AMBTSHALVE WIJZIGING

Transcriptie

1 AMBTSHALVE WIJZIGING WET MILIEUBEHEER Gemeente Vlagtwedde Groningen, 19 november 2002 Nr /47, MV 1

2 GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN Groningen, 19 november 2002 Nr /47, MV Verzonden: 27 november 2002 Ambtshalve wijziging Inleiding Met ingang van 8 mei 2002 is de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) van kracht geworden. Bij het Besluit van 5 juli 2001 (Staatsblad 2001, 336), tot wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (IVB) en van enige andere besluiten, is, ingevolge artikel III onder F van dat Besluit, het Besluit stortverbod afvalstoffen omgezet in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. 1. OVERWEGINGEN Aan de gemeente Vlagtwedde is door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlagtwedde een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voor de gemeentewerf met KGA-depot te Vlagtwedde verleend bij besluit van 11 september 2000, nr Reden wijziging De in de inleiding genoemde veranderingen in de regelgeving dwingen ons ingevolge artikel 8.22, tweede lid juncto 8.23, eerste lid van de Wet milieubeheer de bij besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlagtwedde van 11 september 2000, nr. 1366, aan de gemeente Vlagtwedde verleende vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voor de gemeentewerf met KGA-depot te Vlagtwedde te wijzigen. Op basis van artikel 8.22 van de Wm dient het bevoegd gezag regelmatig te bezien of beperkingen waaronder de vergunning is verleend nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van technische mogelijkheden tot de bescherming van het milieu en de ontwikkeling tot de kwaliteit van het milieu. Op grond van artikel 8.23 van de Wm kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken. 2

3 In de bij bovengenoemd besluit verleende vergunning zijn voorschriften opgenomen die niet in overeenstemming zijn met de nieuwe regelgeving. Met betrekking tot deze vergunning is geconstateerd dat, behalve in verband met de in de inleiding genoemde veranderingen in de regelgeving, er tevens reden is om de vergunning in verband met een aantal andere onderwerpen aan te passen. Derhalve is wijziging van het desbetreffende besluit nodig op grond van het volgende: a. intrekking Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA) en het in werking treden van de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural); b. omzetting van het Besluit stortverbod afvalstoffen in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Stortbesluit); c. toevoeging nulsituatie- en eindsituatieonderzoek van de bodem; d. toevoeging registratie- en administratievoorschriften KGA-depot. Daarom zullen de aan de vergunning verbonden voorschriften worden aangepast dan wel zullen nieuwe voorschriften aan de vergunning worden toegevoegd. Ad a. Eural Op 8 mei 2002 is de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) in werking getreden. Deze ministeriële regeling (de Eural) strekt tot omzetting in het Nederlandse recht van de beschikking van de Europese Commissie van 3 mei 2000, nr. 2000/532/EG en van de bij die beschikking als bijlage behorende afvalstoffenlijst. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Eural worden als gevaarlijke afvalstoffen in ieder geval aangewezen de afvalstoffen die in de afvalstoffenlijst met een asterisk worden aangeduid, terwijl, ingevolge het tweede lid van artikel 3, afvalstoffen die niet onder een in de afvalstoffenlijst opgenomen categorie gerubriceerd kunnen worden, gevaarlijke afvalstoffen zijn indien deze een of meer eigenschappen als bedoeld in artikel 4 van de Eural bezitten. Ingevolge artikel 1, derde lid, van de Eural gaat een wijziging in de bijlage bij de beschikking van de Europese Commissie van 3 mei 2000 (dat wil zeggen: een wijziging in de afvalstoffenlijst) gelden met ingang van de dag waarop, ingevolge de desbetreffende wijzigingsbeschikking van de Europese Commissie, aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministeriëel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld. Een en ander houdt in dat een wijziging van de afvalstoffenlijst, en dus ook de aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen, wordt vastgesteld door de Europese Commissie en dat voor een regeling bij ministeriëel besluit slechts plaats is voorzover het betreft het tijdstip waarop binnen het Nederlandse recht de wijziging wordt ingevoerd. In wezen benoemt derhalve de Europese Commissie afvalstoffen en bepaalt zij wanneer een afvalstof gevaarlijk is. De nieuwe lijst (de afvalstoffenlijst) is een samenvoeging van de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen en de Europese afvalcatalogus. De Eural vervangt drie Nederlandse regelingen: het Besluit Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (BAGA) en de Nederlandse afvalstoffencodelijst, de Regeling Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (RAGA), de Regeling Aanvulling Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (RAAGA). Datum van ingang van de aanpassing aan de Eural De onderhavige beschikking strekt ertoe de aan de bij besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlagtwedde van 11 september 2000, nr.1366, aan de gemeente Vlagtwedde verleende vergunning in het kader van de Wet milieubeheer, voor het KGA-depot Vlagtwedde verbonden voorschriften in overeenstemming te brengen met de Regeling Europese afvalstoffenlijst. Uit artikel 11 van de Regeling kan worden afgeleid dat deze aanpassing zo spoedig mogelijk dient te geschieden en uiterlijk op 1 januari 2003 dient te zijn geëffectueerd. Dit betekent dat het bevoegd gezag de vergunningen Wet milieubeheer die rechtstreekse verwijzingen bevatten naar het BAGA, of 3

4 naar codes van de Nederlandse afvalcodelijst, voor 1 januari 2003 aan de Eural moet hebben aangepast. Door middel van deze ambtshalve wijziging geven wij met betrekking tot de in de aanhef van de onderhavige beschikking genoemde vergunning uitvoering aan deze verplichting tot aanpassing van de vergunningen op grond van de Wet milieubeheer. Volgens de Afvalstoffenlijst (Eural) wordt asbesthoudend isolatie- en bouwmateriaal als gevaarlijk afval aangeduid. In de vigerende vergunning is gesteld dat gevaarlijk afval alleen mag worden opgeslagen in het daarvoor bestemde KGA-depot (voorschrift blz. 13). In de vergunning zijn voor de opslag van asbest voorschriften opgenomen (3.1.1 t/m blz. 5) en is gesteld dat asbestbevattend afval mag worden opgeslagen in daartoe geschikte containers (voorschrift 3.1.3). Omdat wij deze wijze van opslag, ook al worden deze afvalstroomen sinds de inwerking treding van Eural als gevaarlijk afval aangeduid, milieuhygiënisch voldoende achten vinden wij het niet noodzakelijk dat deze afvalstroomen in het KGA-depot wordt opgeslagen. Derhalve is in deze ambtshalve wijziging bepaald dat het niet verplicht is om deze afvalstroom op te slaan in het KGAdepot maar mogen worden opgeslagen zoals gesteld in de voorschriften t/m Ad b. Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen In het Besluit van 5 juli 2001 tot wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en enige andere besluiten ter uitvoering van richtlijn 1999/31/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L 182) [richtlijn storten] staat in artikel VI, vijfde lid, de verplichting voor het bevoegd gezag de vergunningen die op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer zijn verleend voor 1 januari 2004 aan te passen aan art. 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. Uit de Nota van toelichting op het Besluit van 5 juli 2001, pag , kunnen de volgende relevante passages worden geciteerd. "De reikwijdte van het begrip stortplaats (artikel 2, onder g) in de richtlijn is ruimer dan de definitie van het begrip stortplaats in de Wet milieubeheer. In artikel 2, onder g, worden verder onder het begrip stortplaats mede begrepen interne afvalstortplaatsen (d.w.z. stortplaatsen waar een afvalproducent zijn eigen afval op de plaats van productie verwijdert) en terreinen die permanent (langer dan een jaar) worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van afvalstoffen. Echter, in artikel 2, onder g, van de richtlijn worden vervolgens van het begrip stortplaats uitgesloten: - inrichtingen voor het uit- of overladen van afvalstoffen ter voorbereiding van verder transport, voorafgaand aan behandeling, nuttige toepassing of verwijdering elders, alsmede - inrichtingen voor de opslag van afvalstoffen, indien de opslag voorafgaand aan verwijdering van die afvalstoffen minder is dan een jaar of indien de periode van opslag voorafgaande aan de behandeling nuttige toepassing, minder is dan drie jaar." "Met andere woorden: indien in een inrichting voor de opslag van afvalstoffen partijen afvalstoffen langer dan de aangegeven periode (bij opslag, voorafgaand aan behandeling of nuttige toepassing drie jaar, en bij opslag, voorafgaand aan verwijdering één jaar) liggen opgeslagen, valt deze inrichting onder de definitie van stortplaats in de zin van de richtlijn en dient dan ook te worden voldaan aan de eisen van de richtlijn. "Ter implementatie van deze bepaling van de richtlijn wordt dan ook in artikel 11e bepaald dat het bevoegd gezag in de vergunning voor opslaginrichtingen een maximumtermijn opneemt (drie respectievelijk één jaar) voor de duur van de opslag van partijen afvalstoffen. Op deze wijze wordt voorkomen dat opslagen langer duren dan de voorgeschreven termijn, waardoor zij zouden moeten worden aangemerkt als stortplaats in de zin van de richtlijn." 4

5 Ad c. Bodembescherming De Wet milieubeheer biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om een nul- of eindsituatieonderzoek van de bodem voor te schrijven. Zo'n onderzoek richt zich op die delen van de grond waarop bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaats gevonden. In de vigerende vergunning is deze onderzoeksverplichting niet opgenomen en voorzover wij hebben kunnen nagaan (ondermeer navraag bij BSB) is een nulsituatie-onderzoek tot op heden ook nog niet uitgevoerd. In deze ambtshalve wijziging hebben wij deze verplichting van het nul-onderzoek dan ook opgenomen. In navolging van dit nul-onderzoek voegen wij aan de vergunning de verplichting toe dat, wanneer de inrichting buiten werking wordt gesteld of wanneer bepaalde bodembedreigende activiteiten worden beëindigd, er een eindsituatieonderzoek van de bodem moet worden uitgevoerd. Doel van dit eindonderzoek is om te kunnen vaststellen of gedurende het in werking zijn van de inrichting bodemverontreiniging is opgetreden door middel van het vergelijken van de resultaten van dit onderzoek met die van het nulsituatie-onderzoek. Voor de uitvoering van dit onderzoek kan, evenals bij het nul-onderzoek, gebruik worden gemaakt van het protocol 'Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB, met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek', Ad d. Registratie en administratie KGA-depot Voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen in het KGA-depot is in de vigerende vergunning geen meld- en registratieverplichting opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn regels opgenomen voor het melden en registreren van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Overeenkomstig de regels in de PMV zijn in deze ambtshalve wijziging voorschriften (C1 t/m C7) opgenomen ten aanzien van de registratie en administratie voor de ontvangst en afgifte van gevaarlijke afvalstoffen. De adviezen en bedenkingen Binnen de gestelde periode van de ter inzage legging zijn de in deze procedure betrokken bestuursorgaan en adviseurs in de gelegenheid gesteld ons College ter zake van het ontwerp-besluit te adviseren (art.3:23, lid 1 Awb). Door hen zijn aan ons geen adviezen uitgebracht. Een ieder is in de periode van de ter inzage legging van het ontwerp-besluit (van 14 t/m 28 oktober 2002) in de gelegenheid gesteld tot het indienen van schriftelijke bedenkingen. Op schrift gestelde bedenkingen hebben wij niet ontvangen. Daarnaast is de gelegenheid geboden een gedachtewisseling te doen plaatsvinden (art.3:25, lid 1 Awb). Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. 2. BESLISSING Gelet op de Algemene wet bestuursrecht en de Wet milieubeheer besluiten wij: I. de bij besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlagtwedde van 11 september 2000, nr. 1366, aan de gemeente Vlagtwedde verleende vergunning voor de gemeentewerf met KGA-depot te wijzigen in die zin dat daaraan onderstaande nieuwe voorschriften worden verbonden: Opslagtermijn A1. De maximale opslagtermijn van een partij afvalstoffen mag ten hoogste één jaar bedragen. A2. Indien afvalstoffen (eventueel na bewerking) voor nuttige toepassing in aanmerking komen vervalt de in voorschrift A1 gestelde termijn en is het toegestaan de afvalstoffen op te slaan voor een termijn van maximaal drie jaar. 5

6 A3. Met een overzichtelijke administratie dient te worden aangetoond dat de in de voorschriften A1 en A2 gestelde verplichtingen nageleefd worden. Bodembescherming Nulsituatie-onderzoek B1. Ter vaststelling van de kwaliteit van bodem- en grondwater als referentiesituatie dient binnen 4 maanden na het van kracht worden van deze ambtshalve wijziging een nulsituatieonderzoek te zijn uitgevoerd. De opzet van het bodemonderzoek dient, voordat tot uitvoering wordt overgegaan, te zijn goedgekeurd door de directeur van de Beleidsafdelingen. Het onderzoek dient betrekking te hebben op door de directeur aan te wijzen locaties binnen de inrichting en te worden uitgevoerd conform het protocol 'Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB, met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek', 1993, tenzij goedkeuring van de directeur van de Beleidsafdelingen is verkregen voor het toepassen van een andere onderzoeksstrategie. B2. De resultaten van het in voorschrift B1 bedoelde onderzoek moeten binnen zes maanden na het van kracht worden van deze vergunning worden overlegd aan de directeur van de Beleidsafdelingen. Eindonderzoek B3. In het geval van het buiten werking stellen van de inrichting of een gedeelte daarvan, wordt door vergunninghouder, nadat dit voornemen vóór beëindiging aan de directeur van de Beleidsafdelingen is gemeld, een onderzoek naar de eindsituatie van de bodem uitgevoerd. Het onderzoek moet ten doel hebben om vast te stellen of gedurende het in werking zijn van de inrichting verontreiniging is toegevoegd aan de bodem en/of grondwater. B4. Het in voorschrift B3 bedoelde onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig het protocol 'Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB, met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek', 1993, tenzij goedkeuring van de directeur van de Beleidsafdelingen is verkregen voor het toepassen van een andere onderzoeksstrategie. B5. Voorafgaande aan de uitvoering van het in voorschrift B3 bedoelde onderzoek dient een onderzoeksplan door de directeur van de Beleidsafdelingen te worden beoordeeld. De directeur van de Beleidsafdelingen kan nadere eisen stellen aan de inhoud en uitvoering van het onderzoek. B6. De resultaten van het in voorschrift B3 bedoelde onderzoek moeten, tenminste 4 weken voordat het gebruik van de inrichting wordt beëindigd, worden overlegd aan de directeur van de Beleidsafdelingen. Registratie/administratie met betrekking tot het KGA-depot Registratie C1. Vergunninghouder dient een registratie bij te houden volgens de afvalstoffenlijst (bijlage bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst) en waarin de volgende gegevens zijn opgenomen: 1. Ontvangst: datum, herkomst, aard en hoeveelheid in kg., voor zover afkomstig van bedrijven. 2. Afvoer: datum, hoeveelheid in kg, aard, vervoerder en bestemming van alle afgevoerde gevaarlijke afvalstoffen. C2. Vergunninghouder dient wekelijks een opname te maken van de in het KGA-depot aanwezige hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen. In deze opname moeten de hoeveelheden in kg per categorie en compartiment zijn weergegeven. 6

7 Administratie C3. - De in voorschrift C1 en C2 genoemde registratie en overzicht dient in een administratie te worden verwerkt. In deze administratie dienen de gegevens zoals bedoeld in de voorschriften C1 en C2 te worden geregistreerd. Van deze te registreren gegevens moet per kalenderjaar in de maand januari een afschrift worden overlegd aan de directeur van de Beleidsafdelingen. - Vergunninghouder dient binnen twee maand na het van kracht worden van deze beschikking een voorstel omtrent de opzet en wijze van uitvoering van de administratie van gevaarlijke afvalstoffen ter goedkeuring aan de directeur van de Beleidsafdelingen aan te bieden. - Vergunninghouder is verplicht haar administratie en registratie uit te voeren conform de goedgekeurde administratie. C4. - Het in voorschrift C3 gestelde is ook van toepassing indien de administratie /registratie reeds eerder door de directeur van de Beleidsafdelingen is goedgekeurd. - Wijzigingen in de opzet en wijze van uitvoering van de administratie als bedoeld in voorschrift C3 dienen van te voren schriftelijk ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. C5 - De genoemde registratie moet te allen tijde beschikbaar zijn voor controlerende ambtenaren en brandweer en ten minste drie jaren te worden bewaard. Meldingsformulieren C6. Vergunninghouder dient er voor te zorgen dat afschriften van de meldingsformulieren waarop door of namens haar de meldingen zijn verricht, zoals bedoeld in de van toepassing zijn Meldingenbesluiten van de PMV, ten minste drie jaren worden bewaard. Stagnatie C7. Indien het bewaren van gevaarlijke afvalstoffen door bepaalde oorzaken stagneert, dient vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen te geven aan de directeur van de Beleidsafdelingen. Deze mededeling dient gegevens te bevatten over: - de oorzaak waarom die stoffen niet kunnen worden bewaard; - de tijdsduur van de stagnatie. II. III. IV. Te bepalen dat daar waar in het onder I. genoemde besluit in de voorschriften wordt gesproken over het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen dan wel BAGA, en/of de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen dan wel RAGA, en/of de Regeling aanvulling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen dan wel RAAGA, dient te worden gelezen: de Regeling Europese afvalstoffenlijst dan wel "Eural"; Te bepalen dat daar waar in de vergunning een verwijzing wordt gemaakt naar de afvalstoffencode lijst thans wordt bedoeld de afvalstoffenlijst (bijlage bij regeling Europese Afvalstoffenlijst); Te bepalen dat de afvalstromen 'afgedankte apparatuur die chloorfluorkoolwaterstoffen bevat' en asbesthoudend isolatie- en bouwmateriaal niet behoeft te worden opgeslagen als gevaarlijk afval zoals gesteld in voorschrift van de vergunning; 7

8 V. Te bepalen dat een exemplaar van deze beschikking zal worden gezonden aan: 1. het Collegevan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlagtwedde, Postbus 14, 9550 AA Sellingen; 2. de directeur van de Beleidsafdelingen van de Provincie Groningen, Postbus 630, 9700 AP Groningen; 3. het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze & Aa's, Postbus 195, 9640 AD Veendam; 4. VROM-Inspectie Noord, Postbus 30020, 9700 RM Groningen; 5. het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Noord, Postbus 30032, 9700 RM Groningen; 6. Ministerie van VROM, directie Stoffen Afvalstoffen Straling (645), Postbus 30945, 2500 GX Den Haag; 7. de hoofdingenieur-directeur van het RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad; 8. het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, Postbus 241, 3440 AE Woerden. Groningen, 19 november 2002 Gedeputeerde Staten voornoemd:, voorzitter., griffier. 8