerst dat de invloed van het cohort op beroepsstatus wisselend is. De beroepsstatus van mannelijke respondenten stijgt tussen cohort 1930 en cohort 1955, bij de recentere cohorten neemt de beroepsstatus weer af ten opzichte van de cohorten daarvoor. Bij vrouwen is een duidelijke opwaartse trend te zien: de beroepsstatus van vrouwen neemt toe tussen de cohorten hoewel de groei voor de cohorten recenter dan het cohort 1955 afremt. Daarnaast blijkt uit Model 2 dat de effecten van de beroepsstatus van beide ouders voor zowel zoons als dochters niet erg veranderen ten opzichte van Tabel 10 waarbij niet is gecontroleerd voor cohort. Hieruit blijkt dat het hoofdeffect van cohort geen invloed heeft op het relatieve effect van de beroepsstatus van zowel vader als moeder. Tot slot staan in Model 3 de interactie-effecten van cohort met de beroepsstatus van beide ouders. Hieruit blijkt dat de invloed van vader significant afneemt maar die van moeder niet. Van het oorspronkelijke effect verdwijnt van de vader de helft voor zoons en 2/3 voor dochters. Hierdoor is voor het meest recente cohort het effect van beroepsstatus van vader en moeder even groot voor zonen en is voor dochters het effect van moeders beroepsstatus twee keer groter dan het effect van vaders beroepsstatus. In Tabel 13 is getoetst of het effect van de beroepsstatus van beide ouders nog steeds significant sterker is voor mannen dan voor vrouwen als wordt gecontroleerd voor cohort en of het effect van beroepsstatus van beide ouders even snel afneemt. Hieruit blijkt allereerst dat er voor zonen nog steeds een significant verschil is tussen de invloed van de beroepsstatus van vader en moeder als wordt gecontroleerd voor cohort (dat wil zeggen: in het eerste cohort, COH=0). Daaruit blijkt dat er in het vorige model sprake was van seksespecifieke reproductie die niet werd veroorzaakt door cohort. Daarnaast blijkt dat het gezamenlijke effect van de beroepsstatus van beide ouders significant afneemt voor zowel mannen als vrouwen; ongeveer de helft van het effect voor het oudste cohort verdwijnt voor respondenten geboren in het jongste cohort. Regressiegrafieken De regressievergelijking die volgt uit het tweede conceptuele model is: 19

22 = a + b 1-4(cohort) + b 5(beroepsstatus vader) +b 6(beroepsstatus moeder) + b 7(beroepsstatus vader* cohort) +b 8(beroepsstatus moeder*cohort) Als deze regressievergelijking wordt ingevuld aan de hand van de regressiecoëfficiënten uit Tabel 12 luiden de regressievergelijkingen voor respectievelijk mannen en vrouwen: zonen= (cohort 1945) (cohort 1955) (cohort1965) (cohort 1980) (beroepsstatus vader) (beroepsstatus moeder) (beroepsstatus vader* cohort) (beroepsstatus moeder*cohort) dochters= (cohort 1945) (cohort 1955) (cohort1965) (cohort 1980) (beroepsstatus vader) (beroepsstatus moeder) (beroepsstatus vader* cohort) (beroepsstatus moeder*cohort) In Figuur 6 staan de resultaten van deze regressievergelijking voor de laagste, gemiddelde en hoogste beroepsstatus van zowel vader als moeder voor de verschillende cohorten. In deze figuur is duidelijk te zien dat de beroepsstatus vooral voor de kinderen van ouders met de hoogste beroepsstatus sterk afneemt ten opzichte van de oudere cohorten. Aangezien uit de beschrijvende statistieken is gebleken dat de beroepsstatus niet is afgenomen tussen de verschillende cohorten duidt dit op een sterke afname van intergenerationele sociale reproductie Probleemstelling 3: Effect van arbeidsmarktparticipatie van moeder Tot slot zal worden gekeken naar het effect van de timing van de arbeidsmarktparticipatie van moeder op beroepsstatus. Ook dit zal worden gedaan door middel van een lineaire regressieanalyse waarin ook de beroepsstatus van beide ouders en cohort is meegenomen. De uitkomsten van deze regressieanalyse zijn weergegeven in Tabel 14. Model 1 van Tabel 14 komt overeen met Model 3 uit Tabel 12. De coëfficiënten verschillen toch enigszins doordat in Tabel 14 alleen moeders waarvan bekend is wanneer zij zijn gestopt met werken zijn meegenomen waardoor het aantal cases is afgenomen. Uit Model 2 blijkt dat er geen significante verschillen zijn tussen de momenten waarop moeder gestopt is met werken op beroepsstatus. Ook blijkt dat dit de effecten van de beroepsstatus van beide ouders en het effect van geboortecohort niet veranderd. De effecten van de arbeidsmarktparticipatie van de moeder zijn voor zoons sterker dan voor dochters waaruit geconcludeerd kan worden dat wanneer moeder de arbeidsmarkt verlaat dit meer invloed heeft op de beroepsstatus van haar zoon: wanneer zij stopt met werken voordat haar eerste zoon 20

23 wordt geboren heeft haar zoon een meer dan één punt hogere beroepsstatus dan wanneer zij nog werkte toen hij 15 was maar als zij stopt met werken nadat haar eerste kind is geboren heeft haar zoon een bijna één punt lagere beroepsstatus dan wanneer zij zou blijven werken. Voor dochters is dit effect marginaal. In Model 3 is gekeken of het effect van de beroepsstatus van moeder wordt versterkt of afgezwakt door de timing van haar arbeidsmarktparticipatie. Deze modellen zijn berekend met een gecentreerde beroepsstatus van de moeder. Hierbij is beroepsstatus van de moeder bij 40 punten op 0 gesteld waardoor kan worden gekeken wat het effect is van de timing van de arbeidsmarktparticipatie voor moeders met een lager dan gemiddelde beroepsstatus (dus in dit geval een negatieve beroepsstatus) en een moeder met een hoger dan gemiddelde beroepsstatus (in dit geval een positieve beroepsstatus) ten opzichte van een moeder met een gemiddelde beroepsstatus voor wie het interactie-effect geen bijdrage heeft aangezien de waarde voor haar beroepsstatus in dit model 0 bedraagt. Hieruit blijkt dat wanneer een moeder met een hoge beroepsstatus (dus 50 punten hoger dan een moeder met een gemiddelde beroepsstatus) die gestopt is met werken nadat haar eerste kind geboren werd, dit voor zoons zorgt voor een twee punten lagere beroepsstatus dan wanneer hij een moeder zou hebben met een hoge beroepsstatus die nog werkte toen hij 15 jaar oud was. Daarentegen hebben zoons waarvan hun moeder met een hoge beroepsstatus is gestopt met werken voordat hij geboren werd een twee punten hogere beroepsstatus dan zoons van moeders met een hoge beroepsstatus die nog werkten toen hij 15 jaar was. Bij dochters is een ander patroon te zien: dochters van moeders met een hoge beroepsstatus die zijn gestopt nadat zij hun eerste kind kregen hebben een zes punten hogere beroepsstatus dan dochters waarvan hun moeder een hoge beroepsstatus heeft maar zij is blijven werken in de jeugd van haar dochter. Het tegenovergestelde geldt voor moeders met een lage beroepsstatus; een dochter van een moeder met een lage beroepsstatus die gestopt is met werken nadat haar eerste kind werd geboren heeft een 2,5 punt lagere beroepsstatus dan dochters van moeders die nog werkten toen zij 15 jaar oud was. Al deze effecten zijn echter niet statistisch significant, waardoor er dus een grote kans is dat deze effecten op toeval berusten. Om te onderzoeken of het ontbreken van significante effecten te wijten is aan te weinig cases is ook nog een analyse uitgevoerd waarin mannelijke als vrouwelijke respondenten zijn samengevoegd. Dit leidt tot een analyse met 9049 respondenten. Ook in deze analyse wordt geen significantie gevonden voor het effect van niet-werkende moeders op de beroepstatus van hun kinderen (B=-.273, p=.379) en ook niet voor het interactieeffect tussen de beroepsstatus van moeder en haar arbeidsmarktstatus (B=.022, p=.249). 21

Welkom allemaal, Mijn naam is Jasper van Houten. Ik zal vandaag het onderzoek presenteren naar de rol van sociaal kapitaal in het

Welkom allemaal, Mijn naam is Jasper van Houten. Ik zal vandaag het onderzoek presenteren naar de rol van sociaal kapitaal in het Welkom allemaal, Mijn naam is Jasper van Houten. Ik zal vandaag het onderzoek presenteren naar de rol van sociaal kapitaal in het statusverwervingsproces. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het

Nadere informatie

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders Suzanne Peek Gescheiden moeders stoppen twee keer zo vaak met werken dan niet gescheiden moeders. Ook beginnen ze vaker met werken. Wanneer er

Nadere informatie

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau 4. Het doel van deze studie is de verschillen in gezondheidsverwachting naar een socio-economisch gradiënt, met name naar het hoogst bereikte diploma, te beschrijven. Specifieke gegevens in enkel mortaliteit

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Resultaten HBSC 14 Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van

Nadere informatie

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010 Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010 In deze bijlage wordt achtereenvolgens kort ingegaan op de verrichte analyses en de gebruikte bestanden en worden enige aanvullende resultaten

Nadere informatie

Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders

Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders Martine Mol De geboorte van een heeft grote invloed op het arbeidspatroon van de vrouw. Veel vrouwen gaan na de geboorte van het minder werken.

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen 1 Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen Peter van der Meer Samenvatting In dit onderzoek is geprobeerd antwoord te geven op de vraag in hoeverre het mogelijk is verschillen

Nadere informatie

Bijlage 5: Kwantitatieve analyse

Bijlage 5: Kwantitatieve analyse Bijlage 5: Kwantitatieve analyse Deze bijlage bevat een beschrijving van de kwantitatieve analyse, zoals die is uitgevoerd op de 26 vragen in de vragenlijst. Analyses op het niveau van de (26) afzonderlijke

Nadere informatie

Veranderingen in arbeidsparticipatie en zorggebruik. Een beschrijving van ontwikkelingen van 1997 tot 2008

Veranderingen in arbeidsparticipatie en zorggebruik. Een beschrijving van ontwikkelingen van 1997 tot 2008 Veranderingen in arbeidsparticipatie en zorggebruik. Een beschrijving van ontwikkelingen van 1997 tot 2008 Niels Schenk en Pearl Dykstra Erasmus Universiteit Rotterdam Mei 2013 INTRODUCTIE Onderzoek naar

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN Dr. C.P. van Linschoten Drs. P. Moorer Definitieve versie 27 oktober 2014 ARGO BV Inhoudsopgave 1. INLEIDING EN VRAAGSTELLING... 3 1.1 Inleiding... 3 1.2 Vraagstelling...

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 2010 bestaat uit 10772 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het

Nadere informatie

Meer of minder uren werken

Meer of minder uren werken Meer of minder uren werken Jannes de Vries Een op de zes mensen die minstens twaalf uur per week werken (de werkzame beroeps bevolking) wil meer of juist minder uur werken. Van hen heeft minder dan de

Nadere informatie

Random en systematische meetfouten. Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 3 5 maart 2011

Random en systematische meetfouten. Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 3 5 maart 2011 Random en systematische meetfouten Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 3 5 maart 2011 Recap Je hebt random en systematische meetfouten: onbetrouwbaarheid en invaliditeit. Random meetfouten spoor je op

Nadere informatie

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking Ronald van Bekkum (UWV), Harry Bierings en Robert de Vries In arbeidsmarktbeleid en in statistieken van het CBS wordt een duidelijk onderscheid gemaakt

Nadere informatie

FACTSHEET CONTINU ONDERZOEK ROOKGEWOONTEN 2013

FACTSHEET CONTINU ONDERZOEK ROOKGEWOONTEN 2013 FACTSHEET MAART 2014 FACTSHEET CONTINU ONDERZOEK ROOKGEWOONTEN 2013 KERNPUNTEN Een kwart (25%) van de Nederlandse bevolking vanaf 15 jaar rookt in 2013: 19% rookt dagelijks en 6% niet dagelijks. Het percentage

Nadere informatie

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Vrouwen op de arbeidsmarkt op de arbeidsmarkt Johan van der Valk Annemarie Boelens De arbeidsdeelname van vrouwen lag in 23 op 55 procent. De arbeidsdeelname van vrouwen stijgt al jaren. Deze toename komt de laatste jaren bijna

Nadere informatie

Arbeidsparticipatie van vrouwen rond de echtscheiding

Arbeidsparticipatie van vrouwen rond de echtscheiding Anne Marthe Bouman Ooit gescheiden moeders werken even vaak als gehuwd gebleven moeders, ongeacht of ze na de geboorte van hun jongste kind werkten of niet. De cijfers laten zien dat gescheiden moeders

Nadere informatie

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016 Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen Rapportage derde meting juni 2016 Introductie Waarom dit onderzoek? Zijn Nederlanders de afgelopen maanden anders gaan denken over de opvang van vluchtelingen

Nadere informatie

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens 5. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens Relevante conclusies voor het beleid zijn pas mogelijk als de basisgegevens waaruit de samengestelde indicator berekend werd voldoende recent zijn. In deze

Nadere informatie

Meerdere keren zonder werk

Meerdere keren zonder werk Meerdere keren zonder werk Antoinette van Poeijer Ontvangers van een - of bijstandsuikering en ers worden gestimuleerd (weer) aan de slag te gaan. In veel gevallen is dat succesvol. Er zijn echter ook

Nadere informatie

Arbeidsdeelname van paren

Arbeidsdeelname van paren Arbeidsdeelname van paren Johan van der Valk De combinatie van een voltijdbaan met een is het meest populair bij paren, met name bij paren boven de dertig. Ruim 4 procent van de paren combineerde in 24

Nadere informatie

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Dr.ir. P.W. Heijnen Faculteit Techniek, Bestuur en Management Technische Universiteit Delft 22 april 2010 1 1 Introductie De

Nadere informatie

Aantal respondenten 1758 1707 1578 13981 Aantal benaderd 4500 4404 4344 36949

Aantal respondenten 1758 1707 1578 13981 Aantal benaderd 4500 4404 4344 36949 Onderwijs & Kwaliteit Eerste rapportage HBO-Monitor 2013 Op 3 april 2014 zijn de resultaten van de jaarlijkse HBO-monitor (enquête onder afgestudeerden) over 2013 binnengekomen. Het onderzoek betreft studenten

Nadere informatie

centrum voor onderzoek en statistiek

centrum voor onderzoek en statistiek centrum voor onderzoek en statistiek WONEN, LEVEN EN UITGAAN IN ROTTERDAM 1999 Resultaten uit de Vrijetijdsomnibus 1999 Projectnummer: 99-1412 drs. S.G. Rijpma, drs. P.A. de Graaf Centrum voor Onderzoek

Nadere informatie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Samenvatting Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief Stabiliteit en verandering in gerapporteerde levensgebeurtenissen over een periode van vijf jaar Het belangrijkste doel van dit longitudinale,

Nadere informatie

Beroepsbevolking 2005

Beroepsbevolking 2005 Beroepsbevolking 2005 De veroudering van de beroepsbevolking is duidelijk zichtbaar in de veranderende leeftijdspiramide van de werkzame beroepsbevolking (figuur 1). In 1975 behoorde het grootste deel

Nadere informatie

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen Inleiding De mate van vertrouwen van burgers in de overheid en maatschappelijke instellingen werd al vaker de toetssteen van de democratie genoemd: daalt

Nadere informatie

Werkbelevingsonderzoek 2013

Werkbelevingsonderzoek 2013 Werkbelevingsonderzoek 2013 voorbeeldrapport Den Haag, 17 september 2014 Ipso Facto beleidsonderzoek Raamweg 21, Postbus 82042, 2508EA Den Haag. Telefoon 070-3260456. Reg.K.v.K. Den Haag: 546.221.31. BTW-nummer:

Nadere informatie

Herintreders op de arbeidsmarkt

Herintreders op de arbeidsmarkt Herintreders op de arbeidsmarkt Sabine Lucassen Voor veel herintreders is het lang dat ze voor het laatst gewerkt hebben. Herintreders zijn vaak vrouwen in de leeftijd van 35 44 jaar en laag of middelbaar

Nadere informatie

Verbanden tussen demografische kenmerken, gezondheidsindicatoren en gebruik van logopedie

Verbanden tussen demografische kenmerken, gezondheidsindicatoren en gebruik van logopedie Notitie De vraag naar logopedie datum 24 mei 2016 aan van Marliek Schulte (NVLF) Robert Scholte en Lucy Kok (SEO Economisch Onderzoek) Rapport-nummer 2015-15 Kunnen ontwikkelingen in de samenstelling en

Nadere informatie

Check Je Kamer Rapportage 2014

Check Je Kamer Rapportage 2014 Check Je Kamer Rapportage 2014 Kwantitatieve analyse van de studentenwoningmarkt April 2015 Dit is een uitgave van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). Voor vragen of extra informatie kan gemaild worden

Nadere informatie

Conclusie. Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede. Ingrid Christoffels, Pieter Baay (ecbo) Ineke Bijlsma, Mark Levels (ROA)

Conclusie. Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede. Ingrid Christoffels, Pieter Baay (ecbo) Ineke Bijlsma, Mark Levels (ROA) Conclusie Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede Ingrid Christoffels, Pieter Baay (ecbo) Ineke Bijlsma, Mark Levels (ROA) ecbo - De relatie tussen laaggeletterdheid en armoede A 1 conclusie

Nadere informatie

Pensioenaanspraken in beeld

Pensioenaanspraken in beeld Pensioenaanspraken in beeld Deel 1: aanspraken naar geslacht en burgerlijke staat Elisabeth Eenkhoorn, Annelie Hakkenes-Tuinman en Marije vandegrift bouwen minder pensioen op via een werkgever dan mannen.

Nadere informatie

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst Artikelen Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst Martijn Souren en Jannes de Vries Onder laagopgeleide vrouwen is de bruto arbeidsparticipatie aanzienlijk

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs TECHNISCH RAPPORT 30 augustus 2018 Dit document is een technisch rapport van het onderzoek naar het verband tussen kenmerken van de jeugdjaren

Nadere informatie

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg Overzicht uitgeschreven huisartsen 1990-2015 NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg ISBN 978-94-6122-424-8 http://www.nivel.nl nivel@nivel.nl Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729

Nadere informatie

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996 Dit deel van het onderzoek omvat alle personen tussen de 18 en 55 jaar oud (leeftijdsgrenzen inbegrepen) op 30 juni 1997, wiens dossier van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met

Nadere informatie

gegevens analyseren Welk onderzoekmodel gebruik je? Quasiexperiment ( 5.5) zonder controle achtergronden

gegevens analyseren Welk onderzoekmodel gebruik je? Quasiexperiment ( 5.5) zonder controle achtergronden een handreiking 71 hoofdstuk 8 gegevens analyseren Door middel van analyse vat je de verzamelde gegevens samen, zodat een overzichtelijk beeld van het geheel ontstaat. Richt de analyse in de eerste plaats

Nadere informatie

Bowling alone without public trust

Bowling alone without public trust Bowling alone without public trust Een bestuurskundig onderzoek naar de relatie tussen een ervaren sociaal isolement van Amsterdamse burgers en de mate van publiek vertrouwen dat deze burgers hebben in

Nadere informatie

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden Er is onderzoek gedaan naar rouw na het overlijden van een huisdier (contactpersoon: Karolijne van der Houwen (Klinische Psychologie)). Mensen konden op internet een vragenlijst invullen. Daarin werd gevraagd

Nadere informatie

11. Multipele Regressie en Correlatie

11. Multipele Regressie en Correlatie 11. Multipele Regressie en Correlatie Meervoudig regressie model Nu gaan we kijken naar een relatie tussen een responsvariabele en meerdere verklarende variabelen. Een bivariate regressielijn ziet er in

Nadere informatie

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Chris M. Jager Inleiding In juni en juli 2018 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) bijna 360 bedrijven benaderd. Doel van deze enquête is om

Nadere informatie

Cursus TEO: Theorie en Empirisch Onderzoek. Practicum 2: Herhaling BIS 11 februari 2015

Cursus TEO: Theorie en Empirisch Onderzoek. Practicum 2: Herhaling BIS 11 februari 2015 Cursus TEO: Theorie en Empirisch Onderzoek Practicum 2: Herhaling BIS 11 februari 2015 Centrale tendentie Centrale tendentie wordt meestal afgemeten aan twee maten: Mediaan: de middelste waarneming, 50%

Nadere informatie

5.0 Voorkennis. Er zijn verschillende manieren om gegevens op een grafische wijze weer te geven: 1. Staafdiagram:

5.0 Voorkennis. Er zijn verschillende manieren om gegevens op een grafische wijze weer te geven: 1. Staafdiagram: 5.0 Voorkennis Er zijn verschillende manieren om gegevens op een grafische wijze weer te geven: 1. Staafdiagram: De lengte van de staven komt overeen met de hoeveelheid; De staven staan meestal los van

Nadere informatie

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen Jan-Willem Bruggink en Clemens Siermann Werkenden van 45 jaar of ouder zijn weinig mobiel op de arbeidsmarkt. Binnen deze groep neemt de mobiliteit af met het stijgen

Nadere informatie

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas Artikelen Huishoudensprognose 2 25: belangrijkste uitkomsten Maarten Alders en Han Nicolaas Het aantal huishoudens neemt de komende jaren toe, van 7,1 miljoen in 25 tot 8,1 miljoen in 25. Dit blijkt uit

Nadere informatie

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers Research Centre for Education and the Labour Market ROA Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Wat motiveert u in uw werk?

Wat motiveert u in uw werk? Wat motiveert u in uw werk? Begin dit jaar heeft u kunnen deelnemen aan een online onderzoek naar de motivatie en werktevredenheid van actuarieel geschoolden. In dit artikel worden de resultaten aan u

Nadere informatie

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 (2010-2011)

Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 (2010-2011) Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 4.3 (2010-2011) Verkeerskundige interpretatie van de belangrijkste tabellen (Analyserapport) D. Janssens, S. Reumers, K. Declercq, G. Wets Contact: Prof. dr. Davy

Nadere informatie

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen Arie de Graaf en Suzanne Loozen In 25 telde Nederland 4,2 miljoen personen van 18 jaar of ouder die zonder partner woonden. Eén op de drie volwassenen woont dus niet samen met een partner. Tussen 1995

Nadere informatie

DATA-ANALYSEPLAN (20/6/2005)

DATA-ANALYSEPLAN (20/6/2005) DATA-ANALYSEPLAN (20/6/2005) Inleiding De manier waarop data georganiseerd, gecodeerd en gescoord (getallen toekennen aan observaties) worden en welke technieken daarvoor nodig zijn, dient in het ideale

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Leeswijzer Jeugdmonitor Utrecht tabellen

Leeswijzer Jeugdmonitor Utrecht tabellen Leeswijzer Utrecht tabellen In de volgende werkblad(en) staan tabellen behorend bij een bepaald thema. De tabellen zijn toegespitst op de door u opgevraagde leeftijdscategorie. In de tabellen staan telkens

Nadere informatie

Examen Statistische Modellen en Data-analyse. Derde Bachelor Wiskunde. 14 januari 2008

Examen Statistische Modellen en Data-analyse. Derde Bachelor Wiskunde. 14 januari 2008 Examen Statistische Modellen en Data-analyse Derde Bachelor Wiskunde 14 januari 2008 Vraag 1 1. Stel dat ɛ N 3 (0, σ 2 I 3 ) en dat Y 0 N(0, σ 2 0) onafhankelijk is van ɛ = (ɛ 1, ɛ 2, ɛ 3 ). Definieer

Nadere informatie

DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID OVER GOEDE DOEL

DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID OVER GOEDE DOEL Meting maart 2013 Het Nederlandse Donateurspanel van WWAV wordt mede mogelijk gemaakt door het CBF en is uitgevoerd door Peil.nl DONATEUR KIEST GOEDE DOEL VANWEGE ONDERWERP EN STOPT MET STEUN VANWEGE ONTEVREDENHEID

Nadere informatie

1. Reductie van error variantie en dus verhogen van power op F-test

1. Reductie van error variantie en dus verhogen van power op F-test Werkboek 2013-2014 ANCOVA Covariantie analyse bestaat uit regressieanalyse en variantieanalyse. Er wordt een afhankelijke variabele (intervalniveau) voorspeld uit meerdere onafhankelijke variabelen. De

Nadere informatie

Summary in Dutch. Samenvatting

Summary in Dutch. Samenvatting Samenvatting In de theorie van het menselijk kapitaal zijn kennis en gezondheid uitkomsten van bewuste investeringsbeslissingen. Veel van de keuzes hieromtrent lijken in de praktijk echter niet weldoordacht.

Nadere informatie

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam Leen Heylen, CELLO, Universiteit Antwerpen Thomas More Kempen Het begrip eenzaamheid Eenzaamheid is een pijnlijke, negatieve ervaring die zijn oorsprong vindt in een

Nadere informatie

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention Samenvatting Wesley Brandes MSc Introductie Het succes van CRM is volgens Bauer, Grether en Leach (2002) afhankelijk van

Nadere informatie

Niet behalen startkwalificatie hangt samen met gezinssituatie

Niet behalen startkwalificatie hangt samen met gezinssituatie Niet behalen startkwalificatie hangt samen met gezinssituatie Christine Jol, Godelief Mars en Francis van der Mooren Of jongeren het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten hangt onder meer samen met

Nadere informatie

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Respons thuiszorgorganisaties en GGD en In deden er tien thuiszorgorganisaties mee aan het, verspreid over heel Nederland. Uit de

Nadere informatie

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey ICOON Paper #1 Ferry Koster December 2015 Inleiding Dit rapport geeft inzicht in de relatie

Nadere informatie

Informatie over de deelnemers

Informatie over de deelnemers Tot eind mei 2015 hebben in totaal 45558 mensen deelgenomen aan de twee Impliciete Associatie Testen (IATs) op Onderhuids.nl. Een enorm aantal dat nog steeds groeit. Ook via deze weg willen we jullie nogmaals

Nadere informatie

Ouders op de arbeidsmarkt

Ouders op de arbeidsmarkt Ouders op de arbeidsmarkt Ingrid Beckers en Johan van der Valk De bruto arbeidsparticipatie van alleenstaande s is sinds 1996 sterk toegenomen. Wel is de arbeidsparticipatie van paren nog steeds een stuk

Nadere informatie

Kiezers en potentiële kiezers van 50PLUS

Kiezers en potentiële kiezers van 50PLUS Kiezers en potentiële kiezers van 50PLUS Versie 2013-2014 Tekstrapport Peil.nl/Maurice de Hond 1 Doelstelling en opzet van het onderzoek Het Wetenschappelijk Instituut van 50PLUS heeft ons in december

Nadere informatie

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld NEDERLANDERS OVER DE VIERDAAGSE Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen Nienke Lammertink en Koen Breedveld Mei 2016 1 Nederlanders over de

Nadere informatie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Werkloosheid Redenen om niet actief te Sociaal Economische Trends 2013 Sociaaleconomische trends Werkloosheid Redenen 2004-2011 om niet actief te zijn Stromen op en duren de arbeidsmarkt Werkloosheidsduren op basis van de Enquête beroepsbevolking

Nadere informatie

Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv

Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv Trendanalyse GKv, drs. M.J. Wijma, Praktijkcentrum, Zwolle, mei 216. Demografische trends binnen de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt): Een analyse van de ontwikkelingen van de ledentallen van de GKv Auteur:

Nadere informatie

Figuur 1: Voorbeelden van 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages.

Figuur 1: Voorbeelden van 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages. MARGES EN SIGNIFICANTIE BIJ STEEKPROEFRESULTATEN. De marges van percentages Metingen via een steekproef leveren een schatting van de werkelijkheid. Het toevalskarakter van de steekproef heeft als consequentie,

Nadere informatie

Meten: algemene beginselen. Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 1 28 februari 2011

Meten: algemene beginselen. Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 1 28 februari 2011 Meten: algemene Harry B.G. Ganzeboom ADEK UvS College 1 28 februari 2011 OPZET College 1: Algemene College 2: Meting van attitudes (ISSP) College 3: Meting van achtergrondvariabelen via MTMM College 4:

Nadere informatie

Jong en oud op de arbeidsmarkt,

Jong en oud op de arbeidsmarkt, Jong en oud op de arbeidsmarkt, 2007-2011 Gerda Gringhuis en Ben Dankmeyer 1. Inleiding De gemiddelde leeftijd van de bevolking neemt toe. De vergrijzing zorg er voor dat meer mensen aanspraak maken op

Nadere informatie

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken Deze factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking, G. Waverijn & M. Rijken, NIVEL, januari

Nadere informatie

Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest

Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest Respondent: Johan den Doppelaar Email: info@123test.nl Geslacht: man Leeftijd: 37 Opleidingsniveau: hbo Vergelijkingsgroep: Nederlandse beroepsbevolking

Nadere informatie

Statistiek: Spreiding en dispersie 6/12/2013. dr. Brenda Casteleyn

Statistiek: Spreiding en dispersie 6/12/2013. dr. Brenda Casteleyn Statistiek: Spreiding en dispersie 6/12/2013 dr. Brenda Casteleyn dr. Brenda Casteleyn www.keu6.be Page 2 1. Theorie Met spreiding willen we in één getal uitdrukken hoe verspreid de gegevens zijn: in hoeveel

Nadere informatie

Deelrapportage "Apotheken door Cliënten Bekeken" Vorige en huidige meting Apotheek Den Hoorn

Deelrapportage Apotheken door Cliënten Bekeken Vorige en huidige meting Apotheek Den Hoorn Deelrapportage "Apotheken door Cliënten Bekeken" Vorige en huidige meting Apotheek Den Hoorn E Inhoud 1. Inleiding en methode 1 1.1. Achtergrond 1 1.2. Doel van het kwaliteitstraject: meten en verbeteren

Nadere informatie

Ontwikkelingen in (gezonde) levensverwachting naar opleidingsniveau

Ontwikkelingen in (gezonde) levensverwachting naar opleidingsniveau Ontwikkelingen in (gezonde) levensverwachting naar opleidingsniveau Jan-Willem Bruggink opgeleide mensen leven bijna 7 jaar langer dan laagopgeleiden. Dit verschil is in de periode 1997/2 25/28 even groot

Nadere informatie

Monitor werkdruk in de kraamzorg 2018

Monitor werkdruk in de kraamzorg 2018 Monitor werkdruk in de kraamzorg 2018 Daniël de Rijke BSc In opdracht van de NBvK Juni 2018 Monitor werkdruk in de kraamzorg 2018 Daniël de Rijke/NBvK, juni 2018 Pagina!1 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1

Nadere informatie

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs 1999-2003

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs 1999-2003 Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs 1999-2003 Eindrapport Een onderzoek in opdracht van het Vervangingsfonds Frank Schoenmakers Rob Hoffius B3060 Leiden, 21 juni 2005 Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 Verantwoording:

Nadere informatie

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Arbeidsgehandicapten in Nederland Arbeidsgehandicapten in Nederland Ingrid Beckers In 2003 waren er in Nederland ruim 1,7 miljoen arbeidsgehandicapten; 15,8 procent van de 15 64-jarige bevolking. Het aandeel arbeidsgehandicapten is daarmee

Nadere informatie

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt 07 Arbeidsmarktmobiliteit geringer dan in voorgaande jaren Bijna miljoen mensen wisselen in 2008 van beroep of werkgever Afname werkzame door crisis

Nadere informatie

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting xvii Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting Samenvatting IT uitbesteding doet er niet toe vanuit het perspectief aansluiting tussen bedrijfsvoering en IT Dit proefschrift is het

Nadere informatie

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Geen tekort aan technisch opgeleiden Geen tekort aan technisch opgeleiden Auteur(s): Groot, W. (auteur) Maassen van den Brink, H. (auteur) Plug, E. (auteur) De auteurs zijn allen verbonden aan 'Scholar', Faculteit der Economische Wetenschappen

Nadere informatie

Innovatieve dienstverlening. Een scenario-onderzoek onder de gebruikers van Loket.nl.

Innovatieve dienstverlening. Een scenario-onderzoek onder de gebruikers van Loket.nl. Innovatieve dienstverlening. Een scenario-onderzoek onder de gebruikers van Loket.nl. In het kader van het project Innovatieve Dienstverlening doet kenniscentrum ICOON onderzoek naar de omstandigheden

Nadere informatie

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Rapport Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Woerden, juli 2014 Inhoudsopgave I. Omvang en samenstelling groep respondenten p. 3 II. Wat verstaan senioren onder eigen regie en zelfredzaamheid?

Nadere informatie

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2017

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2017 Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 217 Over welke cijfers hebben we het? In Nederland worden gegevens over de leefstijl van de bevolking verzameld door meerdere thema-instituten die elk op

Nadere informatie

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE 1 DOEL VAN REGRESSIE ANALYSE De relatie te bestuderen tussen een response variabele en een verzameling verklarende variabelen 1. LINEAIRE REGRESSIE Veronderstel dat gegevens

Nadere informatie

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe Deze factsheet is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen met bronvermelding (Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe, G. Waverijn

Nadere informatie

Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers

Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers Rapport van ILC Zorg voor later, Stichting Loonwijzer/WageIndicator, en Universiteit van Amsterdam/Amsterdams Instituut voor Arbeids Studies (AIAS) Inhoudsopgave

Nadere informatie

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van Nederlandse samenvatting (summary in Dutch) De verschillende betekenissen van ongehuwd samenwonen in Europa: Een studie naar verschillen tussen samenwoners in hun opvattingen, plannen en gedrag. In de

Nadere informatie

Bijlage bij hoofdstuk 17 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

Bijlage bij hoofdstuk 17 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010 Bijlage bij hoofdstuk 17 van het Sociaal en Cultureel Rapport 21 B17.1 Age period cohort analyse Omdat bij wonen de leeftijd een zeer belangrijke rol speelt is ervoor gekozen om leeftijd zelf te gebruiken

Nadere informatie

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER,

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER, Meting juni 2013 Het Nederlandse Donateurspanel van WWAV wordt mede mogelijk gemaakt door het CBF en is uitgevoerd door Peil.nl 80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER, AL ZIEN MINDER

Nadere informatie

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht De kwaliteit van educatieve activiteiten meten Universiteitsmuseum Utrecht De kwaliteit van educatieve activiteiten meten Universiteitsmuseum Utrecht Claudia de Graauw Bo Broers Januari 2015 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2015

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2015 Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2015 Over welke cijfers hebben we het? In Nederland worden gegevens over de leefstijl van de bevolking verzameld door meerdere thema-instituten die elk

Nadere informatie

Introductie stage-scriptie combi. Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011

Introductie stage-scriptie combi. Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011 Introductie stage-scriptie combi Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011 Welkom toekomstige Scientist-Practitioners Achtergrond Vanuit Orthopedagogiek:GenG steeds meer accent op scientist-practitioner model

Nadere informatie

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel

Nadere informatie