Archtefexempieer. Vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor een afvalstoffeninrichting

Transcriptie

1 Archtefexempieer Provincie Zeeland i i i i i i r BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Algemeen Aan: Rijkswaterstaat Zeeland, Waterdistrict Westerschelde in Terneuzen Kenmerk brief: Afdeling: Milieuhygiene Datum: 9 juni 2010 Onderwerp: Vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor een afvalstoffeninrichting Samenvatting besluit Wij hebben op 9 juni 2010 besloten aan Rijkswaterstaat Zeeland, Waterdistrict Westerschelde voor een periode van 5 jaar die aansluit bij de looptijd van de huidige vergunningen een Wet milieubeheervergunning te verlenen voor het wijzigen van een aantal voorschriften ten aanzien van de aspecten geluid, bovenafdichting van het depot, exploitatie, controles en metingen en nazorg. Voor het intrekken van een aantal voorschriften ten aanzien van een puinpad, geluid, onderafdichting, controles en metingen en nazorg. Voor het toevoegen van een voorschrift aan controles en metingen. Provinciehuis Abdij 6 Middelburg Postbus LA Middelburg T: [0118] F: [0118]

2 1. FEITEN 1.1 Onderwerp aanvraag Op 18 december 2010 is een verzoek als bedoeld in artikel 8.24 lid 1 van de Wet Milieubeheer ingekomen van Rijkswaterstaat Zeeland, Waterdistrict Westerschelde in Terneuzen tot het wijzigen en intrekken van een aantal voorschriften uit de vergunning en verlengen termijn van de vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer voor het baggerspeciedepot Dekkerspolder gelegen aan de Amaliaweg ong. in Westdorpe. 1.2 Locatie inrichting De inrichting is gelegen aan de Ameliaweg ong. in Westdorpe gemeente Terneuzen, kadastraal bekend gemeente Sas van Gent, sectie M, nummer Vergunningsituatie Rijkswaterstaat Zeeland, Waterdistrict Westerschelde in Terneuzen is in het bezit van de volgende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer geldig tot 28 maart 2010: Een vergunning van 28 maart 1995, kenmerk /1807/30, voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, bestemd voor het opslaan in 2 depots van m 3 klasse 3 en 4 baggerspecie, dat vrijkomt bij het onderhoud van waterbodems in de Zeeuwse wateren. Een vergunning van 18 januari 2000, kenmerk /998231, voor het veranderen van de inrichting voor het opslaan van baggerspecie, met een activiteit die erop is gericht om baggerspecie uit het depot te onttrekken. Een wijziging van de vergunning van 16 december 2002, kenmerk , inzake het aanpassen van de vergunning door de inwerkingtreding van Regeling Europese Afvalstoffenlijst (Eural). Een wijziging van de vergunning van 11 januari 2005, kenmerk , inzake het verlengen vergunning voor depot 1 voor een periode van 5 jaar. Een wijziging van de vergunning van 17 april 2007, kenmerk , inzake het aanpassen van de vergunningsvoorschriften met betrekking tot de maandelijkse en halfjaarlijkse controles. 2. PROCEDUREEL: 2.1 Inhoud aanvraag Het verzoek tot wijziging van de vergunning heeft betrekking op: het aanpassen van de voorschriften ten aanzien van bovenafdichting aan de Regeling stortplaatsen voor baggerspecieberging op land; het depot wordt niet meer gebruikt voor het storten van nieuwe baggerspecie, hierdoor kunnen een aantal voorschriften die gerelateerd zijn aan de verwerking vervallen; de stabiele situatie van de baggerspecie ten aanzien van percolaatkwaliteit en monitoring, hierdoor kunnen voorschriften betreffende monitoring en onderhoud aangepastworden; op verlenging van de vergunningen met 5 jaar voor het eerste depot, omdat de huidige vergunningen op 28 maart 2010 afloopt. Op dat moment zal nog niet aan de huidige vergunningvoorschriften ten aanzien van afwerking en sluiting zijn voldaan. 2.2 Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) behorende bij Wm, valt de inrichting onder de categorie uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag voor deze inrichting. 2.3 Voorbereidingsprocedure Voor de voorbereiding van de beschikking is de procedure als bedoeld in afdeiing 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeiing 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. Besluit van 9 juni 2010

3 3. OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE AANVRAAG IN RELATIE TOT HET WET- TELIJK TOETSINGSKADER Beoordelinq wetteliik toetsinqskader De onderhavige aanvraag is getoetst aan het wettelijk toetsingskader. Bij de beoordeling op milieuhygienische aspecten zijn betrokken: de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging; de mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen; het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Bij de beoordeling op milieuhygienische aspecten is rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten en met de geldende richtwaarden (voor zover van toepassing). a Bij de beoordeling op milieuhygienische aspecten zijn de geldende grenswaarden, de regels gesteld in een instructie AMvB, de in de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels en de aanwijzingen die met betrekking tot de beslissing op de aanvraag door de Minister zijn gegeven, in acht genomen (voor zover van toepassing). Het verzoek tot het wijzigen/ intrekken van de hieronder genoemde voorschriften van de vigerend Wmvergunning van 28 maart 1995, kenmerk /1807/30 is als volgt: Voorschrift A. 10 (puinpad) Voor de aanleg van een puinpad dient gebruik te worden gemaakt van gebroken puin dat afkomstig is van een puinbreekinstallatie waarvoor een vergunning in het kader van de Wet Milieubeheer is verleend. Dit voorschrift is achterhaald door het in werking treden van het Besluit bodemkwaliteit en om deze reden verzoekt de vergunninghouder om intrekking van dit voorschrift. Wij zijn ook van mening dat door de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit dit voorschrift overbodig geworden. Om deze reden willen wij dan ook tegemoet komen aan het verzoek om intrekking van het voorschrift. Voorschrift C.3 (qeluid) Controle op of berekening van de in de voorschriften C.1 en C.2 vastgelegde geluidsniveaus moet geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01" van maart 1981, uitgegeven door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden. De "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01" van maart 1981 is inmiddels opgevoigd door een nieuwere handleiding. Om deze reden verzoekt de vergunninghouder om wijziging van het voorschrift. Wij zijn ook van mening dat door de inwerkingtreding van de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai", uitgave 1999 meting en beoordeling van geluidsniveaus volgens deze handleiding moet geschieden. Om deze reden willen wij dan ook tegemoet komen aan het verzoek om het voorschrift aan te passen. Besluit van 9 juni 2010

4 Voorschrift C.4 (qeluico Indien baggerspecie per as wordt aangevoerd, mag gedurende het laden en lossen de motor van het voertuig waarin wordt geladen, onderscheidenlijk waaruit wordt gelost, niet in werking'zijn tenzij het in werking zijn van de motor noodzakelijk is voor het laden en lossen. Voorschrift C.5 (qeluid) Het inrichten van de inrichting, alsmede de aanvoer en het storten van baggerspecie, mag slechts plaatsvinden in de periode tussen en uur. In afwijking van het hiervoor gestelde mag in calamiteuze situaties de aanvoer van baggerspecie buiten deze periode plaatsvinden; het optreden van een dergelijke calamiteuze situatie dient terstond aan het bevoegd gezag te worden gemeld. Er wordt geen baggerspecie meer vervoert in of naar de inrichting. Om deze reden verzoekt de vergunninghouder om intrekken van het voorschrift C.4 en C.5. Wij zijn ook van mening dat door het beeindigen van actief storten van baggerspecie deze voorschriften kunnen worden ingetrokken. Voorschriften Hoofdstuk D. (Onderafdichtinq) In verband met het beeindigen van het actief storten van de baggerspecie zijn de voorschriften uit Hoofdstuk D. Onderafdichting niet meer van toepassing voor de locatie. De onderafdichting is reeds aangebracht. De vergunninghouder verzoekt om intrekking van de voorschriften. Wij zijn ook van mening dat door het beeindigen van actief storten van baggerspecie deze voorschriften kunnen worden ingetrokken. Voorschriften Hoofdstuk F. (Bovenafdichting) In de voorschriften van hoofdstuk F. Bovenafdichting is opgenomen dat het baggerdepot moet worden voorzien van een combinatieafdichting (net als bij een normale stortplaats). Verder is er een verplichting tot het meten van eventuele methaanemissies en een verplichting tot het opstellen van een landschapsplan. Sinds de inwerkingtreding van de regeling stortplaatsen voor baggerspecieberging op land ontbreekt volgens de vergunninghouder de wettelijke basis om dit te eisen. De vergunninghouder verzoekt om een aanpassing van de voorschriften aan de eisen die opgenomen zijn regeling stortplaatsen voor baggerspecieberging op land /IPO-checklist baggerdepots Wij zijn van mening dat door de inwerkingtreding van de regeling stortplaatsen voor baggerspecieberging op land op 9 juli 2001 er geen wettelijke basis is voor het eisen van een bovenafdichting zoals is opgenomen in de vigerende vergunning. Om deze reden willen wij dan ook tegemoet komen aan het verzoek om de voorschriften aan te passen. Voorschriften E1.1 t/m E1.11, E.2 en E.3 (Exploitatie) In verband met het beeindigen van het actief storten van de baggerspecie zijn de voorschriften E1.1 t/m E1.11, E.2 en E.3 niet meer van toepassing omdatgeen exploitatie meer plaats vindt op deze locatie. Wij zijn ook van mening dat door het beeindigen van actief storten van baggerspecie deze voorschriften kunnen worden ingetrokken. Voorschrift G.2.2 (Controles en metinqen) Indien uit het in voorschrift G.2.1 bedoelde onderzoek blijkt dat de drainagesystemen niet of onvoldoende functioneren, dienen de leidingen en drains te worden doorgespoten. Onverlet het hiervoor gestelde dienen de leidingen en drains ten minste eenmaal per jaar te worden doorgespoten. De vergunninghouder verzoekt een aanpassing van het doorspuitregiem van de drainages aan de IPOchecklist baggerdepots Besluit van 9 juni 2010

5 Wij zijn van mening dat de IPO-checklist baggerdepots 2008 de nieuwste inzichten vertegenwoordigen en om deze reden willen wij tegemoet komen aan het verzoek om het voorschrift aan te passen. Voorschrift G. 2.4 (Controles en metinqen) Jaarlijks dient een controle op de onderafdichting plaats te vinden. Deze controle dient plaats te vinden door middel van het controleren van de controledrainage op de aanwezigheid van percolaat. Hiertoe dienen de watermonsters jaarlijks te worden geanalyseerd op de in bijlage 1 met 1 gemarkeerde parameters. De overige in die bijlage opgenomen parameters dienen eenmaal in de twee jaar te worden geanalyseerd. Monstername evenals monsteranalyse dienen per afzonderlijke drainageleiding te geschieden. Indien in de controledrainage percolaat wordt geconstateerd, dient het bevoegd gezag hiervan terstond in kennis te worden gesteld. De resultaten van de controle dienen in een logboek te worden vastgelegd. Het logboek dient op verzoek van de inspecteur handhaving getoond te worden. Voorschrift G. 2.5 (Controles en metinqen) Eenmaal in de twee jaar dient de gesteldheid van de bodem en het grondwater ter plaatse van de inrichting te worden onderzocht. Het onderzoek dient te bestaan uit het bemonsteren van monitoringsdrainage, waarbij de monsters dienen te worden onderzocht op de parameters als vermeld in bijlage 1. Monstername evenals monsteranalyse dienen per afzonderlijke drainageleiding te geschieden. Tevens dient bij dit onderzoek de kwaliteit van het percolaat te worden bepaald en dienen de verkregen resultaten te worden vergeleken met alle reeds beschikbare kwaliteitsgegevens van de bodem en het grondwater ter plaatse. De rapportages van de controle dienen in een logboek te worden vastgelegd. Het logboek dient op verzoek van de inspecteur handhaving getoond te worden. De vergunninghouder verzoekt om een aanpassing van het analysepakket voor de monsters uit de controledrainage en de monitoringsdrainage. Blijkens het verzoek wil men deze af leiden uit de kwaliteit van het percolaat. Verzocht wordt de voorschriften 2.4 en 2.5 aan te passen en een artikel voor bemonstering en analyse van percolaat toe te voegen. Omdat de kwaliteit van het percolaat nog niet bekend is, zullen wij een voorschrift aan de vergunning toevoegen, waarin vergunninghouder via een plan van aanpak hiertoe kan verzoeken. Voorschrift G.3.1 (Controles en metinqen) In voorschift G.3.1. wordt gesteld dat de hoogte van het stortlichaam halfjaarlijks dient te worden bepaald. Echter volgens de IPO-checklist baggerdepots 2008 is na het beeindigen van het storten een frequentie voor hoogtebepaling van een keer per jaar voldoende. Er worden ook niet dusdanige ongelijke zettingen in de baggerspecie verwacht dat met een frequentie van eenmaal per jaar er geen goed inzicht in het verloop van de consolidatie zou kunnen worden verkregen. Wij zijn van mening dat de IPO-checklist baggerdepots 2008 de nieuwste inzichten vertegenwoordigen en om deze reden willen wij tegemoet komen aan het verzoek om het voorschrift aan te passen. Voorschrift G.3.2 t/m G.3.6 (Controles en metinqen) In verband met het beeindigen van het actief storten van de baggerspecie zijn de voorschriften voorschriften G.3.2. t/m G.3. niet meer van toepassing voor de locatie. Deze komen te vervallen omdat er geen bovenafdichting zal worden aangebracht, in plaats hiervan komt er een afdeklaag. Wij zijn ook van mening dat door het beeindigen van actief storten van baggerspecie deze voorschriften kunnen worden ingetrokken. Voorschrift G.3.7 (Controles en metinqen) Verzocht wordt voorschrift G.3.7. tekstueel als volgt aan te passen: ledere zes maanden dient een visuele controle plaats te vinden op: afschuiving en erosie van de afdeklaag; aanwezigheid van (ongelijkmatige) zettingen; aanwezigheid van diepwortelende gewassen in de afdeklaag; functioneren van aanwezige drains, leidingen en putten in de eindafwerking. Besluitvan9juni2010

6 Indien afschuivingen of verzakkingen van de afdeklaag hebben plaatsgevonden, dienen deze binnen een maand na constatering te worden hersteld. Hierbij dient tevens te worden nagegaan of beschadiging van de overige onderdelen van de eindafwerking is opgetreden. Indien dit het geval is, dienen deze onderdelen eveneens binnen een maand te worden hersteld. Wij kunnen instemmen met deze tekstuele aanpassing en om deze reden willen wij tegemoet komen aan het verzoek om het voorschrift aan te passen. Voorschrift H.1 (Nazorq) De vergunninghouder verzoekt om een tekstuele aanpassing van voorschrift H.1. Na het aanbrengen van de afdeklaag, dient de vergunninghouder nazorg te verrichten ten behoeve van de beheersing van de in de inrichting gestorte afvalstoffen en de controle op de invloed van de gestorte afvalstoffen op het grondwater. Hiertoe dient uiterlijk drie maanden na het van kracht worden van de gewijzigde vergunning een nazorgplan, ter goedkeuring aan de HID te worden overlegd. Het nazorgplan dient ten minste de volgende onderdelen te bevatten: - Een beschrijving van het voorgestelde beheer en het verdere onderhond van de inrichting op de lange termijn. - De voorzieningen die nodig zijn om voor de lange termijn de isolatie te waarborgen en de overige in de vergunning voorgeschreven beheers- en nazorgmaatregelen die te alien tijde moeten worden uitgevoerd. Hierbij dient tevens te worden aangegeven van welke calamiteiten wordt uitgegaan en welke maatregelen hierbij worden getroffen. In het nazorgplan dient voor de controle, het beheer en het onderhoud van de voorzieningen, de inspecties van de richtlijn dichte eindafwerking, voor zover van toepassing op een afdeklaag, te worden aangehouden." Wij kunnen instemmen met het voorstel tot wijziging van voorschrift H.1. met aanvulling dat de richtlijn dichte eindafwerking niet meer van toepassing is op baggerspeciedepots. Wij zullen het voorschrift zo wijzigen dat een nazorgplan opgesteld moet te worden overeenkomstig de IPO Checklist baggerdepots Voorschrift H.2 (Nazorq) Bij de opzet van het nazorgplan moet ervan uit worden gegaan dat de opvang en afvoer van het percolaat gecontinueerd dient te worden totdat de concentraties aan verontreinigde componenten in het percolaat blijvend gedaald zijn tot onder de streefwaarden voor grondwater. De vergunninghouder geeft aan dat waterdruk van het percolaat laag wordt gehouden. Hier wordt de opvang en afvoer van percolaat uitgevoerd totdat de percolaatdrains niet meer blijken te functioneren. Dit voorschrift zou daar op kunnen worden aangepast. Wij vinden voorschrift H.2 overbodig, omdat dit aspect terugkomt in de IPO checklist 2008 baggerdepots. Om deze reden trekken wij dit voorschrift in. 4. ADVIEZEN EN/OF ZIENSWIJZEN NAAR AANLEIDING VAN HET ONTWERP-BESLUIT Naar aanleiding van het ontwerp-besluit, zijn binnen de daarvoor gestelde termijn, geen adviezen en/of zienswijzen ontvangen. Besluitvan9juni2010

7 5. BESLUIT Wij hebben op grond van het bovenstaande besloten om gevolg te geven aan het verzoek van Rijkswaterstaat Zeeland, door de volgende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer: 1. van 28 maart 1995, kenmerk /1807/30 2. van 18 januari 2000, kenmerk / van 16december2002, kenmerk van 17 april 2007, kenmerk met bijbehorende voorschriften te verlengen tot 28 maart 2015, uitsluitend voor het reeds aangelegde en in gebruik zijnde depot. Aanvullend besluiten wij: - de voorschriften A. 10, C.4, C.5, D.1 t/m D.4, E1.1 t/me1.11, E.2, E.3, G.3.2 t/m G.3.6, H.2 d.d. van de vergunning van 28 maart 1995, kenmerk /1807/30 in te trekken ; voorschrift C.3, voorschriften Hoofdstuk F, voorschrift G.2.2, G.3.1, G.3.7, H.1 van de vergunning d.d. 28 maart 1995, kenmerk /1807/30 in te trekken en te vervangen door onderstaand voorschriften: C.3 Meting en beoordeling van geluidsniveaus geschiedt volgens de "Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai", uitgave Hoofdstuk F. G.2.2 G.3.1 G.3.7 Bovenafdichting (afdeklaag) moet overeenkomstig het verzoek tot aanpassing WMvergunning van 14 december 2009 uitgevoerd worden. Uiterlijk voor 1 oktober 2014 dient de bovenafdichting aangebracht te worden. Het doorspuiten van de verschillende drainagesystemen moet overeenkomstig het verzoek tot aanpassing van de WM-vergunning van 14 december 2009 uitgevoerd worden. Ten behoeve van de bepaling van de (te verwachten) restzettingen van het stortlichaam moet, onmiddellijk na het vol raken van de inrichting, de hoogte van de baggerspecie te worden bepaald. De hoogtebepaling moet vervolgens jaarlijks worden bepaald tot het moment dat de afdeklaag wordt aangelegd. ledere zes maanden moet een visuele controle plaats te vinden op: - afschuiving en erosie van de afdeklaag; - aanwezigheid van (ongelijkmatige) zettingen; - aanwezigheid van diepwortelende gewassen in de afdeklaag; - functioneren van aanwezige drains, leidingen en putten in de e/ndafwerking. Indien afschuivingen of verzakkingen van de afdeklaag hebben plaatsgevonden, dienen deze binnen een maand na constatering te worden hersteld. Hierbij moet tevens te worden nagegaan of beschadiging van de overige onderdelen van de eindafwerking is opgetreden. Indien dit het geval is, dienen deze onderdelen eveneens binnen een maand worden hersteld." H.1 Na het aanbrengen van de afdeklaag, moet de vergunninghouder nazorg verrichten ten behoeve van de beheersing van de in de inrichting gestorte baggerspecie en de controle op de invloed van de gestorte afvalstoffen op het grondwater. Hiertoe moet uiterlijk drie maanden na inwerkingtreden van de gewijzigde vergunning een nazorgplan, ter goedkeuring aan de directie Ruimte, Milieu en Water RMW te worden overlegd. Na goedkeuring moet volgens het nazorgplan gewerkt worden. Het nazorgplan moet voldoen aan de IPO Checklist baggerspecie Besluitvan9juni2010

8 Voorschrift G.2.7 toe te voegen aan de vergunning van 28 maart 1995, kenmerk /1807/30; G.2.7 De vergunninghouder kan indien er geen milieuhygienische bezwaren zijn afwijken van de bemonsteringsparameters zoals deze zijn opgenomen in voorschrift G. 2.4 en G.2.5 voor de controledrainage en de monitoringsdrainage. Hiertoe stelt vergunninghouder een "procedure bemonsteringsparameters" op en overlegd deze schriftelijk ter goedkeuring aan de directie Ruimte, Milieu en Water. In deze procedure motiveert vergunninghouder minimaal de gewenste veranderingen ten opzichte van het bepaalde in de voorschriften G.2.4 en G.2.5. Na schriftelijk goedkeuring van de directie Ruimte, Milieu en Water moet gewerkt te worden overeenkomstig de goedgekeurde procedure. gedeputeerde staten, namens dezen,, - )..-"' / \/' 7 '"L-''~"~"~, y mevwing. I. Jansen, hoofd afdeling Milieuhygiene. v ' Besluitvan9juni2010

9 Mededelingen 1. Beroep Wij herinneren belanghebbenden, voorzover nodig, aan het bepaalde in artikel 20.1 van de Wet milieubeheer en artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, op grand waarvan gedurende zes weken vanaf de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter inzage is gelegd, beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN 's-gravenhage. Het beroepschrift moet in tweevoud worden ingediend. Indien tegen dit besiuit beroep wordt ingesteld kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de Wet op de Raad van State en artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Dit verzoek moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Kneuterdijk 22, 2514 EN, 's-gravenhage. 2. Een afschrift van dit besiuit is toegezonden aan: 1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen; 2. Waterschap Zeeuws-Vlaanderen. Besiuit van 9 juni 2010