Archtefexprnrteaf Provincie Zeeland

Transcriptie

1 Archtefexprnrteaf Provincie Zeeland 1. VOORBLAD 1.1 Algemeen Aan: Stortplaats Noord en Midden Zeeland B.V. t.a.v. J.K. Janse Postbus AKTerneuzen Middelburg, 21 april 2010 Kenmerk brief: /Wm Afdeling: MHY Behandeld door: de heer R.H. Priester Bijlagen: Voorschriften Onderwerp: Vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor de Stortplaats Noord en Midden Zeeland B.V. 1.2 Samenvatting besluit Wij hebben op 21 april 2010 besloten de vergunning op verzoek van Stortplaats Noord en Midden Zeeland B.V. op grond van de Wet milieubeheer aan te passen. ihmwiaaiihi

2 2. FEITEN 2.1 Aanleiding Op 21 juli 2009 is het Besluit, van 12 juni 2009, houdende wijziging van diverse besluiten in verband met de implementatie van beschikking nr. 2003/33/EG tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen (PbEG L 11) (implementatie Beschikking aanvaarding afvalstoffen op stortplaatsen) in werking (hierna Beschikking aanvaarding) getreden. 2.2 Onderwerp aanvraag Op 23 juli 2009 hebben wij een verzoek ontvangen ingevolge de Wet milieubeheer (verder: Wm) van Stortplaats Noord en Midden Zeeland B.V. om aanpassing van de huidige vergunning. 2.3 Locatie inrichting De inrichting bevindt zich op een gezoneerd industrieterrein in het buitengebied. De inrichting ligt aan de Frankrijkweg 2 te Nieuwdorp bekend gemeente Borsele, sectie A, nr Vergunningsituatie De volgende vergunningen en/of meldingen zijn eerder aan de inrichting verleend: Revisie vergunning, 3 februari 2004, kenmerk: Wijzigingsvergunning, 18 juni 2007, kenmerk: Wijzigingsvergunning, 21 april 2009, kenmerk: De voorschriften van de onderliggende vergunningen zijn van overeenkomstige toepassing op de verandering, tenzij de aard of strekking van die voorschriften zich daartegen verzetten. 3. PROCEDUREEL 3.1 Inhoud aanvraag Het verzoek heeft betrekking op implementatie van de Europese regels, Beschikking 2003/33/EG (annex II) in de vergunning. De aanvraag bestaat uit: Verzoek tot wijziging van de vergunning hetgeen ook op basis van het Besluit, van 12 juni 2009, houdende wijzigingen van diverse besluiten in verband met de implementatie van beschikking nr. 2003/33/EG tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen nodig is. Voorstel procedure aanpassen lijst bijlage 1. Onderbouwing loslaten restrictie minerale olie. Uitloogonderzoeken. 3.2 Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van het verzoek is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. 3.3 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking na afloop van de beroepstermijn van zes weken. Als een belanghebbende gedurende de beroepstermijn een verzoek om een voorlopige voorziening indient, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Voorzover deze vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting dat ook is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, treedt deze vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (artikel 20.8 van de Wm). Besluit van.21 april Kenmerk AVm van10

3 4. BELEIDSKADER 4.1 ALGEMEEN De onderhavige aanvraag is getoetst aan het wettelijk toetsingskader. Hierbij is een splitsing gemaakt tussen een doelmatigheidsbeoordeling en een beoordeling op milieuhygienische aspecten. Bij de beoordeling op milieuhygienische aspecten zijn betrokken: de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haartechnische kenmerken en haar geografische ligging; de mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen; het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Bij de beoordeling op milieuhygienische aspecten is rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten en met de geldende richtwaarden (voor zover van toepassing). Bij de beoordeling op milieuhygienische aspecten zijn de geldende grenswaarden, de regels gesteld in een instructie AMvB, de in de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels en de aanwijzingen die met betrekking tot de beslissing op de aanvraag door de Minister zijn gegeven, in acht genomen (voor zover van toepassing). Dit heeft geleid tot het volgende. 5. AFVALSTOFFEN 5.1 Overwegingen voor afvalverwerkers Achterqrond Europese richtliin De richtlijn 1999/31/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L 182, verder richtlijn Storten) is in 2001 gei'mplementeerd. De richtlijn Storten heeft tot doel de milieubelasting van stortplaatsen te verminderen. Vanaf 16 juli 2009 zijn nieuwe regels in werking getreden waarmee de beschikking 2003/33/EG (Annex II) in de Nederlandse regelgeving is gei'mplementeerd. Dit gebeurt door middel van de Beschikking aanvaarding. De beschikking aanvaarding regelt wijzigingen in vier AMvB's, te weten: «het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna Bssa); het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen; het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb); het Stortbesluit bodembescherming (hierna Sbb). Naast het besluit worden twee ministeriele regelingen gewijzigd, te weten: de Regeling acceptatie geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen op stortplaatsen; de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. De Regeling acceptatie geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen heet voortaan "Regeling aanvaarding afvalstoffen op stortplaatsen". Na inwerkingtreding van de Richtlijn storten zijn stortplaatsen te onderscheiden in stortplaatsen voor inerte afvalstoffen, voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, voor gevaarlijke afvalstoffen en voor ondergronds storten. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm

4 Hierbij wordt onder een stortplaats ook een gedeelte van een stortplaats verstaan. Of een afvalstof gevaarlijk is of niet, wordt bepaald door de Europese afvalstoffenlijst (Eural). In het algemeen geldt dat al het afval dat wordt gestort op een stortplaats voor gevaarlijk afval, moet worden getest op uitloging. Als het niet-gevaarlijk afval is dat wordt gestort op een stortplaats voor gevaarlijk afval, moet alleen worden getest op opgeloste organische koolstof (DOC). De hoofdregel is dat alleen korrelvormige afvalstoffen getest moeten worden. Er wordt een onderscheid gemaakt in monolithische en korrelvormige afvalstoffen. Monolithische afvalstoffen zijn gevaarlijke afvalstoffen die door menging met toeslagstoffen of andersoortige bewerkingen zijn omgevormd tot afvalstoffen met een beperkte uitloging en een duurzame vaste vorm. Alles wat niet aan deze beschrijving voldoet, wordt gezien als een korrelvormige afvalstof. De huidige Nederlandse systematiek van indeling van gevaarlijke afvalstoffen op stortplaatsen was niet gelijk aan de systematiek van de indeling van gevaarlijke afvalstoffen in de Europese regelgeving. Het Bssa voor de aanpassing aan de Beschikking aanvaarding, en het Landelijk afvalbeheerplan hanteerden bijvoorbeeld de begrippen C3-afvalstoffen voor matig uitloogbare en C2-afvalstoffen voor sterk uitloogbare gevaarlijke afvalstoffen. Om te bepalen of sprake was van C2- of C3-afval moest een afvalstof worden onderworpen aan een uitloogtest. Indien uit deze test bleek dat een of meer waarden van de in het Bssa opgenomen tabel werden overschreden, was sprake van een C2-afvalstof. Met de Beschikking aanvaarding en het aangepaste Bssa komen de gehanteerde categorieen C2-, C3-afvalstoffen te vervallen. Met deze ambtshalve wijziging worden de begrippen nietgevaarlijke en gevaarlijke afvalstoffen geintroduceerd. De wijziging in terminologie betekent dat de Stortplaats noord en midden zeeland b.v. zowel stortcompartimenten (deel van het stort dat, in verband met de beheersbaarheid van de in dat gestorte afvalstoffen, is afgezonderd van overige delen van het stort) of cellen (een deel van het stort of een deel van een compartiment dat ten behoeve van de bedrijfsvoering wordt onderscheiden) kent waar niet-gevaarlijke afvalstoffen worden gestort als cellen waar gevaarlijke afvalstoffen worden gestort. Als gevolg hiervan worden volgens de systematiek van de Beschikking aanvaarding aan de Stortplaats noord en midden zeeland b.v. de volgende stortplaatsklasse(n) toegekend: 1. Stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen, niet zijnde een ondergrondse stortplaats. Deze indeling betekent niet dat er met het van kracht worden van dit besluit, andere afvalstoffen op de stortplaats mogen worden gestort dan momenteel vergund zijn. Aanvaarding van afvalstoffen op een stortplaats Omschriivinq/basiskarakteriserinq De Beschikking aanvaarding en het aangepaste Bssa vereist in beginsel dat een te storten afvalstof wordt getest om de informatie voor de basiskarakterisering (omschrijving) te verkrijgen. Omdat voor alle afvalstoffen die ter verwijdering aan een stortplaats worden aangeboden een omschrijving verstrekt moet worden, moeten zowel regelmatige als niet-regelmatige afvalstoffen bemonsterd worden en moeten de monsters geanalyseerd worden. De monsterneming dient te worden uitgevoerd door een erkende monstememer, in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de ontdoener. De methodiek voor bemonsteren en analyseren in het kader van het opstellen van een omschrijving is uitgewerkt in de Regeling melden. De ontdoener is er verantwoordelijk voor dat de informatie die in de omschrijving is opgenomen correct is. In de implementatieregelgeving is uitputtend geregeld aan welke eisen een omschrijving, waarvan testgegevens deel uitmaken, moet voldoen indien afvalstoffen worden afgegeven ten behoeve van het storten ervan. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm

5 In veel gevallen geldt de verplichting tot testen niet. Zo is het in de meeste gevallen niet noodzakelijk dat afvalstoffen worden getest indien zij op een stortplaats voor niet-gevaarlijk afval worden gestort. Daarnaast kan de Minister categorieen afvalstoffen aanwijzen die in ieder geval worden aangemerkt als categorieen van afvalstoffen waarvan het uitlooggedrag en de samenstelling algemeen bekend zijn. Het gevolg van een zodanige vermelding is dat de desbetreffende categorie van afvalstoffen niet behoeft te worden getest in het kader van de omschrijving van de afvalstof. Andere gevallen waarin afvalstoffen niet behoeven te worden getest volgen rechtstreeks uit de Beschikking aanvaarding. Acceptatie-eisen Gevaarlijke afvalstoffen mogen slechts op een stortplaats voor niet-gevaarlijke afvalstoffen worden geaccepteerd mits deze stabiel, niet reactief zijn. Deze gevaarlijke afvalstoffen moeten in een aparte eel worden gestort. De grenswaarden van de componenten en parameters die zijn opgenomen in de tabellen 2.1 en 2.2 van de bijlage bij het Bssa mogen niet worden overschreden, uitgezonderd voor TOC waarvoor in deze wijziging de toegestane maximale waarde voor TOC wordt verhoogd (zie onder kopje "Hogere waarde totaal organische koolstof"). De uit de Beschikking aanvaarding en het aangepaste Bssa voortvloeiende acceptatie-eisen zijn rechtstreeks werkend en zijn daarom niet in deze wijziging opgenomen. Deze rechtstreeks werkende voorschriften leiden er niet toe dat er andere afvalstoffen dan momenteel vergund op de stortplaats kunnen worden geaccepteerd. De vergunning is wat dit betreft leidend. Wei kunnen voorwaarden uit het Bssa er toe leiden dat bepaalde afvalstoffen die volgens de vergunning geaccepteerd zouden kunnen worden, vanwege hun uitlooggedrag niet meer kunnen worden geaccepteerd. Het opnemen van eisen in de vergunning over de mate van verontreiniging van een afvalstof is niet toegestaan indien dit strijdig is met de (uitloog)grenswaarden zoals opgenomen in de bijlage bij het Bssa. acceptatieprocedure Op grond van voorschrift van de vigerende vergunning van 3 februari 2004 wordt de systematiek gehanteerd dat een wijziging van de acceptatieprocedure de goedkeuring van het bevoegd gezag behoeft. Stortplaats Noord- en Midden-Zeeland B.V. zal naar aanleiding van dit voorschrift een wijziging van de acceptatieprocedure ter goedkeuring bij het bevoegd gezag moeten indienen. Voor zover de acceptatieprocedure afwijkt van de voorschriften van het Bssa, gelden de voorschriften van het Bssa, dit is vastgelegd in voorschrift Wij hebben in voorschrift vastgelegd dat het gewijzigde "Stortreglement" binnen 6 maanden ter goedkeuring moet worden voorgelegd. verzoek Op 23 juli 2009 is in het kader van deze Annex II van Stortplaats Noord en Midden Zeeland B.V. een verzoek tot wijzigen van de vergunningvoorschriften ontvangen. Voorschrift In dit voorschrift wordt gesteld dat de in bijlage 1 genoemde stoffen in een C3 compartiment moeten worden gecontroleerd en gestort. De in bijlage 1 genoemde stoffen zijn stabiele niet reactieve gevaarlijke afvalstoffen of gevaarlijke asbesthoudende afvalstoffen. De Annex II bepaalt dat stabiele niet reactieve afvalstoffen mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor niet gevaarlijke afvalstoffen. Dit hoeft niet in een apart compartiment te worden geaccepteerd. Het voorschrift komt hiermee te vervallen. Voorschrift Onder f: Hier wordt verwezen naar bijlage I van het Bssa, deze wordt vervangen door Bijlage, behorend bij de artikelen 11d en 11f eerste lid, onder c van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Onderdeel 2 van deze nieuwe bijlage bevat de acceptatiecriteria voor een stortplaats voor ongevaarlijke afvalstoffen. Het voorschrift is hierop aangepast. Onder g: Hier wordt verwezen naar bijlage 1 behorende bij de vergunning. Hierin staan gevaarlijke stoffen die geaccepteerd mogen worden. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm

6 Het Bssa stelt dat alleen stabiele niet reactieve gevaarlijke afvalstoffen geaccepteerd mogen worden op een stortplaats voor niet gevaarlijk afval en dat deze afvalstoffen dus moeten voldoen aan de acceptatiecriteria voor een stortplaats voor ongevaarlijke afvalstoffen. Het voorschrift is hierop aangepast. Het Bssa stelt dat stabiele niet reactieve stoffen mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor niet gevaarlijke afvalstoffen. Aan voorschrift wordt onderdeel h toegevoegd waarin een procedure is opgenomen, conform de bijlage van de aanvraag, voor het toevoegen van andere stabiele niet reactieve gevaarlijke afvalstoffen op bijlage 1 van de vergunning. Voorschrift Voor asbesthoudende afvalstoffen wordt in het Stortbesluit Bodembescherming artikel 6h een aparte eel voor de verwerking van asbesthoudende afvalstoffen voorgeschreven. Het voorschrift is hierop aangepast. Dakafval: In bijlage 1 van de vergunning is dakafval opgenomen. Momenteel wordt onder ontheffing met kenmerk composiet dakafval en teerhoudend afval gestort. Gezien de aard van het afval is het door vergunninghouder tot op heden niet gelukt een geaccrediteerd laboratorium te vinden die de TOC (of LOI) van het materiaal kan bepalen. Het is dus niet te testen. De uitlooggegevens van een vijftal partijen dakafval zijn echter zodanig dat de basiskarakterisering aangeeft dat er geen controlebemonsteringen hoeven plaats te vinden. De basiskarakteriseringstests zijn vijf keer uitgevoerd op verschillende partijen waarbij ver onder de kritische parameters gebleven. Hieruit concluderen we dat het vooralsnog niet mogelijk is om het TOC (of LOI) van het materiaal te bepalen. Voor de overige parameters is aangetoond dat deze niet meer kritisch blijken te zijn. Het is dan ook toegestaan om dakafval te accepteren zonder basiskarakteriserings-tests. Dit is vastlegt in voorschrift 1.1. Hogere waarde totaal organische koolstof In de aanvraag geeft Stortplaats Noord en Midden Zeeland B.V. aan dat het percentage totaal organische koolstof (TOC), dat op grond van de tabellen 2.2 en 3.2 van de bijlage bij het Bssa in het te storten afval aanwezig mag zijn ontoereikend is. In tabel 2.2 wordt een maximumpercentage TOC van 5 % genoemd en in tabel 3.2 wordt een maximumpercentage van 6% genoemd. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de in tabel 2.2 aangegeven waarde voor totaal organische koolstof (TOC) in de vergunning bepalen dat een hogere waarde wordt toegestaan, mits voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 800 mg/kg droge stof niet overschreden wordt bij L/S=10!/kg en bij de ph-waarde van het materiaal zelf dan wel een phwaarde tussen 7,5 en 8. Uit monsternemingen is gebleken dat percentages TOC in vergunde afvalstoffen kunnen varieren van bijvoorbeeld 44% in shredderafval tot ca. 54% in verduurzaamd hout. Mits aan de overige randvoorwaarden wordt voldaan is in voorschrift 1.2 dan ook een maximaal percentage van 60 % aan TOC vastgelegd. Toevoegen van afvalstoffen aan bijlage 1 behorende bij de vergunning: Onderbouwing verruiming maximale concentratie voor minerale olie voor te verwerken afvalstoffen op Stortplaats Noord en Midden Zeeland: De ANNEX II stelt in het kader van bodembescherming voor stabiele niet-reactieve gevaarlijke afvalstoffen die verwerkt mogen worden op een stortplaats voor niet gevaarlijke afvalstoffen uitloogcriteria vast. Voor de uitloging van minerale olie zijn echter geen criteria opgenomen. Alieen bij inerte afvalstoffen wordt bij de samenstelling een grenswaarde voor minerale olie aangegeven. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm

7 Verder is van belang dat bij de inwerkingtreding van de ANNEX II net Bssa is gewijzigd. De daaraan opgenomen c3-c2 normen zijn niet langer van toepassing. Om vast te stellen of bepaalde gevaarlijke afvalstoffen gezien kunnen worden als stabiel, niet-reactief gevaarlijk afval en dus verwerkt kunnen worden in een aparte eel op een stortplaats voor niet gevaarlijk afval is door de vereniging van afvalbedrijven (VA) aan ECN de opdracht verstrekt om een onderzoek dienaangaande uit te voeren. Onderzocht zijn; grond, straalgrit en het residu van grondreiniging. Uit dit onderzoek van afvalstoffen, die alleen als gevaarlijk zijn aangemerkt door de overschrijding van de grenswaarde van minerale olie of asbest 1 blijkt dat het gehalte minerale olie weinig of geen invloed heeft op de uitloging van de parameters zoals genoemd in de ANNEX II. In alle gevallen bleek de afvalstof voor wat betreft de onderzochte parameters te voldoen aan de normen voor het verwerken van stabiel niet-reactief gevaarlijk afval op een stortplaats voor niet gevaarlijk afval. is een opsomming gegeven van mogelijke emis- In eerdere rapporten van het RIVM uit sies van minerale olie. Hierbij bleek dat emissie van minerale olie in alle gevallen laag tot zeer laag was. Ook is in een rapport van Alterra uit de emissie van minerale olie in baggerspecie met een gehalte van tot mg/kg ds berekend. De emissie lag hierbij tussen 1 en 2 mg/kg ds. Uit het bovenstaande blijkt dat een beperking van de concentratie Minerale Olie in een afvalstof geen positieve invloed heeft op de mate waarin uitloging naar bodem en/of grondwater plaatsvindt. Conclusie: In de ANNEX II wordt geen grenswaarde voor minerale olie vastgesteld. Onderzoeken hebben aangetoond dat de mogelijke emissie van minerale olie laag tot zeer laag is. Een beperking in de vergunning van de Stortplaats Noord en Midden Zeeland voor wat betreft de concentratie minerale olie gelijk aan de concentratiegrenswaarde voor gevaarlijk afval zoals gesteld in de Eural heeft geen positieve invloed op het beschermingsniveau naar bodem of grondwater, en is derhalve dan ook niet zinnig. Stortplaats noord- en midden zeeland b.v. verzoekt dan ook in de aanvraag de volgende stoffen toe te voegen aan bijlage 1 behorende bij de vergunning van 3 februari 2004, nr : grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten (euralcode: * C); slib van fysisch-chemische behandeling dat gevaarlijke stoffen bevat (euralcode: * C); vast afval van bodemsanering dat gevaarlijke stoffen bevat (euralcode * C). In de bijlage behorende bij de aanvraag is d.m.v. een nadere onderbouwing en uitloogonderzoek in voidoende mate aangetoond dat deze stoffen als stabiel niet reactief gevaarlijk afval beschouwd kunnen worden. 6. ADVIEZEN EN/OF ZIENSWIJZEN NAAR AANLEIDING VAN HET ONTWERP- BESLUIT Naar aanleiding van het ontwerp-besluit, zijn binnen de daarvoor gestelde termijn geen adviezen en/of zienswijzen ontvangen. 1 Beoordeling van gevaarlijke afvalstoffen als stabiel, niet-reactief gevaarlijk afval, ECN maart Rapport ontwikkeling van uitloogproeven voor minerale olie nr , mei 1996 en evaluatierapport ontwikkeling van uitloogproeven voor minerale olie nr , mei Haalbare Productkwaliteit en Restrisico's bij Extensieve Landfarming van Baggerspecies, rapprtnr Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm

8 7. BESLUIT Wij hebben op grond van het bovenstaande besloten om: 1. - Op basis van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, voorschrift verbonden aan de vergunning van 3 februari 2004, nr als volgt te wijzigen: Onder f: die niet voldoen aan de criteria voor de acceptatie van een stortplaats voor ongevaarlijke afvalstoffen, zoals aangegeven in bijlage, behorend bij de artikelen 11d en 11f eerste lid, onder c, onderdee! 2 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Onder g: die ingevolge de kwalificatie volgens Eural direct danwel na analytisch onderzoek als gevaarlijk afval zijn aan te merken, met uitzondering van de in bijlage I bij deze beschikking genoemde afvalstoffen, en overige asbesthoudende afvalstoffen, voor zover deze geen andere gevaarlijke stoffen bevatten en voldoen aan de acceptatiecriteria voor een stortplaats voor ongevaarlijke afvalstoffen. Onder h. wordt het volgende voorschrift toegevoegd: Het Bssa stelt dat stabiele niet reactieve afvalstoffen mogen worden geaccepteerd op een stortplaats voor niet gevaarlijke afvalstoffen. Voor het toevoegen van andere stabiele niet reactieve gevaarlijke afvalstoffen dient een verzoek, conform de bijlage behorende bij de aanvraag van 23 juli 2009, ter goedkeuring te worden overlegd aan de directie Ruimte, Milieu en Water. - Op basis van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, voorschrift verbonden aan de vergunning van 3 februari 2004, nr als volgt te wijzigen: Het aanleveren en accepteren van afvalstoffen moet gebeuren overeenkomstig de acceptatieprocedure in bijlage I, hoofdstuk 2.0 bij de aanvraag. Voor zover de acceptatieprocedure afwijkt van de voorschriften van het Bssa, gelden de voorschriften van het Bssa. - Op basis van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, voorschrift verbonden aan de vergunning van 3 februari 2004, nr als volgt te wijzigen: Binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze beschikking dient de procedure voor acceptatie, registratie of controle als bedoeld in voorschrift in overeenstemming te zijn met het gestelde in bijlage, behorend bij de artikelen 11d en 11f eerste lid, onder c, onderdeel 2 van het Bssa. Alvorens wijzigingen worden toegepast dienen zij ter goedkeuring aan de directie RMW te worden overlegd. - Op basis van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, voorschrift verbonden aan de vergunning van 3 februari 2004, nr als volgt te wijzigen: Asbest(houdend) afva!, inclusief het asbest(houdend) afval dat geen andere gevaarlijke stoffen (boven de Eural-grenswaarde) dan asbest bevat, moet in een afgescheiden (dee! van een) stortcompartiment (eel) worden verwerkt. Deze afscheiding dient ten minste te geschieden middels (grond)achtig materiaal of een andere hiertoe gesigende constructie. 2. Op basis van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, voorschrift verbonden aan de vergunning van 3 februari 2004, nr in te trekken. 3. Op basis van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de volgende voorschriften te verbinden aan de vergunning van 3 februari 2004, nr : 3.7. Acceptatie De acceptatie van dakafval is toegestaan zonder het uitvoeren van basiskarakteriseringstests. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm

9 3.7.2 In afwijking van de tabel 2.2 van de bijlage bij het Bssa is het toegestaan om voor stabiel niet reactief gevaarlijk afval een hogere waarde voor totaal organische koolstof (TOC) toe te staan met een maximum van uiterlijk 60% aan TOC mits voor opgeloste organische koolstof (DOC) een waarde van 800 mg/kg droge stof niet overschreden wordt bij L/S=10 l/kg en bij de ph-waarde van het materiaal dan wel een ph-waarde tussen 7,5 en De gevraagde vergunning te verlenen - overeenkomstig de aanvraag en de daarbij overgelegde stukken die bij dit besluit behoren en als zodanig zijn gewaarmerkt, voor zover daarvan niet wordt afgeweken. Gedeputeerde staten, namens dezen, rr\w,"frig. I/I art sen, hoofd afdeling Milieuhygiene. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk AA/m

10 Beroepsmoqelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-gravenhage. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit, kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd. Een afschrift van de vergunning is verzonden aan: de gemeente Borsele Rijkswaterstaat Zeeland. Besluit van.21 april van 10 Kenmerk /Wm