MER Integratie Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MER Integratie Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S)"

Transcriptie

1 Noord Natie Terminals NV Blauwe Weg 44 Haven Antwerpen MER Integratie Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S) PR0729 April Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/ F. 011/ Gent Industrieweg 118/4 T. 09/ F. 09/ Brussel Clovislaan 82 T. 02/ F. 02/ Bouge Route de Hannut 55 T. 081/ F. 081/

2 Inhoudsopgave pagina 2 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 2 Tabellen... 7 Figuren...10 Bijlagen...11 Leeswijzer MER...12 Voorwoord en procedures...13 I. ALGEMENE INLICHTINGEN...17 I.1. Inleiding I.2. Doelstelling I.3. Ruimtelijke situering I.3.1. Ligging I.3.2. Situering van de ligging van het projectgebied op de relevante kaarten van de omgeving I.4. Toetsing MER-plicht I.5. Coördinaten initiatiefnemer I.6. Voorgestelde coördinator en deskundigen I.7. Het verdere besluitvormingsproces II. RELEVANTE JURIDISCHE EN/OF BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN...28 III. CONCRETE BESCHRIJVING PROJECT...43 III.1. Verantwoording III.2. Bespreking referentiesituatie (overzicht installaties en activiteiten) III.2.1. Installaties III.2.2. Activiteiten III.3. Gewenste toekomstige ontwikkeling III.4. Gebruiksfase: residuen en emissies III.4.1. Atmosferische emissies III.4.2. Aquatische emissies III.4.3. Geluidsproductie/trilling III.4.4. Risico op bodem- en grondwaterbelasting III.4.5. Afval III.4.6. Energieverbruik III.4.7. Genereren van verkeer III.4.8. Veiligheid IV. ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS...62 IV.1. Noord Natie Terminals IV.2. A4S V. BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN...64 V.1. Nulalternatief V.2. Locatiealternatieven... 64

3 Inhoudsopgave pagina 3 V.3. Uitvoeringsalternatieven VI. RELEVANTE GEGEVENS UIT VOORSTUDIES, UIT VORIGE RAPPORTAGES EN UIT GOEDGEKEURDE RAPPORTEN DIE DAARUIT ZIJN VOORTGEKOMEN...65 VI.1. MER VI.2. Veiligheidsstudies VI.3. Bodemonderzoeken VI.4. Toetsing drempelwaarden fugitieve emissies, The Sniffers (mei 2011, A4S) VI.5. Studie Evaluatie van de capaciteit van de biologische waterzuivering, EPAS (rapport PR RP001 van 30/08/ VII. INGREEP-EFFECTSCHEMA...68 VIII. METHODOLOGIE EFFECTVOORSPELLING EN EFFECTBEOORDELING...69 IX. DISCIPLINE LUCHT...71 IX.1. Afbakening studiegebied IX.1.1. Geografische afbakening IX.1.2. Inhoudelijke afbakening IX.2. Methodologie beschrijving huidige situatie IX.3. Beoordeling van de huidige situatie IX.3.1. Emissies van het bedrijf IX.3.2. Relevante bronnen in en nabij het studiegebied IX.3.3. Luchtkwaliteit in het studiegebied IX.3.4. Conclusies m.b.t. de luchtkwaliteit in het studiegebied en invloed door het bedrijf IX.4. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie IX.4.1. Emissies in toekomstige situatie IX.4.2. Impact in toekomstige situatie IX.5. Beoordeling van de toekomstige situatie IX.5.1. Aanlegfase IX.5.2. Schatting van de VOS-emissies IX.5.3. Impact van de emissies IX.5.4. Gevoeligheidsanalyse impact VOS-emissies tankenpark IX.5.5. Impact verkeer IX.5.6. Samenvatting impactbeoordeling IX.6. Beoordeling emissies versus NEC-/Göteborg-reductiedoelstellingen IX.7. Milderende maatregelen IX.8. Post-monitoring IX.9. Leemten in de kennis X. DISCIPLINE WATER X.1. Afbakening studiegebied X.2. Significantiekaders X.2.1. Beoordelingskader voor lozen op oppervlaktewater: permanente (jaargemiddelde) impact X.2.2. Beoordelingskader voor lozen op oppervlaktewater: tijdelijke (worst case) impact X.3. Referentiesituatie X.3.1. Watersysteem

4 Inhoudsopgave pagina 4 X.3.2. Rioleringssysteem X.3.3. Afvalwater en zuivering X.3.4. Beschrijving van het hydrologisch netwerk X.3.5. Oppervlaktewaterkwaliteit: toetsing t.o.v. kwaliteitsnormen X.3.6. Impactbeoordeling referentiesituatie X.4. Toekomstige situatie X.5. Leemtes in de kennis X.6. Milderende maatregelen X.7. Post-evaluatie X.8. Elementen van de watertoets X.8.1. Effecten op de waterkwantiteit X.8.2. Effecten op de waterkwaliteit X.8.3. Effecten op de structuur van de waterloop X.8.4. Effecten op de aquatische fauna en flora XI. DISCIPLINE BODEM XI.1. Afbakening studiegebied XI.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie XI.3. Beschrijving en beoordeling van de referentiesituatie XI.3.1. Administratieve en juridische kenmerken XI.3.2. Pedologie, geologie en hydrogeologische opbouw XI.3.3. Bodemonderzoeken uitgevoerd op de bedrijfsterreinen XI.4. Effectvoorspelling en effectbeoordeling toekomstige situatie XI.4.1. Voortzetting van de huidige situatie XI.4.2. Geplande uitbreiding XI.4.3. Significantietabel XI.5. Milderende maatregelen XI.6. Postmonitoring XI.7. Leemten in de kennis XII. DISCIPLINE MENS HINDER-, GEZONDHEIDS- EN VEILIGHEIDSASPECTEN.165 XII.1. Afbakening studiegebied XII.2. Methodologie XII.2.1. Beschrijving huidige en referentiesituatie XII.2.2. Effectvoorspelling en beoordeling XII.3. Beschrijving van de referentiesituatie XII.3.1. Bevolking en bevolkingsdichtheid XII.3.2. Kwetsbare locaties stiltebehoevende inrichtingen XII.3.3. Gezondheidstoestand gezondheidsrisico s XII.3.4. Werknemers XII.3.5. Recreatief gebruik van de omgeving XII.3.6. Agrarisch gebruik in de omgeving XII.3.7. Milieubeleving XII.3.8. Omgevingsfactoren, reële blootstelling en gezondheidseffecten XII.3.9. Veiligheid XII.4. Beschrijving en beoordeling van de toekomstige situatie XII.4.1. Omgevingsfactoren, reële blootstelling en gezondheidseffecten XII.4.2. Veiligheid

5 Inhoudsopgave pagina 5 XII.5. Milderende maatregelen XII.6. Leemten in de kennis XIII. Discipline Mens - Mobiliteit XIII.1. Afbakening studiegebied XIII.2. Methodologie XIII.2.1. Beschrijving huidige situatie XIII.2.2. Effectvoorspelling XIII.2.3. Beoordeling XIII.3. Beleidsdoelstellingen en tendensen inzake mobiliteit XIII.3.1. Ontwerp mobiliteitsplan Vlaanderen (2003) XIII.3.2. Mobiliteitsnota XIII.3.3. Mobiliteitsplan stad Antwerpen, deelgebied Haven, Berendrecht, Zandvliet en Lillo XIII.4. Referentiesituatie XIII.4.1. Verkeersnetwerken XIII.4.2. Verkeersdrukte XIII.4.3. Verkeersgeneratie eigen aan het bedrijf XIII.5. Geplande situatie XIII.5.1. Verkeersgeneratie XIII.5.2. Verkeersafwikkeling XIII.6. Globale beoordeling geplande situatie XIII.7. Milderende maatregelen XIV. ANDERE DISCIPLINES XIV.1. Geluid XIV.2. Fauna en flora XIV.3. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie XV. INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE XVI. GRENSOVERSCHRIJDENDE ASPECTEN XVII. EFFECTEN OP TEWERKSTELLING XVIII. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING XVIII.1. Inleiding XVIII.2. Ruimtelijke situering XVIII.2.1. Ligging XVIII.2.2. Omgeving XVIII.3. Projectbeschrijving XVIII.3.1. Verantwoording XVIII.4. Administratieve voorgeschiedenis XVIII.5. Procesbeschrijving XVIII.5.1. Activiteiten XVIII.5.2. Gewenste toekomstige ontwikkeling XVIII.6. Alternatieven XVIII.6.1. Nulalternatief XVIII.6.2. Locatiealternatief XVIII.6.3. Uitvoeringsalternatieven

6 Inhoudsopgave pagina 6 XVIII.7. Mogelijke milieueffecten XVIII.8. Milieueffecten discipline Lucht XVIII.8.1. Milderende maatregelen XVIII.8.2. Postmonitoring XVIII.8.3. Leemten in de kennis XVIII.9. Milieueffecten discipline Water XVIII.9.1. Milderende maatregelen XVIII.9.2. Postmonitoring XVIII.9.3. Leemten in de kennis XVIII.10. Milieueffecten discipline Bodem XVIII Milderende maatregelen XVIII Postmonitoring XVIII Leemten in de kennis XVIII.11. Milieueffecten discipline Mens hinder-, gezondheids- en veiligheidsaspecten XVIII Milderende maatregelen XVIII.12. Milieueffecten discipline Mens Mobiliteitsaspecten XVIII Milderende maatregelen XVIII.13. Milieueffecten andere disciplines XVIII Geluid XVIII Fauna en flora XVIII Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie XIX. VERKLARENDE WOORDENLIJST EN AFKORTINGEN Specifieke afkortingen Noord Natie Terminals...243

7 Tabellen pagina 7 TABELLEN Tabel I-1: Kadastrale karakterisering...19 Tabel I-2: Nabijgelegen bedrijven...20 Tabel I-3: Overzicht milieuvergunningen Noord Natie Terminals en A4S...27 Tabel II-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het studiegebied...29 Tabel II-2: Relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden van toepassing op het project- en studiegebied: aandachtspunten voor de verschillende disciplines, deskundigen bij het opstellen van de methodologie voor de milieueffectbeoordeling Tabel III-1: Overzicht wijzigingen (in vet) aan huidige tankenparken (uitbreiding) 54 Tabel III-2: Overzicht nieuw te vergunnen tankenparken (uitbreiding)...55 Tabel III-3: Overzicht andere geplande wijzigingen...55 Tabel III-4: Persoonsbezetting...59 Tabel III-5: Overzicht soorten afvalstoffen ontstaan bij Noord Natie Terminals...60 Tabel III-6: Transportverdeling...61 Tabel VI-1: Overzicht opgestelde veiligheidsrapporten en nota s...65 Tabel VII-1: Overzicht van de relatie tussen ingreep/activiteit en de te verwachten effecten...68 Tabel VIII-1: Waarderingsschaal...70 Tabel IX-1: Overzichtstabel gemiddelde meetresultaten stoomketels...73 Tabel IX-2: Overzicht opslag meest vluchtige stoffen in 2012, en de getroffen milderende maatregelen om de emissies te beperken...75 Tabel IX-3: Overzicht meetposten telemetrisch meetnet van VMM...77 Tabel IX-4: Gemiddelde luchtkwaliteit in het studiegebied (bron: interpolatiekaarten VMM)...79 Tabel IX-5: Beoordelingskader luchtemissies, score toegekend in functie van berekende bijdrage van het project t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen (voor elke component afzonderlijk beoordeeld)...85 Tabel IX-6: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen...86 Tabel IX-7: Richtwaarde geur in functie van het hedonisch karakter (bron: RLB lucht, LNE, 2012)...87 Tabel IX-8: Beoordelingskader geur en score toegekend in functie van berekende bijdrage in functie van de geurgevoeligheid voor onaangename geuren...87 Tabel IX-9: opslagcapaciteiten voor enkele relevante productcategorieën...89 Tabel IX-10: gehanteerde productmix en opslagcapaciteiten voor de verschillende scenario s in de geplande situatie...89

8 Tabellen pagina 8 Tabel IX-11: Berekende theoretische VOS-emissies in verschillende scenario s.90 Tabel IX-12: Berekende theoretische emissies in maximaal TOX-scenario rekening houdend met een theoretisch aangenomen mix van verschillende componenten...91 Tabel IX-13: Mogelijke toetsingscriteria voor specifieke VOS en som VOS...93 Tabel IX-14: Berekende theoretische emissies in maximaal geur-scenario...97 Tabel IX-15 : impact benzeen bij de verschillende doorgerekende scenario s met extrapolatie naar opslag van m³...99 Tabel IX-16 : verdeling van gehanteerde opslagcapaciteit benzeen naargelang type opslag en de berekende emissies Tabel IX-17: Overzicht emissies in relatie tot de Göteborg-drempelwaarden Tabel X-1: Toetsingskader discipline oppervlaktewater Tabel X-2: Beoordelingskader oppervlaktewater tijdelijke (worst case) impact voor gevaarlijke stoffen Tabel X-3: Beoordelingskader oppervlaktewater tijdelijke (worst case) impact voor niet-gevaarlijke stoffen Tabel X-4: Toets viswaterkwaliteit Tabel X-5: Toets basiswaterkwaliteit Tabel X-6: Beoordelingsklassen voor de basis Prati-index Tabel X-7: Effectbepaling en evaluatie referentiesituatie Tabel X-8: Effectbepaling en evaluatie toekomstige situatie bij een max. debiet van m³/jaar Tabel XI-1: Schema van lokale geologie en hydrogeologie Tabel XI-2: Bodemprofiel van de toplaag Tabel XI-3: Overzicht resultaten van de uitgevoerde onderzoeken tot Tabel XI-4: Overzichtstabel overschrijding 80 % BSN type V in bodem Tabel XI-5: Overzichtstabel overschrijding 80 % BSN in grondwater Tabel XI-6: Raming van volume vrij product per zone Tabel XI-7: Verspreidingssnelheid voor de verontreinigende parameters in het grondwater (m/jaar) Tabel XI-8: Beknopt overzicht van de resultaten van de onderzoeken op de kadastrale percelen op industrieterrein Noord Natie Terminals (2007) Tabel XI-9: Overzicht verdachte zones Tabel XI-10: Beknopte samenvatting van de verontreinigingstoestand op de onderzoeklocatie perceel 269 K Tabel XI-11: Overschrijding bodemsaneringsnorm Tabel XI-12: Overschrijding richtwaarde Tabel XI-13: Verspreidingssnelheid voor de verontreinigende parameters in het grondwater (m/jaar)

9 Tabellen pagina 9 Tabel XI-14: Monitoringsplan en controlemaatregelen als saneringsmaatregel tot de aanvang van de sanering Tabel XI-15: Monitoringsplan en controlemaatregelen gedurende de bodemsanerings-werken Tabel XI-16: Significantietabel Tabel XII-1: Beoordelingskader hinder-, gezondheids- en veiligheidsaspecten. 167 Tabel XII-2: Beoordelingskader bijkomende carcinogene risico s Tabel XII-3: Bevolkingsgegevens Tabel XII-4: Overzicht kwetsbare locaties in het studiegebied Tabel XII-5: Overzicht stiltebehoevende locaties in het studiegebied Tabel XII-6: Wandel- en fietsroutes in het studiegebied Tabel XII-7: Overzicht relatieve risicoschattingen voor langetermijnblootstelling per 10 µg/m³ Tabel XIII-1: Beoordelingskader toename verkeersdrukte Tabel XIII-2: Beoordelingskader modal split in de referentiesituatie Tabel XIII-3: Beoordelingskader modal split werknemers in de referentiesituatie Tabel XIII-4: Modale verdeling goederenvervoer in tonkm in 1998, trendscenario 2010 en duurzaam scenario Tabel XIII-5: Gewenste ontwikkelingen modal split in personenvervoer avondspits Tabel XIII-6: Wegbezetting in de bestaande situatie, ochtendspits Tabel XIII-7: Wegbezetting in de bestaande situatie, avondspits Tabel XIII-8: Transportgegevens Noord Natie Terminals in de bestaande situatie (2012) Tabel XIII-9: Beoordeling modal split productvervoer in de bestaande situatie Tabel XIII-10: Bijdrage van het verkeer van Noord Natie Terminals in de bestaande situatie Tabel XIII-11: Transportgegevens Noord Natie Terminals/A4S in de geplande situatie Tabel XIII-12: Wegbezetting in de geplande situatie Tabel XIII-13: Beoordeling toename verkeersintensiteit t.o.v. capaciteit Tabel XIII-14: Discipline Mens Mobiliteit: beoordeling geplande situatie

10 Figuren pagina 10 FIGUREN In bijlage 1: Figuur B.I-1 Figuur B.I-2 Figuur B.I-3 Figuur B.I-4 Figuur B.I-5 Figuur B.I-6 Figuur B.I-7 Figuur B.I-8 Figuur B.I-9 Figuur B.I-10 Overzichtsplan en rioleringsplan site Noord Natie Terminals; Luchtfoto projectgebied (Google Maps); Luchtfoto omgeving projectgebied (Google Maps); Situering van het projectgebied op het gewestplan (AGIV); Ruimtelijke uitvoeringsplannen (AGIV); Bedrijventerreinen omgeving (AGIV); NATURA 2000 omgeving (AGIV); VEN/IVON omgeving (AGIV); Zoneringsplan omgeving (VMM); Vlaams hydrografische atlas omgeving (AGIV). In de tekst: Figuur IX-1: Aardgasverbruik in Figuur IX-2: Inplantingsplaats VMM-meetstations luchtvervuiling in de omgeving van het studiegebied...78 Figuur IX-3: Jaargemiddelde impact VOS (in µg/m³) in geplande situatie realistisch scenario (output figuur IFDM)...93 Figuur IX-4: Impact benzeen in maximaal TOX-scenario, bij opslagcapaciteit van m³...95 Figuur IX-5: Jaargemiddelde impact benzeen in toekomstige situatie bij opslagcapaciteit van m³...96 Figuur IX-6: Impact in de geplande situatie bij maximale capaciteit opslag geurgevoelige stof (i.c. ethylacrylaat met een capaciteit van m³) uitgedrukt in geurequivalenten/m³ als 98P-waarde...98 Figuur X-1: Lozingspunt lp2 (bedrijfsafvalwater nr ) en meetpunt VMM Waterkwaliteit (nr ) (bron: VMM Geoloket) Figuur X-2: Waterstromingen in de dokken Rechteroever (bron: VMM) Figuur X-3: Prati index Figuur XII-1: Ligging kwetsbare en stiltebehoevende locaties Figuur XIII-1: Fietsroutenetwerk Figuur XIII-2: Netplan De Lijn Figuur XIII-3: Spoornet

11 Bijlagen pagina 11 BIJLAGEN Bijlage 1: Figuren; Bijlage 2: Huidige vergunningssituatie: overzicht; Bijlage 3: Luchtkwaliteitsdoelstellingen; Bijlage 4: Bijlagen discipline Bodem; Bijlage 5: Verklaring inzake het algemeen beleid aangaande veiligheid, voedselveiligheid, milieu en kwaliteit; Bijlage 6: Handtekeningen initiatiefnemer en deskundigen.

12 Leeswijzer MER pagina 12 LEESWIJZER MER Dit milieueffectrapport (project-mer, PR0729) wordt opgesteld door Noord Natie Terminals NV te Antwerpen voor de volledige integratie van de vergunningsplichtige activiteiten van Noord Natie Terminals en A4S. Het MER wordt opgemaakt in toepassing van het MER/VR-decreet van 18 december Het voorwoord beschrijft de m.e.r.-procedure met uitgebreide aandacht aan de terinzagelegging. Deel I geeft algemene inlichtingen i.v.m. het MER, zoals de coördinaten van de initiatiefnemer, MER-deskundigen en MER-coördinator, de ruimtelijke situering van het project en de toetsing aan de MER-plicht. In deel II juridische en beleidsmatige randvoorwaarden worden de verschillende wetgevingen die relevant zijn i.v.m. de exploitatie van Noord Natie Terminals in matrixvorm opgesomd. Deel III beschrijft de verschillende processen die plaatsgrijpen in relatie tot de milieuaspecten. De huidige en toekomstige processen (en infrastructuur) worden beknopt opgesomd. Voor wat betreft de stromen van de verschillende stoffen en energie worden de relevante gegevens besproken. Deel IV beschrijft de administratieve voorgeschiedenis en deel V geeft een beschrijving van de aanpak van de studie i.v.m. alternatieven. Relevante gegevens uit voorstudies en uit vorige rapportages en uit goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen, worden besproken in deel VI. In deel VII wordt het ingreep-effectschema gegeven. Het ingreep-effectschema geeft aan welke directe en indirecte effecten er te verwachten zijn in de verschillende milieucompartimenten. Deel VIII bespreekt algemeen de methodologie i.v.m. effectvoorspelling. De delen IX t/m XIV beschrijven de verschillende milieucompartimenten met beschrijving van de bestaande situatie en de effecten van de geplande situatie. In deel XV worden de milieueffecten van Noord Natie Terminals samengevat en de milderende maatregelen worden geïnventariseerd. De grensoverschrijdende effecten, of beter het ontbreken ervan, worden kort besproken in deel XVI. In deel XVII wordt informatie verstrekt i.v.m. de tewerkstelling, investering en de gebruikte materialen. De niet-technische samenvatting in deel XVIII bespreekt op een eenvoudige wijze de inhoud van het MER met een duidelijke beschrijving van de milieueffecten. Het document sluit af met een opsomming van afkortingen en een verklarende woordenlijst in deel XIX.

13 Voorwoord en procedures pagina 13 VOORWOORD EN PROCEDURES Dit MER heeft betrekking op een project-mer van Noord Natie Terminals NV, Blauwe Weg 44, Haven te 2030 Antwerpen. Dit project-mer (PR0729) wordt opgemaakt in het kader van de integratie van de activiteiten van Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S) en het bekomen van één milieuvergunning (incl. wijzigingen en uitbreidingen). De bedrijfsactiviteiten op de site van Noord Natie Terminals omvatten de opslag en overslag van chemische en petrochemische producten in tankenparken (bulk), in opslagmagazijnen en op een ADR-zone (containers en andere verpakkingen), met bijhorende verlaadactiviteiten en afvulmogelijkheden. Daarnaast zijn een aantal procesinstallaties aanwezig met het oog op mengingen waarbij de producten voornamelijk worden aangeleverd vanuit de opslagtanks in de tankenparken. In mindere mate worden producten uit vaten of drums toegevoegd. Nieuw is het samenvoegen van 2 bestaande inrichtingen, nl. Noord Natie Terminals en A4S (Antwerp for Storage), de uitbreiding van de terminal met een nieuwe concessie (4 nieuwe tankenparken met bijbehorende laad- en losplaatsen en een logistieke zone met dispatchgebouw), de uitbreiding van de opgeslagen producten van de reeds vergunde tankenparken (K, L en M), een nieuw kantoorgebouw en enkele kleine aanpassingen. Dit MER wordt opgemaakt voor de (hervergunning van de) exploitatie van de hiervoor beschreven activiteiten. Een exacte omschrijving van de ligging van Noord Natie Terminals wordt weergegeven in deel I. In dit voorwoord wordt verder een kort overzicht gegeven van de m.e.r.-procedure. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. De milieueffectrapportage gaat vooraf aan de aanvraag van een milieuvergunning. Het milieueffectrapport moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die wijze kan het project worden bijgestuurd. M.e.r. geeft dus invulling aan één van de basiseisen uit het Europese en Vlaamse milieubeleid namelijk toepassing van het voorzorgsbeginsel. Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde MER/VR-decreet, hierna het decreet genoemd) beschrijft de m.e.r.-procedure (B.S. 13/02/03). Deze procedure is opgebouwd uit vier belangrijke stappen die ook schematisch weergegeven zijn in de figuur in dit voorwoord. a) Kennisgevingsfase De initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet onderworpen worden aan een milieueffectrapportage. Hierbij gelden de MER-plichtige activiteiten zoals opgelijst in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december Als de voorgenomen activiteit MERplichtig is, stelt de initiatiefnemer een team van deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de Dienst Mer bij LNE. Na het ontvangen van de kennisgeving onderzoekt de Dienst Mer of de kennisgeving volledig is en betekent deze beslissing binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving. Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het milieueffectrapport. In de kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging,

14 Voorwoord en procedures pagina 14 doelstellingen en verantwoording van het project beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders van het milieueffectrapport vermeld. Ook geeft de initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en beschrijft hij de onderzochte alternatieven, bestaande en beoogde vergunningen en relevante gegevens uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke milieuaspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten. Ook is het wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven worden. Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de nodige gegevens die de Dienst Mer toelaat na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten betrokken dienen te worden bij de procedure. b) Richtlijnenfase Binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving stuurt de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar het betrokken gemeentebestuur, de vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse Regering aangewezen administraties. Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, waar het project gepland is, legt deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage. Op deze kennisgeving kunnen de burgers reageren. Binnen de 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging bezorgt het college de bij hen binnengekomen reacties van inwoners en eigen opmerkingen aan de Dienst Mer. Op basis van inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en openbare besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de medewerkers van de Dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het opstellen van het milieueffectrapport. De Dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen na goedkeuring van de kennisgeving aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties en het college van burgemeester en schepenen van het betrokken gemeentebestuur. Het doel van de terinzagelegging van de kennisgeving is ten eerste om de betrokken inwoners van de gemeente op de hoogte te stellen van de voorgenomen activiteit en zijn mogelijke gevolgen op de omgeving. Ten tweede is het de bedoeling om concrete, zinvolle reacties uit te lokken (zie verder) waarmee de Dienst Mer rekening kan houden bij de opmaak van richtlijnen. De richtlijnen bakenen de inhoud af van de te bespreken en te onderzoeken onderwerpen in het milieueffectrapport. Door nuttige inspraakreacties van inwoners van de betrokken gemeenten kan het onderzoek voor het milieueffectrapport inhoudelijk bijgestuurd worden. Concreet dient de gemeente, waar het MER-plichtige project gepland is, een afschrift van deze kennisgeving ter inzage te leggen binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst. Vanaf het begin van deze terinzagelegging heeft het college van burgemeester en schepenen maximaal 30 dagen de tijd om de opmerkingen van de inwoners toe te sturen naar de Dienst Mer. De inwoners kunnen hun opmerkingen ook rechtstreeks doorsturen naar de Dienst Mer. De terinzagelegging is geen openbaar onderzoek waarbij bezwaarschriften kunnen ingediend worden. Bezwaarschriften kunnen enkel ingediend worden tijdens het openbaar onderzoek dat georganiseerd zal worden naar aanleiding van de vergunningsaanvraag. Dit is dus tijdens de latere besluitvormingsprocedure en niet gedurende de m.e.r.-procedure. Het milieueffectrapport is bij een dergelijk openbaar onderzoek overigens bruikbaar als instrument om bezwaarschriften te onderbouwen maar ook een basis om ze te weerleggen. Het is dus in ieders belang dat het milieueffectrapport van goede kwaliteit is.

15 Voorwoord en procedures pagina 15 Zoals eerder vermeld kan de Dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van richtlijnen die de initiatiefnemer en de deskundigen moeten volgen bij het opstellen van het MER. Dit kunnen opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook inhoudelijke opmerkingen zoals opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de bestaande toestand, milieueffecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de effecten, over de leemten in de kennis,. De Dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en neemt een beslissing over de inhoud van het milieueffectrapport, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de rapportage en over de opstellers van het milieueffectrapport. De Dienst Mer betekent de richtlijnen voor het opstellen van het milieueffectrapport aan de initiatiefnemer en de betrokken instanties binnen 70 dagen na volledigverklaring van de kennisgeving (zie ook volgende figuur). Aanvullend op de richtlijnen kan de dienst MER nog bijzondere richtlijnen opstellen. Deze richtlijnen zijn een openbaar document. Elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn gemeente opvragen of raadplegen via de dossierdatabank op de webstek c) Uitvoeringsfase Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder leiding van een MER-coördinator. Meestal wordt er tussentijds een ontwerp-mer opgesteld dat informeel besproken wordt door de initiatiefnemer, het team van deskundigen, de Dienst Mer en aangeschreven administraties en openbare besturen. d) Beoordelingsfase Na indiening van het MER bij de Dienst Mer controleert deze of het MER beantwoordt aan de inhoudelijke en procedurele vereisten. Daarna keurt de dienst het MER goed of af en wordt een goedkeurings- of afkeuringsverslag opgesteld. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 40 dagen betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties, de MER-coördinator en het college van burgemeester en schepenen van het betrokken gemeentebestuur. Een goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document. Meer informatie is beschikbaar bij de Dienst Mer: Dienst Mer (LNE) Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus BRUSSEL Telefoon Fax mer@vlaanderen.be

16 Voorwoord en procedures pagina 16

17 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 17 I. ALGEMENE INLICHTINGEN I.1. Inleiding Noord Natie Terminals is gevestigd in Antwerpen, gelegen ter hoogte van de Blauwe Weg 44 (Haven ). De activiteiten van Noord Natie Terminals (NNT) en van Antwerp for Storage (A4S) bestaan hoofdzakelijk uit opslag en overslag van voornamelijk vloeibare of vaste en gevaarlijke of ongevaarlijke producten (plantaardige en minerale oliën, dierlijke vetten en chemicaliën) in diverse tanks die geplaatst zijn in meerdere tankenparken en dit in opdracht van derden 1.Op basis van zogenaamde inbewaarnemingsovereenkomsten stelt de firma tankruimte ter beschikking aan klanten. De duur van de overeenkomsten varieert van enkele maanden tot meerdere jaren. De aard van de opgeslagen producten varieert naargelang het marktaanbod, wat tot gevolg heeft dat een zeer brede variëteit aan producten kan worden opgeslagen. Meestal betreft het minerale oliën, organische en anorganische chemicaliën, plantaardige oliën en dierlijke vetten. Noord Natie Terminals zorgt voor opslag van verschillende producten zoals: minerale oliën, bulk- en fijnchemie. Een verdere specifieke opsomming van mogelijke producten volgt in de beschrijving van de kenmerken van het project. De terminal beschikt, naast de tankenparken, over twee magazijnen waar de opslag gebeurt van vloeibare en vaste producten in verschillende verpakkingen. In deze magazijnen bevinden zich ook drie vatenafvulinstallaties en een menginstallatie voor de aanmaak van antivries. Goederen worden aangeleverd per spoor, per schip en per vrachtwagen. De producten verlaten de opslagterminal via dezelfde kanalen in bulk of in vaten/ibc s (eventueel via een vatenafvulinstallatie). I.2. Doelstelling Noord Natie Terminals wil de milieuvergunningen van A4S integreren met de vergunningen van Noord Natie Terminals tot één hogedrempel-seveso-inrichting. Daarnaast wenst de exploitant een aantal wijzigingen en uitbreidingen door te voeren aan de bestaande installaties, zoals een uitbreiding met opslagproducten in de tankenparken K, L en M. Daarnaast wordt een uitbreiding van de inrichting voorzien door het bouwen van een aantal (4) nieuwe tankenparken (N, O, P en Q) op een nieuwe concessie die in oostelijke richting van Noord Natie Terminals is gesitueerd (kaai 249 tot 253). De toekomstige situatie komt dus overeen met de situatie voor hervergunning. 1 Gezien de gelijkaardige activiteiten van Noord Natie Terminals en A4S en de gewenste samenvoeging van beide bedrijven onder naam van Noord Natie Terminals, zal bij de bespreking enkel gesproken worden van Noord Natie Terminals. Indien specifieke informatie of besprekingen van toepassing zijn over A4S, zal een duidelijke verwijzing naar A4S toegevoegd worden.

18 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 18 De totale gewenste opslagcapaciteit bedraagt maximaal m³ ( ton): Huidige opslagcapaciteit (m³) Extra toekomstige opslagcapaciteit via wijziging of nieuwbouw (m³) Totale opslagcapaciteit (m³/ton) A4S - tankparken / NNT tankparken A4S magazijn + ADR-opslag NNT magazijn + tanks buiten tankparken TOTAAL / In bijlages 2.3 en 2.4 zijn overzichten opgenomen van de huidige vergunde opslaghoeveelheden van NNT en A4S afzonderlijk en van de globale toekomstige situatie (waarbij A4S opgaat in NNT). I.3. I.3.1. Ruimtelijke situering Ligging Noord Natie Terminals en A4S maken deel uit van het havengebied dat een eiland vormt met verbindingen via de Noordkasteelbrug, de Wilmarsdonk- en de Oosterweelbrug en omgeven wordt door het Leopolddok, het Albertdok, het Amerikadok, het 5 de Havendok en het Hansadok. Noord Natie Terminals zelf ligt dan als het ware op een schiereiland tussen het 4 de Havendok en het Leopolddok. De inrichting omvat de kadenummers 225 tot en met 253. Noord Natie Terminals is gelegen aan de Emdenweg en de Blauwe Weg. Via de Oosterweelsesteenweg en de Noorderlaan bereikt men de A12 en E19 die aansluiting geven op alle grote verkeersaders rond Antwerpen. De meest nabijgelegen land- of gewestgrens ten opzichte van de site van Noord Natie Terminals is de grens met Nederland. Het Nederlandse grondgebied situeert zich in vogelvlucht op ca. 10 km in noordelijke richting van de site. I Adresgegevens Noord Natie Terminals Haven Blauwe Weg Antwerpen KBO-nummer: VE-nummer:

19 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 19 I Adresgegevens Antwerp for Storage (A4S) Haven 245 Blauwe Weg Antwerpen KBO-nummer: VE-nummer: I Kadastrale karakterisering Provincie Antwerpen, Antwerpen, 14 de afdeling Tabel I-1: Kadastrale karakterisering Afdeling Sectie Perceelnummer 269 C8 269 A9 269 D8 Noord Natie Terminals Antwerpen 14 AFD A3 269 M8 269 N8 269 E8 269 X7 269 Z7 269 L8 A4S Antwerpen 14 AFD A3 269 K8 Nieuwe concessie Antwerpen 14 AFD A3 269 L8 Totale oppervlakte: +/ m². I Lambert-coördinaten X= Y= I Omgeving projectgebied Figuur B.I-4 (bijlage 1) situeert het projectgebied op het gewestplan. De inrichting bevindt zich volledig binnen industriegebied. De inrichting is gelegen binnen het gebied waar het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) Afbakening zeehavengebied Antwerpen (vastgesteld door de Vlaamse Regering op 30 april 2013) van kracht is (zie figuur B.I-5 in bijlage 1).

20 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 20 Noord Natie Terminals bevindt zich in een havengebied met op relatief korte afstand een woonzone ten zuiden van de inrichting, nl. de woonzone Linkeroever (op ca. 2,5 km). Deze woonwijk is omringd door speelbossen of speelweiden en een gebied voor verblijfen dagrecreatie. Ter hoogte van de noordoostelijke bedrijfsgrens bevinden zich diverse firma s (zie Tabel I-2). Het betreffen hier typische havenbedrijven voor op- en overslag van zowel gevaarlijke als niet-gevaarlijke stoffen. I Bodemgebruik Het bodemgebruik rondom het projectgebied bestaat hoofdzakelijk uit industriegebied (zie Figuur B.I-4 - bijlage 1). I Woongebied De meest nabijgelegen woning (gelegen in gebied voor verblijf- en dagrecreatie) bevindt zich op ca m ten zuidoosten van Noord Natie Terminals. In de omgeving van Noord Natie Terminals treft men volgende woonzones aan: - Zuidelijk: woonzone Antwerpen Linkeroever op ca. 2,5 km; - Noordoostelijk: woonzone Ekeren op ca. 3,7 km; - Zuidoostelijk: woonzone Antwerpen (stad) op ca. 3,7 km; - Zuidwestelijk: woonzone Zwijndrecht op ca. 3,8 km; - Oostelijk: woonzone Luchtbal op ca. 4 km. I Industriegebied Het projectgebied maakt deel uit van de Antwerpse Haven. In de directe omgeving van de terminal bevinden zich de bedrijven vermeld in onderstaande Tabel I-2: Tabel I-2: Nabijgelegen bedrijven Bedrijf Richting t.o.v. Activiteit Seveso- projectgebied plichtig? Antwerp Bulk Terminal (A.B.T.) NO op- en overslag van agribulk, gietijzer, biomassa, industriële mineralen JA: Hogedrempel Delta Heat Services NO warmtebehandeling Uniservice NO groothandel in onderhouds- en reinigingsproducten Container Technics NO groothandel in elektrisch materiaal Riga Natie NO vrachtbehandeling, goederenvervoer en levering van meubels en huishoudapparaten

21 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 21 Bedrijf Richting t.o.v. projectgebied Activiteit Sevesoplichtig? Vinnietrans NO transportbedrijf Vanheede Environment Group NO ophaling, sortering en trading van bedrijfsafvalstoffen Antwerp Stone Terminal NO bewerking, verwerking en opslag van hoogwaardige grondstoffen ATPC N petroleumraffinaderij MAC 2 Solutions LBC SGS Belgium ZO Z ZW verwerken van spoelwaters, oliehoudende oplossingen en ladingresidu's opslag in eenheidsverpakkingen en in bulk van vloeibare chemicaliën, minerale en plantaardige oliën bestrijdingsmiddelen, labo, keuringsorganisme, ExxonMobil ZW petroleumraffinaderij JA: Hogedrempel JA: Lagedrempel JA: Hogedrempel JA: Lagedrempel JA: Hogedrempel Vopak Chemicals Logistics Belgium ZW tankopslag JA: Hogedrempel Antwerp Ship Repair ZW onderhoud en reparatie van schepen Total Olefins Antwerp ZW productie van olefinen en aromaten JA: Hogedrempel SEA-Tank Terminal Antwerp - Hansadok W tankopslag JA: Hogedrempel SEA-Tank Terminal Antwerp Zesde Havendok NW tankopslag JA: Hogedrempel Hesse-Noord Natie N opslag van fruit Vloeberghs N opslag van kolen

22 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 22 Bedrijf Richting t.o.v. projectgebied Activiteit Sevesoplichtig? Belgian New Fruit Warf N opslag van fruit In de directe omgeving zijn 10 Seveso-plichtige inrichtingen gelegen, nl.: Antwerp Bulk Terminal (A.B.T.), ATPC, MAC 2 Solutions, LBC, SGS Belgium, ExxonMobil, Vopak Chemicals Logistics Belgium en SEA-Tank Terminal Antwerp (2 vestigingen). Een beperkt overzicht van de algemene gegevens van deze Sevesoplichtige inrichtingen wordt in Tabel I-2 weergegeven. I Natuurgebied Binnen een straal van 3 kilometer zijn een tweetal VEN-gebieden gelegen, namelijk op m ten zuiden het gebied nr. 304 Slikken en schorren langsheen de Schelde en op m ten noordnoordoosten het gebied nr. 303 De Kuifeend. Net buiten de straal van 3 km ligt ten oosten het gebied met nummer 306 De Oude Landen en Bospolder. Dit laatste gebied wordt verder in de beoordeling niet meer meegenomen. Wat betreft Speciale Beschermingszones (Natura 2000-gebieden) is er enkel ten zuiden het habitatrichtlijngebied nr. BE Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. Dit gebied bevindt zich op meer dan m van de inrichting. Bovengenoemde gebieden zijn volgens het gewestplan ook ingekleurd als natuurgebied, al dan niet met bijkomende kenmerken. I Beschrijving locatie en activiteiten Het projectgebied kan opgesplitst worden in verschillende deelgebieden op basis van de aard van de opslag die er plaatsvindt. De locatie van de verschillende soorten opslag in het projectgebied wordt weergegeven in bijlage 1 (Figuur B.I-1). De verschillende deelgebieden worden weergegeven in bijlage 2. De totale gewenste opslagcapaciteit bedraagt maximaal m³ ( ton): Huidige opslagcapaciteit (m³) Extra toekomstige opslagcapaciteit via wijziging of nieuwbouw (m³) Totale opslagcapaciteit (m³/ton) A4S - tankparken / NNT tankparken A4S magazijn + ADR-opslag NNT magazijn + tanks buiten tankparken TOTAAL /

23 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 23 In bijlages 2.3 en 2.4 zijn overzichten opgenomen van de huidige vergunde opslaghoeveelheden van NNT en A4S afzonderlijk en van de globale toekomstige situatie (waarbij A4S opgaat in NNT). In magazijnen 243 en 245 is ook een ruimte voorzien voor het afvullen van recipiënten met een oppervlakte van 2 x 90 m². De locatie van de verschillende deelgebieden wordt weergegeven op Figuur B.I-1 (zie bijlage 1). I.3.2. Situering van de ligging van het projectgebied op de relevante kaarten van de omgeving Om de ligging van het projectgebied te illustreren worden in bijlage 1 volgende figuren toegevoegd: Figuur B.I-1 Figuur B.I-2 Figuur B.I-3 Figuur B.I-4 Figuur B.I-5 Figuur B.I-6 Figuur B.I-7 Figuur B.I-8 Figuur B.I-9 Figuur B.I-10 Overzichtsplan en rioleringsplan site Noord Natie Terminals; Luchtfoto projectgebied (Google Maps); Luchtfoto omgeving projectgebied (Google Maps); Situering van het projectgebied op het gewestplan (AGIV); Ruimtelijke uitvoeringsplannen (AGIV); Bedrijventerreinen omgeving (AGIV); NATURA 2000 omgeving (AGIV); VEN/IVON omgeving (AGIV); Zoneringsplan omgeving (VMM); Vlaams hydrografische atlas omgeving (AGIV). I.4. Toetsing MER-plicht De activiteiten van Noord Natie Terminals zijn MER-plichtig volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17 februari 2005). De activiteiten vallen onder rubriek 25 van Bijlage I (MER-plichtig project zonder mogelijkheid tot ontheffing). Rubriek 25 (Bijlage I): Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van ton of meer. Voorliggend MER heeft als doel het beoordelen van de potentiële effecten van de volledige geïntegreerde activiteiten (incl. de wijzigingen en de uitbreidingen van de inrichting). Het goedgekeurd MER-rapport dient als bijlage toegevoegd worden aan de milieuvergunningsaanvraag (voor hervergunning). De m.e.r.-procedure is beschreven in het Decreet van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) tot aanvulling van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage.

24 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 24 I.5. Coördinaten initiatiefnemer Bedrijfsnaam: Adres: Noord Natie Terminals NV Haven Blauwe Weg Antwerpen Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) info@noordnatie.be Managing director: Martine Teeuwens Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Teeuwens.M@noordnatie.be Preventie-adviseur: Patrik Bosmans Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Bosmans.P@noordnatie.be Milieucoördinator (intern): Annick De Blende Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) DeBlende.A@noordnatie.be

25 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 25 I.6. Voorgestelde coördinator en deskundigen MER- COÖRDINATOR DISCIPLINE ERKENNINGSNUMMER EN EINDDATUM BEDRIJF CONTACTGEGEVENS Maarten Geypens i.s.m. Quirin Vyvey algemene projectleiding Medewerker: Peter De Bruyne Bodem en grondwater EDA /04/2015 M-tech milieucoördinatoren cvba Adres: Industrieweg 118 bus 4 te 9032 Gent Telefoon: Fax: maarten.geypens@telenet.be en q.vyvey@m-tech.be ERKENDE DISCIPLINE ERKENNINGSNUMMER BEDRIJF CONTACTGEGEVENS DESKUNDIGE EN EINDDATUM Michèle Bauwens Mens EDA 065 9/1/2015 Maarten Geypens Bodem en grondwater EDA /04/2015 Antes bvba M-tech milieucoördinatoren cvba Adres: Italiëlei te 2000 Antwerpen Telefoon: Fax: michele.bauwens@antes.be Adres: Industrieweg 118 bus 4 te 9032 Gent Telefoon: maarten.geypens@telenet.be

26 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 26 ERKENDE DISCIPLINE ERKENNINGSNUMMER BEDRIJF CONTACTGEGEVENS DESKUNDIGE EN EINDDATUM Johan Versieren Lucht EDA 059 Joveco bvba Adres: Kriesberg 29b te 3221 Holsbeek Medewerker oppervlaktewater: Quirin Vyvey Oppervlaktewater 10/05/2015 Telefoon: Fax: Dit rapport werd samengesteld op basis van gegevens die ons door de initiatiefnemer werden bezorgd. Het betreft zowel mondelinge als schriftelijke informatie.

27 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 27 I.7. Het verdere besluitvormingsproces Het milieueffectrapport dient te worden opgesteld om bij de milieuvergunningsaanvraag klasse 1 gevoegd te worden in het kader van de integratie van de bestaande vergunningen (incl. de uitbreidingen en wijzigingen van de bestaande vergunningen en/of de vroegtijdige hervergunning). In onderstaande tabel zijn de bekomen milieuvergunnings-besluiten van zowel Noord Natie Terminals als A4S opgesomd. De VLAREM-rubrieken die momenteel van toepassing zijn, worden opgesomd in bijlage 2. Tabel I-3: Overzicht milieuvergunningen Noord Natie Terminals en A4S Datum Noord Natie Terminals Vergunningen Noord Natie Terminals 01/03/2001 MLAV1/ /03/2004 MLAV1/ Omschrijving Hervergunning op- en overslag van de terminal Uitbreiding vergunde hoeveelheden met VR-rapport 20/01/2005 MLWV1/ Wijziging lozingsnorm 23/08/2007 MLAV1/ /06/2009 MLVER/ /06/2011 MLAV1/ Uitbreiding vergunde hoeveelheden met MER-rapport Wijziging lay-out en opslaghoeveelheden TKH/I + blustanks Uitbreiding met tankenpark K en logistieke zone 08/11/2012 MLAV1/2012/0239 Uitbreiding met tankenpark L en M A4S Datum Vergunningen A4S Omschrijving 21/09/2000 MLAV1/ /04/2005 MLAN3/ /12/2009 MLAV1/ Basisvergunning exploitatie opslagterminal voor gevaarlijke producten Opslag van andere dan IMDGgoederen Uitbreiding opslaghoeveelheden en opslagproducten

28 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 28 II. RELEVANTE JURIDISCHE EN/OF BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn de uitgangspunten voor de selectie van alternatieven, het bepalen van de referentiesituatie en de ontwikkelingsscenario s. Er dient enerzijds getoetst te worden aan de bestaande wetgevingen (juridische randvoorwaarden) en anderzijds aan beleidsinitiatieven. Juridische randvoorwaarden kunnen eveneens per discipline criteria leveren die van belang zijn voor de effectbeoordeling. Het beschrijven van juridische randvoorwaarden is eveneens van belang voor het bepalen van juridische acties, indien de voorgenomen activiteit zou uitgevoerd worden. In het juridisch kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het milieubeleid voor het projectgebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit verschillende invalshoeken. Een eerste luik omvat de beschrijving van de wetgeving in het kader van het ruimtelijk ordeningsrecht. Het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu te voorkomen/beperken). In het derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod (recht dat het behoud/herstel van positieve elementen uit natuur en landschap beoogt). Het vierde deel geeft een overzicht van de bepalingen uit het internationaal recht die een invloed kunnen hebben op de beoordeling van de effecten van dit project. In het laatste deel worden de beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd die in het kader van industriële projecten moeten worden nagegaan. Tabel II-1: geeft aan welke juridische en beleidsmatige randvoorwaarden relevant zijn voor onderhavig project. Summier wordt ook gesteld wat de wetgeving inhoudelijk omschrijft. Tabel II-2: geeft dan weer aan voor welke disciplines de verschillende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden relevant zijn. Bij het opstellen van de methodologie voor het opstellen van het eigenlijke MER zijn de relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden gebruikt, zonder dat ze in die specifieke hoofdstukken van de kennisgeving uitgebreid herhaald worden.

29 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 29 Tabel II-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het studiegebied Inhoudelijk A. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden i.v.m. ruimtelijke ordening Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (B.S. 20/08/2009) De Codex bepaalt het beleid ten aanzien van activiteiten die invloed kunnen hebben op de Ruimtelijke Ordening in Vlaanderen. Beschrijft de wetgeving die van toepassing is bij het bouwen van infrastructuren. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Algemeen relevant in Vlaanderen. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de toekomst. JA Algemeen relevant in Vlaanderen. Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de Provincie Antwerpen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de toekomst. JA Algemeen relevant in de provincie Antwerpen. Ruimtelijk structuurplan Antwerpen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad Antwerpen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de toekomst. JA Algemeen relevant in de stad Antwerpen.

30 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 30 Gewestplan Inhoudelijk Geeft de bestemming van de gronden in Vlaanderen weer. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Het bedrijf bevindt zich volgens het gewestplan in industriegebied waarvan de voorschriften van het K.B. van 28/12/1972 gelden voor dit projectgebied. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan Afbakening Zeehavengebied Antwerpen, vastgesteld door de Vlaamse Regering op 30 april 2013 Plannen van aanleg Dit Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan is gebaseerd op het Tussentijds Strategisch Plan voor de zeehaven van Antwerpen, op de beoordeling van het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief in het goedgekeurde plan- MER over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving en in het Ruimtelijk Veiligheidsrapport op Strategisch Planniveau Strategisch plan Haven van Antwerpen en op de beslissing van de Vlaamse Regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september Geeft de bestemming van de gronden in Vlaanderen waarvan de bestemming veranderd is t.o.v. de gewestplannen. JA NEEN De inrichting is gelegen binnen het gebied waar het GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen van kracht is. Er zijn geen relevante plannen van aanleg voor het gebied.

31 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 31 B. Milieuhygiënerecht Milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II. Decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (B.S. 17/12/1985). Inhoudelijk VLAREM I bepaalt de voorwaarden om een vergunning te krijgen om een hinderlijke inrichting uit te baten. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Voor het bestaande bedrijf werden er VLAREM-vergunningen afgeleverd. Het bedrijf is VR-plichtig. Het bedrijf is geen IPPCbedrijf. Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (B.S. 26/06/1991) en latere wijzigingen = VLAREM I. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan de vergunde hinderlijke inrichting moet voldoen bij exploitatie ten aanzien van milieu. Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (B.S. 31/07/1995) en latere wijzigingen = VLAREM II. Besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen binnen de waterwingebieden en beschermingszones (B.S. 20/07/1985) en latere wijzigingen. Winningen van grondwater voor drinkwaterproductie worden beschermd door specifieke voorwaarden om verontreiniging van het drinkwater preventief te vermijden. NEEN In de omgeving van het projectgebied zijn geen waterwingebieden of beschermingszones afgebakend. Bovendien pompt het bedrijf geen grondwater op (zie deel water en bodem).

32 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 32 Bodemdecreet en VLAREBO. Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en bodembescherming (B.S. 22/01/2007) en latere wijzigingen. Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (B.S. 22/04/2008) en latere wijzigingen. Materialendecreet en VLAREMA Decreet van 14 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (B.S. 28/02/2012). Inhoudelijk Om nieuwe verontreiniging van de bodem te verhinderen zijn specifieke voorwaarden voor bodem vastgelegd. Daarnaast bepaalt deze wetgeving ook hoe verontreiniging dient vastgesteld en gesaneerd te worden. Voor historische verontreiniging bepaalt deze bodemwetgeving specifieke voorwaarden. De verplichtingen i.v.m. afval (administratieve en milieutechnische) zijn vastgelegd in deze wetgevingen. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA JA De bestaande activiteit is VLAREBO-plichtig (onderzoeksperiodiciteit: om de 10 jaar). In het projectgebied werden reeds meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd en is er een bodemsanering lopend. Het grondverzet tijdens de uitbreidingsfase valt onder de bepalingen van het VLAREBO. Afvalstoffenproductie valt onder de bepalingen van het Materialendecreet en het VLAREMA. Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen(b.s. 23/05/2012). Mestdecreet. Decreet van 22 december 2006 tot bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (B.S. 29/12/2006) en latere wijzigingen. Voor de afzet naar en het gebruik van (vooral dierlijke) meststoffen op Vlaamse (landbouw)gronden bepaalt deze wetgeving de verschillende voorwaarden (administratieve en operationele). NEEN Niet van toepassing.

33 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 33 Wetgevingen i.v.m. waterlopen: Wet op de bescherming van oppervlaktewateren; Wet op de onbevaarbare waterlopen; Wet betreffende de wateringen en de wet betreffende de polders. Inhoudelijk Regelt o.m. de voorwaarden bij lozing van afvalwater, hemelwater en de captatie van oppervlaktewater. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Er wordt geen oppervlaktewater gecapteerd. Het hemelwater dat in de tankenparken terecht komt, wordt als afvalwater beschouwd. Decreet Integraal waterbeleid (=IWB) / Kaderrichtlijn Water = Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (B.S. 14/11/2003). Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (B.S. 8/10/2013). Legionellabesluit = Besluit van de Vlaamse Regering van 09/02/07 i.v.m. de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen (B.S. 4/05/07). Wetgeving i.v.m. CFK s en halonen: KB van 7/3/1991 houdende reglementering voor gebruik van CFK s in koelinstallaties en verordening 2037/2000 i.v.m. halonen. Dit decreet regelt het beleid en het beheer van waterlopen en hun bekkens om water in Vlaanderen op een duurzame wijze te beheren, samen met de verschillende belanghebbenden. Het Besluit bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakten en is een verstrenging t.a.v. de vorige Verordening. Dit besluit omschrijft de bescherming van de mens ten aanzien van de (gevaarlijke) besmetting door Legionella (in waterig milieu). Deze bepalingen geven de wetgeving aan ten aanzien van diverse ozon-afbrekende stoffen ( gat in de ozonlaag ). JA JA JA NEEN In het MER zal een uitspraak gedaan worden m.b.t. de elementen van de Watertoets (zie deel water). Er komen vrij grote verharde oppervlakten voor op de projectsite. Er zijn bufferbekkens aanwezig voor opvang van het niet verontreinigd en het verontreinigd regenwater in het projectgebied. Het afvalwater en het hemelwater worden via gescheiden rioleringstelsels afgeleid naar de betreffende lozingspunten of zuiveringsinstallaties. Het bedrijf heeft geen (open) koelsysteem waarop deze wetgeving van toepassing is. De afwezigheid van Legionella wordt wel gecontroleerd in de nooddouches. Het bedrijf heeft geen installaties waarbij dergelijke producten aanwezig zijn.

34 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 34 Seveso-richtlijn. C. Natuur en landschap Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S. 10/01/1998). Natuurreservaten Inhoudelijk Bedrijven die een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen op hun terrein hebben, zijn onderworpen aan een rapportageplicht. Zij moeten aantonen dat zij de risico s verbonden aan de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen kennen en beheersen, en dat zij voldoende maatregelen nemen om mens en milieu te beschermen, ook bij accidenten. Centraal in dit decreet staat een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still -principe) en een gebiedsgericht beleid. Deze wetgeving heeft als doel de instandhouding van verschillende organismen en hun leefgebieden. Speciale beschermingszones werden afgebakend in Vlaanderen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vlaamse en/of erkende natuurreservaten zijn terreinen die van belang zijn voor het behoud en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA NEEN NEEN Op de site zullen enkele met naam genoemde stoffen alsook producten ingedeeld in een aantal gevaarcategorieën volgens de Seveso II-richtlijn, opgeslagen worden. Algemeen geldend in Vlaanderen. In de ruime omgeving (vooral ten NO) bevinden zich VEN-gebieden. Het bedrijf zelf is niet gelegen in een VEN-gebied en grenst er ook niet aan. Ramsar-, Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden bevinden zich op ongeveer minstens 1,4 km ten ZW maar gezien de aard en de activiteiten van de inrichting en de afstand tot de betreffende gebieden worden er geen significante effecten verwacht. Op het terrein of in de directe omgeving zijn geen Vlaamse of erkende natuurreservaten gelegen. Er zijn geen effecten te verwachten op natuurreservaten die op (grote) afstand van het bedrijf liggen. Volledigheidshalve wordt het natuurreservaat op het gewestplan ten oosten van het projectgebied vermeld.

35 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 35 Besluit van de Vlaamse Regering Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (B.S. 13/08/2009). Het Bosdecreet van 13 juni 1990 (B.S. 28/09/1990) en haar uitvoeringsbesluiten. Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium (B.S. 15/09/1993) en latere wijzigingen Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1993 (B.S. 09/09/1993) en latere wijzigingen. Decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg (B.S. 21/05/1996) en latere wijzigingen. Inhoudelijk Om sommige (bedreigde) diersoorten te beschermen werden specifieke voorwaarden opgelegd vooral met betrekking tot oogsten en verhandelen. Het Bosdecreet en haar uitvoeringsbesluiten regelen het verstandig en duurzaam gebruik en beheer van de Vlaamse bossen (o.a. ook kappingen, compensaties, ). Regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. Ter bescherming van monumenten en staden/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen NEEN NEEN NEEN NEEN Het terrein is volledig ingenomen door industriegebied. In het studiegebied bevindt zich geen bos. Dit decreet is niet relevant voor het huidige project (geen archeologisch patrimonium in projectgebied). Infrastructuurwerken zijn voorzien waardoor ook toevalsvondsten niet uit te sluiten zijn. Op het industrieterrein en in de omgeving bevinden zich geen beschermde sites (bron: AGIV Onroerend erfgoed). Het industriegebied is niet gelegen in een ankerplaats of relictzone (bron: AGIV Landschapsatlas). Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten (B.S. 22/04/1976) en latere wijzigingen.

36 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 36 D. Internationale regelgeving/verdragen Milieu Protocol van Kyoto bij het VN-klimaatverdrag Europese emissieplafonds NEC Herziening van het Protocol van Göteborg van 4 mei 2012 Inhoudelijk Het protocol van Kyoto legt internationale afspraken vast en stelt voor 28 industrielanden reductiedoelstellingen voor broeikasgassen op. Deze richtlijn is in Vlaanderen o.a. omgezet in titel II van VLAREM. Bovendien zijn specifieke wetgevingen i.v.m. energie en lucht gebaseerd op dit protocol. Elke Europese lidstaat wordt verplicht om de emissies van SO 2, NOx, VOS en NH 3 drastisch terug te dringen. Hiermee moeten milieuproblemen als zure regen en ozonoverlast ingedijkt worden. De Europese Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake de nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (NEC-richtlijn) bepaalt emissieplafonds voor verschillende polluenten. Deze richtlijn is in Vlaanderen omgezet in titel II van VLAREM en het NECreductieprogramma (= Vlaams Emissiereductieprogramma voor NO X, SO 2, VOS en NH 3 ). In dit herziene protocol werden strengere luchtemissieplafonds vastgelegd ter bescherming van de luchtkwaliteit (grensoverschrijdend). Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA JA JA Algemeen geldend voor België en Vlaanderen. Algemeen geldend voor België en Vlaanderen (zie ook deel lucht) met eventueel relevante emissies met betrekking tot dit project. Algemeen geldend voor België en Vlaanderen (zie ook deel lucht) met eventueel relevante emissies met betrekking tot dit project.

37 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 37 Solventrichtlijn (1999/13/EG) Inhoudelijk Richtlijn inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties. De richtlijn betreft de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van het gebruik van organische oplosmiddelen. Deze richtlijn is omgezet in titel II van het VLAREM. WKK-richtlijn De richtlijn 2004/8/EG van 11 februari 2004 behandelt de bevordering van WKK op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt. In Vlaanderen geïmplementeerd via het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2006 ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen NEEN NEEN Het bedrijf oefent geen activiteiten uit waarbij organische oplosmiddelen gebruikt worden en valt niet onder de bepalingen van deze richtlijn. Niet van toepassing.

38 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 38 Inhoudelijk Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en 4 dochterrichtlijnen De Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa vormt de belangrijkste wettelijke basis inzake luchtkwaliteitsnormen. Samen met de 3 dochterrichtlijnen 1999/30/EG, 2000/69/EG en 2002/3/EG behandelt ze de polluenten zwavelstofdioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO 2 en NO x ), fijn stof (PM 10 en PM 2,5), lood, koolstofmonoxide (CO), benzeen en ozon (O 3 ). De lidstaten dienen de concentraties te toetsen aan grenswaarden (SO 2, NO 2 en NO x, PM 10, PM 2,5, lood, CO, benzeen) en streefwaarden (PM 2,5 en O 3 ). Daarnaast is er een 4e dochterrichtlijn (2004/107/EG) die de polluenten arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen behandelt. De streefwaarden vastgelegd voor deze polluenten, traden eind 2012 in werking. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Algemeen relevant in Vlaanderen. Richtlijn Industriële Emissies In Vlaanderen geïmplementeerd via VLAREM II. Deze recente Europese richtlijn 2010/75 kwam tot stand op basis van een herziening en een herschikking van de vroegere GPBV-richtlijn en zes sectorale richtlijnen (de 3 TiO2-richtlijnen, de richtlijn VOS/oplosmiddelen, de richtlijn afvalverbranding, de GSI-richtlijn). JA Algemeen relevant in Vlaanderen.

39 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 39 Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 E. Beleidsmatige randvoorwaarden Milieu Gewestelijk milieubeleidsplan MINA 4 voor Inhoudelijk Dit verdrag voorziet dat bij projecten in een lidstaat die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu van een andere lidstaat, de lidstaat op wiens grondgebied het project wordt voorgesteld, informatie verstrekt aan de andere lidstaat. In Vlaanderen geïmplementeerd via het MER/VR-decreet. Het milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid voor de komende jaren. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen NEEN JA Er zijn geen grensoverschrijdende effecten te verwachten (gezien de verwachtte milieueffecten en een afstand tot de grens met Nederland van ongeveer 10 km). Algemeen geldend in Vlaanderen. De doelstellingen hebben meestal betrekking op de gewenste milieu- en natuurkwaliteit of de uitstoot van vervuilende stoffen. Provinciaal milieubeleidsplan Antwerpen Momenteel is in Antwerpen het provinciale milieubeleidsplan van toepassing. JA Algemeen geldend in de provincie Antwerpen. Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen 2005 Het besluit van de Vlaamse minister keurde het reductieprogramma goed op 23 oktober 2005 (B.S. 25/11/2005). Het reductieprogramma kadert de diverse elementen van het beleid gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater. Het geeft aan welke (bestaande) principes en instrumenten dienen uitgebouwd of ingezet te worden en op welke manier dit hoort te gebeuren. JA Algemeen geldend bij lozing in oppervlaktewater.

40 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 40 Besluit inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai Inhoudelijk Op 22 juli 2005 heeft de Vlaamse Regering de omzetting van de Europese richtlijn omgevingslawaai in Vlaanderen goedgekeurd (B.S. 31/08/05). Deze richtlijn maakt het mogelijk dat tegen midden 2007 de geluidsimpact van grote wegen, belangrijke spoorwegen en luchthavens en van grote stedelijke gebieden in kaart wordt gebracht. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen NEEN Niet van toepassing voor industriële project-mer s. De informatie uit het luik geluid uit onderhavig MER kan echter wel gebruikt worden als informatiebron voor de relevante overheid. Op7 december 2007 werd door de Vlaamse Regering beslist voor welke agglomeraties een geluidskaart zal worden opgesteld. De geluidskaart voor de agglomeratie Antwerpen werd op 17 december 2010 door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Visiedocument Geurbeleid In het visiedocument De weg naar een duurzaam geurbeleid (versie van september 2008) zijn een aantal beslissingsschema s opgenomen met betrekking tot het al dan niet uitvoeren van bepaalde beleidsmaatregelen door hinderlijke activiteiten. JA Relevant voor dit project gezien de mogelijke aanwezigheid van producten met een lage geurdrempel.

41 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 41 Ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen Mobiliteitsplan Stad Antwerpen Strategisch Plan voor de Haven van Antwerpen Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan EU-conventie van Malta Inhoudelijk Het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen is de leidraad voor toekomstige mobiliteitsbeslissingen in Vlaanderen en het legt concrete doelstellingen vast. Er wordt gestreefd naar een mobiliteit die zich richt op welvaartscreatie, inclusie en duurzaamheid. Het openbaar onderzoek over het ontwerp loopt van 8 november 2013 tot en met 12 januari Nadien volgen er nog stappen op het vlak van het Vlaams Parlement (bespreking) en de Vlaamse Regering (beslissing). Geeft het beleid van de stad Antwerpen inzake mobiliteit weer. Vormt de vertrekbasis voor de verdere ontwikkeling van de zeehavens en voor de afbakening van de zeehavens in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de omgeving, zowel op korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Voorziet dat middelen voor archeologische vondsten en onderzoek moeten voorzien worden Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA JA JA NEEN JA Relevant wegens de bestaande transporten naar en van het bedrijf. Relevant wegens de bestaande transporten naar en van het bedrijf. Het projectgebied valt binnen dit plan. Het projectgebied wordt niet uitdrukkelijk genoemd in het GNOP. Deze conventie is relevant bij alle plannen met grondwerken. Belangrijk zijn art. 5 (behoud archeologisch erfgoed) en art. 6 (financiering onderzoek en behoud).

42 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 42 Tabel II-2: Relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden van toepassing op het projecten studiegebied: aandachtspunten voor de verschillende disciplines, deskundigen bij het opstellen van de methodologie voor de milieueffectbeoordeling. Deskundige Bodem Water Lucht Mens Andere Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden i.v.m. ruimtelijke ordening Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening X X Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen X X Provinciale Ruimtelijke Structuurplan Antwerpen Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen X X Gewestplan X X GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen Milieuhygiënerecht Milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II Bodemdecreet en VLAREBO X X X X X X X Materialendecreet en VLAREMA X X X Wetgevingen i.v.m. waterlopen X X Decreet Integraal waterbeleid X X (X) Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, Legionellabesluit Seveso-richtlijn X X X Internationale regelgeving/verdragen Milieu Kyoto X X NEC + Europese emissieplafonds X X Göteborg (herziening 4/5/2012) Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en 4 dochterrichtlijnen X X X X (X) X X X X X X Richtlijn Industriële emissies X X X Beleidsmatige randvoorwaarden Milieu Gewestelijk milieubeleidsplan X X X X X Provinciaal milieubeleidsplan X X X X X Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen X X X Visiedocument geurbeleid X X Ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen Mobiliteitsplan Stad Antwerpen Strategisch Plan Haven Antwerpen EU-conventie Malta X X X

43 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 43 III. III.1. CONCRETE BESCHRIJVING PROJECT Verantwoording Vanuit haar brede opdracht als verstrekker van logistieke diensten, in hoofdzaak tankopslag en behandeling van vloeibare producten, dient Noord Natie Terminals in te spelen op trends die zich in deze industrie op middellange en langere termijn aandienen. Indien Noord Natie Terminals de wijziging en uitbreiding niet zou uitvoeren, mist het de kans om de ontwikkeling van de terminal in positieve richting verder uit te bouwen. De site mist dan de mogelijkheid om zijn opgebouwde expertise en gebruik van gekwalificeerd personeel te benutten. Het niet realiseren van dit uitbreidingsproject betekent tevens dat de Haven van Antwerpen op termijn moderne infrastructuur voor de op- en overslag van vloeistoffen gaat missen en aldus van haar aantrekkingskracht zal gaan verliezen. Dit kan een vertraging, zelfs een stagnatie van de ontwikkeling van de Haven van Antwerpen met zich meebrengen. De geplande uitbreidingen zijn noodzakelijk om de ontwikkeling van de industriële site in positieve zin verder uit te bouwen. De achtergrond van deze geplande uitbreidingen worden hieronder toegelicht. Eerder werd in 2007 al een MER opgesteld waarin de tankenparken A t.e.m. H1/H2 zijn opgenomen. Tankenpark H is ondertussen gewijzigd in tankenpark H (onderverdeeld in H1 en H2) en tankenpark I (onderverdeeld in I1 en I2) en is intussen operationeel. Tankenpark K ter hoogte van kaai 225 is operationeel en tankenparken L en M zijn vergund maar nog in aanbouw; tankenpark L is operationeel eind 2013 en tankenpark M is in aanbouw en wordt operationeel in het 1 e kwartaal De huidige beoogde uitbreiding betreft de tankenparken N, O, P en Q van kaai 249 t.e.m. kaai 253 waarbij ook ter hoogte van kaai 253 een nieuwe ingang met logistieke zone, een weegbrug en een dispatchgebouw voorzien wordt. Ook wordt de bouw van een nieuw kantoorgebouw voorzien naast de portier, waar het huidige dispatchgebouw staat. Noord Natie Terminals zal voor de geplande wijzigingen en uitbreidingen (o.a. samenvoeging met dochterbedrijf A4S) een milieuvergunningsaanvraag indienen. Noord Natie Terminals ijvert voor de voorkoming en vermindering van milieueffecten via een brede waaier van maatregelen en acties. Het milieubeleid van het bedrijf is terug te vinden in de verklaring inzake het algemeen beleid aangaande veiligheid, voedselveiligheid, milieu en kwaliteit (zie bijlage 5).

44 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 44 III.2. III.2.1. III Bespreking referentiesituatie (overzicht installaties en activiteiten) Installaties Tankenparken (opslagtanks) De bulkopslag van vloeistoffen bij Noord Natie Terminals gebeurt gedeeltelijk in atmosferische en gedeeltelijk in verhoogde ontwerpdruk opslagtanks met vast dak. Het betreft in hoofdzaak verticale tanks. Voor de opslag van vloeistoffen beschikt Noord Natie Terminals momenteel over in totaal 11 operationele tankenparken, nl. A, B, C, D, E, F, G (G1 en G2), H (H1 en H2), I (I1 en I2), J (J1 en J2), K (K1 en K2) en 2 tankenparken in opbouw (L en M). De huidige reductiemaatregelen zijn ademventielen (afstelbaar afhankelijk van de tank tussen mbar overdruk) en dampbalancing (dampretourleidingen) voor P1- en P2-producten (ontvlambaar), toxische en andere indien nodig, alsook het gebruik van scrubbers (gaswassers) of actief kool indien de producten het vragen. In bijlage 2 wordt een overzicht van de tankenparken weergegeven door een letter en de typisch opgeslagen producten in deze tanks op te sommen. III Magazijnopslag III Magazijn 243 Magazijn 243 bestaat uit 3 compartimenten, waarvan het westelijke gebruikt wordt voor de aanmaak van antivries, afvullen van vaten door middel van 2 vatenafvulinstallaties en de stockage van producten, het middendeel voor de opslag van producten en het oostelijke momenteel als garage voor het rollend en ander materiaal, zoals paletten en materiaal. Een deel van het magazijn werd afgebroken voor de bouw van tankenpark L. Zodoende vervalt de vergunde opslag van niet-imdg (International Maritime Dangerous Goods) goederen zoals cacao, hout,. Het meest westelijk gelegen compartiment van magazijn 243 wordt o.m. aangewend voor de opslag van allerlei gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen. De stoffen zijn typisch aanwezig in eenheidsverpakkingen zoals 200 liter-vaten, IBC s, zakken en big bags en het betreft aldus zowel vloeistoffen als vaste stoffen. Naast de opslag bevindt zich in dit compartiment ook een menginstallatie voor de aanmaak van antivries, bestaande uit drie mengtanks en een opslagtank voor water. Daarnaast staan er ook nog 2 vatenafvulinstallaties voor het afvullen van allerlei producten, die daar ook gestockeerd worden. Voor eigen gebruik beschikt men verder nog over een opslag van maximaal 1 ton gevaarlijke stoffen in verpakkingen kleiner dan 25 kg.

45 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 45 Volgende hoeveelheden zijn reeds vergund in 2 compartimenten van het magazijn: ton P3-/P4-, irriterende (Xi), schadelijke (Xn), corrosieve (C) en milieugevaarlijke (N) producten; - 10 ton oxiderende producten; - P1-/P2- en toxische (T) producten in verpakkingen < 25 kg met een totale maximale opslag van 1 ton. III Magazijn 245 Magazijn 245 bestaat uit 2 compartimenten, nl. 1 en 2. Compartiment 1 wordt aangewend voor stockage van allerlei ongevaarlijke, gevaarlijke en Seveso-producten die ook ontvlambaar kunnen zijn. Er worden in compartiment 1 geen Seveso-toxische producten gestockeerd. Compartiment 2 omvat de afvulinstallatie van gevaarlijke producten alsook de opslag ervan. Hier kunnen dezelfde producten als in compartiment 1 behandeld worden en bijkomend ook Seveso-toxische producten. Momenteel staat er 1 afvulinstallatie. De uitbreiding voorziet ook een bijkomende laad/loszone aan de achterzijde van het magazijn 245 met een zone voor de opslag van lege vaten/ibc s onder een luifel. Ook worden 3 extra afvulinstallaties voorzien, alle mogelijk in compartiment 2. III Overige magazijnen De overige stadsmagazijnen (magazijn ) zullen worden afgebroken in het kader van het uitbreidingsproject. III Opslagplaatsen gassen De opslag van gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met name flessen, vindt plaats in een gesloten opslagplaats ten noorden van tankenpark A aan kaai 237. De vergunde opslag bestaat uit: - max liter in flessen variërend van liter van acetyleen, zuurstof, stikstof, argon + CO 2, argon, menggas (N 2 +H 2 ), propaan. Het betreft hier eerder een beperkte hoeveelheid louter voor eigen gebruik voor bijvoorbeeld het uitvoeren van laswerken; - opslag van 4 stikstofbatterijen, bestaande uit 27 flessen van 50 liter, mogelijk naast alle tankkuipmuren van de terminal. Deze batterijen betreffen noodmaatregelen. Naast deze opslag van verplaatsbare recipiënten beschikt Noord Natie Terminals over twee opslagtanks van l elk, ter hoogte van kaai 239 en ten noorden van TKF voor de opslag van vloeibare stikstof (voor blanketing ). A4S beschikt over 1 tank van l. Deze laatste tank van l zal vervangen worden door één van 51 m³ analoog aan de andere 2.

46 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 46 III Overige installaties (randinstallaties) III Administratieve gebouwen Administratieve ruimten treft men op meerdere locaties aan: als deel van het magazijn 243, ten oosten van tankenpark A. Ook ter hoogte van kaai 245 bevindt zich een administratief gebouw (ex A4S). Ten oosten van tankenpark A bevindt zich de conciërgewoning. III Waterzuivering De (mogelijk) verontreinigde waters worden via het intern rioleringssysteem verpompt naar de bedrijfsinterne waterzuiveringsinstallatie. De vergunde verwerkingscapaciteit van de installatie bedraagt 240 m³ per dag. Alle waters die op de inrichting worden opgevangen en naar de waterzuiveringsinstallatie worden verpompt, worden eerst opgevangen in één van de buffertanks op de site. Vervolgens ondergaan de afvalwaters een fysico-chemische zuivering (ph-regeling, voordecantatie, coagulatie, flocculatie, flotatie). Het bekomen slib wordt afgevoerd en verder ontwaterd door middel van een kamerfilterpers. Het perswater wordt teruggestuurd naar de waterzuiveringsinstallatie. Daarna ondergaan de afvalwaters een biologische zuivering. Het betreft een laagbelast actief slib systeem bestaande uit een beluchtingstank, een nabezinktank en slibverwerking (slibindikker, dosering kalkmelk en kamerfilterpers). Na verwerking van de afvalwaters worden de gereinigde waters geloosd via het lozingspunt in het insteekdok ten westen van tankenpark F. Zowel de fysicochemische als biologische zuivering zijn volledig geautomatiseerde installaties waarvan de verwerkingscapaciteit de vergunde capaciteit overschrijdt. Het zuiveringsrendement van de waterzuiveringsinstallatie in zijn geheel bedraagt meer dan 95 procent. III Labo Voor eigen onderzoek (onder meer voor afvalwateranalyses en kwaliteitscontrole) is er een labo aanwezig. Het labo is ondergebracht in het technisch gebouw, meer bepaald vlakbij de fysico-chemische waterzuiveringsinstallatie. III Werkplaats Voor het uitvoeren van werken zoals herstellingen beschikt men over 2 werkplaatsen (1 voor eigen personeel en 1 voor een contractor). Bij de werkplaatsen is een locatie voor de opslag van onder meer wisselstukken aanwezig. In het compressorlokaal aan tankenpark C staan 2 compressoren en in de zuidoostelijke hoek van het middelste compartiment van magazijn 243 staan 2 batterijladers opgesteld. A4S beschikt ook over 1 batterijlader. Deze zijn bestemd voor het opladen van de batterijen van de elektrische vorkheftrucks. Voor de uitbreiding worden 2 extra batterijladers voorzien.

47 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 47 III Stoomketels De inrichting bevat twee op aardgas gestookte stoomketels (11,4 en 7,5 MW) en één warmwaterketel, die volgens het principe van een warmtewisselaar werkt (vergund onder rubriek 39). Deze installaties worden ingezet voor de opwarming van tanks met producten die omwille van hun viscositeit/stolpunt of om kwaliteitsredenen bij een hogere temperatuur moeten worden opgeslagen. Ook maakt men intern gebruik van warm sopwater en/of stoom, bijvoorbeeld voor reinigingsactiviteiten. Het sopwater wordt aangemaakt in sopbakken. De beide stoomketels zijn ondergebracht in het ketelhuis dat grenst aan de uiterst westelijke zijde van de noordelijke muur van magazijn 243. Voor de uitbreiding wordt één stoomketel behouden van 11,4 MW en komt er een vervangingsstoomketel van 8,5 MW zodat er in totaal terug 2 stoomketels zullen zijn. De verwarming van de lokalen gebeurt met behulp van drie op aardgas gestookte ketels, opgesteld binnen de betrokken gebouwen. Het ontspanningsstation voor het aardgas (geen eigendom van Noord Natie Terminals) is gelegen links voor het administratieve gebouw van de terminal. In het kader van de uitbreiding komen er 2 extra aardgasreduceerstations. III Warm water Warm water voor intern gebruik (voor reiniging en opwarming van de tanks) wordt aangemaakt met behulp van stoom in daartoe uitgeruste warmtewisselaars/bakken. III Weegbruggen In totaal zijn er op het bedrijfsterrein 11 weegbruggen aanwezig. Weging van de tankwagens kan op elke weegbrug. Spoorwagons kunnen op 4 van de 11 weegbruggen gewogen worden. III.2.2. Activiteiten De belangrijkste activiteiten van Noord Natie Terminals, naast de opslag, zijn: - de verladingen verbonden aan de opslag: o o o laden/lossen van schepen; laden/lossen van spoorwagons; laden/lossen van tankwagens/tankcontainers. - rechtstreekse overslag: o o o schip/schip; tankwagen/tankwagen; tankwagen/tankcontainer. - het aanmaken en afvullen van antivries; - afvullen in verpakkingen < liter; - verwarming tankcontainers/spoorwagons.

48 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 48 Tenslotte wordt vermeld dat de typische activiteiten verbonden aan de opslag in tanks waaronder het fysisch mengen, toevoegen additieven, rondpompen en verwarmen hier ook plaatsvinden. III Verladingen III Algemeen Voor de overslag van vloeistoffen beschikt men over pompen en leidingen. De vaste pompen treft men aan in de pompenkamers 1 en 2 alsook in de tankenparken zelf. Pompenkamer 1 is tussen tankenpark A en tankenpark B gelegen. Pompenkamer 2 grenst aan tankenpark D. Algemeen zijn de pompen in deze pompenkamers voor een aantal tankenparken inzetbaar, uitgezonderd voor de P1-, P2- en T-producten. Voor de opslag van de hiervoor genoemde producten beschikt elke tank over een eigen leiding en pomp. De tankenparken F, G, H, I, J, K, L en M beschikken over een dedicated (toepassingsspecifieke) installatie, zijnde elke tank heeft zijn eigen pomp. Ook de nieuwe tankenparken N t.e.m. Q zullen volledig dedicated uitgevoerd worden. Naast de vaste pompen beschikt men over verplaatsbare pompen die typisch toepassing vinden voor éénmalige activiteiten. Hierbij wordt de pomp ofwel binnen het tankenpark ofwel op een vloeistofdichte plaats ofwel boven een opvangkuip geplaatst. Voor de overslag van de vloeistoffen kunnen zowel de eigen pompen als de pompen van het betrokken transportvoertuig gebruikt worden. Een uitzondering hierop vormen de spoorwagons die nooit over een eigen pomp beschikken. Ook bestaat de mogelijkheid om de vloeistof over te drukken door middel van perslucht of stikstof onder druk. Bij het overdrukken met stikstof is een overdrukventiel op de vrachtwagen voorzien. Bovendien beschikt Noord Natie Terminals over een drukregelaar om de voedingsdruk af te stemmen op dit overdrukventiel. III Leidingen Leidingen voor overslag van product zijn zowel binnen in de tankenparken, tussen de tankenparken als tussen de tankenparken en de overslagplaatsen aanwezig. Waar doorgang vereist is, zijn de leidingen op hoogte en meer bepaald op pijpenbruggen aangebracht. Er zijn geen ingegraven productleidingen op het terrein van Noord Natie Terminals aanwezig. III Flexibele slangen Voor de overslag wordt gebruik gemaakt van flexibele slangen. Voor schepen hebben deze een werkdruk van maximaal 6 bar en worden ze getest op 12 bar. De kritische slangen, met name deze die zich buiten de tankenparkmuur bevinden, worden minimum 1 maal per jaar getest. Een visuele inspectie van al de slangen wordt na iedere reiniging uitgevoerd. Algemeen kan vermeld worden dat er ter hoogte van de aansluitingen van de slangen steeds een vloeistofdichte opvangvoorziening aanwezig is. III Producttemperatuur De producten die worden overgeslagen bij Noord Natie Terminals, worden op zowat dezelfde temperatuur als bij opslag aangeleverd. Deze temperatuur is normaal gelijk aan

49 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 49 omgevingstemperatuur, tenzij productafhankelijke kwaliteits- en/of viscositeitseisen een hogere temperatuur vragen. De maximale temperatuurgrens bij verlading (en opslag) ligt bij 90 C. III Werkwijze De overslag in bulk gebeurt steeds door personeel van Noord Natie Terminals en dit wordt uitgevoerd conform de schriftelijk vastgelegde procedures. Vooraleer een overslaghandeling kan plaatsvinden, is de opmaak van een zogenaamd werkorder vereist. Voor scheepsverladingen houdt de opvolging van de verlading door het personeel van Noord Natie Terminals in dat permanente controle van de leiding tussen het schip en de tank dient te worden uitgevoerd. Daarenboven wordt de verlading mee opgevolgd door personeel van het schip. Waar het tankwagens betreft, is er naast het personeel van Noord Natie Terminals bijkomend een opvolging door de chauffeur van de tankwagen. Bij laden en lossen van tankwagens en spoorwagons wordt typisch gebruik gemaakt van een debietsmeter of een weegbrug om de verlading op te volgen. Bijkomend beschikt men ten aanzien van de vulling van opslagtanks nog over de overvulbeveiliging. Reductiemaatregel(en): Tankwagens kunnen met dampretour geladen en gelost worden indien nodig. III Laden/lossen schepen III Algemeen Voor het laden en lossen van zeeschepen zijn er 8 verlaadplaatsen (manifolds), verdeeld over de terminal van kaai 225 t.e.m. kaai 247. In het kader van de uitbreiding worden 3 extra manifolds voorzien, één ter hoogte van kaai 245 en 2 tussen kaai Voor de verlading van lichters (kleine schepen) zijn er in totaal nog bijkomend 5 verlaadplaatsen in het insteekdok ter hoogte van kadenrs. 233 en 237. Lichters kunnen tevens geladen of gelost worden ter hoogte van de verlaadplaatsen voor zeeschepen. De te verladen hoeveelheden liggen tussen 50 m³ en m³. Voor het laden en lossen van schepen wordt gebruik gemaakt van flexibele slangen tussen het schip en de vaste installaties op de kade. Ter hoogte van deze aansluitingen op de kade zijn er met roosters afgedekte opvangbakken (manifolds) aanwezig. Vanuit deze opvangbakken worden de opgevangen vloeistoffen automatisch of manueel overgepompt naar de opvanggoten van het nabije tankenpark. Van hieruit worden alle vloeistoffen, samen met de regen- en condenswaters die binnen het park verzameld worden, naar een decantatieput geleid van waaruit ze worden opgepompt en via het interne afvalwaternet in de opslagtanks voor de waterzuivering terecht komen. Er komt enkel product vrij aan de manifolds bij aan- en afkoppelen bij laad-/losmanipulaties. Dan is er steeds een operator aanwezig. Restproducten worden zo veel mogelijk opgevangen in aparte recipiënten en ingeval van spill wordt direct ingegrepen m.a.w. wordt de pomp afgezet (indien het een automatische overpomping betreft). Afhankelijk van het type product wordt er direct ingegrepen met de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM s) en interventiemiddelen. Voor de nieuwe tankenparken L, M, N t.e.m. Q worden de afvalwaters van de laadplaatsen voor schepen niet meer naar het naastliggend tankenpark gepompt, maar opgepompt in remorquen of tankcontainers, waarna ze naar de interne buffertanks worden gepompt voor verdere verwerking.

50 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 50 III Laden Het laaddebiet is afhankelijk van de diameter van de gebruikte flexibele slang en van de maximale werkdruk. Het meest frequent gebruikte debiet is 250 m³/u. III Lossen Het lossen van schepen gebeurt met een debiet dat ligt tussen 200m³/u en maximaal 550 m³/u. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van de pomp aan boord van het betrokken schip. Reductiemaatregel(en): De schepen kunnen in dampretour geladen en gelost worden indien nodig. III Laden/lossen spoorwagons III Algemeen Voor de overslag van spoorwagons zijn er overslagzones beschikbaar ten zuiden van tankenpark G, ten zuiden van tankenpark H, ten noorden van tankenpark C en ten zuiden van tankenpark J. Deze zones bevinden zich boven een vloeistofdichte inkuiping, waar eventuele lekvloeistoffen worden opgevangen en overgepompt naar het naastliggende tankenpark. Van daaruit worden de vloeistoffen via een intern leidingnet naar de buffertanks van de waterzuivering verpompt voor verwerking. Het rangeren van de spoorwagons op het bedrijfsterrein zelf gebeurt door het eigen personeel. Hiertoe beschikt men over een specifiek daarvoor uitgeruste vrachtwagen. De uitbreiding voorziet in 2 extra laadplaatsen voor spoorwagons, ter hoogte van kaai 249 en 253. Ze bevinden zich ook boven een vloeistofdichte opvangzone, die leeggemaakt zal worden via remorquen. Er gebeurt geen overpomping meer naar de naastliggende tankenparken. III Laden De belading gebeurt met een debiet van 60 m³/u (per wagon). Voor de belading wordt gebruik gemaakt van laadarmen (6 ) voor topbelading ofwel flexibele slangen (6 ) bij bodembelading. De maximale inhoud van de spoorwagons bedraagt 60 à 90 m³. De wagons worden voorzien van een overvulbeveiliging. Alle laadactiviteiten worden permanent gesuperviseerd door een werknemer van Noord Natie Terminals. Aldus wordt verzekerd dat bij het optreden van een overvulling tijdig de gepaste maatregelen kunnen genomen worden zodanig dat mogelijke effecten voor de omgeving worden uitgesloten of alleszins tot een minimum worden herleid. III Lossen Voor het lossen van spoorwagons wordt uitsluitend gebruik gemaakt van flexibele slangen en mobiele pompen. Het losdebiet hierbij bedraagt 80 m³/u. Reductiemaatregel(en): De wagons kunnen met dampretour behandeld worden indien nodig.

51 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 51 III Laden/lossen tankwagens/tankcontainers III Algemeen Verschillende laadstations situeren zich naast de muur van een tankenpark. Langs de tankenparken A, B en D bevinden zich laadzones. Noord Natie Terminals beschikt over in totaal 12 laad/losplaatsen, verdeeld over de kaaien 225 t.e.m Deze laad/losplaatsen kunnen al dan niet tankwagens en/of spoorwagons behandelen. Naast de tankenparken A, B, D liggen laad/loszones. Naast magazijn 243 bevindt zich een loszone voor de afvulinstallaties. Voor de uitbreiding wordt één extra laad/loszone voorzien. De laadstations ter hoogte van TK A, B, C, D, E, F, G zijn enkel voorzien voor P3/P4- producten, die bijkomend ook andere eigenschappen kunnen bevatten. Er worden geen Seveso-toxische producten behandeld. Op de laadstations K, L, M, N t.e.m. Q zullen wel P1/P2-producten alsook toxische verladen worden. De laadstations zijn soms overdekt en de vloeistofdichte laadvloer is hellend uitgevoerd zodat in geval van lek het product afloopt naar een opvangput. Van daaruit wordt het overgepompt naar het nabije tankenpark om zo uiteindelijk in de afvalwaterzuivering te komen. Dit geldt voor de laadstations van A t.e.m. G, J en ADR-zone. Het afvalwater van de andere laadstations (alsook deze van de uitbreiding) wordt apart opgepompt en verwerkt zodat zij de naastliggende tankenparken niet kunnen contamineren. Tankwagens worden vóór en na de verlading steeds gewogen. Dit is een standaardprocedure waarbij verzekerd wordt dat een tankwagen niet wordt overladen. Van de bestaande verlaadstations zijn er verschillende met een weegbrug uitgerust. De nieuwe worden ook met een weegbrug uitgerust. Vermeld wordt dat alle laadstations een overvulbeveiliging hebben. III Laden De tankwagens hebben een typische inhoud van 30 m³. De overslag gebeurt met behulp van flexibele slangen of met laadarmen (3 ). Het typische laaddebiet bedraagt 60 m³/u. Ook hier worden alle activiteiten gesuperviseerd door een werknemer van Noord Natie Terminals. Tevens dient de vrachtwagenbestuurder deze activiteit te bewaken zodat er zelfs een dubbele controle is. De tankwagens worden voorzien van een overvulbeveiliging. Op deze wijze wordt verzekerd dat overvullingen worden vermeden en, indien zich toch een overvulling zou voordoen, dat de effecten voor de omgeving tot een minimum worden herleid. III Lossen De lossing van tankwagens gebeurt enkel met flexibele slangen en dit aan hetzelfde typische debiet als hierboven vermeld voor het beladen. Ook bij het overdrukken met perslucht of stikstof geldt dit overslagdebiet. III Eigen tankwagen Tenslotte wordt vermeld dat Noord Natie Terminals intern beschikt over tankcontainers en tanktrucks. Deze worden onder meer aangewend bij het vóórmengen van additieven en het transporteren van bepaalde reinigingswaters naar de buffertanks van de

52 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 52 waterzuivering. Tevens zijn er ten minste twee van deze tankcontainers leeg beschikbaar om bijvoorbeeld een lekvloeistof in over te pompen. Reductiemaatregel(en): Tankwagens kunnen in dampretour behandeld worden indien nodig. III Overslag tussen schepen Er gebeurt ook regelmatig overslag tussen schepen onderling. Hiervoor wordt steeds de Havenkapiteindienst verwittigd. Indien het zeeschepen betreft, gebeurt de verwittiging door Noord Natie Terminals. Voor lichters gebeurt de verwittiging door de scheepsagent. Reductiemaatregel(en): Indien nodig gebeurt de overslag met dampretour. III Overslag tussen tanks Naast de hoger besproken overslag tussen transportmiddelen en vaste tanks is ook overslag tussen vaste tanks onderling mogelijk en dit zowel binnen eenzelfde tankenpark als tussen tanks van verschillende tankenparken van Noord Natie Terminals. Dit is echter geen frequente behandeling en gebeurt enkel op specifieke vraag van de klant of bijvoorbeeld in functie van geplande onderhoudswerken. Reductiemaatregel(en): Indien nodig gebeurt dit in dampretour. III Menging en afvulling III Menging Algemeen Tijdens de opslag en overslag bestaat tevens de mogelijkheid om gelijkaardige vloeistoffen te mengen en/of om additieven toe te voegen. Deze mengingen kunnen zowel in de opslagtanks zelf alsook tijdens de overslag doorgevoerd worden. De betrokken mengingen zijn steeds louter fysische mengingen waarbij er geen chemische reacties optreden. De betrokken mengsels zijn wat indeling betreft gelijkaardig aan de (zuivere) producten in bulkopslag. Antivries Een specifiek voorbeeld van het mengen van producten vormt de aanmaak van antivries. Hiervoor beschikt men echter bijkomend over een installatie voor de voormenging van de additieven en dit gebeurt in het meest westelijke compartiment van magazijn 243. Het antivries wordt bekomen door monoëthyleenglycol (MEG) te mengen met additieven. De aanvoer van MEG naar de mengtanks gebeurt vanuit de tankopslag via een citerne, die dan op de losplaats naast het magazijn 243 gezet wordt om af te vullen. De additieven die opgeslagen worden in magazijn 243, worden in de daarvoor aanwezige mengtanks eerst (voor)gemengd met MEG. Hiervoor zijn er in dit magazijn twee roestvast stalen (RVS) mengtanks met roerwerk en stoomspiraal (T0991 en T0992) aanwezig, elk met een inhoudsvermogen van 25 m³.

53 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 53 Indien het additief dit vereist, vindt er een voorafgaande oplossing van het additief (bijv. natriumsilicaat) in demiwater plaats. Het demiwater hiervoor wordt betrokken uit een tank (T0601) met een inhoudsvermogen van ca. 60 m³ en voor de menging wordt gebruik gemaakt van een RVS-mengtank met roerder en stoomspiraal (T0993) met een inhoudsvermogen van ca. 3 m³. Het bekomen mengsel wordt ofwel gebruikt in de beide hoger vermelde mengtanks ofwel rechtstreeks naar de opslagtanks in een tankenpark gepompt voor menging met MEG. Ook hier betreft het weer een louter fysische menging. Het basisproduct MEG kan ook vervangen worden door een ander product zoals diëthyleenglycol (DEG), glycerine,. De hoger vermelde mengtanks in magazijn 243 staan opgesteld boven een vloeistofdichte vloer omgeven door een opvanggoot die uitmondt in een put van waaruit de opgevangen vloeistof automatisch naar tankenpark B gepompt wordt en op die manier uiteindelijk in de eigen waterzuiveringsinstallatie terecht komt. De geschatte hoeveelheid concentraat die in de menginstallatie kan aangemaakt worden is ± ton/jaar. Deze activiteit gebeurt gedurende het gehele jaar met een piek in het najaar. III Afvulling in vaten Voor het afvullen van vloeistoffen in eenheidsverpakkingen, in het bijzonder vaten en IBC s waarvan de inhoud varieert tussen 60 l en maximaal l, beschikt men over meerdere afvulinstallaties. Twee zijn er gesitueerd ter hoogte van de menginstallatie in magazijn 243, een bijkomende afvulinstallatie is gesitueerd in het magazijn 245. Deze worden gebruikt voor het afvullen van allerlei vloeistoffen waarvan de gevaarseigenschappen zich beperken tot de vergunde gevaarscategorieën. Het afvullen gebeurt manueel waarbij gebruik gemaakt wordt van een weegschaal. De gevulde verpakkingen worden opgeslagen in magazijn 243 en magazijn 245. In de uitbreiding worden 3 extra afvulinstallaties voorzien in compartiment 2 van magazijn 245. Reductiemaatregel(en): De vatenafvulinstallaties zijn uitgerust met een dampafzuiging, die naar een scrubber of actief kool filter leidt. Indien het product het nodig heeft, wordt deze installatie gebruikt.

54 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 54 III.3. Gewenste toekomstige ontwikkeling De inrichting wenst een aantal wijzigingen en uitbreidingen door te voeren aan de bestaande installaties op de site. In het kader van het huidige uitbreidingsproject wenst Noord Natie Terminals een aantal bestaande tankenparken uit te breiden (zie Tabel III-1) en (met een nieuwe concessie) 4 nieuwe tankenparken (N, O, P, Q, met een opslagcapaciteit van ca m³) te voorzien (zie Tabel III-2). Tabel III-1: Overzicht wijzigingen (in vet) aan huidige tankenparken (uitbreiding) Naam tankenpark Vergund inhoudsvermogen [m³/ ton] Aantal tanks Te vergunnen inhoudsvermogen (wijziging) [m³ / ton] Aantal tanks A / / B / / C / / D / / E / / F / / G / / H / / I / / J / / J / / K / / L / / M / / Totaal / /

55 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 55 Tabel III-2: Overzicht nieuw te vergunnen tankenparken (uitbreiding) Naam tankenpark Kadasternr. Aantal tanks Totaal inhoudsvermogen [m³ / ton] aard opgeslagen producten [EG-indeling/vlampunt] N 269z / O 269z / P 269z / Q 269z / Totaal te vergunnen inhoudsvermogen tankenparken (uitbreiding) P1/P2/P3/P4/Xn/Xi/N/T/T+/C/O/niet ingedeelde producten P1/P2/P3/P4/Xn/Xi/N/T/T+/C/O/niet ingedeelde producten P1/P2/P3/P4/Xn/Xi/N/T/T+/C/O/niet ingedeelde producten P1/P2/P3/P4/Xn/Xi/N/T/T+/C/O/niet ingedeelde producten m³ / ton Overige wijzigingen worden weergegeven in Tabel III-3. Tabel III-3: Overzicht andere geplande wijzigingen Installatie Wijziging / uitbreiding Stookolietanks Verwijderen van 2 stookolietanks met inhoudsvolume van 42 m³ Beluchtingstank (waterzuivering) Stikstoftanks Administratief gebouw Logistieke zone Het verhogen van de capaciteit Uitbreiding van 2 x l en 1 x l naar 3 x l Nieuw te bouwen kantoorgebouw Nieuwe logistieke zone met extra dispatchgebouw ter hoogte van kaai 253 Lozingspunt Nieuw lozingspunt ter hoogte van kaai 249 Stoomketel Nieuwe stoomketel voor nieuwe tankenparken

56 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 56 III.4. III.4.1. Gebruiksfase: residuen en emissies Atmosferische emissies De geleide luchtemissies bestaan voornamelijk uit rookgassen van de stookinstallaties (NO x, SO 2, CO, CO 2 ). Het aandeel van deze emissies is beperkt ten opzichte van de meetwaarden van de VMM-meetstations in de regio. De stookinstallaties draaien op aardgas en het aandeel van emissies van NO x, SO 2, CO en CO 2 is weinig relevant (zie verder discipline lucht). De diffuse luchtemissies zijn afkomstig van transportverliezen bij laden en lossen, verliezen langs pompen, kleppen, ventielen, ademverliezen van de opslagtanks, de vatenvulinstallatie en de waterzuivering. Voor de tankparken H/I/J zijn er geen relevante bijkomende diffuse emissies omdat de tanks uitgerust zijn met een dampretoursysteem. Via dit systeem worden de dampen teruggevoerd naar de tank waaruit wordt gepompt. Hiermee worden de emissies van vluchtige producten bij de verpomping van en naar tanks of laadperrons voorkomen. Voor de opslag van P1-/P2-producten wordt meestal met dampretour gewerkt. De nieuwe tankenparken zullen hier ook mee worden uitgerust voor deze producten. Ook indien om andere redenen, zoals toxiciteit/geur, dampretour nodig is, wordt dit voorzien. III Emissiebeperkende maatregelen Algemeen gezien worden er 2 types van opslagtanks onderscheiden, namelijk: - Atmosferische tanks met 20 mbar ontwerpdruk: dit zijn de tanks van alle tankenparken A, B, C, D, E, F, G. Deze tanks worden gebruikt voor opslag van P3/P4-producten, die ook andere eigenschappen kunnen bevatten. Hier worden geen P1-/P2-/T- en T+-producten gestockeerd. Deze tanks zijn niet uitgerust met dampretour/scrubbers,. Ze kunnen wel voorzien zijn van een ademventiel; - Atmosferische tanks met verhoogde ontwerpdruk, namelijk: Tankenpark J: 50 mbar; Tankenparken K / L: 70 mbar; Tankenparken H / I / M: 130 mbar; Tankenparken N / O / P / Q: tanks voorzien tussen 130 mbar en 180 mbar. Deze tanks zijn/worden voorzien voor P1-/P2-/T-/T+-producten en mogelijk ook andere. Tankenparken H / I / J zijn momenteel volledig uitgerust met dampretour. De andere kunnen hiermee uitgerust worden indien nodig. Scrubbers / actief koolfilters / IBC s of andere dampopvangsystemen kunnen indien nodig op elke tank voorzien worden. Momenteel beschikken tankenparken H en I elk over een scrubber en wordt gebruik gemaakt van IBC s voor bepaalde producten.

57 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 57 Volgende basisprincipes worden steeds toegepast: - Gebruik dampretour: Alle producten met een dampspanning >13.3 kpa/35 C, onafhankelijk van de gevaarsindeling; Alle toxische producten zijnde T+ of H300/310/330-producten en T of H301/311/331-producten, onafhankelijk van het vlampunt of dampspanning; Producten met een vlampunt < 21 C (P1), onafhankelijk van bijkomende gevaarseigenschappen en dampspanning, ook als deze een dampspanning hebben < 13.3 kpa/35 C; Producten die sterk geuren zoals acrylaten en mercaptanen. Dit is productgebonden en staat los van vlampunt (P-indeling) en gevaarseigenschappen. - Gebruik scrubber, IBC, actief kool (AK), drukregeling (met drukregeling wordt de afvoer van dampen van de opslagtank naar een scrubber/ibc/actief koolfilter of andere dampopvangsystemen bedoeld voor het ademventiel opengaat; zo worden tankadememissies tot (bijna) nul herleid): Voor T-/T+-producten: scrubber/ak/ibc + drukaflaat, onafhankelijk van vlampunt en dampspanning; Het gebruik van scrubber/ak/ibc/drukregeling of andere dampopvangsystemen wordt verder per product bepaald, waarbij vlampunt, geur, dampspanning en de ontwerpdruk van de opslagtank een rol speelt. Gezien er met verhoogde ontwerpdruktanks tot 180 mbar gewerkt wordt zal bij opslag in deze tanks de restemissie zeer laag zijn, zodat een bijkomende emissiereducerende maatregel niet altijd nodig zal zijn. Het is niet mogelijk om vluchtige producten enkel aan bepaalde tanks toe te wijzen. Dit omwille van de beschikbaarheid van de tanks. Wel wordt getracht zo efficiënt mogelijk toe te wijzen. P1-/P2-producten, over het algemeen producten met een dampspanning > 1kPa, zullen ook steeds in tanks van minimum 50 mbar opgeslagen worden. Indien nodig zullen bijkomende emissiereducerende maatregelen voorzien worden. Er zal steeds minimum voldaan worden aan de VLAREM-voorwaarden wat emissiereductie betreft. Het huidige aanbod van verhoogde druktanks (tankenparken H/I/J) is onvoldoende om de gewenste vluchtige producten te kunnen stockeren in de toekomst. Daarom wordt de uitbreiding ook voor deze producten voorzien.

58 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 58 III.4.2. Aquatische emissies Noord Natie Terminals gebruikt jaarlijks ca m³ leidingwater. Dit water wordt gebruikt als sanitair water, kuiswater (water voor de reiniging van de eigen tanks, pompen, leidingen, ), water voor de aanmaak van producten en water voor de aanmaak van stoom. Met betrekking tot de wateremissies (lozingen) zijn er volgende bronnen van (afval)water: - regenwater en condenswater (verzameld binnen de tankenparken); - kuiswater ; - niet-verontreinigd hemelwater; - normaal huishoudelijk afvalwater; - water afkomstig van A4S. III Regenwater en condenswater (verzameld binnen de tankenparken) Condenswater is afkomstig van het opwarmen van tanks. Vele opslagtanks zijn uitgerust met verwarmingsspiralen, zodat een product (op vraag van de klant) kan opgewarmd worden. Dit is nodig bij stollende of viskeuze producten. Hiervoor beschikt de terminal over 2 stoomketels. Ook kan er verwarmd worden met warm water. Het condenswater, afkomstig van het opwarmen van de tanks wordt in de tankenparken opgevangen en samen met het verontreinigde regenwater opgepompt naar de buffertanks van de waterzuiveringsinstallaties voor zuivering. III Kuiswater (water afkomstig van de reiniging van de eigen tanks, pompen, leidingen, ) Bij de reiniging van de tanks, tussen twee soorten producten in of tussentijds op vraag van de eigenaar (de klant) van het product in de tanks en bij onderhoud, ontstaat afvalwater. Ook bij allerlei interne reinigingen komt afvalwater vrij. Dit zogenaamde kuiswater wordt via een daartoe bestemd leidingnet vanuit de tankenparken overgepompt naar de afvalwaterbuffertanks van de fysico-chemische waterzuivering voor verdere behandeling. De buffertank van de fysico-chemie heeft een opslagcapaciteit van +/- 500 m³. De buffertanks van de biologie hebben een capaciteit van m³. Deze laatste zorgen ook voor noodopslag bij overvloedige neerslag en dienen ook om calamiteiten op te vangen. Bij het reinigen na opslag van sommige producten wordt, omwille van hun eigenschappen (bijv. niet wateroplosbaar of met een heel grote CZV (> mg CZV/l)), het reinigingswater met één van de eigen tankwagens afgevoerd en overgepompt in andere buffertanks in afwachting van afvoer. Voor de tankenparken die niet beschikken over een kuisleidingnet, maakt men ook gebruik van één van de eigen tankwagens/containers. III Niet-verontreinigd hemelwater Niet-verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en verharde oppervlakten waar geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, wordt rechtsreeks afgevoerd naar de openbare riolering die naar de dokken leidt. Ook niet-verontreinigd hemelwater van tankenparken H/I/K/L/M zal na controle geloosd worden naar de dokken.

59 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 59 III Normaal huishoudelijk afvalwater Het normaal huishoudelijk afvalwater wordt ook gezuiverd in de waterzuiveringsinstallatie. Enkel het huishoudelijk afvalwater van de conciërgewoning en het technisch bureel wordt rechtstreeks geloosd in het insteekdok (tussen het Leopoldsdok en het 4 de Havendok). Het normaal huishoudelijk afvalwater wordt berekend op basis van inwonerequivalenten (IE) uitgaande van volgende persoonsbezetting (zie onderstaande tabel): Tabel III-4: Persoonsbezetting Aard bezetting Aanwezigheid/werkdag Aantal (gemiddeld) Dag 12 uur (7:00 19:00) 100 Nacht 12 uur (19:00 7:00) 7 Chauffeurs (laden/lossen) 35 tegelijkertijd aanwezig, totaal gemiddeld 120/dag Contractors/externen 12 uur (7:00 19:00) 30 III.4.3. Geluidsproductie/trilling Mogelijke bronnen zijn: compressoren, ventilatoren en de werkzaamheden in de aanlegfase en transport. De inrichting is gunstig gelegen in het havengebied van Antwerpen op ruime afstand van de dichtste woningen en woonzones. Gelet op deze afstand en het feit dat de activiteiten niet van dien aard zijn dat ze geluidshinder veroorzaken, kunnen we stellen dat hinder door lawaai voor deze inrichting niet relevant is. De geluidsnormen voor bestaande inrichtingen en nieuwe inrichtingen worden niet overschreden. III.4.4. Risico op bodem- en grondwaterbelasting Uit voorgaande bodemonderzoeken is gebleken dat er op bepaalde plaatsen bodem- en grondwaterverontreiniging is (o.a. met minerale olie en BTEX). Deze verontreinigingen werden als historische verontreiniging gecatalogeerd. Ter hoogte van kaai 245 is een verontreiniging met VOCl s vastgesteld, die als nieuwe verontreiniging werd opgenomen. Teneinde de kans op bodem- en grondwaterverontreiniging zoveel mogelijk te beperken worden alle recente opslagtanks geplaatst binnen vloeistofdicht uitgevoerde inkuipingen. Alle opslagtanks worden uitgerust met een overvulbeveiliging. De laad- en losplaatsen zijn vloeistofdicht en voorzien van de nodige opvangmogelijkheid om in geval van calamiteiten verontreiniging te voorkomen. De opslagmagazijnen beschikken eveneens van een vloeistofdichte opvangmogelijkheid met een kanalisatie naar opvangputten. Ook de ADR-zone is vloeistofdicht.

60 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 60 III.4.5. Afval Er komen een aantal afvalstoffen vrij (redelijk zuiver of mengsels) vanuit de zgn. prepumps (eerste vloeistofstroom vanuit de leidingen), cleaningactiviteiten, restvloeistoffen van leegmaken tanks, naast ook nog waterzuiveringsslib. Deze worden extern afgevoerd voor nuttige toepassing voor zover mogelijk. Het waterzuiveringsslib gaat steeds naar verbranding. Het afvalwater van het labo wordt rechtstreeks afgevoerd naar de waterzuivering (fysicochemisch + biologisch). Hieronder volgt, ter informatie, een niet-limitatieve lijst van de soorten afvalstoffen die mogelijk kunnen ontstaan en in dat geval zoveel als mogelijk gescheiden worden ingezameld en afgevoerd via geregistreerde inzamelaars: Tabel III-5: Overzicht soorten afvalstoffen ontstaan bij Noord Natie Terminals Soort afvalstof Hoeveelheid/jaar (2012) EURAL-code Bedrijfsafval (restafval) 8,64 ton Papier 52 m³ Fosforzuur (75 %) 3,8 ton Diverse producten (organische resten) 18,74 ton Organische zuren 1,3 ton Laboafval (stalen gemengd) 0,742 ton Solventafval in vaten 0,064 ton Waterzuiveringsslib 80 ton III.4.6. Energieverbruik De terminal beschikt over 2 stoomketels, die met aardgas van het net verwarmd worden. In het kader van het uitbreidingsproject wordt er een nieuwe stoomketel voorzien met een waterinhoud van +/- 22 m³. Het elektrisch verbruik is bedraagt gemiddeld MWh/jaar, dit is afhankelijk van het aantal op te warmen producten en de aard van de winter. De nieuwe tankenparken zullen voor 50 % uitgerust worden met verwarming, waarvan 50 % elektrische verwarming en 50 % verwarming d.m.v. stoom (waarvoor de nieuwe stoomketel wordt voorzien). Het elektriciteitsverbruik bedraagt momenteel 2,1 miljoen kwh (Noord Natie Terminals + A4S). Er wordt een stijging in 2015 verwacht met ca. 7 %. Deze is niet lineair gezien er met energiezuinige pompen gewerkt wordt en de oude ook aangepast worden met bijv. frequentiesturing.

61 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 61 III.4.7. Genereren van verkeer De inrichting is gelegen in industriegebied aan de Blauwe Weg en beschikt over 15 aanmeerplaatsen voor diverse soorten schepen. Dit industriegebied beschikt over de nodige ontsluitingsmogelijkheden, ook door middel van een spoorwegnetwerk. Binnen de inrichting worden 3 transportmodi aangewend, nl. per tankwagen, ketelwagen (spoorweg) of per schip, dit zowel voor aanvoer als afvoer. De transportverdeling binnen de inrichting wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel III-6: Transportverdeling 15 % tanktruck/tankcontainer naar tank IN 80 % schip naar tank 5 % wagon naar tank 73 % naar tanktruck/tankcontainer UIT 25 % naar schip 2 % naar wagon Momenteel komen er gemiddeld 120 tankwagens per dag. De ingang voor de tankwagens is gelegen langs de Emdenweg. In de toekomst komt er, in het kader van de voorziene uitbreidingen, mogelijk een tweede ingang met logistieke zone ter hoogte van kaai 253 aan de Blauwe Weg. Op de site is een intern verkeersplan van toepassing voor de verdeling/plaatsing van de vrachtwagens. Het personeelsbestand bedraagt momenteel 120 personen, waaronder bedienden en arbeiders. Ze komen met de wagen/brommer/fiets naar het werk gezien er geen mogelijkheid is om via openbaar vervoer tot aan het bedrijf te komen. De eerste bushalte bevindt zich op ca. 1 km. Alle gebruiksgoederen worden aangeleverd via de Emdenweg. III.4.8. Veiligheid Wat betreft de risicocontouren, genomen veiligheidsvoorschriften, op de site wordt verwezen naar de veiligheidsrapportages die opgesteld zijn ten behoeve van de site.

62 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 62 IV. IV.1. ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Noord Natie Terminals De eerste activiteiten van Noord Natie Terminals situeerden zich in de vloeibare bulkopslag en startten in 1949 met de bouw van het eerste tankenpark (= tankenpark A). De vraag ontstond uit de andere activiteiten van Noord Natie Terminals, het eerste behandelde product was melasse. Nadien werden tankenparken bijgebouwd en werden er ook naast plantaardige en dierlijke oliën en vetten ook petroleumproducten behandeld. De verschuiving van de markten leidde tot de noodzaak ook andere producten te behandelen, de vraag naar opslag van chemische producten nam toe. De aanpassing van de bestaande installaties en de bouw van nieuwe tankenparken maakten het mogelijk ook deze markten aan te trekken. De initiële markten verdwenen of verminderden hun aandeel in het totaal behandelde aantal producten. De concentratie van de opslag en de diversiteit van producten die gezamenlijk getransporteerd worden over zee, maken het noodzakelijk een brede waaier aan producten van uiteenlopende aard en gevarenclassificatie te kunnen behandelen. Wat betreft expertise op het gebied van veiligheid, milieu, kan Noord Natie Terminals steeds beroep doen op verschillende organisaties waar het bij aangesloten is. Het betreft hier o.m. PreBes (Koninklijke Vlaamse Vereniging voor Preventie en Bescherming), VIBNA (Vereniging van Industriële Bedrijven ten noorden van Antwerpen), VOW (Verladers Overleg Werkgroep), Cepa (Centrale der werkgevers aan de haven van Antwerpen), BATO (Belgische Associatie Tank Opslagbedrijven), Alfaport en Essenscia. De basisvergunning werd hervergund op 27/03/2001 en werd verleend voor een periode van 20 jaar (tot 1/03/2021). Voorgaande basisvergunning werd reeds een aantal keren uitgebreid, gewijzigd en er werden toevoegingen aangebracht. Daarnaast werd er in 2005 een wijziging van de lozingsparameters verkregen (ambtshalve wijziging van de COD/ BOD-norm van mg/l naar 400 mg/l). De reden hiervan was de toepassing van de BBT voor de tankcleaningssector. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de van toepassing zijnde indelingsrubrieken. IV.2. A4S De terminal van Antwerp for Storage is sinds februari 2002 operationeel en heeft als activiteit dezelfde als deze van Noord Natie Terminals. De inrichting is de vrucht van een joint venture tussen Noord Natie Terminals NV en de DPS Group NV. De activiteiten van beide partners van de joint-venture worden hieronder toegelicht: - Noord Natie Terminals, gelegen aan de Blauwe Weg, is gespecialiseerd in de opslag van chemicaliën, petroleumproducten, smeeroliën, oleochemicaliën en dierlijke en plantaardige oliën en vetten. - De DPS (Distribution, Production, Storage) Group is, via haar dochteronderneming Arpadis opgericht in 1999, gespecialiseerd in de handel, distributie en productie van diverse chemische producten.

63 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 63 De basisvergunning werd verleend op 21/09/2000 en dit voor een periode van 20 jaar (tot 21/09/2020). Er werd een aanvulling gedaan via een melding klasse 3 (14/04/2005) en er werd een uitbreiding en wijziging vergund (17/12/2009). In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de van toepassing zijnde indelingsrubrieken en de relevante bijzondere voorwaarden die meegenomen zijn bij de uitwerking van dit MER. A4S is sinds december 2008 volledig eigendom van Noord Natie Terminals.

64 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 64 V. BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN De toetsing van dit project gebeurt op basis van verschillende alternatieven. V.1. Nulalternatief Het nulalternatief omschrijft de ontwikkelingen wanneer er geen enkele activiteit noch enig alternatief hiervoor wordt uitgevoerd. De algemene doelstelling kan door het nulalternatief nooit worden bereikt. De autonome ontwikkeling komt overeen met het verder bestaan van de huidige situatie waarbij er geen bijkomende installaties gebouwd of extra activiteiten uitgeoefend worden door Noord Natie Terminals en/of derden op de omgevende percelen. Dit alternatief wordt verder beschreven als referentiesituatie en/of bestaande situatie. Indien Noord Natie Terminals de geplande uitbreiding niet zou kunnen realiseren, mist het de kans om de ontwikkeling van de industriële site in positieve richting verder uit te bouwen. De achtergrond van de geplande uitbreidingen werd toegelicht bij de verantwoording van het project. Deze motivering geldt tevens als verantwoording van het niet doorvoeren van het nulalternatief. V.2. Locatiealternatieven Het gaat om een bedrijf op een bestaande site met een bestaande activiteit waarvoor geen locatiealternatief in overweging kan genomen worden. V.3. Uitvoeringsalternatieven Dit alternatief voorziet methodische of technische keuzes. Via de studie van de verschillende disciplines zal er nagegaan worden of de huidige installaties voldoen aan relevante BBT s en/of BREF s. Mocht uit de studie van de disciplines blijken dat een bepaalde (deel-)activiteit niet kan beschouwd worden als BBT zal dit aangegeven worden met aanduiding van de positieve milieueffecten door implementatie van een alternatief. In het MER zal, voor zover dit relevant is, nagegaan worden of er alternatieven mogelijk zijn. De BREF Storage is daarbij in beschouwing genomen. Aangezien NNT geen GPBV-bedrijf is (geen VLAREM-rubriek met vermelding X; NNT is trouwens ook niet opgenomen in de nieuwe GPBV-lijst in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies) is de formele toetsing niet nodig, maar uit het MER blijkt wel dat het bedrijf de nodige preventieve en beheersmatige maatregelen neemt in het kader van BBT, wat trouwens ook verder blijkt uit de bespreking van de verschillende disciplines waarin wordt aangetoond dat er geen significante effecten zijn.

65 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 65 VI. RELEVANTE GEGEVENS UIT VOORSTUDIES, UIT VORIGE RAPPORTAGES EN UIT GOEDGEKEURDE RAPPORTEN DIE DAARUIT ZIJN VOORTGEKOMEN VI.1. MER 2007 Het MER van 2007 (A4S was nog niet inbegrepen) kan als voorstudie voor het huidige MER beschouwd worden. Het voorgaande milieueffectrapport werd opgemaakt met oog op de uitbreiding van de bestaande milieuvergunning voor Noord Natie Terminals, op de site gelegen te 2030 Antwerpen, Blauwe Weg 44, Haven Het betrof wijzigingen en uitbreidingen van de opslagcapaciteit van bepaalde productgroepen, namelijk: - aanpassing van de totale opslaghoeveelheid van aardolieproducten, petrochemische of chemische producten van ton naar ton; - aanpassing van de totale opslaghoeveelheid P3/P4-aardoliefracties en milieugevaarlijke producten van ton naar ton; - nieuwe rubriek voor de opslag van ton carcinogene, mutagene en voor de voortplanting giftige producten; - uitbreiding van de bestaande stikstofopslag. VI.2. Veiligheidsstudies In het verleden werden voor beide inrichtingen (Noord Natie Terminals en A4S) verschillende omgevingsveiligheidsrapporten en nota s opgesteld die in onderstaande tabel worden opgenomen. Verder wordt vermeld dat de laatste versies van het Veiligheidsrapport in het kader van het Samenwerkingsakkoord (SWA-VR) dateren van respectievelijk december 2011 (Noord Natie Terminals) en december 2008 (A4S). Momenteel is de procedure voor een nieuw OVR lopend voor Noord Natie Terminals en A4S samen, met als doel een gezamenlijke milieuvergunning te bekomen. Tabel VI-1: Overzicht opgestelde veiligheidsrapporten en nota s Datum Code Onderwerp Noord Natie Terminals 11/06/2003 VR/03/09 Uitbreiding opslagcapaciteit aan gevaarlijke producten Januari 2004 Maart 2007 April 2009 veiligheidsnota Aanvullende nota omgevingsveiligheidsrapport VR/03/09 Noord Natie Terminals Veiligheidsnota Verhoging opslagcapaciteit aardolie, petrochemische en chemische producten Veiligheidsnota Wijziging lay-out tankenpark H 20/12/2010 OVR/10/21 Uitbreiding van de inrichting (tankenpark K) Antwerp for Storage 05/05/2000 VR/00/6 Opslag van meer dan 200 ton giftige stoffen 10/10/2008 OVR/08/19 Uitbreiding opslagcapaciteit aan gevaarlijke producten in bulk en eenheidsverpakkingen

66 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 66 VI.3. Bodemonderzoeken In het algemeen betreffen het in de tijd gespreide doch voortschrijdende studies en onderzoeken die werden uitgevoerd op basis van de reeds bekomen resultaten en in functie van de beschikbare financiële middelen. Hieronder wordt een overzicht van de uitgevoerde bodemonderzoeken weergegeven: - Verkennend bodemonderzoek: Tankinstellingen Noord Natie; Kaai 237; Haven Antwerpen; december 1994, juni 1995, augustus Bodemkundige dienst van België; afdeling Milieuconsult; - Afperkend bodemonderzoek: Tank Terminal van Noord Natie; Blauwe Weg Kaaien 225/245; rapport PMAD99255; december Bodemkundige Dienst van België; afdeling Milieuconsult; - Verslag controlemetingen van de peilbuizen op de tankinstellingen van Noord Natie; Kaaien ; rapport PMAD0196; juli Bodemkundige Dienst van België; afdeling Milieuconsult; - Oriënterend Bodemonderzoek in opdracht van Noord Natie, onderzoekslocatie: Blauwe weg 44, 2000 Antwerpen; juli Axtron Geoconsulting N.V.; - Overzicht vorige onderzoeken-beschrijvend Bodemonderzoek fase 1-Noord Natie Kaai 237 in opdracht van Noord Natie Terminals N.V.; rapport PMWD2133_overzicht; juni Bodemkundige Dienst van België; afdeling Milieuconsult; - Studie van de verontreinigingszones in opdracht van Noord Natie Terminals: rapport Ecorem N.V., 31 januari 2006; - BBO Noord Natie Terminals, juli 2007, B06/ R1: Ecorem; - Rapport schadegeval spill TEA december 2008 rapport B16/ R1 door Ecorem; - Monitoring schadegeval spill triethanolamine : B16/5745/ R1; - Verkennend bodemonderzoek kaai 225, november 2010: B30/ R1: vastleggen nulsituatie nieuwe concessie; - Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject aan Blauwe Weg 44, tankenpark D: maart 2010: B31/5745/ R1; - 2 tussentijdse rapporten i.h.k.v. het BSP 2011 / 2012 / 2013: Ecorem; - OO Noord Natie Terminals: 2012: Ecorem; - Verschillende technische verslagen i.h.k.v. grondverzet; - Antwerp For Storage A4S; - OO kaai 245/247: PMD1175 van 3/10/2001: BDB Milieuconsult; - Verkennend bodemonderzoek calamiteit: PMVAD3295 van 15/10/2003: BDB Milieuconsult; - OO kaai 245/247: B12/ R1 van maart 2008: Ecorem; - BBO A4S: B15/ R1: Ecorem; - Gefaseerd Beperkt BSP: pilootproef chemische oxidatie: E01/ R3 van oktober 2010: Ecorem.

67 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 67 VI.4. Toetsing drempelwaarden fugitieve emissies, The Sniffers (mei 2011, A4S) Door The Sniffers werd een toetsing aan de drempelwaarden conform VLAREM II Bijlage Hoofdstuk I Toetsing drempel meet- en beheersprogramma voor fugitieve emissies, uitgevoerd voor A4S. De theoretische berekeningen toonden aan dat de fugitieve VOS-emissies de drempelwaarden in art van VLAREM II niet overschreden. Uit bevindingen van A4S is gebleken dat voor de categorie Producttype 1+2 de resultaten nog lager zijn dan deze berekend door The Sniffers. VI.5. Studie Evaluatie van de capaciteit van de biologische waterzuivering, EPAS (rapport PR RP001 van 30/08/2006 Naar aanleiding van een bijzondere voorwaarde in de milieuvergunning in het kader van de aanpassing van de lozingsnormen werd door EPAS een haalbaarheidsstudie naar de opstelling van de waterzuivering uitgevoerd. De specifieke aandachtspunten van deze studie waren onder meer: - De nominale capaciteit van de bestaande infrastructuur: op basis van de prognose van Noord Natie Terminals voor de toekomstige evolutie van vuilvracht en debiet werd nagegaan of de bestaande installatie volstond en, indien dit niet het geval was, welke aanpassingen nodig zouden geweest zijn; - De voor- en nadelen van continue of discontinue procesvoering: deze evaluatie sloot aan bij het eerste punt in die zin dat een meer continue procesvoering in het geval van Noord Natie Terminals neerkomt op een uitbreiding van de beschikbare capaciteit (meer voeden).

68 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 68 VII. INGREEP-EFFECTSCHEMA Bij de bepaling van de te verwachten effecten worden de mogelijke ingrepen die aanleiding kunnen geven tot effecten in beschouwing genomen. Voor het beschouwde project kunnen de ingrepen/activiteiten globaal gezien, tijdens de exploitatie- en aanlegfase, als volgt onderverdeeld worden: Tabel VII-1: Overzicht van de relatie tussen ingreep/activiteit en de te verwachten effecten Activiteit Bodem Lucht Water Mens Andere Aanvoer grondstoffen X X (X) Transport grond-, hulp-, afvalstoffen, afgewerkt producten X (X) (X) Opslag grondstoffen X X (X) X X Opslag gassen (X) (X) Opslag hulpstoffen Aanmaak mengsels X (X) X X Afvalbehandeling X X X X X Opslag afvalstoffen X Overslag grondstoffen X X (X) X (X) Verwarmingsinstallaties X X X Stookinstallaties - stoomvoorziening X X X Persluchtvoorziening Afvalwatercircuit X X Waterzuivering X X Blusinstallatie Technische dienst X Lozing bedrijfsafvalwater X (X) Hemelwaterafvoer Lozing sanitair afvalwater Transport werknemers (X) X (X) Brand (en bluswateropvang) (X) (X) (X) (X) (X) Aanlegfase Vergravingen en grondverzet Aanleg nieuwe constructies: wegen, verhardingen, inkuipingen, ondergrondse leidingen, kantoorgebouw X (X) X X (X) X (X) (X) (X) (X) Realisatie tanks in de tankenparken X (X) (X) X: er is mogelijk een significant effect (X): er is mogelijk een effect

69 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 69 VIII. METHODOLOGIE EFFECTVOORSPELLING EN EFFECTBEOORDELING Voor het MER is de vergunde situatie de referentiesituatie. De autonome ontwikkeling komt overeen met het verder bestaan van de vergunde situatie. In alle bestaande en in opbouw zijnde plannen (zie deel juridische en beleidsmatige randvoorwaarden) blijven de terreinen van Noord Natie Terminals behouden met uitbreiding en bedoeld als industriegebied. Voor elk van de disciplines zal een specifieke methodologie gebruikt worden om de effecten van de bestaande situatie te beschrijven en te evalueren. Ook voor de bepaling van de effecten van de toekomstige situatie wordt een specifieke methodologie per discipline gebruikt. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieutoestand is. De doelstelling van effectbeoordeling is de besluitvormer en de andere belanghebbenden objectief in te lichten over positieve en negatieve gevolgen voor het milieu met betrekking tot de voorgenomen activiteiten. Voor de beschrijving en de beoordeling van de milieueffecten wordt, na de beschrijving van de referentiesituatie van het studiegebied en toetsing van deze referentiesituatie aan de verschillende normen en kwaliteitsdoelstellingen (de gewenste toestand), de volgende methodologie toegepast: - bepaling van de bijdrage van het project; - beoordeling van het belang van de impact. Na de studie van de milieueffecten voor de toekomstige situatie wordt dezelfde methodologie toegepast, (meestal) gevolgd door het formuleren van milderende maatregelen. Uiteraard wordt er steeds naar gestreefd om zoveel mogelijk gebruik te maken van kwantitatieve beoordelingswijzen. Vooral het ontbreken van betrouwbare basisgegevens is één van de belangrijkste factoren die kwantitatieve effectvoorspelling bemoeilijkt. De omvang van de effecten zal ook beoordeeld worden naar omvang, significantie en - waar mogelijk - naar omkeerbaarheid. Wanneer significante negatieve effecten worden vastgesteld, worden milderende maatregelen voorgesteld met als doel de belangrijke nadelige milieueffecten van het project te vermijden, te beperken en mogelijk te verhelpen. Daar waar de methodologie van effectvoorspelling en beoordeling per discipline verschillend kan zijn, wordt de uiteindelijke effectbeoordeling van alle thema s samengebracht in een gestructureerd schema. De beoordeling wordt uitgedrukt aan de hand van een waarderingsschaal, waarbij de significantie, de omvang van het effect en het waardeoordeel worden uitgedrukt. Significantie van de ingreep beoordeelt het belang van het effect van de ingreep op het desbetreffende onderdeel.

70 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 70 De omvang van de effecten wordt vastgesteld en uitgedrukt in termen als groot, matig en gering. Het vaststellen van de omvang van de effecten gebeurt aan de hand van criteria beschreven in deel X, naargelang van de milieudiscipline waarop het effect van toepassing is: - zowel op ruimtelijke schaal: Over welke oppervlakte gaat het effect? ; - als tijdsschaal: Hoe lang duurt het effect?. Het waardeoordeel van het effect wordt door de termen positief en negatief uitgedrukt. Op basis van de evaluatie van de impact wordt een effectvoorspelling gaande van een score van -3 tot +3 ingevoerd of voorgesteld met plus- en/of mintekens. Tabel VIII-1: Waarderingsschaal Significantie van de ingreep Omvang van het effect Positief Waardeoordeel Negatief Significant Groot effect +++ of of 3 Significant Matig effect ++ of of 2 Significant Gering effect + of +1 - of 1 Niet significant Verwaarloosbaar effect / / De effecten worden met de andere woorden beoordeeld aan de hand van een 7-delige waarderingsschaal: - zeer significant negatief; - significant negatief; - weinig significant negatief; - verwaarloosbaar effect; - weinig significant positief; - significant positief; - zeer significant positief.

71 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 71 IX. IX.1. IX.1.1. DISCIPLINE LUCHT Afbakening studiegebied Geografische afbakening Voor de discipline Lucht wordt het studiegebied afgebakend tot het gebied waar de emissies een impact hebben op de concentraties van de omgevingslucht. Hiertoe worden berekeningen gemaakt m.b.v. het IFDM-dispersiemodel, uitgaande van de gekwantificeerde emissies. Hierbij wordt een gebied van 3 km rondom het bedrijf afgebakend. IX.1.2. IX Inhoudelijke afbakening Vastlegging te evalueren parameters Op basis van de emissie-inventaris, eerder uitgevoerde studies en projectinformatie worden volgende te evalueren parameters vastgelegd: - NO X en CO als verbrandingsparameters; - VOS; - Geur. Bij het vastleggen van de parameters VOS en de door te rekenen scenario s wordt rekening gehouden met de bepalingen opgenomen in het Richtlijnenboek Lucht en het Richtlijnenboek Chemie. Hiertoe worden verschillende productmatrices gehanteerd om de mogelijke impact in kaart te brengen bij verschillende scenario s, nl.: Realistisch scenario; Maximaal VOS-scenario; Maximaal TOX-scenario; Maximaal geurscenario. Cf. het Richtlijnenboek Lucht wordt hierbij specifiek aandacht besteed aan de impact te wijten aan eventuele opslag van kankerverwekkende en giftige stoffen. Gezien het uiteraard niet mogelijk is om alle mogelijke desbetreffende stoffen te beoordelen wordt de impact van een aantal typeproducten in rekening gebracht. Mee bepalend hierbij is o.a. de capaciteit en de vluchtigheid van de specifieke stoffen. Uitgaande van de gehanteerde methodiek, waarbij voor een aantal specifieke stoffen de emissies/impact in kaart gebracht worden, is het mogelijk om ook voor alle andere stoffen de impact te beoordelen rekening houdend met de verhouding van de berekende emissies van de verschillende stoffen. Teneinde de impact van de vluchtigheid mee in kaart te brengen worden de emissies berekend van stoffen behorend tot P1-, P2- en P3-productcategorieën. De keuze van de specifieke stoffen komt in een latere fase in dit MER aan bod. Gezien een deel van de opslag ook uit niet vluchtige stoffen bestaat (bij bepaalde tankenparken mogen trouwens geen vluchtige stoffen opgeslagen worden), zal bij de impactevaluatie uitgegaan worden van een gedeeltelijke opvulling van de tankenparken

72 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 72 met vluchtige stoffen. Bij de beschrijving van de methodiek zal aangegeven worden met welke productmix de verschillende varianten geëvalueerd worden. Omwille van het zeer beperkte actueel en toekomstig te verwachten brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de CO 2 -emissies dermate beperkt zijn dat de behandeling ervan in dit MER niet meer weerhouden werd (werd wel nog als te bestuderen parameter in de kennisgeving opgenomen). Inzake fijn stof wordt enkel het vrachtverkeer relevant geacht. IX.2. Methodologie beschrijving huidige situatie Voor de beoordeling van de actuele impact van het bedrijf worden de emissies en impact in kaart gebracht op basis van: - emissiemetingen; - aanname emissies op basis van ervaring van de deskundige (bij ontbreken van concrete emissiegegevens); - emissiefactoren (bijv. voor berekening VOS-emissies tankopslag). De impact van de emissies in de actuele situatie wordt beoordeeld op basis van impactberekeningen uitgevoerd met IFDM. IX Bepaling van de geleide en niet-geleide emissies - bespreking van de emissiebronnen a.d.h.v. de fysische karakteristieken van de installaties, emissiemetingen en specifieke studies; - kwantificering en beoordeling van de emissies. IX Berekening van de impact van de emissies op de omgeving - opgave van relevante gegevens aangaande de kwaliteit van de lucht in de omgeving; er wordt een inventaris opgemaakt van de huidige luchtkwaliteit van de beschouwde regio; - de huidige luchtkwaliteit wordt getoetst t.o.v. beschikbare kwaliteitsdoelstellingen; - beoordeling van de milieueffecten in de referentiesituatie en toekomstige situatie; - opgave van eventuele remediërende maatregelen; - opsomming van leemten in de kennis en hoe er mee is omgegaan. Gezien het project betrekking heeft op een uitbreiding wordt bij de impactbeoordeling de nadruk gelegd op de extra impact die door de uitbreiding kan ontstaan.

73 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 73 IX.3. IX.3.1. Beoordeling van de huidige situatie Emissies van het bedrijf IX Verbrandingsemissies Verbrandingsemissies treden op bij de gasgestookte stookinstallaties. Deze zijn echter niet continu in werking. Grootteorde kan gerekend worden met zowat uren effectieve werking per ketel. De verschillende stookinstallaties, welke slechts periodiek in werking zijn, omvatten vnl. 2 stoomketels voor verwarming van een aantal opslagtanks. De emissies van deze installaties worden periodiek gemeten. De gegevens van de laatste beschikbare metingen wijzen op het voldoen aan de sectorale VLAREM II-emissiegrenswaarden. Gezien de toepassing van de installaties treden de hoogste emissies uiteraard op in de winterperiode, zoals blijkt uit overzicht van het aardgasverbruik. Dit verbruik is uiteraard sterk gelinkt aan de meteo-omstandigheden en de aard van de opgeslagen producten. Grootteorde kan uitgegaan worden van een aardgasverbruik van zowat m³/jaar of gemiddeld 170 m³ per uur. Per effectief werkingsuur zal het gemiddeld verbruik zowat 2 keer hoger liggen. Tabel IX-1: Overzichtstabel gemiddelde meetresultaten stoomketels ketel 1 ketel 2 datum 21/06/ /06/2013 vermogen, kw 11,4 7,5 afgastemperatuur, C meetwaarden in mg/nm³ CO < 10 < 10 NOx meetwaarden in mg/nm³ bij 3 % O 2 CO < 10 < 11 NOx 81 75

74 m³ water verbruik m³ gas verbruik Water verbruik Gas verbruik MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 74 Verbruik Jan Feb Mar Apr May Jun Jul Aug Sep Oct Nov Dec 0 Maand Figuur IX-1: Aardgasverbruik in 2013 Onder deze voorwaarden zou de NO x -emissie zowat 1 ton per jaar bedragen, wat als zeer beperkt kan aanzien worden in vergelijking met de totale NO x -emissies in het studiegebied. Gezien de hoogte van de schouwen (ca. 26 m) en de thermische pluimstijging die optreedt, kan dan ook gesteld worden dat de impact op de luchtkwaliteit van deze installaties te verwaarlozen is. In de omgeving van de bewoning wordt geen aantoonbare impact verwacht. Het wordt dan ook niet relevant geacht om dispersieberekeningen uit te voeren. Inzake CO zijn de emissies nog veel minder relevant. Daarnaast zijn er nog 4 kleine stookinstallaties van elk minder dan 300 kw (dus geen meetverplichting noch emissiegrenswaarden van toepassing) voor gebouwverwarming. (Opmerking: niettegenstaande de emissies van deze kleine ketels niet relevant zijn, worden ze bij de impactbepaling toch mee in rekening gebracht, gezien het aardgasverbruik van deze installaties mee in rekening gebracht wordt voor de bepaling van de totale massa-uitstoot aan verbrandingsgassen). De emissies van de noodgroepen en dieselpompen worden niet kwantitatief beoordeeld gezien deze als nauwelijks relevant kunnen beoordeeld worden (nauwelijks in werking). IX Emissies tankenparken Voor de berekening van de diffuse VOS-emissies kunnen enkel de op- en overslagemissies als relevant beoordeeld worden. Potentiële lekemissies worden, zowel bij Noord Natie Terminals als bij A4S, op basis van de berekeningsmethodiek opgenomen in VLAREM II, als verwaarloosbaar aanzien. Dit kan geïllustreerd worden door de berekeningen uitgevoerd voor 2009 (op vraag van LNE

75 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 75 afd. milieu-inspectie), waarbij een gezamenlijk potentieel lekverlies van 0,1 ton/jaar berekend werd. Gezien de geplande maatregelen voorzien bij de uitbreiding, kan er ook vanuit gegaan worden dat de toekomstige lekverliezen zeer beperkt zullen zijn. Dit wordt in een latere fase van het hoofdstuk lucht nog meer in detail besproken. In wat volgt zal dan ook enkel nog rekening gehouden worden met de op- en overslagverliezen. Deze verliezen werden berekend m.b.v. het berekeningsmodel toegepast door het bedrijf bij de jaarlijkse berekening van de VOS-verliezen. Dit model is gebaseerd op het klassiek voor deze berekeningen toegepaste model van de zgn. Milieumonitor. Actueel worden slechts een beperkt aantal vluchtige stoffen opgeslagen in een beperkt aantal opslagtanks, zowel bij Noord Natie Terminals als bij A4S. Op basis van de actuele opslaggegevens werd voor 2012 een VOS-emissie gerapporteerd van 0,2 ton voor producten met een dampspanning van > 13,3 kpa bij 35 C (cf. VLAREM II, art ). Rekening houdend met de opslag van minder vluchtige stoffen zal de werkelijke VOS-emissie uiteraard wel hoger zijn dan deze berekende waarde. Bij de impactbeoordeling wordt ook met minder vluchtige stoffen rekening gehouden. Dat de tankparkemissies van deze meest vluchtige stoffen relatief laag zijn, is te wijten aan de beperkte doorzet van dergelijke producten en de toegepaste milderende maatregelen voor de gebruikte tanks zoals hieronder geïllustreerd. Tabel IX-2: Overzicht opslag meest vluchtige stoffen in 2012, en de getroffen milderende maatregelen om de emissies te beperken Product Tanknummer Pd (20 C) ERM [kpa] AV VR drukaflaat [kpa] Ethylacetaat H1001 9,71 10 ja ja H1001 9,71 10 ja ja H1006 9,71 10 ja ja H1805 9,71 10 ja ja VAM H ,00 10 ja ja ERM : emissiereducerende maatregelen AV : ademventiel VR : dampretour (vapour return) Algemeen gezien worden onderstaande maatregelen toegepast teneinde de VOSemissies te beperken: Tanks met verhoogde ontwerpdruk gaande van 50 tot 130 mbar en aangepaste ademventielen; Dampretour (dampbalancing); Gebruik van lekdichte apparaten, TAL-pakkingen en afsluiters; Toepassen van aangepaste scrubbers en filtersystemen (actief kool) bij drukaflaat (bijv. voor belading van vrachtwagens); Toepassen van drukregeling van opslagtanks waardoor tankadememissies buiten beladingsactiviteiten afgeleid en opgevangen worden naar een scrubber of ander systeem, alvorens het ademventiel opengaat, waardoor effectieve adememissies vermeden worden.

76 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 76 Hier kan reeds opgemerkt worden dat het effect van deze laatste maatregelen bij de emissieberekeningen niet kan meegenomen worden (methodiek voorziet hiervoor geen specifieke kengetallen), zodat ten aanzien van dit punt de emissieberekeningen als een overschatting van de werkelijke emissies kunnen aanzien worden. IX Impact VOS-emissies Gezien de beperkte emissies op jaarbasis wordt voor het beoordelen van de actuele impact het weinig relevant geacht om impactberekeningen uit te voeren. Voor de effectbeoordeling van de geplande situatie zal bij de berekeningen van de VOSemissies wel nog extra rekening gehouden worden met minder vluchtige stoffen, niettegenstaande de berekeningsmethodiek in feite enkel geschikt geacht wordt voor stoffen met een aanzienlijke dampspanning. Uitgaande van de zeer beperkte emissies en de geurdrempelwaarden voor de desbetreffende stoffen, wordt in de actuele situatie ook geen geurhinder verwacht. Tevens dient er rekening mee gehouden te worden dat de meest nabij gelegen bewoning op zeer aanzienlijke afstand van het bedrijf ligt. Voor de beoordeling van de geplande situatie zal echter met een theoretische invulling gerekend worden teneinde mogelijke maximale effecten te kunnen beoordelen. Bij de beoordeling van de geplande situatie wordt de nadruk gelegd op de cumulatieve impact te wijten aan de actueel gerealiseerde situatie, de actueel vergunde situatie en de geplande uitbreiding. IX Impact NO 2 te wijten aan verbrandingsemissies Gezien de NO x -emissie in de actuele situatie zeer beperkt is, wordt een impactberekening voor deze situatie weinig zinvol geacht. De impact kan als verwaarloosbaar beschouwd worden. Omwille van deze zeer beperkte emissies, de schouwhoogte (ca. 26 m) en de thermische pluimstijging die zorgen voor een betere dispersie, wordt evenmin een impact op de zure depositie verwacht. IX.3.2. Relevante bronnen in en nabij het studiegebied In en nabij het studiegebied bevinden zich tal van relevante bronnen welke een belangrijke impact op de luchtkwaliteit hebben. Als belangrijke industriële bronnen kunnen geciteerd worden: - petrochemische installaties; - op- en overslagactiviteiten; - raffinaderijen. Naast deze industriële bronnen dient uiteraard ook het verkeer, zowel weg-, trein- als scheepvaartverkeer, als belangrijke bron aanzien te worden. Al deze bronnen hebben een belangrijke impact op de luchtkwaliteit ten aanzien van de voor Noord Natie Terminals als belangrijk te beschouwen parameters.

77 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 77 IX.3.3. Luchtkwaliteit in het studiegebied Voor het in kaart brengen van de plaatselijke luchtkwaliteit zou in eerste instantie gebruik kunnen gemaakt worden van immissiemetingen uitgevoerd door VMM. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de meetposten welke in de (ruime) omgeving van het studiegebied gelegen zijn. Gezien de ligging van de meetposten en de lokale bronnen, zijn de meetwaarden van deze meetposten niet als representatief te aanzien voor de luchtkwaliteit in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. Er zal dan ook enkel maar gebruik gemaakt worden van interpolatiegegevens van VMM om de plaatselijke luchtkwaliteit te beoordelen. Voor de meest relevante stoffen waarvan de impact beoordeeld moet worden (bijv. specifieke VOS) zijn er evenmin meetgegevens beschikbaar (geen meetstations in de buurt die VOS meten), zodat de achtergrondconcentraties nauwelijks onderbouwd in kaart kunnen gebracht worden. Tabel IX-3: Overzicht meetposten telemetrisch meetnet van VMM code Omschrijving Contaminanten Lambertcoördinaten x/y in km 42R822 Antwerpen, (Polderdijkweg) NO, NO 2, SO 2, zware metalen 148,082/217,156 42R891 Antwerpen (Scheurweg) NO, NO 2, SO 2 151,159/216,212 42R897 Antwerpen (Scheldelaan) NO, NO 2, SO 2 148,139/215,578 42M802 Antwerpen (Luchtbal) PM 10, SO 2 153,884/216,790

78 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 78 Figuur IX-2: Inplantingsplaats VMM-meetstations luchtvervuiling in de omgeving van het studiegebied X1: Polderdijkweg (meetwaarden worden sterk beïnvloed door raffinaderijen); X2: Scheurweg (meetwaarden worden sterk beïnvloed door raffinaderijen); X3: Scheldelaan (meetwaarden worden beïnvloed door petrochemie en scheepvaart); X4: Luchtbal (meetwaarden worden sterk beïnvloed door wegverkeer). Voor de parameters waarvoor geen meetgegevens van het studiegebied, of nabij het studiegebied gekend zijn, wordt op basis van literatuurgegevens een inschatting van de plaatselijke luchtkwaliteit uitgevoerd. Deze gegevens zijn dan ook enkel te aanzien als indicatieve waarden. IX Interpolatiegegevens VMM In onderstaande tabel wordt de gemiddelde luchtkwaliteit in het studiegebied voor de jaren op basis van de interpolatiekaarten van VMM weergegeven. Op de interpolatiekaarten van VMM wordt de luchtkwaliteit voor wat betreft de parameters NO 2 en PM 10 en het aantal overschrijdingen van de PM 10 -norm van 3 jaren berekend. De interpolatiekaarten zoals deze op 7/12/2013 konden geraadpleegd worden, vermelden inzake NO 2 slechts de waarden van Uit deze gegevens kan afgeleid worden dat: - Voldaan wordt aan de jaargemiddelde grenswaarde inzake PM 10 ;

79 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 79 - Op diverse locaties niet voldaan wordt aan de jaargemiddelde grenswaarde inzake NO 2. Omwille van uitstel verleend door de Europese Unie dient momenteel echter nog niet aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ voldaan te worden; - Een te groot aantal overschrijdingen berekend wordt van de daggemiddelde grenswaarde voor PM 10. Er wordt hierbij een zeer aanzienlijke jaar-na-jaar variatie vastgesteld die in zeer belangrijke mate beïnvloed wordt door de meteoomstandigheden. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat in de onmiddellijke omgeving van relevante bronnen, met aanzienlijke impact op omgevingsniveau, er bijkomende overschrijdingen van de vermelde luchtkwaliteitsdoelstellingen kunnen optreden. Tabel IX-4: Gemiddelde luchtkwaliteit in het studiegebied (bron: interpolatiekaarten VMM) Aantal overschrijdingen norm PM 10-daggemiddelde (2010 tot 2012) X Y PM 10-Jaargemiddelde (2010 tot 2012) X Y Gemiddelde NO 2-Jaargemiddelde (2012) X Y Gemiddelde Gemiddeld aantal overschrijdingen Uitgaande van de PM 10 -concentratie kan ook de PM 2,5 -concentratie geschat worden, rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 60 à 70 %. Hieruit blijkt de jaargemiddelde-pm 2,5 -concentratie minder dan 25 µg/m³ te bedragen, waarmee voldaan zou worden aan de grenswaarde die op 1/1/2015 van kracht wordt (25 µg/m³). IX.3.4. Conclusies m.b.t. de luchtkwaliteit in het studiegebied en invloed door het bedrijf Het studiegebied wordt gekenmerkt door een aanzienlijke luchtverontreiniging. Het aandeel van het bedrijf hierin kan echter als heel beperkt aanzien worden. M.b.t. PM 10 stellen er zich globaal gezien geen problemen in vergelijking met de jaargemiddelde grenswaarden.

80 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 80 Er wordt wel een probleem vastgesteld ten aanzien van een te groot aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarden voor PM 10. Uitgaande van de PM 10 -waarden kan ook afgeleid worden dat er inzake PM 2,5 geen probleem is in vergelijking met de grenswaarde die op 1/1/2015 van kracht wordt. T.o.v. de voor 2020 vooropgestelde grenswaarde van 20 µg/m³ zijn er mogelijks wel problemen te verwachten. M.b.t. NO 2 wordt in een deel van het studiegebied ook een overschrijding berekend van de jaargemiddelde NO 2 -grenswaarde. Omwille van uitstel verleend door de Europese Unie dient momenteel echter nog niet aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ voldaan te worden. Net zoals in gans Vlaanderen kunnen er inzake ozon wel overschrijdingen optreden van doelstellingen bij warm en zonnig weer. Er kan ook aangenomen worden dat, gezien de relevante bronnen in de omgeving, er ook verhoogde concentraties inzake VOS aanwezig zijn. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar die erop wijzen dat grenswaarden overschreden worden. Gezien de aard van een aantal relevante bronnen in de omgeving (wegverkeer, scheepvaart, ) dient ook rekening gehouden te worden met verhoogde tot sterk verhoogde waarden inzake aantallen deeltjes, elementaire koolstof, organische koolstof en ultra fijn stof. Voor deze gezondheidsrelevante parameters zijn er echter geen grenswaarden of luchtkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd. IX.4. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie Bij de beoordeling van de toekomstige situatie wordt de nadruk gelegd op de cumulatieve impact van de actuele situatie met de impact van de in uitvoering zijnde (en reeds vergunde) uitbreiding en de geplande uitbreiding. IX.4.1. Emissies in toekomstige situatie De bespreking van de toekomstige situatie omvat de cumulatieve impactbeoordeling uitgaande van de actuele situatie (gerealiseerde situatie eind 2012), de situatie na realisatie van de reeds vergunde uitbreiding, en de realisatie van de geplande uitbreiding en het integreren van de activiteiten van NNT en A4S. Gezien de cumulatieve impact bepalend is voor de evaluatie wordt het niet noodzakelijk geacht om een verder onderscheid aan te brengen tussen enerzijds de situatie na de reeds vergunde uitbreiding van Noord Natie en de geplande situatie (extra uitbreiding NNT en integratie met A4S). Uiteraard zullen de maximaal in kaart gebrachte effecten een overschatting zijn van mogelijke effecten die zouden optreden indien enkel de reeds vergunde uitbreiding effectief gerealiseerd zou worden. Gezien het bepalend element van de cumulatieve impact wordt het weinig zinvol geacht om de effecten van de reeds vergunde situatie afzonderlijk kwantitatief in kaart te brengen.

81 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 81 IX Emissies verbrandingsinstallaties Er worden slechts beperkte wijzigingen verwacht van de emissies van de bestaande stookinstallaties. Door het vervangen van één van de oude ketels door een nieuwe (maar met groter vermogen) kan aangenomen worden dat de gemiddelde concentratieniveaus lager zullen zijn dan de actuele. Extra emissies (als massavrachten) zijn er wel te verwachten omwille van het iets hoger vermogen van de nieuwe stookinstallatie en de beperkte extra warmtebehoefte die kan optreden (in functie van de aard van de opgeslagen stoffen). Gezien het eerder beperkte totaal vermogen en gezien de aanscherping van de emissiegrenswaarden voor nieuwe installaties, kan ervan uitgegaan worden dat de relatieve emissies van de nieuwe installatie lager zullen zijn dan van de bestaande. De te verwachten vrachten zullen zeer aanzienlijk lager liggen dan de rapportagedrempels die bij het IMJV van toepassing zijn. Gezien de aanzienlijke schouwhoogte (26 m bij de actuele installaties, vergelijkbaar voor de nieuwe) en de beperkte emissievrachten, wordt cf. de bepalingen opgenomen in het Richtlijnenboek Lucht verdere detailbehandeling van de impact van deze installaties niet noodzakelijk geacht. Gezien zelfs een verdubbeling van de emissies (wat helemaal niet verwacht wordt) er niet toe zal leiden dat er een beperkte impact op de luchtkwaliteit zal optreden, wordt het verder in detail behandelen van deze emissies in de geplande situatie niet noodzakelijk geacht. Omwille van deze zeer beperkte emissies, de schouwhoogte en de thermische pluimstijging die zorgen voor een betere dispersie, wordt evenmin een impact op de zure depositie verwacht. IX VOS-emissies tankenpark na uitbreiding Bij het begroten van de toekomstige VOS-emissies worden verschillende scenario s m.b.t. het gebruik van het tankenpark gedefinieerd voor diverse producten(groepen), waarbij rekening wordt gehouden met de eigenschappen van de opgeslagen producten zoals vluchtigheid, toxiciteit, carcinogeniteit, geurpotentieel e.d. meer, om in een latere fase de mogelijke effecten van de emissies zo volledig mogelijk te kunnen inschatten. Bij het begroten van de VOS-emissies wordt rekening gehouden met: - beladingsverliezen; - verpompingsverliezen; - ademverliezen. Bij de impactbeoordeling kan geen rekening gehouden worden met eventuele accidentele emissies (bijv. bij optreden van spills t.h.v. manifolds, opgevangen in opvangbakken), gezien het niet mogelijk is deze kwantitatief te beoordelen. Ook de VOS-emissie vanuit de riolering en waterzuivering kan niet kwantitatief ingeschat worden. Uiteraard kan bij accidentele situatie de impact aanzienlijk groter zijn dan berekend. In het kader van deze studie worden deze gegevens berekend uitgaande van emissiekengetallen (conform de gangbare methodiek), rekening houdend met de aard van de producten (dampspanning), de doorzet, de specifieke eigenschappen van opslagtanks welke hiervoor gebruikt worden en de emissiebeperkende maatregelen zoals van toepassing bij de procesvoering (bijv. dampretour). Niettegenstaande de methodiek in feite opgesteld werd voor het schatten van de VOS-emissies van zeer vluchtige stoffen

82 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 82 zullen bij deze evaluatie ook de emissies van minder vluchtige stoffen meegenomen worden. Voor het in kaart brengen van de mogelijke VOS-emissies worden verschillende scenario s ingevoerd, nl. - Realistisch VOS-scenario; - Maximaal VOS-scenario; - Maximaal scenario milieugevaarlijke/giftige/carcinogene stoffen; - Scenario met maximale geurimpact. De emissies in de verschillende scenario s worden begroot, rekening houdend met een matrix/doorzet die invulling kan geven aan het desbetreffende scenario. Bij het beoordelen van het realistisch scenario wordt uitgegaan van het opvullen van de tanks met diverse stoffen met een verschillende vluchtigheid. De gehanteerde stoffen zijn: aceton, benzeen, dimethylformamide, methanol, Nexbase (smeerolie C15-C50, hydrotreated neutral oilbased; product met zeer beperkte vluchtigheid) en monomeer van vinylacetaat (VAM). Voor de beoordeling van het maximaal VOS-scenario wordt een matrix gehanteerd die aanleiding kan geven tot de hoogste VOS-emissies rekening houdend met de beperkingen (m.b.t. de maximale hoeveelheden) opgenomen / op te nemen in de vergunning. De gehanteerde stoffen zijn: benzeen, dichloormethaan, dimethylformamide, methanol, epichloorhydrine, hexeen, isobutanol en methanol. Voor de beoordeling van het maximaal TOX-scenario, o.a. milieugevaarlijke/giftige/cmr stoffen wordt niet alleen rekening gehouden met die stoffen met de vermelde eigenschappen, maar zal uiteraard ook de vluchtigheid van de beschouwde producten mee in rekening gebracht worden. De beschouwde stoffen zijn: benzeen, benzaldehyde, dimethylformamide, 1,2-dichloorethaan en epichloorhydrine. Bij de invulling van de maximale geurimpact wordt bij de keuze van de matrix rekening gehouden met die stoffen die een lage tot zeer lage geurdrempel/hoge vluchtigheid hebben. Stoffen die bij de beoordeling meegenomen worden (als representatieve typeproducten voor de verschillende geurgevoelige stoffen) zijn: ethylacrylaat, methylacrylaat en styreen. De geurdrempels die voor deze stoffen in rekening gebracht worden zijn respectievelijk 0,7, 20 en 20 ppb (de laatste 2 producten met éénzelfde gehanteerde geurdrempel (in ppb) hebben wel een aanzienlijk verschil qua dampspanning; deze laatste is sterk bepalend voor de VOS-emissies). Bij de berekening van de potentiële verliezen wordt rekening gehouden met de maatregelen welke door het bedrijf getroffen worden om de emissies sterk te beperken. Hierbij dient uiteraard voldaan te worden aan de wettelijke bepalingen m.b.t. minimale reductie. De maatregelen die door het bedrijf voorzien worden zijn dermate dat ruimschoots aan de wettelijke verplichting inzake minimale reductie voldaan wordt. In wat volgt wordt een overzicht opgenomen van deze maatregelen. Hierbij dient er rekening mee gehouden te worden dat de keuze van deze maatregelen volledig afhangt van de aard van de producten die opgeslagen worden. Algemeen gezien worden er 2 types van opslagtanks onderscheiden, namelijk: - Atmosferische tanks met 20 mbar ontwerpdruk: dit zijn de tanks van alle tankenparken A, B, C, D, E, F, G. Deze tanks worden gebruikt voor opslag van P3/P4-producten, die ook andere eigenschappen kunnen bevatten.

83 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 83 Hier worden geen P1-/P2-/T- en T+-producten gestockeerd. Deze tanks zijn niet uitgerust met dampretour/scrubbers,. Ze kunnen wel voorzien zijn van een ademventiel; - Atmosferische tanks met verhoogde ontwerpdruk, namelijk: Tankenpark J: 50 mbar; Tankenparken K / L: 70 mbar; Tankenparken H / I / M: 130 mbar; Tankenparken N / O / P / Q: tanks voorzien tussen 130 mbar en 180 mbar. Deze tanks zijn/worden voorzien voor P1-/P2-/T-/T+-producten en mogelijk ook andere. Tankenparken H / I / J zijn momenteel volledig uitgerust met dampretour. De andere kunnen hiermee uitgerust worden indien nodig. Scrubbers / actief koolfilters / IBC s of andere dampopvangsystemen kunnen indien nodig op elke tank voorzien worden. Momenteel beschikken tankenparken H en I elk over een scrubber en wordt gebruik gemaakt van IBC s voor bepaalde producten. Volgende basisprincipes worden steeds toegepast: - Gebruik dampretour: Alle producten met een dampspanning >13.3 kpa/35 C, onafhankelijk van de gevaarsindeling; Alle toxische producten zijnde T+ of H300/310/330-producten en T of H301/311/331-producten, onafhankelijk van het vlampunt of dampspanning; Producten met een vlampunt < 21 C (P1), onafhankelijk van bijkomende gevaarseigenschappen en dampspanning, ook als deze een dampspanning hebben < 13.3 kpa/35 C; Producten die sterk geuren zoals acrylaten en mercaptanen. Dit is productgebonden en staat los van vlampunt (P-indeling) en gevaarseigenschappen. - Gebruik scrubber, IBC, actief kool (AK), drukregeling (met drukregeling wordt de afvoer van dampen van de opslagtank naar een scrubber/ibc/actief koolfilter of andere dampopvangsystemen bedoeld voor het ademventiel opengaat; zo worden tankadememissies tot (bijna) nul herleid): Voor T-/T+-producten: scrubber/ak/ibc + drukaflaat, onafhankelijk van vlampunt en dampspanning; Het gebruik van scrubber/ak/ibc/drukregeling of andere dampopvangsystemen wordt verder per product bepaald, waarbij vlampunt, geur, dampspanning en de ontwerpdruk van de opslagtank een rol speelt. Gezien er met verhoogde ontwerpdruktanks tot 180 mbar gewerkt wordt (voor tanks voorzien bij de geplande uitbreiding) zal bij opslag in deze tanks de restemissie zeer laag zijn, zodat een bijkomende emissiereducerende maatregel niet altijd nodig zal zijn.

84 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 84 Het is niet mogelijk om vluchtige producten enkel aan bepaalde tanks toe te wijzen. Dit omwille van de beschikbaarheid van de tanks. Wel wordt getracht zo efficiënt mogelijk toe te wijzen. P1-/P2-producten, over het algemeen producten met een dampspanning > 1kPa, zullen ook steeds in tanks van minimum 50 mbar opgeslagen worden. Indien nodig zullen bijkomende emissiereducerende maatregelen voorzien worden. Er zal steeds minimum voldaan worden aan de VLAREM-voorwaarden wat emissiereductie betreft. Het huidige aanbod van verhoogde druktanks (tankenparken H/I/J) is onvoldoende om de gewenste vluchtige producten te kunnen stockeren in de toekomst. Daarom wordt de geplande uitbreiding ook voor deze producten voorzien. IX.4.2. Impact in toekomstige situatie Voor de beoordeling van de geplande situatie wordt de impact van de emissies van het bedrijf m.b.v. impactberekeningen met IFDM geëvalueerd. Het effect van de impact in de geplande situatie wordt hierbij kwantitatief ingeschat en beoordeeld t.o.v. specifieke toetsingskaders. Bij de toetsing van de resultaten aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen wordt een 7-delig toetsingskader gebruikt. Bij de impactbeoordeling wordt rekening gehouden met de wettelijke luchtkwaliteitsdoelstellingen, en bij ontstentenis ervan met Vlaamse beleidsdoelstellingen, internationaal gehanteerde doelstellingen,. Voor de cijfermatige beoordeling van de impactniveaus van het project wordt per parameter, waarvoor een luchtkwaliteitsdoelstelling bestaat, het hierna vermelde schema gehanteerd in overeenstemming met het toetsingskader opgenomen in het Richtlijnenboek (RLB) lucht. De berekende bijdragen dienen hierbij getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Deze verschillende niveaus, welke per parameter dienen beoordeeld te worden ten opzichte van de milieukwaliteitsdoelstellingen ter hoogte van de omliggende bewoning, mogen niet samengeteld worden voor een globale beoordeling van de impact op de luchtkwaliteit. Hiertoe is een afzonderlijke beoordeling noodzakelijk waarvoor geen éénduidig afgelijnd schema op voorhand kan opgesteld worden. De beoordeling is o.a. functie van het aantal relevante parameters, hun onderlinge verhoudingen, eventueel versterkende effecten, aanwezige bewoning, plaats waar het effect zich voordoet,. De globale beoordeling wordt uitgevoerd op basis van een experteninschatting. Bij de effectbeoordeling worden zowel het effect van de uitbreiding als de cumulatieve effecten met de reeds vergunde situatie beoordeeld.

85 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 85 Tabel IX-5: Beoordelingskader luchtemissies, score toegekend in functie van berekende bijdrage van het project t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen (voor elke component afzonderlijk beoordeeld) Berekende jaargemiddelde bijdrage < -10,0 % (zeer belangrijke afname) Beoordeling bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen Omschrijving +3 significant positief effect < -3 à - 10 % (belangrijke afname) +2 matig significant positief effect -1 à 3,0 %(beperkte afname) +1 gering significant positief effect -1 à 1 % (geen aantoonbare impact) > +1 à + 3,0 % (beperkte bijdrage) > +3 à + 10,0 % (belangrijke bijdrage) > + 10,0 % (zeer belangrijke bijdrage) 0 geen aantoonbaar effect - 1 gering significant negatief effect - 2 matig significant negatief effect - 3 significant negatief effect Link milderende maatregelen Jaargemiddelde: Voor een score van -1 geldt (beperkte bijdrage): onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de MKN in referentiesituatie reeds voor 80 % ingenomen is (link met milieugebruiksruimte). Indien de onderzoeksturende randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit dan gemotiveerd te worden. Score -2: belangrijke bijdrage, milderende maatregelen moeten gezocht worden in het MER met zicht op implementatie ervan op korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Score -3: zeer belangrijke bijdrage, milderende maatregelen zijn essentieel. Er wordt altijd verwacht dat het effect van de milderende maatregelen doorgerekend wordt en opnieuw getoetst. (1) (1) Dergelijke berekeningen zijn uiteraard enkel relevant indien het effect van milderende maatregelen voldoende nauwkeurig kwantitatief kan ingeschat worden en het effect voldoende groot is.

86 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 86 Bij de effectbeoordeling van de hogere percentielwaarden wordt een aangepast kader gehanteerd zoals opgenomen in het Richtlijnenboek lucht. Hierbij ligt het kantelpunt voor een zeer belangrijke impact op 20 %-bijdrage t.o.v. de doelstelling. Voor de impact inzake geur wordt gebruik gemaakt van gegevens opgenomen in het RLB lucht. De beoordeling wordt hierbij afgestemd in functie van de geurgevoeligheid van de te beoordelen bestemming. Er zal uiteraard de nadruk gelegd worden op de impact t.h.v. woongebieden. Tabel IX-6: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval van toetsing aan niet-landbouweigen geuren), agrarische gebieden (ingeval van toetsing aan niet-landbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, industriegebieden gebieden en bedrijvenzones, bosgebieden, groengebieden, Gezien de aard van de specifieke geuren zal hierbij beoordeeld worden t.o.v. de richtwaarde voor onaangename geuren. Hierbij wordt overschrijding van de richtwaarde (nuleffectniveau) als een matig negatief effect aanzien, de overschrijding van de grenswaarde (niet ten aanzien als een wettelijk vastgelegde grenswaarde maar eerder als toetsingsgrootheid, die in geval van overschrijding, tot onaanvaardbare hinder zou leiden) als een sterk negatief effect.

87 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 87 Tabel IX-7: Richtwaarde geur in functie van het hedonisch karakter (bron: RLB lucht, LNE, 2012) Tabel IX-8: Beoordelingskader geur en score toegekend in functie van berekende bijdrage in functie van de geurgevoeligheid voor onaangename geuren Laag geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Hoog geurgevoelige bestemmingen > 10 OU E /m³ als 98P Sterk effect negatief Sterk effect negatief Sterk effect negatief 5-10 OU E /m³ als 98P Matig effect negatief Sterk effect negatief Sterk effect negatief 3-5 OU E /m³ als 98P Verwaarloosbaar effect Matig effect negatief Sterk effect negatief OU E /m³ als 98P Verwaarloosbaar effect Verwaarloosbaar effect Matig effect negatief < 1.5 OU E /m³ als 98P Verwaarloosbaar effect Verwaarloosbaar effect Verwaarloosbaar effect Effecten waarvoor geen kwantitatieve beoordeling mogelijk is, worden geëvalueerd op basis van een expertenoordeel. Hierbij wordt ook een 7-delig toetsingskader gebruikt. Voor die parameters waarvoor geen voldoende nauwkeurige beoordeling kan opgenomen worden ten aanzien van de mogelijke impact kan deze beoordeling ook toegepast worden op de wijzigingen qua emissieniveaus. De uiteindelijke globale beoordeling wordt eveneens op basis van een expertenoordeel geformuleerd. Uit de effectbeoordeling wordt afgeleid in hoever milderende maatregelen en/of postmonitoring aangewezen zijn.

88 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 88 Postmonitoring en hieraan gerelateerde maatregelen worden voorgesteld indien: - Bij de impactevaluatie een te grote mate van onzekerheid blijft bestaan m.b.t. de te verwachten immissieniveaus in de omgeving; - De huidige en/of te verwachten immissies de gehanteerde luchtkwaliteitsdoelstellingen benaderen en/of overschrijden; Postmonitoring kan hierbij teruggekoppeld worden aan bijkomende milderende maatregelen indien overschrijdingen van luchtkwaliteitsdoelstellingen aangetoond zouden worden. Postmonitoring kan hierbij bestaan uit o.a.: - voorstellen emissie- en/of immissiemetingen bovenop de wettelijk opgelegde meetverplichtingen; - voorstellen tot verhogen van de frequentie van de wettelijk opgelegde meetverplichtingen. IX.5. IX.5.1. Beoordeling van de toekomstige situatie Aanlegfase In de aanlegfase worden vnl. emissies verwacht van uitlaatgassen van machines en werfverkeer. Er zijn evenwel geen gegevens bekend welke een kwantitatieve inschatting van deze emissies mogelijk maken. Zelfs indien het totaal aantal transporten zou kunnen geschat worden, met een aanname qua verdeling aanvoer via water of weg, dan nog wordt het niet haalbaar geacht om een onderbouwde schatting van de impact van deze emissies voorop te stellen. Aangenomen mag worden dat deze impact slechts beperkt zal zijn, zeker in vergelijking met de emissies/impact te wijten aan het verkeer in het studiegebied. IX.5.2. Schatting van de VOS-emissies Naargelang het type scenario worden verschillen qua emissies berekend door het gebruik van een verschillende mix van VOS. Hierna wordt een overzicht gegeven van de geschatte emissies (rekening houdend met emissiekengetallen), op basis van een aangenomen mix van VOS (in functie van het scenario dat ingevuld wordt) zoals vermeld bij de methodiek. Bij deze berekeningen wordt uiteraard rekening gehouden met de maximale capaciteiten voor verschillende productcategorieën die het bedrijf wenst te laten vergunnen. Door vergelijking met de actueel vergunde capaciteiten voor deze stoffen kan ingeschat worden tot welke wijziging t.o.v. de actueel vergunde situatie de uitbreiding zal leiden.

89 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 89 Tabel IX-9: opslagcapaciteiten voor enkele relevante productcategorieën Te vergunnen situatie Verhouding toekomst/ actueel Capaciteiten, in m³ Gerealiseerd eind 2012 Actueel vergund som NNT + A4S totaliteit (vergund) opslagcapaciteit ,3 (1) som giftig en zeer giftig ,4 som licht en zeer licht ontvlambaar ,4 (1) De verhouding toekomstige situatie t.o.v. de situatie gerealiseerd eind 2012 bedraagt 1,5 In onderstaande tabellen wordt opgave gedaan van de verschillende producten x capaciteiten die voor de verschillende scenario s in rekening werden gebracht. Tabel IX-10: gehanteerde productmix en opslagcapaciteiten voor de verschillende scenario s in de geplande situatie matrix realistisch scenario m³ Aceton Benzeen DMF (Dimethylformamide) Methanol Nexbase VAM som capaciteit matrix maximaal VOS-scenario m³ Benzeen DCM (dichloormethaan) DMF (dimethylformamide) Epichloorhydrine Hexeen Isobutanol Methanol som

90 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 90 matrix maximaal TOX-scenario m³ benzeen benzaldehyde ,2 dichloorethaan DMF epichloorhydrine som matrix maximaal geur-scenario m³ DMF(dimethylformamide) Ethylacrylaat Methylacrylaat Styreen som Op basis van berekeningen met en zonder emissiereducerende maatregelen (ERM) wordt eveneens de te verwachten emissiereductie op tankparkniveau berekend. Hier kan ook nog verwezen worden naar een eerder vermelde opmerking waarbij gesteld werd dat bepaalde emissiereducerende maatregelen toegepast door het bedrijf, omwille van de berekeningsmethodiek, niet mee in rekening kunnen gebracht worden (gezien niet vervat in de toe te passen berekeningsmethodiek), waardoor op dit punt een overschatting van de berekende emissies ingevoerd wordt. Tabel IX-11: Berekende theoretische VOS-emissies in verschillende scenario s scenario Totaal Rendement Geen ERM Met ERM ton/jaar ton/jaar [%] realistisch scenario maximum VOS-scenario maximum TOX-scenario De emissies van P3- en P4-producten zijn verwaarloosbaar t.o.v. deze van P1- en P2- producten. Rekening houdend met de voorziene wijzigingen inzake licht en zeer licht ontvlambare producten (typisch producten met een aanzienlijke vluchtigheid die in feite bepalend zijn voor de te verwachten emissies) kan voor het realistisch scenario met iets meer dan een verdubbeling van de te verwachten emissies rekening gehouden worden (t.o.v. de actueel vergunde situatie).

91 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 91 T.o.v. de emissies in de actuele situatie (eind 2012) is de toename nog iets meer uitgesproken. Dit is louter te wijten aan het feit dat er actueel nauwelijks vluchtige stoffen opgeslagen worden. Door het gebruik van dampretour voor de meest vluchtige stoffen blijken de ademverliezen de bepalende factor te zijn (omvatten zowat 84 à 95 % van de emissies naargelang het beschouwde scenario). T.o.v. de actueel vergunde situatie dient voor de som van giftige en zeer giftige stoffen en de som van licht en zeer licht ontvlambare producten met een toename met een factor van 2,4 rekening gehouden te worden (bij de beoordeling van de zgn. maximale scenario s). Bij de impactbeoordeling van het maximaal TOX-scenario wordt specifiek aandacht besteed aan de emissie/impact van de individuele componenten aanwezig in de gekozen onderzoeksmatrix. Gezien de variabiliteit van de emissies (naargelang de tanks waarin de stoffen opgeslagen worden), zal voor de meest relevante factor een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd worden. Op deze manier kan ook de invloed van de wijze van opslag op de mogelijke impact mee in kaart gebracht worden. Tabel IX-12: Berekende theoretische emissies in maximaal TOX-scenario rekening houdend met een theoretisch aangenomen mix van verschillende componenten benzeen geen ERM Ton/jaar Totaal ERM Ton/jaar hoeveelheden in ton/jaar 26,9 3,1 1,2-dichloorethaan capaciteit Totaal geen ERM ERM Ton/jaar Ton/jaar hoeveelheden in ton/jaar 19,7 0,4 benzaldehyde Totaal geen ERM ERM ton/jaar Ton/jaar hoeveelheden in ton/jaar 12,4 0,5 epichloorhydrine Totaal geen ERM ERM ton/jaar Ton/jaar hoeveelheden in ton/jaar 7,1 < 0,1 DMF Totaal geen ERM ERM ton/jaar Ton/jaar hoeveelheden in ton/jaar 1,2 0,2

92 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 92 Voor het maximaal TOX-scenario is duidelijk dat benzeen de bepalende factor is, bij gebruik van een capaciteit van m³ voor opslag van dat product. Bij de verdere impactbeoordeling van het TOX-scenario zal dan ook meer in detail op dit product ingegaan worden. Bijkomend wordt ook voor benzeen een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, vertrekkend van de berekende benzeenemissies in de verschillende scenario s. Het feit dat in de verschillende scenario s niet steeds evenveel benzeen in rekening gebracht wordt, en niet steeds dezelfde opslagtanks aan benzeen toegewezen worden, leidt ertoe dat met de uitgevoerde berekeningen eveneens het effect van specifieke maatregelen in de gevoeligheidsanalyse mee kan beoordeeld worden. Het bepalen van de emissies/impact van een andere hoeveelheid van een specifieke stof dan de in rekening gebrachte capaciteit kan eenvoudigheidshalve op basis van een lineaire extrapolatie worden uitgevoerd (gebaseerd op de verhouding van de te beoordelen capaciteit/de capaciteit gebruikt bij de berekeningen). Specifiek wordt ten aanzien van benzeen in de gevoeligheidsanalyse ook uitgegaan van een aanzienlijke grotere opslaghoeveelheid in vergelijking met de hoeveelheden die bij de verschillende scenario s gehanteerd werden. IX.5.3. Impact van de emissies Gezien de tankparkemissies niet nauwkeurig modelmatig kunnen ingevoerd worden (deze emissies treden slechts periodiek op bij laden/lossen en bij ademverliezen, en deze verschillende tijdstippen kunnen niet in het model ingevoerd worden) kunnen voor de verschillende scenario s slechts zeer indicatieve impactberekeningen uitgevoerd worden. De methode laat dan ook enkel toe om jaargemiddelde waarden te beoordelen. Wegens het groot aantal effectieve emissiepunten, die elk evenwel slechts zeer periodiek emitteren, het ontbreken van nauwkeurige brongegevens, en wegens het niet modelmatig kunnen invoeren van deze bronkarakteristieken, wordt bij de impactberekeningen enkel rekening gehouden met de aanwezigheid van drie fictieve geleide bronnen, verspreid over het terrein. Teneinde in enige mate rekening te kunnen houden met het zgn. building downwash effect (de tanks kunnen ook dergelijke effecten veroorzaken), worden de bronhoogtes beperkt tot 5 m. Er wordt uitgegaan van het ontbreken van thermische pluimstijging, niettegenstaande er mag verwacht worden dat bij zonnige perioden in de zomer er boven de tankenparken wel degelijk thermiek zal ontstaan. Overschattingen van de emissies (omwille van bijv. niet mee in rekening brengen van milderende maatregelen zoals drukaflaat en drukregeling) leiden uiteraard ook tot overschattingen van de impact. Gezien door het gebruik van ERM de ademverliezen de meest bepalende emissies zijn, wordt bij de impactberekeningen de emissieperiode beperkt van 10u00 tot 16u00, en van maandag tot vrijdag op weekbasis (het model laat niet toe om dit ook voor de weekends als dusdanig in te voeren, maar gezien louter de jaargemiddelde impactbijdrage kan beoordeeld worden heeft dit echter nauwelijks een effect op de berekeningen).

93 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 93 IX Realistisch scenario Rekening houdend met de voorziene wijzigingen inzake licht en zeer licht ontvlambare producten (typisch producten met een aanzienlijke vluchtigheid die in feite bepalend zijn voor de te verwachten emissies), kan voor het realistisch scenario met iets meer dan een verdubbeling van de te verwachten emissies rekening gehouden worden (t.o.v. de actueel vergunde situatie). De impact zal dan ook op een gelijkaardige wijze veranderen. T.o.v. de actueel vergunde situatie zal de impact nog wat meer toenemen omwille van het feit dat er momenteel weinig vluchtige stoffen opgeslagen worden. Gezien er inzake som VOS geen beoordelingscriterium bestaat zou men de berekende impact kunnen vergelijken met het gemiddelde van de beoordelingscriteria afgeleid uit deze voor individuele stoffen (TLV/200). Het product Nexbase wordt hierbij niet mee in rekening gebracht gezien de TLV-waarde van deze stof in feite betrekking heeft op oliemistdruppels, en niet op de vluchtige fractie. Op deze wijze kan een beoordelingswaarde voor de som van VOS van 1,9 mg/m³ afgeleid worden. Tabel IX-13: Mogelijke toetsingscriteria voor specifieke VOS en som VOS TLV TLV/200 1 % 3 % 10 % mg/m³ mg/m³ µg/m³ µg/m³ µg/m³ Aceton , ,5 605 Benzeen 3,25 0,02 0,16 0,5 2 Methanol 266 1, ,9 133 VAM 36 0,18 2 5,4 18 gemiddeld 379 1, Op basis van de IFDM-impactberekening kan gesteld worden dat er ten aanzien van de som VOS enkel een beperkte jaargemiddelde impact te verwachten is in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf km < 0.5 < 1.0 <= 1.1 Gemiddelde (µg/m³) (tav=1h) impact vos in geplande situatie bij real scenario Gemiddelde (µg/m³) (tav=1h) impact vos in geplande situatie bij real scenario 2013/12/ 7 13:58:20 Figuur IX-3: Jaargemiddelde impact VOS (in µg/m³) in geplande situatie realistisch scenario (output figuur IFDM) 6.0 km

94 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 94 De hoogste jaargemiddelde berekende VOS-impact in het realistisch scenario bedraagt +- 1 µg/m³. Rekening houdend met het voorgesteld toetsingskader, uitgaande van een uitmiddeling van TLV-waarden van diverse stoffen die bij de impactberekeningen gebruikt worden, kan men stellen dat de jaargemiddelde impact verwaarloosbaar is, zowel t.h.v. de woongebieden als in de omliggende industriezone. Omwille van deze verwaarloosbare impact wordt het weinig zinvol geacht de resultaten voor te stellen op een topografische kaart. Uiteraard kan de impact te wijten aan de uitbreiding op zich als beperkter aanzien worden dan de hierboven in kaart gebrachte cumulatieve impact (impact te wijten aan de actueel vergunde capaciteit + de voorziene uitbreiding). IX Maximaal VOS-scenario Op basis van de verhouding tussen de geschatte maximale VOS-emissie in het maximaal VOS-scenario en het realistisch scenario wordt de grootteorde qua impact van het maximalistisch scenario als gelijkaardig ingeschat aan dat van het realistisch scenario (10 versus 9 ton VOS-emissies per jaar). De reden van dit beperkte verschil dient gezocht in het veralgemeend gebruik van ERM zoals ademventielen (van doorgaans 5 of 10, soms 15 kpa), en van dampretour bij gebruik van vluchtige stoffen, zowel bij laden als lossen bij de geplande nieuwe opslagtanks. Omwille van deze verwaarloosbare impact wordt het weinig zinvol geacht de resultaten voor te stellen op een topografische kaart. Zelfs in het maximaal VOS-scenario blijft de jaargemiddelde impact t.h.v. de omliggende woongebieden lager dan 1 % van de gehanteerde doelstelling. IX Maximaal TOX-scenario Voor het maximaal TOX-scenario wordt onderzocht wat de impact zal zijn van een aantal specifieke stoffen. Zoals aangegeven bij de berekende emissies in dit scenario wordt de benzeen-emissie als meest bepalend aanzien. De impact van deze stof wordt dan ook beoordeeld op basis van een IFDM-impactberekening. De potentiële impact van de andere stoffen kan desgevallend dan afgeleid worden rekening houdend met de verhouding van de emissieniveaus t.o.v. deze van benzeen.

95 0.91 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina km Gemiddelde (µg/m³) (tav=1h) impact benzeen in max CMR scenario geplande situatie 6.0 km < 0.05 < 0.15 < 0.25 < 0.50 <= 0.91 Gemiddelde (µg/m³) (tav=1h) impact benzeen in max CMR scenario geplande situatie 2013/12/ 7 14:35:14 Figuur IX-4: Impact benzeen in maximaal TOX-scenario, bij opslagcapaciteit van m³ Onder de gehanteerde voorwaarden wordt een hoogste jaargemiddelde impact van zowat 0,9 µg/m³ berekend. Deze impact situeert zich wel op het bedrijfsterrein zelf. Buiten het bedrijfsterrein (exclusief dokken), kan de impact als kleiner dan 0,15 µg/m³ geschat worden. Hiermee kan de impact als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beoordeeld worden. De beoordeling beperkt is enkel van toepassing in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. T.h.v. de omliggende bewoning wordt geen impact verwacht. De impact t.h.v. de meest nabij gelegen bewoning te Ekeren en op L.O. is lager dan 0,01 µg/m³, wat uiteraard totaal verwaarloosbaar is. Voor de andere beschouwde stoffen in het maximaal TOX-scenario zal, onder de gehanteerde voorwaarden (o.a. capaciteit, vluchtigheid van de beschouwde stof, ), de impact nog zowat een factor 10 lager liggen dan de impact zoals berekend voor benzeen. Ook ten aanzien van deze stoffen kan dan uitgegaan worden van hoogstens een beperkte impact.

96 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 96 Figuur IX-5: Jaargemiddelde impact benzeen in toekomstige situatie bij opslagcapaciteit van m³ IX Maximaal geurscenario Gezien de tankparkemissies niet nauwkeurig modelmatig kunnen ingevoerd worden (deze emissies treden slechts periodiek op bij laden/lossen en bij ademverliezen en deze verschillende tijdstippen kunnen niet in het model ingevoerd worden) kan inzake geur slechts een zeer indicatieve berekening uitgevoerd worden. Om de berekeningen te kunnen uitvoeren wordt ervan uitgegaan dat de totaliteit van deze emissies optreedt gedurende 6 uur per dag, 5 dagen op 7. Op deze manier wordt getracht de periodiciteit van de emissies (impact) modelmatig te simuleren. Door de berekeningswijze worden alle emissies die normaal gezien gespreid over de ganse dag kunnen voorkomen (gezien lossen en laden op elk tijdstip kunnen optreden) wel geconcentreerd in een beperkte dagperiode. Gezien bij de impactbeoordeling inzake geur dient uitgegaan te worden van 98P-waarden dient ten aanzien van de berekende impact met een zeer aanzienlijke onzekerheid rekening gehouden te worden. Zoals eerder gesteld kan met de gehanteerde methodiek in feite enkel een ruwe benadering van de jaargemiddelde impact berekend worden. Maar een jaargemiddelde beoordeling laat geen beoordeling toe inzake geurimpact. Door de gehanteerde methodiek wordt alsnog gepoogd een kwantitatieve invulling te geven. Uit de emissieberekeningen blijkt ten aanzien van de gehanteerde stoffen de geurimpact m.b.t. ethylacrylaat de bepalende factor te zijn. Per m³ capaciteit blijkt de geurimpact meer dan 10 keer hoger te zijn dan deze van methylacrylaat en meer dan 100 keer hoger dan

97 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 97 deze van styreen. Deze relatieve factoren worden bepaald door de combinatie van vluchtigheid, tank- en opslagkarakteristieken en geurdrempels. Tabel IX-14: Berekende theoretische emissies in maximaal geur-scenario Product Totaal geuremissie met ERM Ethylacrylaat geen ERM ERM Geur Equiv./sec hoeveelheden in ton/jaar 66,8 4, Methylacrylaat geen ERM ERM hoeveelheden in ton/jaar 59,6 3, Styreen geen ERM ERM hoeveelheden in ton/jaar 23,6 0, Uit de contouren van de berekende geurimpact van ethylacrylaat kan afgeleid worden dat er, rekening houdend met de gehanteerde aannames, in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf geurimpact te verwachten is. De impact doet zich vnl. voor op het eigen terrein zelf. Buiten het bedrijfsterrein blijft de impact lager dan de toetsingswaarde voor geurhinder van 10 se/m³ als 98P-waarde, die kan voorop gesteld worden voor industriegebieden. Enkel in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf bestaat de kans op het overschrijden van de drempel van 5 se/m³ als 98P-waarde. Op die locaties kan dan ook sprake zijn van de kans op het optreden van een beperkte impact. Gezien de afstand van de meest nabij gelegen bewoning kan eveneens gesteld worden dat op die locaties geen geurimpact te verwachten is. Op deze locaties is de geurimpact dan ook verwaarloosbaar. Zonder de vergaande toepassing van de ERM zou de geurimpact zowat een factor 10 hoger kunnen liggen. Onder dergelijke omstandigheden zou op het industrieterrein dan ook ernstige hinder kunnen verwacht worden. Toepassing van de combinatie van ERM zoals gehanteerd bij de berekeningen in dit MER wordt dan ook absoluut noodzakelijk geacht om geurhinder te vermijden bij opslag van een aanzienlijke hoeveelheid van vluchtige VOS met zeer lage geurdrempelwaarden. Gezien de zeer grote onzekerheid die met deze berekeningen te maken heeft, wordt het voorstellen van de resultaten op een topografische kaart weinig zinvol geacht.

98 36 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina km P98 (g/m³) (tav=1h) impact geur ethylacrylaat in max geurscenario 6.0 km < 1 < 3 < 5 < 10 >= 10 P98 (g/m³) (tav=1h) impact geur ethylacrylaat in max geurscenario 2013/12/ 7 16:36:20 Figuur IX-6: Impact in de geplande situatie bij maximale capaciteit opslag geurgevoelige stof (i.c. ethylacrylaat met een capaciteit van m³) uitgedrukt in geurequivalenten/m³ als 98P-waarde Voor de andere in dit MER beschouwde geurgevoelige stoffen styreen en methylacrylaat is geen impact te verwachten (onder de gehanteerde voorwaarden zoals capaciteit, vluchtigheid van de beschouwde stof, ). Bij opslag van andere specifieke stoffen die aanleiding zouden geven tot éénzelfde geuremissie (uitgedrukt als geurequivalenten) als berekend voor ethylacrylaat bij een opslagcapaciteit van zowat m³ (hierbij is de combinatie dampspanning, geurdrempel en opslaghoeveelheid bepalend), zijn gelijkaardige conclusies te trekken als bij de opslag van ethylacrylaat. Een gelijkaardige emissie kan hierbij ontstaan uitgaande van verschillende combinaties van opslaghoeveelheden, dampspanning, gehanteerde ERM en geurdrempelwaarde van de betrokken stoffen. IX.5.4. Gevoeligheidsanalyse impact VOS-emissies tankenpark Teneinde het effect van de opslag van een specifiek product in verschillende types opslagtanks te beoordelen, wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Zoals hierboven reeds aangegeven wordt dit voorzien voor benzeen (= meest bepalend product bij de beoordeling van het TOX-scenario, en het product dat bij 3 van de 4 geëvalueerde scenario s mee in rekening werd gebracht). Bijkomend wordt hierbij een extrapolatie uitgevoerd waarbij de impact geëvalueerd wordt bij een opslagcapaciteit die aanzienlijk hoger is dan de hoeveelheden die bij de verschillende scenario s in rekening werden gebracht.

99 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 99 In onderstaande tabellen wordt voor de verschillende in kaart gebrachte scenario s, en uitgaande van de berekende emissie en de gehanteerde opslagcapaciteit, een lineaire extrapolatie uitgevoerd naar een situatie met een opslag van m³. Rekening houdend met de uitgevoerde impactberekening wordt dan ook de maximale jaargemiddelde impact vlakbij de perceelsgrens ingeschat (bij toenemende afstand tot de perceelsgrens neemt de impact snel af). De in de tabellen opgenomen beoordeling betreft de impact t.h.v. de perceelsgrens. Tabel IX-15 : impact benzeen bij de verschillende doorgerekende scenario s met extrapolatie naar opslag van m³ extrapolatie realistisch scenario component benzeen m³ emissie, kg/jaar beoordeling berekende case optie maximale opslag verhouding berekend/optie 2,5 2,5 µg/m³ maximale impact berekende case 0,04 maximale impact optie 0,1 luchtkwaliteitsdoelstelling 5,0 maximale impact optie maximale opslag, in % van luchtkwaliteitsdoelstelling % Beperkte impact extrapolatie maximaal VOS-scenario component benzeen m³ emissie, kg/jaar beoordeling berekende case optie maximale opslag verhouding berekend/optie 4,8 4,8 µg/m³ maximale impact berekende case 0,08 maximale impact optie 0,4 luchtkwaliteitsdoelstelling 5,0 maximale impact optie maximale opslag, in % van luchtkwaliteitsdoelstelling ,5 % (1) belangrijke impact extrapolatie maximaal TOX-scenario component benzeen m³ emissie, kg/jaar beoordeling berekende case optie maximale opslag verhouding berekend/optie 3,3 3,3 µg/m³ maximale impact berekende case 0,15 maximale impact optie 0,5 luchtkwaliteitsdoelstelling 5,0 maximale impact optie maximale opslag, in % van luchtkwaliteitsdoelstelling ,8 % (1) belangrijke impact (1) Bij de berekening werd geen rekening gehouden met eventueel gebruik van afvoer van adememissies van bepaalde opslagtanks naar bijv. een actief koolfilter.

100 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 100 Uit deze analyse blijkt dat bij de opslag die in het realistisch scenario in rekening gebracht werd, de impact t.h.v. perceelsgrens verwaarloosbaar is. Zelfs bij uitbreiding tot een capaciteit van m³ blijft de impact vlakbij het bedrijf beperkt. Impact die met de afstand tot de perceelsgrens van het bedrijf snel afneemt. T.h.v. de woongebieden zal de impact nog steeds verwaarloosbaar zijn. In het maximaal VOS- en maximaal TOX-scenario is de impact t.h.v. de perceelsgrens beperkt onder de gehanteerde voorwaarden zoals capaciteit en type tanks. Bij extrapolatie naar m³ loopt de impact t.h.v. de perceelsgrens op tot belangrijk. T.h.v. de woongebieden blijft de impact onder deze situatie nog steeds verwaarloosbaar (gezien de snelle afname van de impact met de afstand tot de perceelsgrens). Dat de impact bij een opslag van m³ benzeen in het maximaal TOX-scenario beduidend hoger ligt dan in het maximaal VOS-scenario en het realistisch scenario is te wijten aan de verschillende types tanks waarin het product verondersteld opgeslagen te worden. De bepalende factor blijkt hierbij de insteldruk van het drukventiel te zijn. Dit ventiel is bepalend voor de ademverliezen. Bij het maximaal TOX-scenario werd verondersteld dat een grotere hoeveelheid opgeslagen wordt in tanks met een drukventiel van 5 kpa, in vergelijking met het maximaal VOS-scenario. Bij het realistisch scenario wordt verondersteld dat alle benzeen opgeslagen wordt in tanks met een drukventiel van 10 kpa. Belangrijke opmerking hierbij is dat bij de berekening van de ademverliezen, er geen rekening gehouden werd met eventuele koppeling van de tanks aan bijv. een actief koolfilter. Uit deze gegevens kan dan ook afgeleid worden dat zelfs een opslag van m³ benzeen (en meer), onder de voorwaarden zoals gehanteerd in het realistisch scenario, hooguit tot een beperkte impact t.h.v. de perceelsgrens leidt (impact die snel afneemt met toenemende afstand tot de perceelsgrens). In onderstaande tabellen wordt ter illustratie aangeven welk deel van de opslag van benzeen in de verschillende scenario s bij verschillende insteldrukken opgeslagen wordt. Tabel IX-16 : verdeling van gehanteerde opslagcapaciteit benzeen naargelang type opslag en de berekende emissies realistisch scenario m³ emissie, kg/jaar benzeenopslag, 5 kpa 0 0 benzeenopslag, 10 kpa maximaal VOS-scenario m³ emissie, kg/jaar benzeenopslag, 5 kpa benzeenopslag, 10 kpa maximaal TOX-scenario m³ emissie, kg/jaar benzeenopslag, 5 kpa benzeenopslag, 10 kpa

101 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 101 IX.5.5. Impact verkeer Voor de beoordeling van de mogelijke impact van het vrachtwagenverkeer wordt als maximaal scenario in de toekomstige situatie uitgegaan van 290 transportbewegingen op het wegsegment van en naar het bedrijf (Emdenweg). Rekening houdend met de emissiekengetallen voor 2015 van zware vrachtwagens wordt met het model CAR-Vlaanderen hierbij op een afstand van 15 m tot de wegas een impact berekend van 0,5 µg/m³ inzake jaargemiddelde NO 2. De jaargemiddelde impact inzake fijn stof ligt hierbij op grootteorde 0,1 µg/m³. Op verdere afstand van de weg neemt deze impact snel af. Gezien dit vrachtwagenverkeer zich verder uitsplitst over verschillende wegen zal de impact op deze andere wegen nog lager liggen. Langsheen de wegen waar de hoogste impact optreedt, situeert er zich geen bewoning. De impact van het vrachtwagenverkeer kan dan ook als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt ingeschat worden. IX.5.6. Samenvatting impactbeoordeling De impact op de luchtkwaliteit wordt in de toekomstige situatie louter bepaald door de mate waarin vluchtige en zeer vluchtige stoffen zullen opgeslagen worden. Gezien de ERM die getroffen worden bij de opslag van dergelijke stoffen blijven de emissies zeer beperkt. De meest relevante resterende emissies die optreden zijn de ademverliezen. De impact van de geschatte emissies kan als beperkt tot verwaarloosbaar aanzien worden. Dit is ook het geval bij het hanteren van een capaciteit van zowat m³ benzeen. Maar zelfs bij een hogere capaciteit inzake benzeen wordt hooguit een beperkte impact verwacht indien vnl. opgeslagen wordt in opslagtanks voorzien van een drukventiel van minimaal 10 kpa ter beperking van de ademverliezen. Een andere mogelijkheid om de ademverliezen te beperken bestaat erin om de verdampingsemissies af te leiden naar bijv. een actief koolfilter, vooraleer het ademventiel effectief open zou gaan. Deze beperkte impact doet zich enkel voor in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De impact neemt snel af met de afstand tot de perceelsgrens. T.h.v. de meest nabij gelegen bewoning wordt geen impact verwacht. Ook de impact inzake geur kan gewijzigd worden door het nieuwe project. Bepalend hierbij is: - geurdrempelwaarde; - vluchtigheid; - opslagcapaciteit van geurgevoelige stoffen. Onder de gehanteerde aannames van aard van de stoffen en opslagcapaciteiten, wordt t.h.v. de bewoning geen impact verwacht. Periodiek optreden van geur in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf (t.h.v. de perceelsgrenzen) kan op basis van de emissieberekeningen niet uitgesloten worden. Hier dient wel gewezen te worden op een aanzienlijke onzekerheid m.b.t. de

102 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 102 impactberekeningen (methodiek is in feite enkel geschikt om jaargemiddelde impact kwantitatief te bepalen). Uiteraard kan de impact te wijten aan de geplande uitbreiding op zich als beperkter aanzien worden dan de hierboven in kaart gebrachte cumulatieve impact van de bestaande en nieuwe installaties. IX.6. Beoordeling emissies versus NEC-/Göteborgreductiedoelstellingen M.b.t. de reductiedoelstellingen die voor Vlaanderen van toepassing zijn, kan gesteld worden dat de NO x -emissies bij volledige invulling van de geplande activiteiten niet relevant te noemen zijn. De meest relevante toename (bij maximaal vergunde situatie) omwille van de uitbreiding situeert zich wel ten aanzien van de VOS-emissies. Voor het realistisch scenario kan gezien de quasi verdubbeling van de capaciteit met grootteorde een verdubbeling van de emissies rekening gehouden worden, maar zelfs dan nog blijft de bijdrage van het bedrijf verwaarloosbaar. Tabel IX-17: Overzicht emissies in relatie tot de Göteborg-drempelwaarden 2020 Vlaanderen Stationair (kton) bijdrage Geplande situatie (kton) NO x ,002 SO PM 2,5 6.7 VOS ,01 NH IX.7. Milderende maatregelen Gezien de verwaarloosbare tot hooguit beperkte impact worden er ten aanzien van dit project geen extra milderende maatregelen noodzakelijk geacht dan de emissiereducerende maatregelen die reeds in het project geïntegreerd zijn. Op basis van de gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor benzeen kan wel nog aanbevolen worden om bij de opslag van meer dan m³ zeer vluchtige stoffen (zijnde stoffen met dampspanning hoger dan 13.3 kpa bij 35 C, die tegelijk (zeer) giftig zijn of behorend tot CMR-stoffen), de opslag in de mate van het mogelijke te voorzien in die opslagtanks met overdrukventielen met hogere insteldruk van meer dan 50 mbar, behoudens wanneer specifieke maatregelen getroffen worden om ook de ademverliezen sterk te beperken op basis van nageschakelde technieken (zoals bijv. actief koolfilter / scrubber of andere). Gezien bij de geplande uitbreiding reeds opslagtanks voorzien worden met uitgebreide mogelijkheden om de VOS-emissies te beperken, inclusief ademventielen van minimaal 13 kpa, worden er ten aanzien van de opslagtanks bij de geplande uitbreiding geen bijkomende (t.o.v. de reeds voorziene) milderende maatregelen meer noodzakelijk geacht.

103 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 103 IX.8. Post-monitoring Er dient uiteraard voldaan te worden aan de wettelijke meetverplichtingen zoals bepaald door VLAREM II ten aanzien van alle relevante geleide bronnen. Behoudens deze verplichtingen wordt geen bijkomende post-monitoring noodzakelijk geacht. IX.9. Leemten in de kennis De te verwachten VOS-emissies kunnen niet nauwkeurig beoordeeld worden gezien niet concreet geweten is welke stoffen (met doorzet) in de toekomst zullen opgeslagen worden. Om voldoende invulling te kunnen geven aan de impactbeoordeling worden dan ook verschillende scenario s in kaart gebracht. Een andere leemte in de kennis is het onvoldoende nauwkeurig inzicht in de kwantitatieve diffuse emissies (grootte, locatie, hoogte, periodiciteit), die mogelijks in belangrijke mate bepalend kunnen zijn voor de totale impact van het bedrijf. Verder laat het IFDM-model niet toe om de realistische emissieperioden in te voeren m.b.t. de VOS-emissies wat een hogere onzekerheid met zich meebrengt ten aanzien van de impactberekeningen. Deze onzekerheid is nog aanzienlijk groter voor de geurberekeningen gezien hier de P98-waarde dient beoordeeld en niet de jaargemiddelde bijdrage. Ook het niet beschikbaar zijn van gegevens m.b.t. de luchtkwaliteit van specifieke VOS kan als leemte aangeduid worden. Omwille van de beperkte impactbijdrage kan men stellen dat het niet beschikbaar zijn van achtergrondconcentraties geen invloed heeft op de impactbeoordeling.

104 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 104 X. DISCIPLINE WATER X.1. Afbakening studiegebied Het studiegebied bestaat uit het projectgebied en de dokken waarin alle water geloosd wordt. Dit betreft specifiek het 4de Handelsdok, het Leopolddok en het Hansadok. X.2. Significantiekaders De significantie van de effecten wordt bepaald rekening houdend met een nieuw beoordelingskader opgenomen in het Richtlijnenboek water van LNE dienst MER. Hierna volgend wordt het significantiekader weergegeven ter beoordeling van de significantie van impact van de lozing van gezuiverd afvalwater. Onderscheid wordt gemaakt tussen beoordeling voor lozing op oppervlaktewater en lozing op riool. X.2.1. Beoordelingskader voor lozen op oppervlaktewater: permanente (jaargemiddelde) impact Onderstaand significantiekader heeft betrekking op de totale impact in de geplande situatie. Dit gegeven is belangrijk bij het vastleggen van de gradaties in significantiebeoordeling. Het significantiekader verwijst naar de bijdrage van de lozing tot de gehanteerde toetsingswaarden, m.a.w. de significantie van de lozing wordt bepaald door de mate waarin de lozing al dan niet aanleiding kan geven tot het overschrijden van de toetsingswaarden. Als algemene regel geldt dat een bijdrage van meer dan 10 % minstens als relevant beoordeeld wordt, tenzij uit beschikbare gegevens blijkt dat de huidige immissieconcentratie lager is dan de helft van de toetsingswaarde. In dit geval wordt een bijdrage van meer dan 20 % als relevant beoordeeld. Deze beoordelingsmethodiek laat afdoende toe om te oordelen of de totale in de toekomst geloosde vuilvrachten op zich al dan niet (mede) een overschrijding van de toetsingswaarden kunnen veroorzaken, wat het beoordelingscriterium blijft om aanvullende (milderende) maatregelen voor te stellen. In onderstaande tabellen worden de toetsingswaarden opgenomen die bij de impactbeoordeling gehanteerd worden. Tabel X-1: Toetsingskader discipline oppervlaktewater Totale bijdrage lozingen (X) vs. toetsingswaarde Huidige, immissiekwaliteit (Y) 1 < X < 10 % 10 % X < 20 % X 20 % vs. toetsingswaarde Y < 50 % % Y < 75 % Y 75 % : beperkte bijdrage / -2: relevante bijdrage / -3: belangrijke bijdrage Y: gemiddelde immissiekwaliteit

105 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 105 Toetsingswaarde: milieukwaliteitsdoelstelling VLAREM II Er wordt beoordeeld t.o.v. de richtwaarden, milieukwaliteitsnormen (= MKN) voor een zogenaamd licht brak meer, welke vanaf 2015 van kracht worden voor de lozing in de havendokken van Antwerpen, die verder uitmonden in de Schelde. Deze waarden worden, waar relevant, aangevuld met milieukwaliteitsnormen voor rivieren en meren voor de zware metalen. Hier dient wel aangegeven te worden dat de doelstellingen m.b.t. de zware metalen betrekking hebben op de opgeloste fracties, terwijl de concentraties in het geloosde afvalwater betrekking hebben op de totale concentraties. X.2.2. Beoordelingskader voor lozen op oppervlaktewater: tijdelijke (worst case) impact Deze tijdelijke (worst case) impact is bedoeld om de piekeffecten in te schatten. De maximale concentratieverhoging Cv,x,max (mg/l) in het oppervlaktewater wordt berekend aan de hand van de 10e percentiel-debietswaarde van de waterloop QW,10P (m³/d) en het maximum dagdebietqa,max (m³/d). De impact voor pieklozingen / laag debiet ontvangende water wordt anders beoordeeld dan de jaargemiddelde impact. De beoordeling van de worstcase impact is er op gericht om na te gaan of onder bepaalde/tijdelijke omstandigheden de lozing aanleiding kan geven tot een relevant / onaanvaardbaar effect. De gehanteerde beoordelingskaders worden hieronder weergegeven naargelang de betrokken stof betrekking heeft op al of niet gevaarlijke stoffen. GEVAARLIJKE STOFFEN Voor gevaarlijke stoffen betekent dit een beoordeling of de lozing onder bepaalde omstandigheden aanleiding kan geven tot acuut ecotoxicologische effecten. Tabel X-2: Beoordelingskader oppervlaktewater tijdelijke (worst case) impact voor gevaarlijke stoffen Criterium Gemodelleerd concentratieverhoging 0.5 x TW Gemodelleerde concentratieverhoging > 0.5 x TW en TW Gemodelleerd concentratieverhoging> TW Beoordeling beperkt tijdelijk effect relevant (aanvaardbaar) tijdelijk effect belangrijk (onaanvaardbaar) tijdelijk effect potentieel risico op acuut toxische effecten De toetsingswaarde TW bestaat in dit geval uit maximale milieukwaliteitsdoelstellingen. Gezien voor dit scenario gewerkt wordt met het 10-percentiel debiet van het oppervlaktewater zal de gemodelleerde waarde zich slechts in een uiterst gering aantal gevallen voordoen en alleszins in ruim minder dan 10 % van de gevallen.

106 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 106 NIET-GEVAARLIJKE STOFFEN Voor niet gevaarlijke stoffen betekent dit een beoordeling of de lozing onder bepaalde omstandigheden aanleiding kan geven tot regelmatige overschrijdingen van de kwaliteitsdoelstelling waardoor op jaarbasis de kwaliteitsdoelstelling meer dan 10 % van de tijd overschreden wordt. Tabel X-3: Beoordelingskader oppervlaktewater tijdelijke (worst case) impact voor nietgevaarlijke stoffen Criterium Gemodelleerde concentratieverhoging 0.5 x TW Gemodelleerde concentratie verhoging > 0.5 x TW en TW Gemodelleerde concentratieverhoging > TW en frequentie van voorkomen < 10 % op jaarbasis Gemodelleerde concentratieverhoging > TW en frequentie van voorkomen > 10 % op jaarbasis Beoordeling verwaarloosbaar tijdelijk effect beperkt tijdelijk effect relevant tijdelijk effect belangrijk (onaanvaardbaar) tijdelijk effect het tijdelijk effect vormt op zich aanleiding tot het niet respecteren van de kwaliteitsdoelstelling op jaarbasis X.3. X.3.1. Referentiesituatie Watersysteem Er zijn twee lozingspunten (zie rioleringsplan in bijlage 1 figuur B.I.1.): - lozingspunt lp1 voor het lozen van niet-verontreinigd hemelwater en niet-verontreinigd condenswater uit de tankenparken. Dit hemelwater dient niet beschouwd dient te worden als bedrijfsafvalwater of verontreinigd hemelwater, indien voor geen enkele relevante parameter een lozingsnorm wordt overschreden. In dat geval kan deze lozing gewoon beschouwd worden als een lozing van hemelwater en is er geen vergunnings- of meldingsplicht; - lozingspunt lp2 voor het lozen van bedrijfsafvalwater met meetgoot (VLAREMvergund).

107 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 107 Alle afvalwater en proper hemelwater wordt uiteindelijk geloosd in het insteekdok, gelegen tussen het 5e Havendok en het Leopolddok (zie bijlage 1 figuur B.I.1.). De bedrijfsafvalwaterstromen voor Noord Natie Terminals bestaan uit: - opslag en verwerking afvalwater van interne cleaning in een IWZI (fysicochemie, biologie, slibverwerking); - behandeling en lozing van huishoudelijk afvalwater via dezelfde IWZI. Opm. Het nieuwe dispatchgebouw dat in de toekomst zal gebouwd worden op het einde van kaai 253 zal het huishoudelijk afvalwater zuiveren in een IBA. Het is ook de bedoeling om een bijkomend lozingspunt in de dokken te voorzien voor het lozen van het hemelwater van de nieuwe tankenparken M, N, O, P en Q. Het afvalwater van het nieuwe kantoorgebouw aan de logistieke zone (kaai 225) zal ofwel via een nieuwe KWZI gezuiverd worden ofwel overgepompt worden naar de interne waterzuiveringsinstallatie. X.3.2. Rioleringssysteem Afvalwater: Noord Natie Terminals beschikt over een uitgebreide waterzuiveringsinstallatie, waar de waswaters van de tanks, het regenwater dat binnen de tankenparken valt, de productlekken e.a. zuivert en loost in oppervlaktewater. Er zijn geen rechtstreekse verbindingen tussen de tankenparken en het oppervlaktewater of de openbare riolering zodat onvoorziene vervuiling door afvalwater afkomstig van de parken niet kan gebeuren. Alle afvalwater (huishoudelijk en bedrijfsafvalwater) wordt gezuiverd in de waterzuiveringsinstallatie (= WZI) van Noord Natie Terminals. Deze bestaat uit een fysico-chemisch en een biologisch behandelingsgedeelte. De waterzuiveringsinstallaties worden dagelijks opgevolgd en gecontroleerd. Ook is het bedrijf uitgerust met een laboratorium waarin minstens éénmaal per week een volledige analyse gebeurt op het inkomende en geloosd afvalwater. De volgende afvalwaters op het bedrijfsterrein van Noord Natie Terminals kunnen onderscheiden worden: - Regenwaters en condenswaters verzameld binnen de tankenparken: Condenswater is afkomstig van het opwarmen van tanks: vele opslagtanks zijn uitgerust met verwarmingsspiralen, zodat een product (op vraag van de klant) kan opgewarmd worden. Dit is nodig bij stollende of visceuze producten. Hiervoor beschikt de terminal over 2 stoomketels. Ook kan er verwarmd worden met warm water. Dit zijn proper water circuits waarbij er in principe geen contact met het product kan optreden. Het condenswater, afkomstig van het opwarmen van de tanks wordt in de tankenparken opgevangen en samen met het regenwater geloosd als dit proper is of samen verwerkt op de waterzuivering. - Waters afkomstig van de reiniging van de eigen tanks, pompen, leidingen,. Bij de reiniging van de tanks (tussen twee soorten producten in of tussentijds op vraag van de eigenaar van het product in de tanks (de klant) en bij onderhoud ontstaat afvalwater. Ook bij allerlei interne reinigingen van leidingen, pompen, slangen e.d. komt afvalwater vrij. Dit zogenaamde kuiswater wordt via een daartoe bestemd leidingnet overgepompt naar de afvalwaterbuffertanks van de fysico-chemische waterzuivering voor interne behandeling. De buffertank voor de fysico-chemie heeft een opslagcapaciteit van 450 m³. Vanuit de fysico-chemie wordt het water gepompt naar de 2e fase namelijk de biologische zuivering. De buffertanks voor de biologie

108 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 108 hebben een capaciteit van 3200 m³, die bijkomend ook gebruikt worden als extra buffercapaciteit bij overvloedige regenval en dienen ook om calamiteiten op te vangen. Voor sommige producten wordt, omwille van hun eigenschappen (bv. wateroplosbare producten), gereinigd in één van de eigen tankwagens en vervolgens in andere buffertanks gepompt in afwachting van afvoer. Voor de tankenparken die niet beschikken over een kuisleidingnet, maakt men ook gebruik van één van de eigen tankwagens/containers. - Waters afkomstig van andere sites van Noord Natie Terminals: de afvalwaters van A4S worden ook gezuiverd indien de samenstelling van het afvalwater dit toelaat. Zo niet dan wordt dit afgevoerd voor externe verwerking. Het regenwater van A4S dat zich binnen de parken verzamelt, wordt opgepompt naar het naastliggende tankenpark TKD en naar de interne waterzuivering gepompt. - Huishoudelijk afvalwater: Het huishoudelijk afvalwater is afkomstig van een conciërgewoning, refters, douches, toiletten en burelen. In de toekomstige situatie zal het huishoudelijk afvalwater geloosd worden via een IBA of een KWZI (nieuw kantoorgebouw) naar twee afzonderlijke lozingspunten in het dok. - Geconcentreerde afvalwaters (b.v. van stoomcleaning, teveel N en P, ) worden indien nodig afgevoerd voor externe verwerking. Er worden geen afvalwaters van derden aanvaard voor verwerking (eventueel wel opslag). Algemeen worden alle mogelijk vervuilde waters naar opvangputten afgeleid van waaruit het water naar de buffertanks van de waterzuiveringsinstallatie gepompt wordt (zie ook bijlage 1 figuur B.I.1.). Dergelijke opvangputten treft men aan in de tankenparken, ter hoogte van de verlaadzones voor tankwagens en spoorwagons alsook ter hoogte van de scheepsverlaadplaatsen aan de kades waar de leidingen voor de overslag van schepen worden aangekoppeld. Naast de buffertanks voor de zuivering zijn er ook buffertanks voor afvalwaters, die niet intern kunnen verwerkt worden en die afgevoerd worden naar derden. Het betreft hierbij afvalwaters waarvoor de bestaande waterzuiveringsinstallatie niet geschikt is of bij zeer sterk geconcentreerde afvalwaters. Dit zijn vooral sterk geconcentreerde afvalwaters die afkomstig zijn van de stoomreiniging van opslagtanks voor wateroplosbare componenten. Op jaarbasis gebeuren ongeveer 60 van dergelijke reinigingen. Dit varieert echter van jaar tot jaar, afhankelijk van de activiteit. Opm.: Vermeld wordt dat, gezien de openbare weg zich uitstrekt tussen de tankkuipen, er daar ook openbare rioleringen met afvoerputten aanwezig zijn. Langs deze afvoerputten wordt enkel niet-potentieel verontreinigd hemelwater afgevoerd. X.3.3. X Afvalwater en zuivering Kwantiteit Noord Natie Terminals gebruikt ieder jaar à m³ leidingwater. Dit water wordt gebruikt voor sanitair water, kuiswater, aanmaak van product en voor de aanmaak van stoom. Een deel van de laatste stroom verdampt in de lucht.

109 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 109 Waterbalans tankterminal 2011 Leidingwater verbruik Geloosd afvalwater totaal m³ verbruikt m³ totaal m³ geloosd meetgoot sanitair m³ 2550 sanitair 2550 stoom m³ stoom na verdamping van 40 % regeneratie m³ 100 regeneratie 100 onderhoud allerlei m³ 3478 onderhoud 3478 tankcleaning m³ 1500 tankcleaning 1500 regenwater afspoelbare of vervuilde opppervlakte in m² Waterbalans tankterminal 2012 Leidingwater - verbruik Geloosd afvalwater totaal m³ verbruikt m³ totaal m³ geloosd meetgoot sanitair m³ 3000 sanitair 3000 stoom m³ stoom na verdamping van 40 % regeneratie m³ 100 regeneratie 100 onderhoud allerlei m³ 4212 onderhoud 4212 tankcleaning m³ 1500 tankcleaning 1500 regenwater afspoelbare of vervuilde opp in m² Opm. regeneratie betreft het demiwater van de ketel (behandeld via harsen). De totale hoeveelheid geloosd afvalwater bedroeg in 2012 ca m³. Dit water ontstaat uit het leidingwater en uit potentieel verontreinigd hemelwater. Deze hoeveelheid verontreinigd hemelwater varieert de laatste jaren tussen en m³ (afhankelijk van de neerslag en de eventuele verontreiniging). Hierdoor varieert de totale hoeveelheid geloosd afvalwater tussen de en m³/jaar. Het hemelwater zorgt ook voor variatie in de hoeveelheid afvalwater die dagelijks geloosd wordt. In perioden met veel neerslag is de hoeveelheid uiteraard veel groter dan in periodes zonder neerslag. Het bedrijf heeft een vergunning voor het lozen van max. 15 m³/u, 240 m³/dag en m³/jaar. Door de aanwezigheid van verschillende interne buffermogelijkheden kunnen de uur- en dagnormen nageleefd worden. De totale hoeveelheid afvalwater op jaarbasis lag tot 2012 ook steeds beneden de vergunde capaciteit. Het volledige watersysteem van Noord Natie Terminals bevat een grote buffercapaciteit. Enerzijds wordt nagenoeg alle neerslag op de site opgevangen in de inkuipingen. Daarnaast bevat het waterzuiveringssysteem nog grote buffertanks (honderden m³).

110 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 110 Hierdoor is het mogelijk om zelfs bij zeer grote neerslaghoeveelheden het afvalwater te lozen conform de vergunde debieten. Deze grote buffercapaciteit zorgt er voor dat het bedrijf voldoet aan de specifieke eisen i.v.m. buffercapaciteit voor hemelwater (b.v. Stedenbouwkundige verplichtingen). Het niet-verontreinigd hemelwater van sommige tankenparken wordt na controle rechtsreeks geloosd in de dokken. Momenteel gebeurt dit voor tankenparken H/I/K/L/M. Dit gebeurt door een staalname in geval van aanwezigheid van hemelwater, waarbij de stalen eerst visueel worden gecontroleerd. Afhankelijk van de opslagproducten in het tankenpark wordt de controle per tankenpark afgestemd. De tankenparken waar uitsluitend minerale oliën of smeeroliën worden opgeslagen wordt na de visuele controle op aanwezigheid van oliën, toestemming gegeven om te lozen. Voor de andere tankenparken wordt eerst een CZV en ph-meting uitgevoerd alvorens toestemming wordt gegeven om te lozen. X Kwaliteit De huidige lozingsnormen zijn van toepassing sinds 1/5/2005 (beslissing Deputatie d.d. 20/01/05): BZV: 25 mg/l CZV: ogenblikkelijk 400 mg/l en daggemiddelde 300 mg/l Totaal N: 60 mg/l Totaal P: 2 mg/l SS: 60 mg/l Totaal Cu: 0,1 mg/l Totaal Ag: 0,01 mg/l Opm.: Voor andere (gevaarlijke) stoffen ligt de concentratie lager dan de basiskwaliteitsdoelstellingen voor viswater en zijn dan ook niet expliciet genoemd in de VLAREMvergunningen. Ook uit de jaarlijkse analysen voor de afvalwaterheffing blijken de concentraties aan Cu en Ag steeds lager te liggen dan de detectielimiet. A) Fysico-chemische zuivering Het afvalwater wordt eerst gezuiverd in een fysico-chemie (ph-regeling, voordecantatie, coagulatie, flocculatie, flotatie). De keuze van een fysico-chemische voorbehandeling wordt gerechtvaardigd, doordat in de installatie de afvalwaters van de opslag van niet-wateroplosbare producten wordt verwerkt. Een fysico-chemische voorbehandeling vormt met dat doel een klassieke oplossing en is te beschouwen als BBT. Het geflotteerde slib wordt afgevoerd 2 slibopslagtanks van waaruit het ontwaterd wordt d.m.v. een kamerfilterpers. Het perswater wordt verder behandeld in de WZI. Voor de biologie bevindt zich een belangrijke tussenopslagcapaciteit, bestaande uit twee grote buffertanks van m³. Met dit volume kunnen ook pieken in regenafvoer worden opgevangen.

111 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 111 B) Biologische waterzuivering De biologische waterzuivering bestaat uit een laagbelast actief slib systeem bestaande uit een beluchtingstank van 293 m³ en een nabezinktank van 155 m³ en slibverwerking (slibindikkers, dosering kalkmelk en kamerfilterpers). Jaarlijks wordt ongeveer 80 à 120 ton filterkoeken geproduceerd met een gemiddelde droge stof van ongeveer 50 %. Deze filterkoeken bestaan voor 70 % uit slib van de fysico-chemische installatie en 30 % uit slib van de biologische waterzuivering. Door het bedrijf worden frequent stalen geanalyseerd van het influent en het effluent van de biologische waterzuivering. Het geloosde bedrijfsafvalwater wordt gemiddeld 2 keer per week geanalyseerd. Er is dagelijks een visuele inspectie en controle van de biologische waterzuivering, zijnde de laatste fase van de waterzuivering voor lozing in de dokken. Er worden dagelijks stalen genomen van het influent en effluent van de biologische waterzuivering. Er wordt gemiddeld 2 keer per week op deze stalen een analyse gedaan van de belangrijkste parameters namelijk CZV en ph. Ook gebeuren wekelijks N- / P- en BOD-analysen op het in- en effluent. Deze analysen samen met de visuele controle zijn voldoende als controle op de lozing van het bedrijfsafvalwater. Er dient wel op gewezen te worden dat deze eigen analysen (geen erkend labo) gebruikt worden als beheersinstrument en deze niet uitgevoerd worden conform de VLAREMmethodiek voor controle op afvalwater. Een verhoogde onzekerheid is dus zeker van toepassing. De resultaten van de eigen metingen van het effluent uit 2012 en 2013 (deel) zijn: Voor 2013 bedraagt voor CZV op de eigen metingen de 98P-waarde 174 mg/l en de standaarddeviatie 42 mg/l ter liter. Deze spreiding toont aan dat de huidige normering voor CZV noodzakelijk is. Voor de parameters N-totaal en P-totaal zijn enkel de officiële meetgegevens van de meetcampagnes voor de heffing bruikbaar. Over de jaren 2012 en 2013 bedraagt het gemiddelde voor N-totaal 8,8 mg/l en 1,3 mg/l voor P-totaal. Voor de metalen zijn alle analysen lager dan de detectielimiet m.u.v. zink waarvan het gemiddelde 0,9 mg/l bedroeg. Hieruit blijkt duidelijk dat voor de belangrijke parameters de huidige normen gehaald worden. Dit betekent dat de volledige IWZI voldoende zuivert.

112 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 112 X.3.4. Beschrijving van het hydrologisch netwerk Het bedrijfsafvalwater van Noord Natie Terminals wordt geloosd in het insteekdok gelegen tussen het 4e Havendok en het Leopolddok. Meetpunt VMM LP2 Noord Natie Terminals Figuur X-1: Lozingspunt lp2 (bedrijfsafvalwater nr ) en meetpunt VMM Waterkwaliteit (nr ) (bron: VMM Geoloket) De kwaliteitsdoelstelling van dit oppervlaktewater betreft viswaterkwaliteit. Het water in de dokken wordt toegevoerd via het Albertkanaal, RWZI s, Kreekraksluizen, Pompstation Noordland, pompstation Verlegde Schijn en watertoevoer via de rioleringen van de zeesluizen. Het water uit de dokken wordt geloosd in de Schelde via de sluizencomplexen. Er is een beperkte stroming in de dokken in noordelijke richting (mededeling Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen 2005). Volgens het Havenbedrijf stroming bedraagt in het Hansadok gemiddeld 13 m³/sec. Gezien de afvoer gebeurt via versassingen en deze slechts over een relatief korte periode plaatsvinden, en omdat het dokpeil enkel gecorrigeerd wordt wanneer nodig, is er nooit een constant debiet aanwezig. Het werkelijk debiet zal volgens het Havenbedrijf dan ook sterk variëren rond bovenvermeld gemiddelde.

113 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 113 Noord Natie Terminals Figuur X-2: Waterstromingen in de dokken Rechteroever (bron: VMM) De dokken behoren tot het bekken van de Beneden-Schelde (waterlichaam 37). Een belangrijk aspect bij de kwaliteitsbeoordeling van een beek of waterloop zijn de structuurkenmerken van de waterloop. Deze zijn van levensbelang voor aquatische fauna en flora. De structuurkenmerken zijn even belangrijk voor de samenstelling van de levensgemeenschappen in de waterloop als de fysisch-chemische en biologische waterkwaliteit, die verder in de tekst besproken wordt. Een goede waterkwaliteit alleen is immers nog geen garantie voor een gunstige ontwikkeling of handhaving van de fauna en flora in en om de beek. Voor de beoordeling van de structuurkwaliteit van een waterloop worden verschillende kenmerken geëvalueerd (Bervoets et al., 1990) maar voor het ontvangende oppervlaktewater (kanalen) zijn deze in feite niet bruikbaar.

114 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 114 X.3.5. Oppervlaktewaterkwaliteit: toetsing t.o.v. kwaliteitsnormen Gezien de stroming in noordelijke richting verloopt, is het meetpunt in het Hansadok het meest relevant voor onderhavig MER. De resultaten van dit meetpunt worden hieronder weergegeven in Tabel X-4 en Tabel X-5 (bron: meetdatabank water van de VMM zie ook Figuur X-1 voor de ligging van het meetpunt). Tabel X-4: Toets viswaterkwaliteit 2013

115 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 115 Tabel X-5: Toets basiswaterkwaliteit 2013 Uit deze meest recente metingen voor de locatie Hansadok blijkt duidelijk dat voor de meeste parameters de kwaliteit voldoet aan de basiskwaliteit en aan de viswaterkwaliteit. Enkel voor nitriet voldoet het water niet aan de viswaterkwaliteit. Enkel de parameters parameter o-po4 voldoet niet aan de basiskwaliteitsdoelstellingen. De parameter o-po4 voldoet niet aan de basiskwaliteitsdoelstellingen. Ook enkele andere parameters die te wijten zijn aan de infiltratie van zout water in de dokken (chloriden, sulfaten, geleidbaarheid) zorgen er voor dat deze waarden uiteraard boven de basiskwaliteitsdoelstellingen liggen maar deze hebben verder geen verband met de activiteiten van Noord Natie. Globaal gezien is de kwaliteit van de Antwerpse dokken reeds van een zeer behoorlijk niveau. De waterkwaliteit van de Antwerpse Dokken op de rechteroever en het Schelde- Rijnverbindingskanaal wordt vooral bepaald door de kwaliteit van het Albertkanaal, maar ook door deze van verbetering van de kwaliteit van het Scheldewater en de blijvende lage impact van de bedrijfsemissies.

116 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 116 Naast deze individuele parameters wordt de kwaliteit beoordeeld op basis van de Pratiindex volgens zuurstof. Tabel X-6: Beoordelingsklassen voor de basis Prati-index. Klasse Index Beoordeling 1 0,1 1 Niet verontreinigd 2 >1 2 Aanvaardbaar 3 >2 4 Matig verontreinigd 4 >4 8 Verontreinigd 5 >8 Zwaar verontreinigd 6 >16 Zeer zwaar verontreinigd Figuur X-3: Prati index De huidige waterkwaliteit in de kanalen is aanvaardbaar (2010) tot niet-verontreinigd (2011). Opm.: De biologische kwaliteit van het oppervlaktewater wordt beschreven met de Belgische Biotische Index. Vermits het water van de dokken brak is, kan er geen biotische index (BBI) op worden bepaald. Er zijn dan ook nagenoeg geen gegevens over de biologische kwaliteit op basis van macro-invertebraten (m.u.v. 2011). De Antwerpse Dokken zijn ook niet opgenomen in het monitoringmeetnet voor de visstand van de Vlaamse oppervlaktewaters die in 2001 is van start gegaan en wordt uitgevoerd door het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.

117 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 117 X.3.6. Impactbeoordeling referentiesituatie Dagelijks wordt gemiddeld 142 m³ gezuiverd afvalwater geloosd (op basis van een jaartotaal van m³). Per uur is dit ongeveer 6 m³. Het debiet van het Hansadok bedraagt gemiddeld 13 m³/s. Het aandeel van het geloosde afvalwater op het totale debiet bedraagt dus 0,3 %. Dit kan beschouwd wordt als niet significant. Voor wat betreft het aandeel van de verontreiniging voor de relevante parameters kan geconcludeerd worden dat de lozingen van Noord Natie Terminals op de dokken moet beschouwd worden als gering en niet-significant (zie richtlijnenboek water). Tabel X-7: Effectbepaling en evaluatie referentiesituatie Hansadok (zie MER 2006) 13 debiet m³ lozing BAW door Noordnatie Parameter huidige lozingsvoorwaarden gemiddelde concentratie lozing Noordnatie in mg/l gemiddelde concentratie impact in mg/l door lozing op Hansadok (gemiddeld debiet) X = relatieve impact t.o.v. toetsings-waarde (%) bij gemiddeld debiet lozing en waterloop Y = gemiddelde % concentratie waterloop t.o.v. doelstelling (d.i. kwaliteit MET lozing NV) jaardebiet referentiesituatie m³ mg/l mg/l % % zwevende stoffen 60 19,0 0,002 0, BZV als ,5 0,001 0, CZV als ,0 0,006 0, fosfor totaal als P 2 1,30 0,000 0, stikstof totaal als N 60 8,8 0,001 0, beoordelingskader achtergrond bij toetsingskader < 50 % beoordelingskader achtergrond bij toetsingskader % beoordelingskader achtergrond bij toetsingskader > 75 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop < 1 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop 1 < X < 10 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop 10 % < X < 20 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop X > 20% Toetsing effect referentiesituatie Opmerking 1: een theoretisch scenario waarbij een dagelijks debiet van 240 m³ iedere dag zou voorkomen is niet relevant. Een dergelijk hoog debiet komt enkel voor wanneer het zeer veel regent. Dit kan nooit iedere dag voorkomen. Bovendien betekent veel neerslag wel veel water maar niet dat de vuilvracht ook toeneemt. Deze is immers te wijten aan de activiteit overslag en deze is onafhankelijk van de hoeveelheid neerslag. In het kader van de wetgeving met betrekking tot de lozing van afvalwater uit VLAREM I en VLAREM II was een vergunning waarin rekening gehouden werd met het maximale debiet echter wel noodzakelijk. Opmerking 2: gezien het aantal lozingsdagen minimaal 300 per jaar bedraagt en er dagelijkse verschillen in hoeveelheden optreden o.a. omwille van klimatologische omstandigheden is er in de analyse uitgegaan van 365 lozingsdagen per jaar zonder dat dit iets verandert aan de impact.

118 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 118 X.4. Toekomstige situatie In de toekomstige situatie zal de toename van de hoeveelheid afvalwater voornamelijk te wijten zijn aan een toename van potentieel verontreinigd hemelwater van de nieuwe tankenparken (toename oppervlakte verharding). Eventueel zal ook de hoeveelheid spoelwater toenemen door de toename van het aantal tanks en de opslagcapaciteit. Dit is echter niet te begroten. Indien deze tanks steeds voor hetzelfde product zouden gebruikt worden zal deze hoeveelheid niet toenemen. De toename van de hoeveelheid geloosde vuilvracht is dus nog minder exact te begroten. De waterzuiveringsinstallatie is voldoende groot gedimensioneerd zodanig dat een eventuele toename van de hoeveelheid afvalwater en/of vuilvracht kan verwerkt worden. De slibbelasting van de biologische zuivering is zeer laag zodat zelfs een toename van de vuilvracht met 20 % geen negatieve gevolgen zal hebben op het zuiveringsrendement van de biologische waterzuivering. In de toekomst zal het sanitair afvalwater worden geloosd na zuivering in een KWZI (nieuw kantoorgebouw) en een IBA (dispatchgebouw). Voor de analyse van de effecten kunnen we uitgaan van een maximale toename van de hoeveelheid te lozen water tot m³/jaar (max. 360 m³/dag). Dit is een worst-casebenadering. Deze tijdelijke (worst case) impact is bedoeld om de piekeffecten in te schatten. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de tijdelijke worst-case-impact ook te verwaarlozen is. Voor wat betreft het aandeel van de verontreiniging voor de relevante parameters kan geconcludeerd worden dat de lozingen van Noord Natie Terminals op de dokken ook in de toekomstige situatie moet beschouwd worden als gering en niet-significant. Tabel X-8: Effectbepaling en evaluatie toekomstige situatie bij een max. debiet van m³/jaar. Hansadok (zie MER 2006) 13 debiet m³ lozing BAW door Noordnatie Parameter huidige lozingsvoorwaarden gemiddelde concentratie lozing Noordnatie in mg/l gemiddelde concentratie impact in mg/l door lozing op Hansadok (gemiddeld debiet) X = relatieve impact t.o.v. toetsings-waarde (%) bij gemiddeld debiet lozing en waterloop Y = gemiddelde % concentratie waterloop t.o.v. doelstelling (d.i. kwaliteit MET lozing NV) Toetsing effect referentiesituatie jaardebiet toekomstig debiet m³ mg/l mg/l % % zwevende stoffen 60 19,0 0,005 0, BZV als ,5 0,002 0, CZV als ,0 0,012 0, fosfor totaal als P 2 1,30 0,000 0, stikstof totaal als N 60 8,8 0,002 0, zware metalen, totale concentraties µg/l µg/l µg/l % % koper 100 0,000 0,000 0, zink 900,000 0,220 1, zilver 10 0,0 0,00 0, beoordelingskader achtergrond bij toetsingskader < 50 % beoordelingskader achtergrond bij toetsingskader % beoordelingskader achtergrond bij toetsingskader > 75 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop < 1 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop 1 < X < 10 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop 10 % < X < 20 % beoordelingskader relatieve impact t.o.v. toetsingswaarde bij gem. debiet lozing en waterloop X > 20%

119 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 119 Ook voor de parameters waarbij de kwaliteitsdoelstelling (o-fosfaat) niet gehaald worden is het aandeel niet relevant in de toekomstige situatie. De bestaande buffercapaciteit in het volledige systeem (tankenpark en buffertanks in de WZI) zijn meer dan groot genoeg om de huidige en toekomstige debieten ten gevolge van neerslag te bufferen. Het debiet van de vergunde lozing dient in het kader van de uitbreiding niet gewijzigd te worden. Er is enerzijds een toename door de uitbreiding maar anderzijds een afname door de afkoppeling van niet-verontreinigd hemelwater. De waterzuiveringsinstallatie is voldoende groot gedimensioneerd. Het gezuiverde sanitaire afvalwater zal, via twee afzonderlijke lozingpunten, in het dok geloosd worden. De zuivering zal gebouwd en geëxploiteerd worden conform de VLAREM-II-voorwaarden voor lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater. De effecten van de lozing van het gezuiverde afvalwater op de kwantiteit en de kwaliteit van het oppervlaktewater kan dan ook als verwaarloosbaar beschouwd worden. Gezien de extra verharding die voorzien wordt (nieuwe gebouwen, nieuwe tankenparken) dient ook voldaan te worden aan de Gewestelijke hemelwaterverordening, zo niet kan geen bouwvergunning afgeleverd worden. Onderbouwing van deze gegevens dient cf. de wettelijke verplichtingen mee met de bouwaanvraag ingediend te worden. Gezien de ligging midden op een schiereiland midden in het dokkengebied en de buffering van het hemelwater in de tankenparken zelf, kan er van uitgegaan worden dat er geen negatieve effecten m.b.t. de Watertoets kunnen optreden. X.5. Leemtes in de kennis De biotische index is niet gekend over langere periode voor het dokwater in de omgeving van het studiegebied. Gezien de niet relevante impact van de lozingen van Noord Natie Terminals op de kwaliteit van het dokwater heeft deze leemte in de kennis geen relevante invloed op de conclusies. De exacte stromingen in de dokken. Op basis van de fragmentair beschikbare informatie van het Havenbedrijf kon toch een impactberekening uitgevoerd worden. De exacte stromingen in het Leopolddok en het 4de Handelsdok zijn ook bij het Havenbedrijf niet gekend. Gezien de stroming in noordelijke richting konden de gegevens van het Hansadok echter gebruikt worden waardoor de leemte in de kennis geen relevante invloed heeft op de conclusies. Ook is er geen exacte informatie beschikbaar over de lage P10-debieten in de dokken. Gezien de zeer lage restverontreiniging t.o.v. de grote inhoud van de dokken kan er niet verwacht worden dat de worst-case-situatie bij deze lage debieten enige relevantie heeft. X.6. Milderende maatregelen Geen. X.7. Post-evaluatie Geen.

120 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 120 X.8. X.8.1. Elementen van de watertoets Effecten op de waterkwantiteit Grondwater: er is geen effect op de grondwaterkwantiteit. Oppervlaktewater: er is geen effect op de oppervlaktewaterkwantiteit. De huidige en toekomstige hoeveelheid is zeer gering waardoor op het ontvangende water (d.i. kanaal dokken Antwerpen Rechteroever) geen relevante debietseffecten kunnen ontstaan (o.a. belangrijk i.v.m. overstromingen). Bovendien heeft het bedrijf een zeer grote buffercapaciteit op het terrein zowel in de tankenparken als in de buffertanks van de WZI. X.8.2. Effecten op de waterkwaliteit Grondwater: er zijn geen effecten mogelijk op de grondwaterkwaliteit indien de bodembeschermende maatregelen zoals ze voorzien zijn in VLAREM en het Bodemsaneringsdecreet geïmplementeerd zijn. Oppervlaktewater: uit de impactanalyse blijkt duidelijk dat de invloed niet-significant is. X.8.3. Effecten op de structuur van de waterloop Gezien het voorgaande, is het duidelijk dat dit niet van toepassing is in onderhavig project: er zijn geen effecten te verwachten. X.8.4. Effecten op de aquatische fauna en flora Er zijn geen effecten op de aquatische fauna en flora, noch in het projectgebied, noch in de omgeving.

121 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 121 XI. XI.1. DISCIPLINE BODEM Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt beperkt tot het bedrijfsterrein van Noord Natie Terminals N.V. XI.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie Bij de discipline bodem worden zowel de bodem als het freatisch grondwater bestudeerd. De belangrijkste effecten op de bodem zijn te verwachten accidentele lozingen (morsverliezen, tijdelijke lekkages, calamiteiten). In het bijzonder komt hierbij ook de potentiële verontreiniging van de bodem door gevaarlijke stoffen bij het overslaan van stoffen als gevolg van emissies/immissies en in geval van calamiteiten. Aandacht wordt besteed aan mogelijke veranderingen in bodemeigenschappen (o.a. wegens bemaling en grondverzet in de aanlegfase van de tankenparken N, O, P en Q en bij aanleg van het nieuw te bouwen kantoorgebouw). Overige effecten zijn te verwaarlozen met als mogelijke uitzondering depositie vanuit de lucht. Op basis van bestaande literatuur- en archiefgegevens wordt een beschrijving gegeven van de huidige toestand van het studiegebied met betrekking tot het bodem- en grondwatermilieu. Hiertoe worden volgende gegevens geraadpleegd/verzameld: - In de tijd verspreide en voortschrijdende bodemonderzoeken vanaf 1994 (zie volledige en gedetailleerde lijst onder VI.3); - Afbreekbaarheid van de oliecomponenten uitgevoerd op de Noord Natie Tankterminal Kaai 237, maart 1996; - Overzicht van gebruikte stoffen met risico s voor bodemverontreiniging; - Detailplan van het terrein met situering van de activiteiten en kritische locaties van de deelterreinen en van boringen en peilputten; - Bodem en grondwatergegevens opgenomen in Databank Ondergrond Vlaanderen: geologisch profiel, aanwezigheid van bestaande oppervlaktewinningen in het studiegebied, boringen, sonderingen, peilputten; - Bodemkaart + verklarende tekst; - Geologische kaart (1/ en 1/50.000) + overlays + toelichtende tekst; - Kwetsbaarheidskaart grondwater; - Topografische kaarten Antwerpen; - Gegevens bij OVAM zoals register van verontreinigde gronden en register van OBO s, BBO s en BSP in het studiegebied; - Literatuurgegevens: bijv. aanwezigheid van natuurgebieden en/of andere gebieden die gevoelig zijn voor veranderingen in waterstand en/of waterkwaliteit; - Richtlijnenboek Deel 6: Algemene methodologie discipline bodem (2008).

122 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 122 XI.3. XI.3.1. Beschrijving en beoordeling van de referentiesituatie Administratieve en juridische kenmerken Volgens de grondwaterwinningskaarten in de inventaris betreffende de afbakening van waterwingebieden van de provincie Antwerpen, 1997, uitgegeven door de toenmalige AMINAL afdeling Water, ligt het terrein niet in een beschermingszone (I, II of III) van een drinkwaterwinning. In een straal van 5 km rond Noord Natie Terminals komt geen drinkwaterwinning voor (zie ook DOV en Geo-vlaanderen VHA). XI.3.2. Pedologie, geologie en hydrogeologische opbouw De gronden waarop de tankenparken en de bedrijfsgebouwen van Noord Natie Terminals zich bevinden zijn in het verleden opgespoten met zand boven op de bestaande alluviale klei. Onder de polderklei bevindt zich een tertiaire watervoerende zandformatie uit het Mioceen met een dikte van ongeveer 20 m die zelf gelegen is op de stevige, niet doorlatende kleiformatie van Boom die ter hoogte van het industrieterrein waarop Noord Natie Terminals zich bevindt, ligt op ongeveer 30 m diepte. Onderstaand schema (Tabel XI-1) geeft een benaderend beeld van de lokale opbouw. Tabel XI-1: Schema van lokale geologie en hydrogeologie m-mv Chronostratigrafie benaming laag samenstelling geohydrologie 0-3 Quartair opgespoten zand zand matig grof met schelpjes doorlatend, watervoerend 3-10 alluviale polderafzettingen lichtgrijze kalkrijke klei tot kleiig zand niet doorlatend, niet Tertiair Formatie van Lillo grijsgroen fijn zand, glauconiethoudend watervoerend doorlatend, watervoerend Formatie van Kattendijk Vanaf 30 m Formatie Boom van donkergrijze groengrijze fijne glauconiethoudende zanden, kalkhoudend donkerbruine vaste zand- en silthoudende klei doorlatend, watervoerend niet doorlatend, niet watervoerend Het totale bedrijfsterrein is ruim 22 ha groot. Het terrein is praktisch volledig verhard. De straten zijn verhard met kasseien of asfalt (nieuwere gedeelten). Op sommige plaatsen zijn de kasseien vervangen door klinkers. De tankenparken zijn volledig ingekuipt. De ondergrond is verhard met beton. De meeste tankenparken zijn vloeistofdicht gemaakt met een folie. Het bodemprofiel van de toplaag wordt weergegeven in Tabel XI-2.

123 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 123 Tabel XI-2: Bodemprofiel van de toplaag Gemiddelde diepte Beschrijving bodemprofiel (cm-mv) Matig fijn bruin zand, matig schelphoudend Matig fijn groen zand, matig kleiig, matig schelphoudend Zeer fijn groen zand, matig schelphoudend Op basis van de hydrogeologische opbouw zijn er twee watervoerende lagen aanwezig welke gescheiden zijn door de alluviale polderklei. Volgens de toenmalige AMINAL zijn er drie gegunde waterwinningen (twee klasse 1 en één klasse 2) in een straal van twee km van Noord Natie Terminals. De waterwinningen hebben een beperkt debiet (respectievelijk m³ voor Katoennatie, m³ voor Vopak en m³ voor ABES per jaar) en onttrekken water uit een verschillende watervoerende laag ((één uit de oppervlakkige laag (ongeveer 1 m) en twee uit de dieper gelegen laag (26-30 m)). De waterwinning van ABES is reeds enkele jaren (sinds 2000) niet meer in gebruik. De waterwinning van Vopak is eigenlijk een beheersmaatregel om verspreiding van verontreinigd grondwater te voorkomen. Volgens de grondwaterkwetsbaarheidskaart ligt het terrein in een gebied geklasseerd als zeer kwetsbaar, Ca1. Dit wil zeggen dat de watervoerende laag als zeer kwetsbaar beschouwd wordt doordat ze uit zand bestaat zonder deklaag en dat de dikte van de onverzadigde zone maximaal 10 m is. De grondwaterstand is op het bedrijfsterrein is gemiddeld 1 m-mv. XI.3.3. Bodemonderzoeken uitgevoerd op de bedrijfsterreinen Op het terrein werden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd (verkennend, oriënterend en beschrijvend). Dit geldt zowel voor de oorspronkelijke terreinen van Noord Natie Terminals NV als voor het toegevoegde terrein A4S (Antwerp for Storage). XI Bedrijfsterrein Noord Natie Terminals NV Op het terrein werden verschillende onderzoeken uitgevoerd (verkennend, oriënterend en beschrijvend). Er werden op verschillende kadastrale percelen historische verontreinigingen vastgesteld. Alle onderzochte percelen op één na (269 N 5) zijn opgenomen in het register van verontreinigde gronden. Voor de beoordeling van de verontreiniging werden volgende uitgangsparameters gehanteerd. Bestemmingstype: V, industriegebied Kleigehalte: 1,8 % Organisch stofgehalte: 1,6 % XI Historiek van uitgevoerde studies en onderzoeken tot 2007 In werd er door de Bodemkundige Dienst van België, afdeling milieuconsult, een eerste bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van het vastleggen van historische 2 benaderende waarden

124 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 124 bodemverontreiniging. Er werd een bodem- en grondwaterverontreiniging aangetroffen met als belangrijkste verontreinigende parameters minerale olie en BTEX. Dit onderzoek werd niet gelijkgesteld met een oriënterend bodemonderzoek. In maart 1996 werd er op het terrein een test ter afbreekbaarheid van de oliecomponenten uitgevoerd. In december 1999 werd een verslag gemaakt van het afperkend bodemonderzoek en in juni 2000 werd een verslag gemaakt van de controlemetingen van de geplaatste peilbuizen. Al de voorgaand beschreven bodemonderzoeken zijn uitgevoerd en gerapporteerd door de Bodemkundige Dienst van België. In 2001 werd door Axtron een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd op de terreinen van Noord Natie Terminals aan de Blauwe weg 44 te Antwerpen. Op grond hiervan is de OVAM van mening dat op de terreinen van Noord Natie Terminals een historische bodemverontreiniging voorkomt die een ernstige bedreiging vormt. Door Noord Natie Terminals werd vervolgens gevraagd aan de Bodemkundige Dienst van België, afdeling Milieuconsult, een beschrijvend bodemonderzoek uit te voeren op de percelen 269 G5, 269 H7, 269 P3 van het terrein gelegen aan de Blauwe weg 44 te 2000 Antwerpen. Dit onderzoek werd in september 2002 vastgelegd in het rapport PMWD2133- beschrijvend bodemonderzoek 1ste fase - Noord Natie Kaai 237, percelen 269 G5, 269 H7, 269 Y5 en 269 P3. In juni 2003 werd door de Bodemkundige Dienst van België een rapport geschreven: Bodemonderzoek Noord Natie 237 overzicht vorige onderzoeken waarin een overzicht wordt gegeven van alle voorgaande onderzoeken die tot juni 2003 uitgevoerd zijn op de terreinen van Noord Natie Terminals Kaai 237. In juni 2003 werd een bijkomend bodemonderzoek uitgevoerd ter hoogte van de tankparken C en D. De bedoeling van dit onderzoek was enkele bijkomende gegevens te verzamelen om zich een beter en geactualiseerd beeld te vormen van de verontreinigingstoestand op en in de omgeving van de parken C en D. In 2005 werd in opdracht van Noord Natie Terminals aan Ecorem NV. een onderzoek gevraagd met als doelstelling om via het uitvoeren van een aantal bijkomende onderzoeksinspanningen de reeds in voorgaande onderzoeken gedetecteerde grondwaterverontreinigingen met minerale olie verder te onderzoeken. Hierbij werd de nadruk gelegd op de sterkst verontreinigde zones, zijnde de aanwezige drijflagen met minerale olie. In het algemeen betreffen het in de tijd gespreide doch voortschrijdende studies en onderzoeken die werden uitgevoerd op basis van de reeds bekomen resultaten en in functie van de beschikbare financiële middelen. Een overzicht van de onderzoeken: - Verkennend bodemonderzoek: Tankinstellingen Noord Natie; Kaai 237; Haven Antwerpen; december 1994, juni 1995, augustus Bodemkundige dienst van België; afdeling Milieuconsult; - Afperkend bodemonderzoek: Tank Terminal van Noord natie; Blauwe weg Kaaien 225/245; rapport PMAD99255; december Bodemkundige Dienst van België: afdeling Milieuconsult; - Verslag controlemetingen van de peilbuizen op de tankinstellingen van Noord Natie; Kaaien ; rapport PMAD0196; juli Bodemkundige Dienst van België; afdeling Milieuconsult;

125 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina Oriënterend Bodemonderzoek in opdracht van Noord Natie, onderzoekslocatie: Blauwe weg 44, 2000 Antwerpen; juli Axtron Geoconsulting N.V.; - Overzicht vorige onderzoeken-beschrijvend Bodemonderzoek fase 1-Noord Natie Kaai 237 in opdracht van Noord Natie Terminals N.V. ; rapport PMWD2133_overzicht; juni Bodemkundige Dienst van België; afdeling Milieuconsult; - Studie van de verontreinigingszones in opdracht van Noord Natie Terminals: rapport Ecorem N.V., 31 januari 2006; - Beschrijvend bodemonderzoek Noord Natie Terminals NV: rapport Ecorem december XI Overzicht resultaten van de uitgevoerde onderzoeken tot 2007 De verschillende bodemonderzoeken uit het verleden omvatten volgende percelen met aanduiding van de belangrijkste risico-inrichtingen (volgens kadastrale legger) (zie bijlage 4.1): Provincie Antwerpen Gemeente Antwerpen Sectie A Tabel XI-3: Overzicht resultaten van de uitgevoerde onderzoeken tot 2007 nummer oppervlakte Belangrijkste risico-inrichtingen perceel m² 269 G Tankenpark A en B, slibindikker, ateliers en opslag gasolie, fysico-chemische waterzuivering, kuisplaats, laad/loskaai 235, 239 en G Magazijn Noord Natie, stookplaats slibindikker, transformator 269 P Tankenpark C met sopbak tank C 269 Y Laad/loskaai L Tankenpark G1 en G2, wagon laadstation, scheepslaad/losplaats, braakliggend terrein met voormalig sluikstort (bestemd voor tankenpark H1 en H2) 269 Z Tankenpark D, biologische waterzuivering 269 W Tankenpark E 269 N Voormalige frigo s (braakliggend terrein) 269 H (weg ten zuiden van tankenpark C) 269 V Tankenpark F 269 K (weg tussen tankenpark D en F) 269 X (weg ten zuiden van tankenpark D) 269 Y Wagonlaadplaats tankenpark D 269 R4 335 Gebouw met transformator 1000 kva (PCBhoudend) 3 Perceel 269 X6 was in 2001 het nummer van de spoorwegbundel waarvan een deel tot Noord Natie behoorde. Dit nummer is in 2007 veranderd in 269 B8. Sinds 2010 is een hertekening gebeurd waarbij de perceelgrenzen afgestemd werden op de concessiegrenzen zodat perceel 269 B8 niet meer bij Noord Natie hoorde. Het perceelnummer 269 B8 is in 2010 veranderd in 269 V8.

126 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 126 De situering van de geplaatste boringen/peilbuizen van elk onderzoek is terug te vinden in bijlage 4.2 (plan O ). Het beschrijvend onderzoek omvatte bovenvermelde percelen met uitzondering van kadastraal perceel 269 R4. Anderzijds werd ook een deel van de Blauwe Weg dat in concessie is van Noord Natie Terminals in het onderzoek betrokken. Voor de percelen 269 G5, 269 H7, 269 Y5 en bijkomend ook voor perceel 269 P3 werd reeds in september 2002 een eerste fase van beschrijvend onderzoek uitgevoerd. Met het oog op het opstellen van een volledig beschrijvend bodemonderzoek werden alle noodzakelijke aanvullende onderzoekverrichtingen uitgevoerd, hetzij op voorstel van de bodemsaneringsdeskundige Ecorem, hetzij op vraag van OVAM. De bijkomende onderzoekverrichtingen betroffen grondwaterverontreiniging met benzeen en naftaleen op percelen 269 G5 en 269 K7. In dit onderzoek werden ook de nodige peilbuizen geplaatst om de horizontale en verticale afperking van de grondwaterverontreiniging met minerale olie door te voeren. Gezien de aanwezigheid van drijflagen met puur product werd een monitoring van deze drijflagen uitgevoerd. Het betreft de drijflagen tanken park A en B, drijflaag laad- en loskade, drijflaag tankenpark C, drijflaag tankenpark D, drijflaag tankenpark F en drijflaag tankenpark G. Tenslotte werd ook een grond- en grondwateronderzoek uitgevoerd ter hoogte van een voormalig sluikstort (deel van perceel 269 L7). Grondverontreiniging De isoconcentratielijnen voor minerale olie in de grond worden weergegeven in bijlage 4.3 (plan O ). In Tabel XI-4 wordt de afperking van de bodemverontreiniging met minerale olie (overschrijding 80 % BSN type V) weergegeven.

127 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 127 Tabel XI-4: Overzichtstabel overschrijding 80 % BSN type V in bodem Parameter Oppervlakte (m²) Dieptetraject (in m- Volume (m³) mv) Minerale olie ter , hoogte van tankkuip A en B Minerale olie ter , hoogte van tankkuip C Minerale olie ter hoogte van tankkuip F Minerale olie ter hoogte van tankkuip D Minerale olie ter hoogte van perceel 269/L De grondverontreiniging is vermoedelijk het gevolg van morsverliezen (bij laden en lossen) en van activiteiten door de exploitatie van het tankenpark. De verontreiniging werd reeds vastgesteld in het verkennend onderzoek uit Bijgevolg kan de grondverontreiniging als historisch beschouwd worden. Grondwaterverontreiniging De hiaten uit het oriënterend bodemonderzoek werden onderzocht. Op enkele plaatsen werd een verontreiniging met arseen aangetroffen in het grondwater. Dit werd reeds vastgesteld in het oriënterend bodemonderzoek. Deze verontreiniging werd toegeschreven aan het opgespoten zand en is bijgevolg historisch van aard. Er waren geen ernstige aanwijzingen dat er een ernstige bedreiging uitgaat van deze verontreiniging zodat hiervoor geen verder onderzoek diende te gebeuren. Verder werd er een grondwaterverontreiniging met nikkel aangetroffen ter hoogte van peilbuis PB211. In deze peilbuis werd ook een verhoogde concentratie aan arseen aangetroffen. Deze verontreiniging is vermoedelijk eveneens te wijten aan het opgespoten zand en bijgevolg ook historisch van aard. Uit onderzoek naar mogelijke ernstige bedreiging blijkt dat er geen aanwijzing is voor een ernstige bedreiging van bodemverontreiniging voor de parameter nikkel in het grondwater. De isoconcentratielijnen voor minerale olie in het grondwater worden weergegeven in bijlage 4.4 (plan O ). In Tabel XI-5 wordt de afperking van de bodemverontreiniging met minerale olie (overschrijding 80 % BSN type V) weergegeven.

128 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 128 Tabel XI-5: Overzichtstabel overschrijding 80 % BSN in grondwater Parameter Minerale olie ter hoogte van tankkuip A, B en C Minerale olie ter hoogte van tankkuip D Minerale olie ter hoogte van tankkuip F en G1 Benzeen en naftaleen ter hoogte van PB205 Benzeen en naftaleen ter hoogte van PB208 Opp. (m²) Gemiddelde GW-stand (m-mv) Diepte van verontreiniging Porositeit (fractie) Volume (m³) , , , , , In het grondwater werd in het oriënterend en beschrijvend onderzoek een drijflaag aangetroffen ter hoogte van enkele peilbuizen. Op basis van de meting van de dikte van de drijflaag in de peilbuizen (omgerekend naar werkelijke drijflaagdikte volgens formule van Pastorich et al. 1979) en op basis van een worst case inschatting (op basis van de huidige gegevens) wat betreft de oppervlakten met drijflaag per zone, werd het volume van het vrije product geraamd (Tabel XI-6). Tabel XI-6: Raming van volume vrij product per zone Zone Oppervlakte (m²) Dikte van drijflaag (cm) Volume product (m³) 1. Tankkuip B 768 6, Laad/loskade 806 1,5 12,1 3. Tankkuip C , Tankkuip D Tankkuip F 850 1,5 12,75 6. Tankkuip G 610 0,5 3,05 De grondwaterverontreiniging is vermoedelijk het gevolg van morsverliezen en activiteiten door de exploitatie van het tankenpark. De verontreiniging werd reeds vastgesteld in het verkennend onderzoek uit Bijgevolg is de verontreiniging als historisch te beschouwen. Om de noodzaak tot sanering te bepalen werd, zoals voorzien in het Bodemsaneringsdecreet voor historische vervuiling, de aanwezigheid van een risico voor mens en milieu vastgesteld.

129 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 129 De risico-evaluatie bestond uit drie luiken: - risico voor de mens; - risico op verspreiding; - risico voor plant, dier en ecosysteem. Risico voor de mens Het risico voor de mens werd bepaald met behulp van het computermodel VLIER- HUMAAN. Er werd een risico-evaluatie uitgevoerd voor de parameter(s) minerale olie in de grond en in het grondwater, benzeen en naftaleen in het grondwater. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de risicoanalyse de grootste gemeten concentratie van elke parameter werd gebruikt. De risico-evaluatie gebeurde per zone. Na uitvoering van de modellering bleek uit de resultaten dat er geen kans bestaat op ernstige nadelige effecten of ernstige bedreigingen uitgaande van de aangetroffen verontreinigingen aangezien de risico-index voor alle parameters kleiner is dan 1. Aangaande de verspreiding van de verontreiniging via de lucht, bleek uit het rapport dat er geen kans bestaat op ernstige nadelige effecten of op ernstige bedreigingen, aangezien de luchtconcentratie (Lconc) voor alle parameters kleiner is dan de toegelaten concentratie in de lucht (TCL). Uit het rapport bleek ook dat er voor het drinkwater een kans bestaat op ernstige nadelige effecten of ernstige bedreigingen uitgaande van de verontreiniging met minerale olie in de grond. Gezien er echter geen drinkwaterleidingen door de verontreiniging lopen, vervalt dit risico. Risico op verspreiding van de drijflagen Er gaat een potentieel verspreidingsrisico uit van elk van de waargenomen drijflagen met minerale olie (naar grond en grondwater). Om een idee te krijgen van de mobiliteit van de drijflagen, werden er ter hoogte van de zones 1, 3 en 4 drijflaagrecuperatietest(s) uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde drijflaagrecuperatietesten kon besloten worden dat de drijflagen ter hoogte van tankenpark B en C middelmatig mobiel zijn. De drijflaag ter hoogte van tankenpark D wordt als mobiel beschouwd binnen het tankenpark en als weinig mobiel in de buurt van de sokkels van het tankenpark. a. naar grondwaterwinningen De dichtstbijzijnde grondwaterwinning (diepte 1 m) bevindt zich op ca. 1 km afstand in zuidwestelijke richting. Op ca. 1,2 km ten zuidoosten van het terrein is eveneens een grondwaterwinning (diepte van 26 m) aanwezig. De drijflagen op het terrein van Noord Natie Terminals worden niet beïnvloed door deze grondwaterwinningen ((beperkt debiet en beperkte diepte van de winning, aanzienlijke afstand en aanwezigheid van de dokken (Vierde en Vijfde Havendok) tussen winning en terrein)).

130 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 130 b. naar oppervlaktewater Het terrein van Noord Natie Terminals wordt omsloten door een dokkencomplex, namelijk: - het Leopolddok: ten noorden van het terrein; - het Hansadok: ten westen van het terrein; - het Vierde Havendok: ten zuiden van het terrein; - het insteekdok van Noord Natie Terminals: gelegen tussen het Leopolddok en het Vierde Havendok. De Schelde is gelegen op een 1,5 km ten westen van het terrein. Gezien de ruime afstand van de Schelde tot het terrein en gezien het dokkencomplex dat tussen de Schelde en het terrein gelegen is, is er geen verspreidingsrisico naar de Schelde toe. Het verspreidingsrisico naar oppervlaktewater wordt onder meer bepaald door het type kaaimuren van de verschillende dokken. Het Leopolddok, Hansadok en Vierde Havendok hebben betonnen kaaimuren. Op uitzondering van de lokale doorlatendheid ter hoogte van de drain op een diepte van 20 à 30 cm onder het waterpeil van het dok, kan het overige gedeelde van de kaaimuren, gezien de dikte van het beton waaruit ze zijn opgebouwd, zo goed als ondoorlatend beschouwd worden. Het insteekdok van Noord Natie Terminals heeft ijzeren damplanken. Ze zitten tot een diepte van ca. 13 m-mv en kunnen als zo goed als ondoorlatend beschouwd worden. De kaaimuren (damplanken) zijn niet voorzien van een drainagesysteem. De verspreiding van de verontreinigingen naar oppervlaktewater wordt eveneens beïnvloed door ondergrondse structuren die aanwezig zijn op het terrein. De sokkels van de verschillende tankenparken kunnen mogelijk de verspreiding van de drijflaag afremmen. Risico op verspreiding doorheen de bodem via het grondwater Er werd een risico-evaluatie uitgevoerd betreffende de verspreiding van polluenten met de grondwaterstroming. Op basis van deze evaluatie werd de verspreidingssnelheid voor de verontreinigende parameters in het grondwater berekend. Deze zijn voor het slechtste scenario gerapporteerd in Tabel XI-7. Tabel XI-7: Verspreidingssnelheid voor de verontreinigende parameters in het grondwater (m/jaar) Polluent S (mg/l) K oc R Snelheid (m/jaar) minerale olie 0, ,1 0,05 benzeen ,5 22 naftaleen ,4 3,7 S: oplosbaarheid van de stof K oc: verdelingscoëfficiënt organische stof en water

131 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 131 In het slechtste scenario verspreidt de verontreiniging met minerale olie zich horizontaal met een theoretische snelheid van ongeveer 5 cm per jaar. Op jaarbasis is dit dus zeer traag. De verontreiniging met benzeen en naftaleen verspreidt zich respectievelijk met een theoretische snelheid van ongeveer 22 en 3,7 meter per jaar. Vermoedelijk is de drijflaag ten noorden van tankenpark D deels ontstaan door morsverliezen bij laad/losactiviteiten in deze zone. Dit verklaart de verspreiding van deze drijflaag. Door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid puur product heeft deze drijflaag zich verder verspreid. Deze drijflaag vormt een bron voor verdere verspreiding. De contour bevindt zich hier op een afstand van 140 m tot het Leopolddok. De grondwaterverontreiniging met benzeen en naftaleen verspreidt zich minder snel dan theoretisch kan voorspeld worden rekening houdend met de historiciteit van de verontreiniging. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door de ondergrondse structuren op de onderzoekslocatie en door de damwanden van het insteekdok, waardoor de grondwaterstromingssnelheid op deze locaties veel lager is dan theoretisch kan voorspeld worden. De dichtstbijzijnde grondwaterwinning (diepte 1 m) bevindt zich op ca. 1 km afstand in zuidwestelijke richting. Op ca. 1,2 km ten zuidoosten van het terrein, is eveneens een grondwaterwinning (diepte 26 m) aanwezig. De grondwaterverontreinigingen op het terrein Noord Natie Terminals worden niet beïnvloed door deze waterwinningen ((beperkt debiet en beperkte diepte van de winning, aanzienlijke afstand en aanwezigheid van de dokken (Vierde en Vijfde Havendok) tussen winning en terrein)). Er gaat dus geen risico uit van de verontreiniging naar naburige, vergunde waterwinningen. Risico op verspreiding naar oppervlaktewater Het terrein van Noord Natie Terminals wordt omsloten door een dokkencomplex, namelijk: - het Leopolddok: ten noorden van het terrein; - het Hansadok: ten westen van het terrein; - het Vierde Havendok: ten zuiden van het terrein; - het insteekdok van Noord Natie Terminals: gelegen tussen het Leopolddok en het Vierde Havendok. Gezien de grondwaterstromingsrichting naar deze dokken toe gericht is, bestaat er een potentiële bedreiging voor dit oppervlaktewater uitgaande van verontreinigingszone 1. Op basis van de theoretische verspreidingssnelheid bestaat er geen acuut verspreidingsrisico voor deze zone. Wat betreft verontreinigingszone 2 bevindt het dichtstbijzijnde oppervlaktewater zich op ongeveer 80 m in westelijke richting. De grondwaterstroming ter hoogte van de verontreiniging is gericht naar het noorden. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater in deze richting (Leopolddok) bevindt zich op ca. 140 meter. Op basis van de huidige verspreiding gaat er geen acuut verspreidingsrisico uit van deze verontreinigingszone. De twee verontreinigingsspots met benzeen en naftaleen zijn gesitueerd naast het insteekdok. Het verspreidingsrisico dat uitgaat naar dit oppervlaktewater is verwaarloosbaar aangezien de kaaimuren (damplanken) zo goed als ondoorlatend beschouwd kunnen worden. Wel gaat er een potentieel verspreidingsrisico uit van deze verontreinigingsspots naar de andere dokken. Gezien de beperkte verspreiding van deze

132 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 132 verontreinigingsspots gaat er geen actueel verspreidingsrisico uit van deze verontreinigingen. Risico voor plant, dier en ecosysteem Voor het risico naar de planten kan gesteld worden dat er in de onmiddellijke omgeving van het studiegebied geen kwetsbare gewassen, zoals landbouwgewassen, aanwezig zijn die bedreigd worden en/of kunnen worden door de aangetroffen verontreiniging(en). Er zijn ook geen bomen en diepwortelende planten aanwezig die bedreigd worden en/of kunnen worden door de aangetroffen verontreiniging(en). Aangezien er geen veeteelt of visvijvers aanwezig zijn in de nabijheid van het studiegebied die bedreigd worden en/of kunnen worden door de aangetroffen verontreiniging(en), is er geen risico voor dieren. Conclusie per perceel Op basis van voorgaande onderzoeken kan voor de verschillende percelen een beknopt overzicht gegeven worden van de belangrijkste problemen in bodem en grondwater (zie Tabel XI-8). Tabel XI-8: Beknopt overzicht van de resultaten van de onderzoeken op de kadastrale percelen op industrieterrein Noord Natie Terminals (2007) Perceelnummer Belangrijkste problemen in bodem Belangrijkste problemen in grondwater Opname in Register van Verontreinigde gronden ja 269 G5 minerale olie minerale olie, BTEX ja 269 G7 arseen ja ja 269 P3 minerale olie minerale olie ja ja Sanering noodzakelijk 269 Y5 minerale olie minerale olie, arseen, lood 269 L7 minerale olie minerale olie, benzeen ja ja ja ja 268 Z5 minerale olie, minerale olie, ja ja BTEX BTEX 269 W6 minerale olie ja ja 269 N5 minerale olie arseen ja ja minerale olie 269 H7 minerale olie ja ja 269 V4 minerale olie minerale olie, ja ja benzeen 269 K7 minerale olie minerale olie, ja ja benzeen 269 X6 (269 B8) minerale olie minerale olie ja ja 269 Y6 minerale olie minerale olie, ja ja BTEX, naftaleen Deel Blauwe weg minerale olie minerale olie ja ja 269 R4 neen neen

133 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 133 XI Bodemsanering op terreinen Noord Natie Terminals XI Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject (Ecorem 2010) Op het studieterrein, gelegen aan de Blauwe Weg 44 te 2030 Antwerpen (bronperceel 269 M8 4, en verspreidingspercelen 269 N8 en 269 V8) werd een historische verontreiniging met minerale olie in de grond en het grondwater aangetroffen. Op het onderzoeksterrein is een tankenpark gevestigd welke gebruikt wordt voor de tijdelijke opslag van allerlei chemische producten (oliën, solventen,...). De verontreiniging werd waarschijnlijk veroorzaakt door het optreden van lekken en morsverliezen gedurende de exploitatie van het tankenpark. Gezien de historische verontreiniging, naast een potentieel verspreidingsrisico, tevens een humaan- en ecotoxicologisch risico omhelst, dient deze te worden gesaneerd. In het beschrijvend bodemonderzoek werd besloten dat de sanering niet urgent is. Dit saneringsproject maakt deel uit van een gefaseerde aanpak en behandelt enkel de aangetroffen verontreiniging ter hoogte van tankenpark D. Bij de voorbereiding voor het opstellen van het BSP werd rekening gehouden met bijkomende onderzoekverrichtingen. - Test afbreekbaarheid oliecomponenten op Noord Natie Terminals In maart 1996 werd door de Bodemkundige Dienst van België een test uitgevoerd om de biologische afbreekbaarheid van de oliecomponenten aangetroffen in de bodemverontreiniging ter hoogte van het tankenpark G te evalueren. Uit de resultaten bleek dat door middel van landfarming, na één maand de aangetroffen concentraties minerale olie halveren (van mg/kg naar mg/kg). Bovendien bleek dat voornamelijk de lichte oliefracties snel afbreekbaar zijn, de overige fracties bleken moeilijk afbreekbaar maar werden als minder milieubezwarend aangezien. Daar in de verontreiniging ter hoogte van tankenpark D de lichte oliefracties (C10-C12 en C12- C20) domineren, kan op basis van de bekomen resultaten gesteld worden dat de autochtone bodempopulatie in staat is de aangetroffen verontreiniging ter hoogte van tankenpark D af te breken. - Pilootproef passieve toestroming drijflaag In het kader van het uitwerken van een beheersmaatregel werd door Noord Natie Terminals van september 2009 tot november 2009 een beperkte pilootproef uitgevoerd die de passieve toestroming van de drijflaag moest evalueren. Het passief systeem werd nagebootst door middel van een gegraven put waarin een ijzeren korf wordt bevestigd en waarin drijflaag en grondwater kan toestromen. De korf werd omgeven door grind. In de korf werd een skimmerpomp aangebracht die de toegestroomde drijflaag selectief kan afpompen. Op deze wijze werd een passief systeem bekomen. Op basis van de bekomen resultaten bleek er een beperkte toestroming van de aangetroffen drijflaag. - Actualisatie drijflaagcontour en drijflaagdikte ten noorden van tankenpark D In november 2009 werd bijkomend veldwerk uitgevoerd ten einde de contour van de drijflaag zoals beschreven in het beschrijvend bodemonderzoek van december In 2010 zijn de perceelnummers gewijzigd: perceel 269 B8 werd 269 V8, Blauwe weg werd perceel 269 N8 en perceel 269 N5 werd perceel 269 M8

134 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 134 te actualiseren. Hiertoe werden de drijflaagdiktes in de verschillende peilbuizen opnieuw opgemeten en werd met behulp van handmatige boringen de contour van de drijflaag ten noorden van tankenpark D in detail afgebakend. De bekomen resultaten worden weergegeven in bijlage 4.5 ( Fig. 6 van BSP eerste fase). De drijflaag heeft bij benadering een oppervlakte van m², wat een volume van m³ betekent bij een drijflaagdikte van 10,7 cm. De aangetroffen verontreinigingen in het vaste deel van de aarde zijn het gevolg van het optreden van morsen en lekverliezen bij de exploitatie van de terminal. Ten gevolge van schommelingen van de grondwatertafel hebben zich smeerzones gevormd waar de concentraties deze van puur product benaderen. Op basis van de beschikbare gegevens wordt verwacht dat de drijflaag zich over de volledige oppervlakte van de drijflaagcontour heeft uitgesmeerd met een dikte van de smeerzone van max. 1 m-mv tot gevolg. De concentraties minerale olie in het vaste deel van de aarde buiten deze smeerzone (te interpreteren als een band van max. 1 m-mv rond de grondwatertafel) zijn veel lager dan deze in de smeerzone en omhelzen geen risico. De aangetroffen verontreiniging in het grondwater is een rechtstreeks gevolg van de aangetroffen drijflaag. Deze zone van puur product zorgt voor een continue aanrijking van het grondwater met minerale olie. Gezien de beperkte wateroplosbaarheid situeert de grootste hoeveelheid vuilvracht zich in de bovenste watervoerende laag. De risico-evaluatie voor de grond werd uitgevoerd met behulp van het Vlier-Humaan model. Er werd besloten dat er geen kans bestaat op ernstige nadelige effecten of ernstige bedreigingen uitgaande van de aangetroffen verontreiniging aangezien de risicoindex voor alle parameters kleiner is dan 1. In de conform verklaring van het beschrijvend bodemonderzoek werd echter door OVAM het volgende gesteld: "Bij de aanwezigheid van de sterk verhoogde concentraties aan de verontreinigende parameters minerale olie en aromaten, waarbij een drijflaag werd gevormd, kan het contact tussen deze verontreinigende stoffen en mensen, planten en dieren niet worden uitgesloten; in het geval van de aanwezigheid van dergelijke concentraties zal dit contact waarschijnlijk negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, planten en dieren; de OVAM oordeelt dan ook dat een humaan- en ecotoxicologisch risico aanwezig is en er aldus verdere maatregelen noodzakelijk zijn". Met betrekking tot de saneringsurgentie werd in het beschrijvend bodemonderzoek besloten dat de sanering niet urgent is. Gezien de specifieke bedrijfsactiviteiten, de daaraan gekoppelde bedrijfsstructuren en de ligging moest bij de keuze van de bodemsaneringstechniek rekening gehouden worden met een aantal randvoorwaarden. Hier wordt echter niet verder op ingegaan.

135 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 135 Risicogebaseerde terugsaneerwaarde grondverontreiniging met minerale olie Als terugsaneerwaarden werd geopteerd om risicogebaseerde terugsaneerwaarden te gebruiken. Concentraties onder deze risicogebaseerde terugsaneerwaarden garanderen een langdurige veilige situatie. Deze risicogebaseerde terugsaneerwaarden zijn, in tegenstelling tot de bodemsaneringsnorm, locatiespecifiek en dus enkel te hanteren voor desbetreffend terrein of locatie. Op het terrein is er een grondverontreiniging aanwezig met minerale olie. De oppervlakte boven de bodemsaneringsnorm bedraagt ca m². Als terugsaneerwaarde voor de grond wordt de waarde mg/kg gehanteerd. Deze waarde wordt vermeld in de code van goede praktijk: bepalen van risicogebaseerde terugsaneerwaarden, uitgegeven door OVAM (maart 2010). Verder wordt deze waarde ( mg/kg) ook aangegeven in de handleiding "humane risico-evaluatie voor minerale olie" en staat voor de concentratie waarboven er een humaan risico aanwezig is. Risicogebaseerde terugsaneerwaarde grondwaterverontreiniging met minerale olie Op het terrein is er een grondwaterverontreiniging aanwezig met minerale olie. Het volume grondwater dat verontreinigd is met minerale oliën tot boven de bodemsaneringsnorm bedraagt ca m³. Voor een bepaling van een risicogebaseerde norm wordt verwezen naar de code van goede praktijk: bepalen van risicogebaseerde terugsaneerwaarden" (OVAM, maart 2010) waar een onderscheid wordt gemaakt tussen 5 types van verspreidingsrisico. De bodemsaneringsnorm bedraagt 500 µg/l. Gezien de beperkte grondwaterstroming, de indicaties die duiden op natuurlijke afbraak van de aanwezige grondwaterverontreiniging en het beperkte wateroplosbare karakter van de contaminanten wordt een concentratie van 5x de bodemsaneringsnorm, nl µg/l gehanteerd als terugsaneerwaarde voor de grondwaterverontreiniging met minerale olie. Indien door externe invloeden blijkt dat de verontreiniging zich, na het verwijderen van de drijflagen, toch sneller verspreidt dan verwacht, dienen uiteraard bijkomende maatregelen genomen te worden. Keuze van bodemsaneringstechnieken Voor de uiteindelijke keuze van de bodemsaneringstechniek werden drie saneringsvarianten vergeleken. De saneringsvarianten werden ten opzichte van elkaar beoordeeld in een multicriteria-analyse. Uit de multicriteria-analyse werd geconcludeerd dat saneringsvariant 2 te verkiezen valt boven de saneringsvarianten 1 en 3. Techniekbeschrijving van gekozen bodemsaneringsvariant De gekozen saneringsvariant omhelst twee fasen: enerzijds de saneringsmaatregel die als doel heeft het immobiliseren van de aangetroffen drijflaag, anderzijds de eigenlijke sanering van de drijflaag bij het stopzetten van de exploitatie of de afbraak van het tankenpark.

136 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 136 Fase 1: Isolatie drijflaag in afwachting van sanering Als saneringsmaatregel zal een verticale ondoorlatende wand worden geplaatst aan de noordelijke zijde van de tankkuip. Op basis van de gegevens bekomen gedurende de verdere monitoring van de drijflaag zal, indien noodzakelijk geacht, een verdere afsluiting aan westelijke en zuidelijke zijde plaats vinden. Daar het plaatsen van een ondoorlatende wand aan de oostelijke zijde van de tankkuip wegens de aanwezige infrastructuur (spoorweg) momenteel technisch niet mogelijk is, worden de aanwezige peilbuizen op regelmatige tijdstippen bemonsterd. Op deze manier wordt de eventuele verspreiding van de drijflaag in oostelijke richting nauwkeurig opgevolgd. Rekening houdend met de richting van de grondwaterstroming (noordwestelijk) wordt geen verspreiding in oostelijke richting verwacht. In de zeer nabije toekomst wenst Noord Natie Terminals zijn activiteiten uit te breiden door de inplanting van een nieuw kantoorgebouw ten noorden van het tankenpark D. Om de verdere verspreiding van de drijflaag tegen te gaan zal in een eerste fase van deze saneringsmaatregel een ondoorlatende wand ten noorden van de tankkuip over een lengte van ca. 220 m worden geplaatst. Parallel aan deze wand worden een 15-tal putten voorzien waar een skimmer de passief toestromende drijflaag op regelmatige tijdstippen oppompt. Op deze manier worden de toekomstige burelen van de drijflaag gevrijwaard en wordt verdere verspreiding van de drijflaag vermeden. Na de plaatsing van de damwand aan de noordzijde van het tankenpark zal een intensieve monitoring van de drijflaag via de geplaatste monitoringspeilbuizen plaatsvinden. Doel van deze monitoring is de geplaatste damwand te evalueren en de noodzaak tot plaatsing van een bijkomende damwand aan de zuidzijde van het tankenpark te evalueren. - Isoleren drijflaag Om verdere verspreiding van de aangetroffen drijflaag tegen te gaan dient een ondoorlatende wand geplaatst te worden ter hoogte van de drijflaag. Een damwand is een grondkerende constructie die bestaat uit een verticale wand die in de grond wordt geplaatst. De wand bestaat uit losse elementen die door middel van een groefverbinding met elkaar zijn verbonden. Door middel van damwanden kan op relatief eenvoudige wijze een ondoorlatende wand gecreëerd worden en dus gebruikt worden voor het isoleren van bodemverontreinigingen. Zoals vermeld zal eerst de damwand geplaatst worden aan de noordzijde van de tankkuip (ca. 220 m damwand). Later zal dan worden geëvalueerd of dient overgegaan te worden tot de verdere isolatie van de drijflaag aan de zuidelijke kant van het tankenpark. Na het installeren van de damwand zal een jaarlijkse monitoring van de drijflaag worden uitgevoerd tot de aanvang van de toekomstige saneringswerken. - Ontgraving drijflaag ten noorden van tankenpark D Rekening houdende met de toekomstige bouwplannen op het perceel, dient de inplanting van de damwand zo te gebeuren dat eventuele hinder door de damwand op de bouwplannen wordt vermeden. Het is noodzakelijk dat de damwand zo geplaatst zal worden dat er zich geen drijflaag meer zal bevinden ten noorden van het ondoorlatende scherm.

137 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina Afskimmen van de drijflaag in verticale onttrekkingsputten Om ophoping tegen de damwand te voorkomen, worden verschillende pompputten geïnstalleerd parallel aan de damwand waarin de toestromende drijflaag selectief wordt opgepompt. Dit zogenaamde "afskimmen" van de drijflaag is een efficiënte methode om de toegestroomde drijflaag te verwijderen. De putten bevinden zich volledig op perceel 269 M 8. De plaatsing van de pompputten wordt afgestemd op het toekomstige bouwplan zodat een goede werking van de putten in de toekomst gegarandeerd is. In deze putten wordt een skimmerpomp aangebracht welke de toegestroomde drijflaag selectief kan afpompen. Het opgepompte product wordt opgeslagen in een mobiele opslagtank en vervolgens extern verwerkt. De dikte van de drijflagen wordt regelmatig gecontroleerd. Fase 2: Sanering van de drijflaag door ontgraving De sanering zal worden uitgevoerd wanneer Noord Natie Terminals beslist de exploitatie van het tankenpark stop te zetten of wanneer het tankenpark wordt afgebroken. Het doel van deze sanering is, gezien de historische aard van de verontreiniging, het wegnemen van de aanwezige risico's (zowel verspreiding- als humaan-ecotoxicologisch risico). Hiertoe zal gesaneerd worden tot aan de risicogebaseerde terugsaneerwaarden. - Locatie ontgravingzone De ontgravingzone omvat de volledige drijflaagcontour zoals deze laatste in november 2009 gedetailleerd in kaart werd gebracht (zie bijlage 4.5). Er wordt geraamd dat de drijflaag dient ontgraven te worden over een oppervlakte van ca m². Het doel van de ontgraving is het verwijderen van het aanwezige puur product. - Drijflaagverwijdering en open putbemaling De ontgraving zal worden uitgevoerd in moten zodat in de ontgravingsput verschillende "velden" ontstaan die van elkaar worden gescheiden door dammen van grond. Na het ontgraven van de smeerzone tot onder de grondwatertafel, zal in deze verschillende putten het grondwater geleidelijk toestromen. Samen met het toestromende grondwater zal eveneens de drijflaag toestromen in deze verschillende putten en vervolgens met behulp van een skimmerpomp en een zuigwagen selectief worden afgepompt. Het volume aanwezige puur product wordt geraamd op m³. Gedurende de ontgraving zal het merendeel van dit volume mee ontgraven worden en afgevoerd voor thermische verwerking. Verwacht wordt dat na ontgraving van de smeerzone, 95 % van dit puur product verwijderd werd. De overige 5 % (max. 60 m³) zal toestromen in de verschillende putten, selectief worden afgepompt en afgevoerd naar een vergunde/erkende verwerkingsinstallatie. Na het afpompen van de toegestroomde drijflaag, zullen met behulp van een open putbemaling de verschillende velden worden drooggelegd zodat de dammen, opgebouwd uit verontreinigde grond kunnen worden ontgraven en de eventueel resterende smeerzone eveneens kan worden afgevoerd. Doelstelling van deze open putbemaling is dus hoofdzakelijk het mogelijk maken van een ontgraving onder de

138 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 138 grondwatertafel maar deze zal eveneens aanleiding geven tot een grote vuilvrachtverwijdering in de bovenste laag van de verzadigde zone. Het opgepompt grondwater wordt over een olie-waterafscheider gestuurd, vervolgens behandeld in twee in serie geplaatste luchtstriptorens en tenslotte over een waterzijdige actief koolfilter gestuurd. De lucht beladen met oliecomponenten afkomstig van de luchtstrippers wordt gereinigd met behulp van een luchtzijdige actieve koolfilter. Het gereinigde grondwater wordt tenslotte geloosd op het oppervlaktewater. - Afvoer grond De afgegraven verontreinigde grond wordt afgevoerd naar een vergund/erkend grondreinigingscentrum. Op basis van de analyseresultaten van de genomen controlestalen worden de hergebruikmogelijkheden van de grond nagegaan. De via ontgraving verwijderde drijflaag, gemengd met verontreinigde grond, wordt afgevoerd voor thermische verwerking. - Aanvulgrond De uitgraving wordt aangevuld met aanvulgrond. Voor deze aanvulgrond wordt maximaal gebruik gemaakt van de ontgraven grond in het kader van de sanering wanneer de aangetroffen concentraties kleiner zijn dan de terugsaneerwaarde. De overige grond wordt extern aangevoerd en dient te voldoen aan de milieuhygiënische voorwaarden voor vrij hergebruik zoals aangegeven in hoofdstuk XIII van het Bodemdecreet. Voor de parameter minerale olie dient de concentratie van de aanvulgrond te voldoen aan de bodemsaneringsnorm type III. Na opvulling van de ontgravingput wordt een nivellering en verdichting uitgevoerd. Monitoringsplan en omschrijving van de controlemaatregelen gedurende de bodemsaneringswerken Bij het opstellen van het monitoringsplan wordt onderscheid gemaakt tussen een monitoring na de plaatsing van de damwand en een monitoring van de grondwatersanering na de ontgraving van de drijflaag. - Monitoring in afwachting van drijflaagsanering (fase 1) Voor het evalueren van de saneringsmaatregel wordt de plaatsing van 34 snijdende peilbuizen (filter 1-3 m-mv) voorzien. Een aantal metingen zullen uitgevoerd worden. Deze omvatten volgende werkzaamheden: - De meting van de grondwaterstand voor en achter de ondoorlatende damwand; - Opmeten van de drijflaagdiktes in de peilbuizen en de geplaatste pompputten; - Bemonsteren grondwater in de peilbuizen achter de damwand en analyses op de verdachte parameters.

139 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina Monitoringsplan gedurende de bodemsaneringswerken (fase 2) Volgens het monitoringsplan worden voor het evalueren van de saneringswerken 67 controlestalen van de ontgravingsput genomen en geanalyseerd op de verdachte parameters (minerale olie). De geleverde aanvulgrond wordt bemonsterd en 8 mengmonsters worden geanalyseerd op de parameters van SAP. Gedurende de bemaling in het kader van het drooghouden van de ontgravingsput zal de aanwezige installatie dagelijks worden gecontroleerd en zullen dagelijks de onttrekkingsdebieten en lozingsdebieten worden opgevolgd. Ter evaluatie van de natuurlijke attenuatie van de verontreiniging in het grondwater wordt de plaatsing van 10 snijdende peilbuizen (filter 1-3 m-mv) en 4 diepe peilbuizen (filter 5-7 m-mv) voorzien. Deze peilbuizen zullen halfjaarlijks (gedurende 10 jaar) bemonsterd worden en geanalyseerd op de verdachte parameters. XI Eerste tussentijds rapport bodemsaneringsproject (Ecorem, februari 2011) De bodemsanering fase 1 werd gestart in juni Gedurende de eerste fase van de bodemsaneringswerken werden de nodige stappen ondernomen om de geotechnische isolatie van de drijflaag te verzekeren. Zo werd een damwand geplaatst en werden verschillende pompputten geïnstalleerd die zullen aangewend worden voor het selectief afpompen van de drijflaag. Bij de technische uitvoering van de werken werd op enkele punten afgeweken van de voorschriften beschreven in het bodemsaneringsproject. In plaats van de plaatsing van een enkelvoudige damwand, werd de aangetroffen drijflaag geotechnisch geïsoleerd door middel van een groutwand waarin een metalen damwand werd geïnstalleerd. Op deze manier wordt de ondoorlatendheid van de damwand bijkomend verzekerd. Van de 15 voorziene pompputten werden in de eerste fase van de werken reeds 8 pompputten geïnstalleerd. De overige 7 pompputten worden geplaatst in de eerste helft van 2012 omdat de locatie voorlopig nog gebruikt wordt als contractordorp voor de bouw van het nieuwe tankenpark K. Na het beëindigen van de infrastructuurwerken zullen de overige pompputten, samen met de verschillende bijhorende monitoringspeilbuizen geïnstalleerd worden (voorzien 1e helft van 2012). In het bodemsaneringsproject werd voorzien om over een lengte van 220 m damwand te plaatsen. In eerste instantie werd reeds 150 m damwand geplaatst. Op basis van de gegevens bekomen uit de monitoring (analyseresultaten monitoringspeilbuizen, hoeveelheden opgepompte drijflaag,...) zal de noodzaak tot het plaatsen van de bijkomende damwand geëvalueerd worden. XI Tweede tussentijds rapport bodemsaneringsproject (Ecorem, november 2011) Conform het bodemsaneringsproject dient de uitgevoerde saneringsmaatregel, namelijk de plaatsing van de damwand aan de noordzijde van het tankenpark, verder opgevolgd te worden door middel van een grondwatermonitoring (peilbuizen PB1 t.e.m. PB9) en controle van de drijflagen ter hoogte van de geplaatste pompputten. In het bodemsaneringproject werd een monitoring met een jaarlijkse frequentie voorzien. Momenteel wordt ter hoogte van 2 van de 8 pompputten een drijflaag vastgesteld. Nadat de aanwezigheid van de drijflaag wordt bevestigd, kan de passieve drijflaagskimming worden opgestart conform het bodemsaneringsproject. Om de noodzaak tot het plaatsen van een damwand aan de west- en zuidzijde te evalueren zullen 9 peilbuizen (PB10 t.e.m. PB15, PB507, PB623 en PB218) periodiek worden opgevolgd. Na evaluatie van de maatregel aan de noordzijde en de resultaten van de monitoring aan de zuidelijke zijde, wordt geëvalueerd of er dient overgegaan te worden

140 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 140 tot de plaatsing van de damwand aan deze beide zijden. Er wordt voorzien de metingen in deze peilbuizen halfjaarlijks uit te voeren. In 2012 zullen 8 bijkomende pompputten en 8 peilbuizen worden geplaatst conform het bodemsaneringsproject. Dit rapport beschrijft de referentietoestand in het grondwater na plaatsing van de damwand. Besluit per perceel: - Perceel 269 M8 Op dit perceel werden peilbuizen geplaatst en bemonsterd in het kader van de opvolging van dé geotechnische isolatie van de drijflaag. Op basis van de huidige veld- en analyseresultaten kan nog geen conclusie worden getrokken over de verspreiding van de drijflaag en de efficiëntie van de uitgevoerde saneringsmaatregel. Dit zal verder opgevolgd worden door middel van de verdere grondwatermonitoring. - Perceel 269 N8 Op dit perceel werden peilbuizen geplaatst en bemonsterd in het kader van de opvolging van de geotechnische isolatie van de drijflaag. Op basis van de huidige veld- en analyseresultaten kan nog geen conclusie worden getrokken over de verspreiding van de drijflaag en de efficiëntie van de uitgevoerde saneringsmaatregel. Dit zal verder opgevolgd worden door middel van de verdere grondwatermonitoring. - Perceel 269 V8 Op dit perceel werden geen peilbuizen geplaatst of bemonsterd in het kader van de opvolging van de verspreiding van de drijflaag. Op basis van de huidige veld- en analyseresultaten van de bemonsterde peilbuizen op percelen 269 M8 en 269 N8, wordt verondersteld dat de verontreinigingstoestand zoals omschreven in de bodemonderzoeken behouden blijft voor dit perceel. In de eerste fase van het saneringsproject wordt een beheersing van de drijflaag voorzien om de verspreiding ervan tegen te gaan. Hiertoe werden een damwand en pompputten stroomafwaarts van de drijflaag geplaatst aan de noordelijke zijde van het tankenpark. De saneringsmaatregel en de verspreiding van de drijflaag wordt opgevolgd d.m.v. een grondwatermonitoring. Op basis van de huidige veld- en analyseresultaten kan nog geen conclusie worden getrokken over de verspreiding van de drijflaag en de efficiëntie van de uitgevoerde saneringsmaatregel. Dit zal verder opgevolgd worden door middel van de grondwatermonitoring.

141 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 141 XI Derde tussentijds rapport bodemsaneringsproject (Ecorem, februari 2012) Dit tussentijds rapport betreft de rapportage van de bodemsaneringswerken uitgevoerd in de periode van 1 januari 2012 tot 31 december De werken werden uitgevoerd overeenkomstig het conform verklaarde "Eerste gefaseerd bodemsaneringsproject Noord Natie Terminals nv - Tankenpark D, Blauwe Weg 44 te Antwerpen" (ref. Ecorem B31/5745/ R1) en de conformverklaring van de OVAM (ref. OVAM: CBSP-4666). Uitgevoerde bodemsaneringswerken - Plaatsing damwand Voor een beschrijving van deze werken, zie XI Grondwatermonitoring in kader van opvolging saneringsmaatregel De grondwatermonitoring heeft als doel de uitgevoerde saneringsmaatregel op te volgen en de noodzaak tot bijkomende maatregelen te kunnen evalueren. In kader van de opvolging van de saneringsmaatregel, namelijk de plaatsing van de damwand, werden 9 snijdende peilbuizen geplaatst ter hoogte van de damwand ten noorden van tankenpark D. Deze peilbuizen werden in koppels geplaatst. Ten westen en zuiden van het tankpark werden eveneens 6 snijdende peilbuizen geplaatst. De. inplanting van deze peilbuizen wordt weergegeven in bijlage 4.6 (FIG. 2. BSP-3e rapport). - Toetsing aan de saneringsdoelstellingen en beschrijving van te nemen maatregelen In deze periode werden geen onderzoekverrichtingen uitgevoerd met betrekking tot de verontreiniging in het vaste deel van de aarde. Met betrekking tot het grondwater houdt de sanering in deze fase een immobilisatie van de drijflaag in en het voorkomen van verdere verspreiding. De saneringsdoelstelling in deze fase van de sanering is dan ook het voorkomen van verspreiding van de drijflaag. Op basis van de analyseresultaten werden volgende maatregelen genomen: - Conform het bodemsaneringsproject dient de uitgevoerde saneringsmaatregel, namelijk de plaatsing van de damwand aan de noordzijde van het tankenpark, verder opgevolgd te worden door middel van een grondwatermonitoring (peilbuizen PB1 t.e.m. PB9) en controle van de drijflagen ter hoogte van de geplaatste pompputten. In het bodemsaneringsproject werd een monitoring met een jaarlijkse frequentie voorzien. Ter hoogte van 2 van de 8 pompputten werd een drijflaag vastgesteld. Nadat de aanwezigheid van de drijflaag wordt bevestigd, kan de passieve drijflaagskimming worden opgestart conform het bodemsaneringsproject. - Ter hoogte van peilbuis PB2 werd een overschrijding van de bodemsaneringsnorm vastgesteld. Deze overschrijding is echter beperkt van aard (1,6 x BSN) en werd niet vastgesteld bij de herbemonstering van PB2 zes maand later (concentratie<rw). Aangezien deze peilbuis zich stroomafwaarts van de damwand bevindt, moet de aanwezigheid van minerale olie ter hoogte van deze peilbuis nauwgezet worden opgevolgd bij de volgende grondwatermonitoring. - Om de noodzaak tot het plaatsen van een damwand aan de west- en zuidzijde te evalueren werden 9 peilbuizen (PB10 t.e.m. PB15, PB507, PB623 en PBM8) periodiek opgevolgd. Ter hoogte van peilbuis PBM8 werd een drijflaag vastgesteld. Ten westen van deze peilbuis, t.h.v. PB10 en PB507, werden echter geen verhoogde

142 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 142 waarden voor minerale olie vastgesteld. Rekening houdend met deze analyseresultaten is het niet noodzakelijk een damwand te plaatsen aan de west- en zuidzijde. De aanwezigheid van de drijflaag ter hoogte van PBM8 moet nauwgezet worden opgevolgd bij de volgende grondwatermonitoring. Indien er aanwijzingen zijn dat deze drijflaag zich in westelijke richting beweegt, is het plaatsen van een damwand aan de westzijde alsnog noodzakelijk. Dit kan verder worden opgevolgd door bemonstering van peilbuizen PB10, PB507 en PBMSbis. Algemeen besluit In de eerste fase van het saneringsproject wordt een beheersing van de drijflaag voorzien om de verspreiding ervan tegen te gaan. Hiertoe werden een damwand en pompputten stroomafwaarts van de drijflaag geplaatst aan de noordelijke zijde van het tankenpark. De saneringsmaatregel en de verspreiding van de drijflaag worden opgevolgd door middel van een grondwatermonitoring. Op basis van de huidige veld- en analyseresultaten kan besloten worden dat de drijflaag zich niet verspreidt tot voorbij de damwand en dat de uitgevoerde saneringsmaatregel dus efficiënt is. De aanwezigheid van minerale olie ter hoogte van PB2 en de aanwezigheid van een drijflaag ter hoogte van PBM8 moet verder worden opgevolgd. Het bijplaatsen van een damwand aan de west- en zuidzijde van de drijflaag is voorlopig niet noodzakelijk. Conform het bodemsaneringsproject zal een monitoring van de verontreinigingssituatie plaatsvinden tot de aanvang van de volgende fase van de bodemsaneringswerken. Er is momenteel echter geen volgende fase van de bodemsaneringswerken voorzien. Aangezien de verontreiniging zich bevindt onder de tankenparken is met OVAM afgesproken om enkel verder te monitoren. XI Periodiek oriënterend bodemonderzoek op terreinen Noord Natie Terminals (Ecorem 2013) Het oriënterend bodemonderzoek heeft betrekking op volgende kadastrale percelen: Antwerpen, 14e afdeling, sectie A, perceelnummers 269 C8, 269 D8, 269 E8, 269 M5, 269 W8, 269 X8, 269 M8 en 269 N8. De aanleiding voor de uitvoering van het oriënterend bodemonderzoek is de periodieke verplichting. De activiteiten die momenteel in exploitatie zijn door Noord Natie Terminals NV werden onderzocht. Het havenbedrijf Noord Natie NV werd omstreeks 1950 opgestart en geleidelijk aan uitgebreid volgens volgend stramien: : tankenpark A en B, stookinstallaties en atelier; : tankenpark C; : tankenpark D; : tankenpark E; : tankenpark F; : tankenpark G; : tankenpark H; : tankenpark l; : tankenpark K.

143 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 143 De tanks variëren in grootte van 30 m³ tot m³. De totale huidige opslagcapaciteit bedraagt m³ in 225 tanks. Hierin worden chemicaliën, plantaardige oliën en vetten, dierlijke vetten, minerale oliën, oleochemicaliën en biobrandstoffen opgeslagen. Naast deze tankenparken bevinden er zich op het terrein ook laadzones, een waterzuiveringsinstallatie, een atelier voor metaalbewerking en een magazijn voor opslag in kleine verpakkingen. Op 18 april 2008 deed zich een schadegeval voor ter hoogte van tankenpark B. Het schadegeval betrof het lekken en gedeeltelijk leeglopen van een bovengrondse opslagtank (T435), gevuld met triëthanolamine (TEA). Hierbij is er puur product in de bodem terechtgekomen. Ecorem nv werd door Noord Natie Terminals nv aangesteld om het schadegeval nader te onderzoeken en op te volgen. In het rapport werden drie bemonsteringscampagnes uit 2008 besproken. Na een evaluatie van de resultaten bleek er geen humaan toxicologisch of ecotoxicologisch risico van het schadegeval uit te gaan. Er diende echter wel een verdere monitoring van de verspreiding van het product in het grondwater te gebeuren. In 2009 werd een tweede rapport opgesteld. In 2010 werd in een derde rapport betreffende het schadegeval vastgesteld dat de concentraties aan TEA nagenoeg volledig waren afgebroken tot concentraties lager dan de gehanteerde detectielimieten. In mei 2011 werd een laatste bemonsteringscampagne uitgevoerd. In dit rapport wordt gesteld dat het product door middel van biologische afbraak volledig werd afgebroken tot concentraties lager dan de gehanteerde detectielimieten. Aangezien het onderzoek betreffende dit schadegeval is afgerond, werd het niet verder onderzocht in dit bodemonderzoek. De verdachte zones (met aanwezige potentiële verontreinigingsbronnen) welke op het terrein worden onderscheiden zijn weergegeven in Tabel XI-9. Tabel XI-9: Overzicht verdachte zones Nr. zone Omschrijving zone Oppervlakte (m²) Bodembescherming Perceel 1 tankenpark A ingekuipt 269 E8 2 tankenpark B ingekuipt 269 E8 3 tankenpark C ingekuipt 269 E8 4 tankenpark D ingekuipt 269 M8 5 tankenpark E ingekuipt 269 M8 6 tankenpark F ingekuipt 269 D8 7 tankenpark G ingekuipt 269 C8 8 tankenpark H ingekuipt* 269 C8 9 tankenpark I ingekuipt* 269 C8 10 tankenpark K ingekuipt* 269 W8 11 magazijn beton 269 E8 12 laadzones - beton meerdere 13 waterzuiveringsinstallatie <100 beton 269 E8 14 atelier metaalverwerking <100 beton 269 E8

144 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 144 Op basis van de gekende (voormalige) risicoactiviteiten ter hoogte van de onderzoeklocatie is het terrein mogelijkerwijze verontreinigd met minerale olie, BTEX, glycolen, ammonium en zware metalen. In de tankenparken en magazijn 243 worden verschillende producten opgeslagen (minerale olie, smeeroliën, paraffines, oleochemie, amines, glycolen, solventen, (an)organische zuren,...). De hierboven vermelde parameters (minerale olie, BTEX, glycolen en ammonium) gelden, samen met de ph van het grondwater, als indicatorstoffen voor een mogelijke verontreiniging met de opgeslagen stoffen. De verdachte zones en potentiële verontreinigingsbronnen worden weergegeven in bijlage 4.7 (OBO 2012 plan A-0101). Vermits het onderzoek gebeurde ter hoogte van een reeds decretaal onderzochte onderzoeklocatie werd bemonsteringsstrategie 5 (5A en 5D) toegepast. Volgens strategie 5D dient onderzoek uitgevoerd te worden op de locaties waar sinds het vorige oriënterend bodemonderzoek nog risico-inrichtingen aanwezig waren of waar zich een schadegeval heeft voorgedaan. Er zijn in het verleden reeds verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd op het terrein. Daarbij werd een verontreiniging met minerale olie en BTEX vastgesteld ter hoogte van tankenparken A, B, C, D, E, F en G waarvoor een bodemsanering noodzakelijk is. Er is een bodemsanering lopende ter hoogte van tankenpark D. Samengevat komt men in dit oriënterend bodemonderzoek tot volgende conclusies: - De verontreinigingstoestand met minerale olie en BTEX ter hoogte van tankenparken A, B, C, D, E, F en G is niet noemenswaardig gewijzigd. Voor deze verontreinigingskernen blijven de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek d.d. december 2007 (zie XI.3.3) behouden; - Ter hoogte van de nieuwe tankenparken H en l werd geen verontreiniging vastgesteld in grond of grondwater; - Ter hoogte van tankenpark K werd geen verontreiniging in het grondwater vastgesteld. In de grond werd wel een overschrijding van de bodemsaneringsnorm voor minerale olie vastgesteld ter hoogte van PBK3. Deze verhoogde concentratie is vermoedelijk te wijten aan het puinhoudend karakter van de bodem op deze locatie. Hiervoor wordt geen beschrijvend bodemonderzoek noodzakelijk geacht; - Ter hoogte van tankenpark G werd een verontreiniging in het grondwater vastgesteld ter hoogte van peilbuis PB111. Deze peilbuis bevindt zich buiten de verontreinigingscontour van het beschrijvend bodemonderzoek uit 2007 en ter hoogte van deze peilbuis werd in het verleden geen verontreiniging vastgesteld. De peilbuis werd daarom twee maal opnieuw bemonsterd. Hierbij werden telkens concentraties lager dan de streefwaarde vastgesteld; - Ter hoogte van tankenpark G werd eveneens een verontreiniging met BTEX aangetroffen in het grondwater ter hoogte van peilbuis PBG2. Ter hoogte van de nabij gelegen peilbuis PB111 werd in het verleden geen verontreiniging met BTEX vastgesteld. Peilbuis PBG2 werd daarom twee maal opnieuw bemonsterd. Daarbij werden telkens concentraties lager dan de 80 % bodemsaneringsnorm vastgesteld; - De aanwezigheid van ammonium in het grondwater werd niet eerder onderzocht. In dit onderzoek werden verschillende grondwaterstalen van locaties verspreid over het onderzoeksgebied onderzocht op ammonium. De milieukwaliteitsnorm voor ammonium werd overschreden ter hoogte van tankenparken C en E. Voor de

145 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 145 verontreiniging ter hoogte van tankenpark E wordt een beschrijvend bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. XI Bedrijfsterrein A4S (Antwerp for Storage) De terreinen van A4S grenzen aan Noord Natie Terminals en worden in de toekomst samengevoegd met deze van Noord Natie Terminals. De kadastrale nummering van het terrein is: Antwerpen, 14e afdeling, sectie A, nr. 269 K8. De oppervlakte is m² (voor ligging zie bijlage 4.8). Op het perceel was tot 2001 een opslagplaats voor ongevaarlijke (niet bodemverontreinigende goederen). Deze opslagplaats werd geëxploiteerd door het bedrijf Nova Stevedoring. Sinds 2002 wordt het terrein uitgebaat door A4S en bevindt er zich een grote opslagplaats voor gevaarlijke producten. XI Oriënterend Bodemonderzoek (Ecorem 2008) De aanleiding voor de uitvoering van het oriënterend bodemonderzoek is de periodieke verplichting. Op het terrein staan meerdere opslagtanks met gevaarlijke producten. Het gaat hier voornamelijk over onderstaande chemische stoffen: - aceton; - IPA (isopropylalcohol); - MEK (methylethylketon); - VAM (vinylacetaatmonomeer); - acrylaten zoals butylacrylaat, ethylhexylacrylaat, methylmetacrylaat; - ETAC (ethylacetaat); - vetzuren; - azijnzuur. In mei 2001 werd het eerste oriënterend bodemonderzoek op de onderzoekslocatie uitgevoerd door de Bodemkundige Dienst van België: "Oriënterend bodemonderzoek. Noord Natie Kaai 245/247. Blauwe Weg 245/247, 2000 Antwerpen. Rapport PMAD1157." Het onderzoek betrof de kadastrale percelen 269 B7, 269 C7, 269 D7 en 269 M2, waarbinnen het huidig perceel 269 K8 valt, en werd uitgevoerd om een idee te krijgen van een eventuele aanwezigheid van verontreinigde zones op het bedrijfsterrein. Het onderzoek werd uitgevoerd naar aanleiding van het Bodemsaneringsdecreet, in functie van het vastleggen van de nultoestand. Op het terrein waren voorheen namelijk geen Vlarebo-activiteiten aanwezig. De percelen werden opgenomen in het register van verontreinigde gronden omdat de bodemsaneringsnorm voor arseen in het grondwater werd overschreden. Er was echter geen aanleiding tot de uitvoering van een beschrijvend bodemonderzoek. Op 04 september 2003 werd de OVAM door de Scheepvaartpolitie op de hoogte gebracht van een mogelijke bodemverontreiniging op de onderzoeklocatie ten gevolge van geroeste 200 liter vaten. Naar aanleiding van deze vaststelling werd er in september 2003

146 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 146 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De deskundige heeft vastgesteld dat de vaten met trimethylchloorsilaan (TMCS) zijn weggenomen en de toplaag is verwijderd. Zintuiglijk werden geen verdachte stoffen waargenomen. In geen van de 4 geanalyseerde bodemstalen werden verhoogde concentraties aan TMCS gedetecteerd. Er kon bijgevolg worden besloten dat er zich geen bodemverontreiniging heeft voorgedaan. Gezien er in 2001 reeds een decretaal oriënterend bodemonderzoek had plaatsgevonden en werd ingediend bij de OVAM diende bemonsteringsstrategie 5 te worden toegepast. Bemonsteringsstrategie 5 wordt toegepast voor een reeds decretaal onderzochte onderzoeklocatie. Op de onderzoeklocatie zijn de bemonsteringsstrategieën 5A en 5C van toepassing. Strategie 5A dient te worden toegepast daar de kadastrale gegevens in die tijd veranderd zijn. Het voorgaand bodemonderzoek betrof de kadastrale percelen 269 B7, 269 C7, 269 D7 en 269 M2 waarbinnen huidig perceel 269 K8 valt. Aangezien er op de onderzoeklocatie Vlarebo-activiteiten of -inrichtingen plaatsvinden en/of hebben plaatsgevonden dient strategie 5C te worden toegepast. Het gaat hierbij om volgende activiteiten: - Zone 1: magazijn met bovengrondse opslag van gevaarlijke producten; - Zone 2: tankenpark incl. inkuiping; - Zone 3: ADR-parking; - Zone 4: laad/losplaats. De verdachte zones en potentiële verontreinigingsbronnen worden weergegeven in bijlage 4.9 ( FIG. 2. OBO 2008). Daar de opslagplaatsen alle voorzien zijn van een vloeistofdichte piste werden de boringen en peilbuizen uitgevoerd langs deze piste omdat deze piste niet mag beschadigd of doorboord worden. Resultaten De evaluatie van de resultaten werd per zone (4 verdachte en één niet verdachte) uitgevoerd. De belangrijkste vaststellingen worden in het kort weergegeven. In de verdachte zones werd steeds een verhoogde concentratie aan arseen in het grondwater teruggevonden. Deze verhoogde concentratie aan arseen in het grondwater is vermoedelijk van natuurlijke oorsprong gezien de ondergrond glauconiethoudend is. Dit werd bij de grondstaalname steeds bevestigd door de grijsgroene kleur van de bodem Deze verhoogde concentratie kan dan ook niet omschreven worden als een verontreiniging gezien deze van natuurlijke oorsprong is. Deze parameter geeft dan ook geen aanleiding tot een opname van het perceel in het register van verontreinigde gronden.

147 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina Verdachte zone 1: Magazijn met bovengrondse opslag van gevaarlijke producten Parameters die aanleiding geven tot opname in het register (zie Tabel XI-8) Grond: nvt; Grondwater: arseen (1,8 x BSN) (zie verklaring hierboven). - Verdachte zone 2: Bovengronds tankenpark met opslag van gevaarlijke producten Parameters die aanleiding geven tot opname in het register van verontreinigde gronden (zie Tabel XI-9). Grond: ethylbenzeen (0,33 x BSN), dichloormethaan (0,61 x de BSN). Grondwater: arseen (2,1 x BSN), nikkel (3,25 x BSN), benzeen (2,8 x BSN), tolueen (8,71 x BSN), ethylbenzeen (120 x BSN), dichloormethaan (44,5 x BSN), 1,2-dichloorethaan (5,33 x BSN), som 1,2-dichloorethenen (32 x BSN), een verhoogd gehalte aan totale KWS en TOC. De detectielimiet voor EOX in de grond werd niet overschreden. De vastgestelde grondverontreiniging met BTEX en VOCI's en grondwaterverontreiniging met nikkel, BTEX en VOCI's kwam tot stand op de onderzoekslocatie. Vermoedelijk is deze niet afkomstig van het tankenpark maar van de laad-/losplaats (zie verdachte zone 4). Er is geen aanwijzing voor een ernstige bedreiging van nieuwe grondverontreiniging. Gezien de nieuwe grondwaterverontreiniging de 80 % van de bodemsaneringsnorm overschrijdt bestaat er een ernstige aanwijzing voor een ernstige bodemverontreiniging. - Verdachte zone 3: ADR-parking Parameters die aanleiding geven tot opname in het register (zie Tabel XI-10). Grond: ethylbenzeen (0,33 x BSN), dichloormethaan (0,61 x de BSN). Grondwater: arseen (2,7 x BSN), nikkel (3,25 x BSN), benzeen (2,8 x BSN), tolueen (8,71 x BSN), ethylbenzeen (120 x BSN), dichloormethaan (44,5 x BSN), 1,2-dichloorethaan (5,33 x BSN), som 1,2-dichloorethenen (32 x BSN), een verhoogd gehalte aan koolwaterstoffen en TOC. De detectielimiet voor EOX in de grond wordt niet overschreden. De vastgestelde grondverontreiniging met BTEX en VOCI's en de grondwaterverontreiniging met nikkel, BTEX en VOCI's kwam tot stand op de onderzoekslocatie. Vermoedelijk is deze niet afkomstig van de ADR-parking maar van de laad/losplaats (zie verdachte zone 4). Er is geen aanwijzing voor een ernstige bedreiging van nieuwe grondverontreiniging. Gezien de nieuwe grondwaterverontreiniging de 80 % van de bodemsaneringsnorm overschrijdt bestaat er een ernstige aanwijzing voor een ernstige bodemverontreiniging.

148 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina Verdachte zone 4: Laad-/losplaats Parameters die aanleiding geven tot opname in het register (zie Tabel XI-10). Grond: ethylbenzeen (0,33 x BSN), dichloormethaan (0,61 x BSN). Grondwater: arseen (2,1 x BSN), nikkel (3,25 x BSN), benzeen (2,8 x BSN), tolueen (8,71 x BSN), ethylbenzeen (120 x BSN), dichloormethaan (44,5 x BSN), 1,2-dichloorethaan (5,33 x BSN), som 1,2-dichloorethenen (32 x BSN), een verhoogd gehalte aan koolwaterstoffen en TOC. De detectielimiet voor EOX in de grond wordt niet overschreden. De verhoogde concentraties aan BTEX en VOCI's zijn vermoedelijk ontstaan door morsverliezen ter hoogte van de laad/losplaats. Om te kunnen nagaan of de verontreiniging gelinkt kon worden aan de bedrijfsgerelateerde producten werden de grondwaterstalen van PB7 en PB8 tevens geanalyseerd op het totale KWS-gehalte (TCE extraheerbare koolwaterstoffen met IR) en de TOC. Hieronder volgt de bespreking van de verontreinigingstoestand in het grondwaterstaal van PB8: - Als men het gehalte aan totale KWS (39 mg/l) vergelijkt met de totale concentratie aan KWS die werden gemeten in het SAP-pakket (+/- 43 mg/l) zijn deze analoog. In dit geval bevestigt het totale KWS-gehalte de verontreiniging met BTEX en VOCI's; - Als men de concentratie aan TOC (870 mg/l) vergelijkt met de totale concentratie aan KWS die werden gemeten in het SAP-pakket (+/- 43 mg/l) kan men concluderen dat deze slechts een klein deel hiervan uitmaken. Dit betekent dat er nog andere organische koolwaterstoffen in het grondwater aanwezig zijn, meer bepaald organische koolwaterstoffen die niet extraheerbaar zijn met TCE of absorbeerbaar zijn door IR. Hieronder vallen de bedrijfsspecifieke opslagproducten; - Indien met het totale KWS-gehalte en de TOC van PB8 (respectievelijk 39 en 870 mg/l) vergelijkt met deze uit PB9 (respectievelijk 0,94 en 14 mg/l), de referentie, kan met tevens concluderen dat deze sterk verhoogd zijn. Dit bevestigt het feit dat er zich ter hoogte van PB8 een grondwaterverontreiniging bevindt met BTEX, VOCI's én andere organische koolwaterstoffen, vermoedelijk een bedrijfsspecifiek product, meer bepaald een goed wateroplosbare polaire koolwaterstof. Dezelfde conclusie kan worden getrokken voor de grondwaterverontreiniging ter hoogte van PB7. De concentraties van deze verontreiniging zijn echter minder groot. De grondwaterverontreiniging met nikkel werd vermoedelijk veroorzaakt door de verhoogde redoxpotentiaal en het licht aanzurend karakter van het grondwater ter hoogte van PB8. Deze verontreiniging wordt dan ook onrechtstreeks gelinkt met verontreiniging met BTEX en VOCI's. De opdrachtgever vermoedt dat de grondwaterverontreiniging werd veroorzaakt door één en/of verschillende spill(en) die plaatsvonden bij de afdrumming tijdens het laden en lossen. Deze parameters, die volgens de opdrachtgever de verontreiniging veroorzaakten, werden niet opgeslagen in tanks maar werden wel afgevuld vanuit tankwagens in vaten. Gezien er slechts sinds 2002 bodembedreigende activiteiten aanwezig zijn op de site en dat de vastgestelde verontreiniging kan worden gelinkt aan de opslag én overslag van de bedrijfsspecifieke chemicaliën én de verontreiniging niet eerder werd vastgesteld, wordt de verontreiniging beschouwd als nieuw. Gezien de nieuwe grondwaterverontreiniging de 80 % van de bodemsaneringsnorm overschrijdt bestaat er een ernstige aanwijzing voor een ernstige bodemverontreiniging.

149 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 149 Er is geen aanwijzing voor een ernstige bedreiging van nieuwe verontreiniging in het vaste deel van de aarde. - Onverdachte zone Er werd geen veld- en analysewerk uitgevoerd in de onverdachte zone. De conclusies zijn vermoedens die werden gemaakt aan de hand van de verontreiniging die werd vastgesteld in PB7, PB8 en PB10 (zie verdachte zone 4). Parameters die aanleiding geven tot opname in het register (zie Tabel XI-10). Grond: nvt. Grondwater: BTEX en VOCI's, een verhoogd gehalte aan totale KWS en TOC (zie verdachte zone 4). De vastgestelde grondverontreiniging met BTEX en VOCI's en grondwaterverontreiniging met nikkel, BTEX en VOCI's kwamen tot stand op de onderzoeklocatie. Vermoedelijk is deze afkomstig van de laad/losplaats (zie verdachte zone 4). De aard van de verontreiniging wordt als nieuw beschouwd (zie verdachte zone 4). Gezien de nieuwe grondwaterverontreiniging de 80 % van de bodemsaneringsnorm overschrijdt bestaat er een ernstige aanwijzing voor een ernstige bodemverontreiniging. Er is geen aanwijzing voor een ernstige bedreiging van nieuwe verontreiniging in het vaste deel van de aarde. In Tabel XI-10 wordt een beknopte samenvatting gegeven van de verontreinigingstoestand op de onderzoeklocatie perceel 269 K8. Tabel XI-10: Beknopte samenvatting van de verontreinigingstoestand op de onderzoeklocatie perceel 269 K8 Perceel Zone Parameter of parametergroep>80 % BSN type II* Vaste deel van de aarde of grondwater Aard van de verontreiniging Beoordeling (2) 269 K8 Zone 1 arseen grondwater (1) X geen grond nvt X Zone 2 arseen grondwater (1) X nikkel, BTEX, VOCl s en andere organische KWS grondwater nieuw R ethylbenzeen en grond nieuw Y dichloormethaan Zone 3 arseen grondwater (1) X nikkel, BTEX, VOCl s en andere organische KWS grondwater nieuw R ethylbenzeen en grond nieuw Y dichloormethaan

150 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 150 Perceel Zone Parameter of parametergroep>80 % BSN type II* Vaste deel van de aarde of grondwater Aard van de verontreiniging Beoordeling (2) Zone 4 Laad en losplaats *: type II, agrarisch of landelijk gebied arseen grondwater (1) X nikkel, BTEX, VOCl s en andere organische KWS grondwater nieuw R ethylbenzeen en grond nieuw Y dichloormethaan (1): de verhoogde concentraties zijn geen verontreiniging (2): X= op kadastraal perceel werd 120 % van de achtergrondwaarden overschreden maar perceel moet niet opgenomen worden in register van verontreinigde gronden Y= het kadastraal perceel moet worden opgenomen in het register van verontreinigde gronden, maar er moet niet overgegaan worden tot een beschrijvend onderzoek R= het kadastraal perceel moet worden opgenomen in het register van verontreinigde gronden en er dient overgegaan worden tot een beschrijvend onderzoek - Besluit voor perceel 269 K8 Na analyse van de stalen zijn concentraties boven de registerwaarde gevonden voor BTEX en VOCI's in het vaste deel van de aarde en voor zware metalen, BTEX en VOCI's in het grondwater ter hoogte van de laad/losplaats. Deze verhoogde concentraties worden beschouwd als een nieuwe verontreiniging omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt zijn door morsverliezen tussen 2002 en heden. De grond wordt opgenomen in het register van verontreinigde gronden. Uit het oriënterend bodemonderzoek blijkt dat de nieuwe grondverontreiniging de bodemsaneringsnormen niet overschrijdt of dreigt te overschrijden. Bijgevolg dient er geen beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd te worden voor het vaste deel van de aarde. Uit het oriënterend bodemonderzoek blijkt dat de nieuwe grondwaterverontreiniging de bodemsaneringsnormen overschrijdt of dreigt te overschrijden. Bijgevolg dient er een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd te worden voor het grondwater. Het beschrijvend bodemonderzoek dient tevens uitsluitsel te geven over de mogelijke aanwezigheid van andere verontreinigingsparameters. Er zijn geen voorzorgsmaatregelen noodzakelijk. XI Beschrijvend Bodemonderzoek (Ecorem 2008) Het oriënterend bodemonderzoek dat in maart 2008 (zie XI ) werd uitgevoerd in opdracht van N.V. Antwerp For Storage (A4S) wees uit dat de parameters nikkel, BTEX, VOCI's en andere koolwaterstoffen aanleiding gaven tot het uitvoeren van een beschrijvend bodemonderzoek in het grondwater. Het vaste deel van de aarde bleek niet verontreinigd op de onderzochte parameters.

151 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 151 In het oriënterend bodemonderzoek is gebleken dat er ook andere koolwaterstoffen (andere dan BTEX en VOCI's) aanwezig zouden zijn in de verontreinigingsvlek. In dit beschrijvend bodemonderzoek wordt echter enkel de verontreiniging met BTEX en VOCI's verder afgeperkt, gezien aangenomen wordt dat de verontreinigingen zeer sterk gecorreleerd zijn en dat aanrijking met andere koolwaterstoffen deze met BTEX en VOCI's niet overtreft. De parameters BTEX en VOCI's werden gebruikt als indicator voor de aanrijking met andere koolwaterstoffen. In het oriënterend bodemonderzoek werd in PB8 een grondwaterverontreiniging vastgesteld met nikkel, BTEX en VOCI's. De verontreiniging met BTEX werd tevens vastgesteld in PB7. Op vraag van de opdrachtgever werd overgegaan tot het plaatsen van een diepere peilbuis (PB10) met filterinstelling van 7 tot 8 m-mv. Uit de analyseresultaten bleek dat deze peilbuis enkel verontreinigd is met VOCI's en dus afperkend is voor de grondwaterverontreiniging met nikkel en BTEX. Aan de hand van de analyseresultaten uit het oriënterend bodemonderzoek kan tevens worden geconcludeerd dat de kern van de grondwaterverontreiniging (in horizontaal vlak) zicht bevindt ter hoogte van PB8. De grondwaterverontreiniging met nikkel werd vermoedelijk veroorzaakt door de verhoogde redoxpotentiaal en het licht aanzurend karakter van het grondwater ter hoogte van PB8. Deze verontreiniging wordt dan ook onrechtstreeks gelinkt met de verontreiniging met BTEX en VOCI's. Conform bemonsteringsstrategie 5 werd de verontreiniging reeds afgeperkt in westelijke richting. Voor een afperking in de resterende richtingen worden de grondwaterstalen die worden genomen in het kader van de afperking van de BTEX-verontreiniging, tevens geanalyseerd op nikkel (uitgezonderd de snijdende peilbuis in westelijke richting). Teneinde na te gaan of de verontreiniging tevens aanwezig is in de onverzadigde zone werd een bodemstaal geanalyseerd die zich net boven de verzadigde zone situeert. In dit beschrijvend bodemonderzoek werd de verontreiniging met VOCI's in horizontale richting verder afgeperkt op de diepte met de zwaarste verontreiniging. Verder werden alle niet afperkende peilbuizen, die werden geplaatst in de eerste onderzoeksfase, verder afgeperkt. Hetzelfde gold voor de eventuele aanwezigheid van een verontreiniging in het vaste gedeelde van de aarde. Evaluatie van de resultaten van de grondwateranalyses In het kader van het Bodemsaneringsdecreet zijn de referentiewaarden, die dienen gehanteerd te worden bij de uitvoering van een oriënterend onderzoek, opgenomen in het Vlarebo. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds richtwaarden en anderzijds bodemsaneringsnormen. De richtwaarden beantwoorden aan de concentraties van stoffen in de bodem waarbij de bodem al zijn functies kan vervullen zonder dat enige beperking moet worden opgelegd. Hierdoor wordt de bodemkwaliteit gevrijwaard voor de volgende generatie. De bodemsaneringsnormen daarentegen beantwoorden aan een niveau van grondwaterverontreiniging waarbij na overschrijding ernstige nadelige effecten kunnen optreden voor de mens of het milieu. Met betrekking tot het grondwater wordt, in tegenstelling tot de bodem, slechts één enkele waarde gegeven, onafhankelijk van het bestemmingstype van het terrein. Voor de parameters ph en conductiviteit zijn geen normen uit het Bodemsaneringsdecreet voorhanden. Om toch een idee te hebben van de graad van verontreiniging werd voor deze parameters in de tekst vergeleken met de normering uit VLAREM II (richtwaarden en

152 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 152 maximum toelaatbare concentraties). Die normering geeft een beeld van de graad van verontreiniging. De ph-waarden gemeten in de peilbuizen zijn vergelijkbaar met de VLAREM llrichtwaarden van 6,5-8,5. De gemeten geleidbaarheden in de peilbuizen zijn meestal hoger dan de VLAREM llrichtwaarde van 400 µs/cm. De waarden in peilbuizen PB101, PB104, PB200, PB201, PB202 en PB203 zijn echter niet zodanig dat ze een ernstige aanwijzing vormen voor bijkomende verontreiniging. De waarden in peilbuizen PB8, PB10, PB100, PB102 en PB103 zijn dermate hoog (> µs/cm) dat zij duiden op een duidelijke aanwijzing voor verontreiniging. De verhoogde geleidbaarheden worden met andere woorden veroorzaakt door de aanwezige verontreinigingen. De contouren van de verontreiniging met dichloormethaan, 1,2-dichloorethaan en vinylchloride werden in noordelijke richting niet afgeperkt door een peilbuis. Door de aanwezigheid van het tankenpark (zone 2) kon er niet worden geboord op minder dan een afstand van 60 meter van de kern van de verontreiniging. Tevens kon PB623 (op de site van Noord Natie Terminals op een afstand van ca. 100 m van de kern van de verontreiniging) niet worden herbemonsterd gezien deze niet langer aanwezig was door de uitvoering van renovatiewerken aan het wegdek. De contouren werden dan ook getekend op basis van verscheidene veilige aannames: er kon geen verontreiniging worden vastgesteld in de snijdende peilbuizen PB5, PB6 en PB9. De grondwaterstromingsrichting is naar het dok toe gericht, waardoor aangenomen wordt dat de verontreinigingsvlek zich niet verspreid heeft in noordelijke richting, waardoor de kans op eventuele perceeloverschrijding als nihil kan worden beschouwd. De voorlopige contouren dienen verder afgebakend te worden vóór de uitvoering van het bodemsaneringsproject. Op basis van de toetsingstabellen en de afperkende plannen wordt in onderstaande tabellen (Tabel XI-11 en Tabel XI-12) per parameter een overzicht van de omvang van de grondwaterverontreiniging(en) gegeven. De vermelde omvang van de verontreiniging gaat uit van een worst case situatie. De isoconcentratielijnen voor nikkel, benzeen, tolueen, ethylbenzeen, dichloormethaan, 1,2-dichloorethaan, 1,2-dichlooretheen(som) en vinylchloride in het grondwater worden weergegeven in bijlage 4.10 (fig. 5 tot 12). De getekende contouren werden bepaald door middel van interpolatie en extrapolatie van de verschillende aangetroffen concentraties ter hoogte van de onderzoeklocatie. Dit wil dan ook zeggen dat de contouren die bepaald zijn door middel van extrapolatie nog dienen te worden bevestigd in een verder stadium.

153 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 153 Tabel XI-11: Overschrijding bodemsaneringsnorm Parameter Oppervl. (m²) Gemiddelde GW-stand (m-mv) Diepte verontreiniging (m-mv) Porositeit (%) Volume (m³) nikkel 140 1,3 3, benzeen , tolueen 510 1, ethylbenzeen , dichloormethaan , ,2-dichloorethaan , ,2-dichlooretheen (som) , vinylchloride , Tabel XI-12: Overschrijding richtwaarde Parameter Oppervl. (m²) Gemiddelde GW-stand (m-mv) Diepte verontreiniging (m-mv) Porositeit (%) Volume (m³) nikkel 340 1, benzeen , tolueen , ethylbenzeen , dichloormethaan , ,2-dichloorethaan , ,2-dichlooretheen (som) , vinylchloride , In het grondwater werd in het oriënterend en vervolgens in het beschrijvend onderzoek geen drijflaag of zinklaag aangetroffen ter hoogte van de kern van de verontreiniging. De concentraties in het grondwater zijn niet van die grootte dat er een zinklaag verwacht kan worden. Bovendien vertonen de concentraties aan VOCI's verticaal alle een dalende trend. De ondoorlatende kleilaag (+/- 25 m-mv) wordt daarom worst case beschouwd als verticale afperking van de verontreiniging. De contouren van de grondwaterverontreiniging met dichloormethaan, 1,2-dichloorethaan en vinylchloride in horizontaal vlak dienen nog bevestigd te worden voor de uitvoering van het bodemsaneringsproject. De grondwaterverontreiniging met dichloormethaan, dichlooretheen (som) en vinylchloride in verticaal vlak werd afgeperkt op de Boomse klei. Bij het uitvoeren van de boringen zijn er geen problemen opgetreden. Uitgaande van de gekende gegevens kan aangegeven worden dat de grondwaterverontreiniging geen perceelsoverschrijdend karakter heeft.

154 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 154 Evaluatie van de noodzaak tot sanering van de verontreiniging Het bepalen van de noodzaak tot sanering wordt in het kader van het Bodemsaneringsdecreet voor historische bodemverontreiniging vastgesteld aan de hand van de aanwezigheid van een risico voor mens en milieu. Voor nieuwe en/of gemengde verontreinigingen dient de risico-evaluatie om de saneringsurgentie te kunnen vaststellen en om te bepalen of voorzorgsmaatregelen en dergelijke noodzakelijk zijn. Gezien het een nieuwe verontreiniging betreft, en dus geen historische, wordt de methodologie ernstige bodemverontreiniging niet gevolgd. Er is een saneringsnoodzaak. De noodzaak tot voorzorgmaatregelen wordt bepaald door de mate waarin receptoren bedreigd worden. De urgentiebepaling gebeurt op basis van een methodologie waarin aan de volgende criteria wordt getoetst: - Criterium 1: mate van bedreiging van receptoren; - Criterium 2: mate van toename van verontreiniging (bij afwezigheid van actuele risico's); - Criterium 3: volume verontreiniging (bij afwezigheid van actuele risico's). Criteria 2 en 3: mate van toename en volume van verontreiniging (bij afwezigheid van actuele risico s) zijn hier niet van toepassing. Het resultaat van de urgentiebepaling is een onderverdeling van de aanwezige bodemverontreiniging (vaste deel van de aarde en/of grondwater) in één van de volgende klassen: - Klasse l: zeer urgent; - Klasse II: urgent; - Klasse III: matig urgent; - Klasse IV: beperkt urgent. De risico s uitgaande van de nieuwe verontreiniging dienen te worden bepaald ten einde de saneringsurgentie en de noodzaak voor voorzorgsmaatregelen e.d. te bepalen. In eerste instantie dient de mate van bedreiging van de receptoren in kaart te worden gebracht. De te bespreken risico s voor de verschillende receptoren zijn: a. humane risico; b. risico op verspreiding o o o naar particuliere of publieke waterwinningen risico op verspreiding naar oppervlaktewateren risico op planten, dieren en het ecosysteem; c. risico op civieltechnische structuren; De resultaten van het onderzoek naar de risico s in dit Beschrijvend Bodemonderzoek worden in het kort samengevat.

155 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 155 a. Humane risico s Uit het onderzoek met behulp van de VLIER-HUMAAN simulatie blijkt dat er geen kans bestaat op ernstige nadelige effecten of ernstige bedreigingen uitgaande van de aangetroffen verontreinigingen aangezien de risico-index voor alle parameters (in gronden grondwater) kleiner is dan 1. Aangaande de verspreiding van de verontreiniging via de lucht, blijkt uit het rapport dat er een kans bestaat op ernstige nadelige effecten of op ernstige bedreigingen, aangezien de luchtconcentratie (Lconc) voor ethylbenzeen groter is dan de toegelaten concentratie in de lucht (TCL). Gezien er echter slechts een beperkte aanwezigheid van personeel is en het oppervlak grotendeels verhard is, wordt aangenomen dat er van de verontreiniging met ethylbenzeen geen actuele bedreiging uitgaat. Uit het rapport blijkt dat er voor het drinkwater geen kans bestaat op ernstige nadelige effecten of ernstige bedreigingen uitgaande van de verontreiniging, aangezien de drinkwaterconcentratie kleiner is dan de limiet drinkwater (LDW). b. Verspreidingsrisico Er werd een risico-evaluatie uitgevoerd aangaande de verspreiding van polluenten met de grondwaterstroming onder meer op basis van terreinspecifieke cijfergegevens zoals de effectieve porositeit, doorlatendheid,. Deze werden integraal overgenomen uit het beschrijvend bodemonderzoek van het naastliggend terrein (zie XI ). De verspreidingssnelheid voor de verontreinigende parameters in het grondwater, worden voor het slechtste scenario gerapporteerd in de onderstaande Tabel XI-13. Tabel XI-13: Verspreidingssnelheid voor de verontreinigende parameters in het grondwater (m/jaar) Polluent S (mg/l) K oc R snelheid (m/jaar) nikkel 99,8-24,2 10,4 benzeen ,6 29,5 tolueen ,9 12,7 ethylbenzeen ,5 5,1 dichloormethaan ,9 135,0 1,2-dichloorethaan ,5 101,9 cis 1,2- dichlooretheen ,8 90,8 vinylchloride ,9 64,0 Met S: oplosbaarheid van de stof Koc: verdelingscoëfficiënt organische stof en water R: retardatiefactor In het slechtste scenario verspreidt de verontreiniging met dichloormethaan zich horizontaal met een theoretische snelheid van ongeveer 135 m per jaar. - Risico op verspreiding naar particuliere of publieke waterwinningen De dichtstbijzijnde grondwaterwinning (diepte 1 m) bevindt zich op ca. 1 km afstand in zuidwestelijke richting. Op ca. 1,4 km ten zuidoosten van het terrein, is eveneens een grondwaterwinning (diepte van 26 m) aanwezig. De grondwaterverontreinigingen op

156 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 156 het terrein worden niet beïnvloed door deze grondwaterwinningen ((beperkt debiet en beperkte diepte van de winning, aanzienlijke afstand en aanwezigheid van de dokken (Vierde en Vijfde Havendok) tussen winning en terrein)). Er gaat dus geen risico uit van de verontreiniging naar naburige grondwaterwinningen. - Risico op verspreiding met oppervlaktewater De onderzoeklocatie wordt aan de zuidelijke zijde begrensd door het Vierde Havendok. Gezien de grondwaterstromingsrichting ter hoogte van de verontreiniging naar het dok toe gericht is, gezien verschillende verontreinigingsvlekken in deze richting niet werden afgeperkt en gezien de kaaimuur niet volledig waterdicht is, wordt aangenomen dat er een actuele bedreiging plaatsvindt. Algemeen kan men dus concluderen dat er een bedreiging bestaat voor de verontreiniging van oppervlaktewateren. - Risico voor plant, dier en ecosysteem Wat het risico voor de planten betreft, kan gesteld worden dat er in de onmiddellijke omgeving van het studiegebied geen kwetsbare gewassen, zoals landbouwgewassen, aanwezig zijn die bedreigd worden en/of kunnen worden door de aangetroffen verontreiniging(en). Er zijn ook geen bomen of andere diep wortelende planten aanwezig die bedreigd worden en/of kunnen worden door de aangetroffen verontreiniging(en). Aangezien er geen veeteelt of visvijvers aanwezig zijn in de nabijheid van het studiegebied die bedreigd worden en/of kunnen worden door de aangetroffen verontreiniging(en), is er geen risico voor dieren. c. Risico voor aantasting civieltechnische structuren De parameters die werden vastgesteld ter hoogte van de verontreiniging zijn van deze aard dat zij mogelijkerwijze schade kunnen toebrengen aan infrastructuren, met risico's met voor de veiligheid tot gevolg. Hoge concentraties aan benzeen en ethylbenzeen kunnen namelijk kunststoffen en rubber aantasten. Hoge concentraties aan VOCI's kunnen onder andere metalen, kunststoffen, rubber en zelfs ijzer en staal aantasten. Gezien er ter hoogte van de verontreinigingsvlek enkele nutsleidingen (riolering, elektriciteit en drinkwaterleiding) liggen wordt aangenomen dat er een bedreiging bestaat voor de aantasting van deze civieltechnische structuren. Besluit criterium 1 Gezien er een sprake is van een onmiddellijke of een reële (actuele) bedreiging waarbij negatieve effecten voor de beschouwde receptoren kunnen optreden binnen korte termijn (maximaal 2 jaar) wordt de verontreiniging ingedeeld in urgentieklasse II. De sanering is urgent (klasse II). De bron van de verontreiniging is niet langer aanwezig (er is geen spill meer). Er is een actuele reële bedreiging door het naburige oppervlaktewater. Door de aanwezigheid van de kaaimuren zal deze verspreiding vertraagd worden. Het tijdstip waarop dit negatief effect zich zal voordoen is hierdoor moeilijk te voorspellen. Binnen het jaar na de uitvoering van het beschrijvend bodemonderzoek dient de bodemsanering of andere maatregelen opgestart te worden.

157 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 157 Samenvattend besluit van het beschrijvend bodemonderzoek Het beschrijvend bodemonderzoek werd vrijwillig uitgevoerd. De onderzoeklocatie is gelegen in industriegebied. Het terrein wordt momenteel gebruikt als opslagplaats voor chemicaliën. De bodemsaneringsdeskundige komt tot de volgende besluiten: - Er komt een nieuwe bodemverontreiniging voor met nikkel, benzeen, tolueen, ethylbenzeen, dichloormethaan, 1,2-dichloorethaan, cis1,2-dichlooretheen, vinylchloride en andere koolwaterstoffen in het grondwater ter hoogte van de laad- en losplaats (PB8). De verontreiniging wordt nieuw beschouwd omdat aangenomen wordt dat zij veroorzaakt is door één of verschillende spillen die plaatsvond(en) bij de afdrumming tijdens het laden en lossen na 2002; - Aan de hand van de analyseresultaten en organoleptische waarnemingen kan het verontreinigd volume geschat worden op m³ (5.000 m² x 23,7 m x 0,25); - Bij evaluatie van de ernst van de bodemverontreiniging is gebleken dat er van de nieuwe bodemverontreiniging een humaan toxicologisch risico (actueel), een verspreidingsrisico naar het oppervlaktewater en een civieltechnische risico uitgaat. Er wordt een ernstige bedreiging vastgesteld; - Er wordt geen drijflaag/zinklaag vastgesteld. Globaal gezien kan gesteld worden dat er een ernstige bedreiging uitgaat van de bodemverontreiniging en er een sanering noodzakelijk is. De sanering is zeer urgent. Er zijn geen veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen, bestemmingsbeperkingen of gebruiksbeperkingen noodzakelijk. Besluit kadastraal perceel 269 K8 Er komt een nieuwe bodemverontreiniging voor met nikkel, benzeen, tolueen, ethylbenzeen, dichloormethaan, 1,2-dichloorethaan, cis1,2-dichlooretheen, vinylchloride en andere koolwaterstoffen in het grondwater ter hoogte van de laad- en losplaats (PB8). De verontreiniging is ontstaan op dit perceel. De verontreiniging vormt een ernstige bodemverontreiniging en geeft aanleiding tot bodemsanering. XI.4. Effectvoorspelling en effectbeoordeling toekomstige situatie De huidige situatie wordt voortgezet. De geplande uitbreiding voorziet vooral in de aanleg van de nieuwe tankenparken N, O, P en Q ten oosten van het in opbouw zijnde tankenpark M. Bovendien wordt een kantoorgebouw opgericht en worden enkele aanpassingen doorgevoerd zoals de uitbreiding van laadstations, manifolds en een gedeelte rijweg wordt geasfalteerd.

158 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 158 XI.4.1. Voortzetting van de huidige situatie Zowel op het terrein van Noord Natie Terminals als op het terrein A4S zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd die bodem- en grondwaterverontreinigingen hebben aangetoond. XI Vervolg uitvoering bodemsanering op terreinen Noord Natie Terminals Op het studieterrein, gelegen aan de Blauwe Weg 44 te 2030 Antwerpen (bronperceel 269 M8, en verspreidingspercelen 269 N8 en 269 V8) werd een historische verontreiniging met minerale olie in de grond en het grondwater aangetroffen. Op het onderzoeksterrein is een tankenpark gevestigd dat gebruikt wordt voor de tijdelijke opslag van allerlei chemische producten (oliën, solventen,...). De verontreiniging werd waarschijnlijk veroorzaakt door het optreden van lekken en morsverliezen gedurende de exploitatie van het tankenpark. Gezien de historische verontreiniging, naast een potentieel verspreidingsrisico, tevens een humaan- en ecotoxicologisch risico omhelst, dient deze te worden gesaneerd. In het beschrijvend bodemonderzoek werd besloten dat de sanering niet urgent is. Dit saneringsproject maakt deel uit van een gefaseerde aanpak en behandelt enkel de aangetroffen verontreiniging ter hoogte van tankenpark D. Er werd gekozen voor een sanering in twee fasen (zie XI.3.3), enerzijds de saneringsmaatregel die als doel heeft het immobiliseren van de aangetroffen drijflaag, anderzijds de eigenlijke sanering van de drijflaag bij het stopzetten van de exploitatie of de afbraak van het tankenpark. De werken voor fase 1 werden aangevat in juni 2010 (zie XI.3.3). Fase 1 voorziet een monitoringsplan met omschrijving van de controlemaatregelen gedurende de bodemsaneringswerken (Tabel XI-13). Dit monitoringsplan zal verder uitgevoerd worden (bijlage 4.11, fig.15) tot aan de eigenlijke bodemsaneringswerken. Tabel XI-14: Monitoringsplan en controlemaatregelen als saneringsmaatregel tot de aanvang van de sanering Omschrijving Frequentie/Duur Waar/Aantal/ Diepte staal Saneringsmaatregel terreincontrole goede driemaandelijks* 15 pompputten werking installatie onttrokken debieten en driemaandelijks* 15 pompputten hoeveelheden grondwaterstanden in eerste 3 maanden 15 pompputten en onttrekkingspunten en maandelijks, 34 peilbuizen controlepunten vervolgens jaarlijks aan de noordzijde en halfjaarlijks aan de dikten van drijflagen en zinklagen west- en zuidzijde* eerste 3 maanden maandelijks, vervolgens jaarlijks aan de noordzijde en halfjaarlijks aan de west- en zuidzijde* 15 pompputten en 34 peilbuizen Analyse

159 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 159 Omschrijving Frequentie/Duur Waar/Aantal/ Diepte staal hoeveelheden opgevangen driemaandelijks 15 pompputten zuiver product, verwerkingswijze en verwerkingsattesten grondwaterconcentraties eerste 3 maanden 15 pompputten en maandelijks, 34 peilbuizen vervolgens jaarlijks aan de noordzijde en halfjaarlijks aan de west- en zuidzijde* *tot aan de saneringswerken Analyse minerale olie Ook in fase 2 (de eigenlijke bodemsanering) is een monitoringsplan met controlemaatregelen voorzien (Tabel XI-15 en bijlage 4.11, fig. 16). Het is voorlopig niet te voorspellen wanneer deze fase effectief zal uitgevoerd worden. Tabel XI-15: Monitoringsplan en controlemaatregelen gedurende de bodemsaneringswerken Omschrijving Frequentie/Duur Waar/Aantal/ Analyse Diepte staal Ontgraving controlestalen 67 stalen minerale olie ontgravingsput controle aanvulzand 8 SAP Bemaling terreincontrole dagelijks goede werking installatie onttrokken debieten en dagelijks hoeveelheden lozingsdebieten en dagelijks lozingshoeveelheden dikten van drijflagen en zinklagen dagelijks opmeten in 2 ontgravingsputten samenstelling van het 2 x per week minerale olie influent samenstelling van het 2 x per week minerale olie effluent hoeveelheden opgevangen dagelijks zuiver product, verwerkingswijze en verwerkingsattesten emissies van wekelijks reinigingsinstallatie grondwaterconcentraties natuurlijke attenuatie halfjaarlijks gedurende 10 jaar 14 peilbuizen minerale olie Zoals reeds vermeld maakt het voornoemde saneringsproject deel uit van een gefaseerde aanpak en behandelt het enkel de aangetroffen verontreiniging ter hoogte van tankenpark D. Voor de overige percelen die volgens de besluiten van het beschrijvend bodemonderzoek (2007) moeten gesaneerd worden, is nog geen bodemsaneringsplan opgemaakt.

160 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 160 Op de terreinen van Noord Natie Terminals werd in 2013 het laatste periodiek oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd. Bijgevolg is het volgende periodiek bodemonderzoek te voorzien voor XI Maatregelen uit te voeren na beschrijvend bodemonderzoek op kadastraal perceel 269 K8 (A4S) In 2008 werd door Ecorem een beschrijvend bodemonderzoek uitgevoerd op kadastraal perceel 269 K8 (AS4). Het besluit van dit onderzoek was dat er een nieuwe bodemverontreiniging voorkomt met nikkel, benzeen, tolueen, ethylbenzeen, dichloormethaan, 1,2-dichloorethaan, cis1,2- dichlooretheen, vinylchloride en andere koolwaterstoffen in het grondwater ter hoogte van de laad- en losplaats (PB8). De verontreiniging is ontstaan op dit perceel. Globaal gezien kon gesteld worden dat er een ernstige bedreiging uitgaat van de bodemverontreiniging en dat een sanering noodzakelijk is. De sanering werd urgent geacht. De bron van de verontreiniging is niet langer aanwezig (er is geen spill meer). Er werd gesteld dat er geen veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen, bestemmingsbeperkingen of gebruiksbeperkingen noodzakelijk waren. Deze bodemsanering is nog niet in uitvoering (cf. XI.7 Leemten in de kennis). XI.4.2. Geplande uitbreiding Op korte termijn voorziet de geplande uitbreiding alleen in de aanleg van 4 nieuwe tankenparken ten oosten van het tankenpark M in aanbouw. Op het terrein waarop de aanleg zal gebeuren staan momenteel nog stadsmagazijnen. Elk tankenpark zal uit een afzonderlijke kuip bestaan en elke tankkuip wordt volledig vloeistofdicht uitgevoerd. XI Aanlegfase De belangrijkste effectgroep is de wijziging van bodemgebruik en bodemgeschiktheid. Vermits om het gronden gaat die opgespoten zijn met zand (tot 3 m hoogte) is de oorspronkelijke landbouwkundige geschiktheid verdwenen. Bovendien gaat het nu om een industrieterrein zodat het mogelijk negatief effect te verwaarlozen is. XI Bemaling Gezien de hoge grondwaterstand (gemiddeld 1 m-mv) is bemaling normalerwijze noodzakelijk niettegenstaande men zal trachten zoveel mogelijk boven het grondwaterpeil uit te graven. Laadstations worden uitgegraven tot 1,5 m-mv en de tankenparken tot 1,2 m-mv. Het kantoorgebouw wordt op palen gebouwd. Er wordt voor dit gebouw geen bemaling toegepast daar maximaal tot 1 m-mv wordt afgegraven. Voor de berekening van de invloedssfeer van de bemaling wordt uitgegaan van een noodzakelijke grondwaterstand van 1 m beneden de bodem van de bouwput. De grondwatertafel wordt bij de diepste constructies (laadstations) tot 2,5 m beneden maaiveld verlaagd. Als maximale grondwaterverlaging kan 1,5 m aangenomen worden. Aan de hand van de experimentele formule van Sichardt kan de invloedssfeer van deze bemaling als volgt bepaald worden: R= 3000*s* k

161 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 161 Met: R = invloedssfeer van bemaling in m; s = beoogde grondwaterstandverlaging; k = doorlaatbaarheidscoëfficiënt (m/s); voor fijn zand tot licht kleiig zand bedraagt deze 10-5 m/s tot 10-7 m/s. Hieruit volgt een berekende invloedssfeer van maximaal 14,2 m. Dit is een zeer beperkte invloedssfeer, vooral omdat de maximale grondwaterverlaging van 1,5 m alleen voor de laadstations geldt. Bovendien zal de bemaling slechts gedurende een korte periode plaatsvinden (maximaal 2 maanden). Het resulterende effect wat betreft verdroging is bijgevolg verwaarloosbaar. Gezien de aanwezigheid van verontreinigingskernen in de buurt zouden zich door de bemaling problemen kunnen voordoen door aanzuiging van verontreinigd grondwater. De invloedssfeer van de bemaling is echter zo beperkt dat het risico op aanzuiging praktisch kan uitgesloten worden. Als voorzorgsmaatregel is het wel aan te bevelen het opgepompte water te analyseren en bij eventuele verontreiniging via een afvoersysteem naar de afvalwaterzuivering te vervoeren. Wanneer geen verontreiniging wordt vastgesteld, kan het water rechtstreeks in het Vierde Havendok geloosd worden. XI Grondverzet Bij de aanleg van de tankenparken en andere constructies (bijv. nieuw kantoorgebouw) is het volume aan grondverzet wel aanzienlijk. Het totale volume aan grondverzet kan berekend worden op ca m³. Hierdoor moet bijgevolg rekening gehouden worden met de wettelijke regeling ter voorkoming van de verspreiding van bodemverontreiniging (Vlarebo). Vanuit preventief oogpunt reglementeert de Vlaamse Regering het gebruik van uitgegraven grond door een onderzoeksverplichting naar de kwaliteit van de uitgegraven of uit te graven bodem op te leggen via de opmaak van het technisch verslag, door een kader met de gebruiksmogelijkheden van de uitgegraven bodem vast te leggen en door de levering van de uitgegraven bodem op de plaats van het beoogde gebruik te laten attesteren via het bodembeheerrapport. Vanuit curatief oogpunt reglementeert de Vlaamse Regering het gebruik van de uitgegraven bodem door een kader van een traceerbaarheidsprocedure voor het gebruik van de uitgegraven bodem vast te leggen. Daar het hier in bepaalde gevallen (bouw van kantoor) gaat om een verdachte grond (perceel opgenomen in het Grondeninformatieregister) moet normaal een technisch verslag worden opgemaakt tenzij het volume uitgegraven bodem kleiner is dan 250 m³ en tenzij bovendien de uitgegraven bodem binnen de kadastrale werkzone als bodem volgens een code van goede praktijk wordt gebruikt. Aangezien een deel van de uitgegraven bodem wellicht moet afgevoerd worden, kan men er van uitgaan dat een technisch verslag noodzakelijk is. Dit moet opgesteld worden door een bodemsaneringsdeskundige en conform verklaard worden door een bodembeheersorganisatie.

162 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 162 XI Exploitatiefase De belangrijkste effectgroep i.v.m. bodem is wijziging van de bodemkwaliteit. Het omgevingsveiligheidsrapport (OVR) van Noord Natie Terminals beschrijft de opvangvoorzieningen in geval van spill in de tankenparken of bij de losplaatsen. Bij een calamiteit binnen een inkuiping kan de spill weggepompt en gestockeerd worden in eigen tanken voor verdere verwerking. In geval van een groot lek in de dokken wordt een beroep gedaan op externen. Algemeen kan gesteld worden dat stoffen die risico s voor het oppervlaktewater kunnen inhouden, in principe in elke tank kunnen worden opgeslagen. Op dit ogenblik gebeurt de verlading van tankwagens op vloeistofdichte laad- en losplaatsen. Elke productspill wordt opgekuist met absorptiemateriaal en afgevoerd naar een externe afvalverwerker. Bij de verlading van schepen is er steeds een risico voor het milieu, met name voor water wegens mogelijke lekken ter hoogte van de dokken. Veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om productlozingen in de dokken te voorkomen. De kritische verlaadslangen worden minstens 1 maal per jaar getest. Na iedere reiniging wordt een visuele inspectie van al de slangen doorgevoerd. Ter hoogte van de aansluitingen van de slangen is bovendien steeds een opvangvoorziening aanwezig. Alle bovengrondse opslagtanks staan opgesteld binnen een betonnen inkuiping. Alle tankenparken zijn uitgerust met een betonnen vloer of zijn of worden volledig vloeistofdicht uitgevoerd. De vloeistoffen die in de inkuiping van de tankenparken terecht komen, worden daar verzameld en naar de interne afvalwaterzuivering verpompt. De tankenparken zijn daartoe uitgerust met afvoergoten en/of opvangputten binnen de inkuiping. De pompenkamers zijn voorzien van een opvanginrichting waarbij de vloeistof afvloeit naar een put. De vloeistof wordt daarna overgepompt naar de afvalwaterzuivering. De mengtanks voor de aanmaak van antivriesconcentraat staan boven een vloeistofdichte vloer opgesteld, eveneens met afvoer naar de waterzuivering. De opslag van eenheidsverpakkingen in magazijn 243 gebeurt op een vloeistofdichte vloer. Deze is afgeboord met een goot, waarbij eventuele spills worden opgevangen en afgeleid naar een opvangput, die periodiek dient leeggemaakt te worden. Bij een kuipbrand of tankbrand worden de bluswaters automatisch opgevangen in de inkuipingen van de tankenparken. Bij het blussen van een vrachtwagen zullen de verontreinigde bluswaters vanuit de vloeistofdichte verlaadplaats overgepompt worden naar de inkuipingen. Enkel bij het blussen van een brandend schip kunnen eventueel verontreinigde bluswaters rechtstreeks in de dokken terecht komen. Voor lekken naar de dokken doet Noord Natie Terminals beroep op interventie door derden. Meer bepaald bij lekken zoals een lek van een leiding buiten een tankkuip, een lek van een verlaadslang bij overslag van een schip waarbij niet al de lekvloeistof in de lekbak terecht komt of bij een falen van een spoorwagon of tankwagen buiten de verlaadplaats, komt het product op de grond terecht. Door de aanwezigheid van primaire voorzieningen op het bedrijfsterrein om de afvoerputten van de openbare riolering af te sluiten, wordt het aflopen van de lekvloeistof naar het water in de dokken vermeden.

163 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 163 XI.4.3. Significantietabel Als ontwikkelingsscenario is naast het voortbestaan van de huidige situatie, de beperkte uitbreiding van de opslagcapaciteit voor sommige productgroepen vooral de aanleg van tankenparken N, O, P en Q voorzien. In de significantietabel wordt de significantie van de belangrijkste ingrepen op de betrokken effectgroepen weergegeven. Deze effecten moeten gezien worden in het geheel van de effecten afkomstig van de reeds bestaande activiteiten. Uit het waardeoordeel blijkt dat de significantie van deze nieuwe effecten als beperkt worden aangezien. Tabel XI-16: Significantietabel Ingreep Invloed op Significantie Omvang van Waardeoordeel effectgroep het effect direct bodemhygiëne significant matig effect - 2 ruimtebeslag direct ruimtebeslag structuurwijziging significant gering effect -1 risico op bodemgebruik niet verwaarloosbaar 0 calamiteiten significant effect aanleg structuurwijziging significant gering effect -1 verharde oppervlakten aanleg bodemhygiëne significant matig effect + 1 verharde oppervlakten bemaling wijziging significant verwaarloosbaar 0 vochtregime effect bemaling bodemhygiëne significant gering effect -1 Milderende maatregelen die uitvoerig beschreven worden in het omgevingsveiligheidsrapport (OVR) kunnen de risico s op calamiteiten sterk verminderen. Zo zullen de nieuwe tankenparken N, O, P en Q volledig vloeistofdicht worden uitgevoerd. Vloeistoffen die in de inkuiping van een tankenpark door een calamiteit toch zouden terecht komen, worden daar verzameld en eventueel naar de interne afvalwaterzuivering verpompt of anders afgevoerd naar derden voor verwerking. Indien door een lek aan een tank binnen de inkuiping een ongewild verlies zou optreden van de vloeistof over de kuipmuur, zijn de nodige voorzieningen (absorptiemateriaal) aanwezig om te vermijden dat deze lekken aanleiding zou kunnen geven tot een ernstige verontreiniging van de bodem en/of het oppervlakte- en grondwater. XI.5. Milderende maatregelen Milderende maatregelen zijn uitvoerig beschreven in het omgevingsveiligheidsrapport (OVR). Bij incidenten binnen een tankenpark, op een verlaadplaats of in het magazijn 243 is er steeds opvang van de lekvloeistof voorzien. Enkel bij een incident buiten een tankkuip of verlaadplaats is een afvloeien van het product naar de bodem of riolering mogelijk. Wel zijn alle middelen voorhanden om de gevolgen er van sterk in te perken (bijv. door gebruik van absorptiemateriaal).

164 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 164 XI.6. Postmonitoring De grondwatermonitoring in het kader van de opvolging van de saneringsmaatregel in de eerste fase van het bodemsaneringsproject op bronperceel 269 M8 en verspreidingspercelen 269 N8 en 269 V8, moet verder gezet worden tot bij de aanvang van de eigenlijke bodemsanering. Vanaf de aanvang van de eigenlijke bodemsanering zal de monitoring volgens een nieuw schema plaatsvinden (Tabel XI-14). XI.7. Leemten in de kennis Het saneringsproject in uitvoering maakt deel uit van een gefaseerde aanpak en behandelt enkel de aangetroffen verontreiniging ter hoogte van tankenpark D. Voor de overige percelen die volgens de besluiten van het beschrijvend bodemonderzoek (2007) moeten gesaneerd worden, is nog geen bodemsaneringsplan opgemaakt. Voor de verontreiniging op perceel 269 K8 (ex A4S) zal een bodemsaneringsproject uitgewerkt worden met pilootproef, om uiteindelijk tot sanering over te gaan.

165 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 165 XII. XII.1. DISCIPLINE MENS HINDER-, GEZONDHEIDS- EN VEILIGHEIDSASPECTEN Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt uiteraard, en in de eerste plaats, bepaald door de menselijke aanwezigheid (receptoren) in de omgeving van Noord Natie Terminals. Uit de effectbepaling in de discipline lucht blijkt dat de effecten zich beperken tot een straal van minder dan 3 km rondom het projectgebied. Om praktische redenen wordt voor het inventariseren van de menselijke populaties en activiteiten het studiegebied dan ook afgebakend tot de grenzen van de stad Antwerpen. In de gemeente Zwijndrecht is binnen een straal van 3 km geen bewoning (enkel industriegebied). XII.2. XII.2.1. Methodologie Beschrijving huidige en referentiesituatie Voor de referentiesituatie wordt in de eerste plaats nagegaan welke de kenmerken en eventuele kwetsbaarheden zijn van de menselijke populaties (de receptoren). In eerste instantie zal hierbij de aandacht gaan naar bewoonde gebieden, maar daarnaast ook naar andere relevante bestemmingsgebieden of activiteiten in de omgeving (met name recreatieve, agrarische, industriële activiteiten en werknemers), en de eventuele verbanden tussen de verschillende functies in de bestaande situatie. De beschrijving omvat gegevens over (telkens voor zover aanwezig/relevant in het studiegebied): - de bevolking en bewoning (en kwetsbare bevolking of risicopopulaties); - tewerkstelling in bedrijven in de omgeving; - recreatief gebruik van de omgeving; - agrarisch gebruik van gronden. Bij de beschrijving worden zoveel mogelijk cijfermatige gegevens verstrekt. Ook de kwetsbare en/of stiltebehoevende locaties binnen het studiegebied worden aangegeven (en hun ligging t.o.v. de installaties). Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan de ligging van ziekenhuizen, woonzorgcentra, scholen en kinderdagverblijven. Voor zover beschikbaar worden gegevens over de gezondheidstoestand in relatie tot milieufactoren en milieubeleving opgenomen. Met betrekking tot het ervaren van eventuele milieuhinder is navraag gedaan bij instanties die belast zijn met de behandeling van klachten gerelateerd aan het bedrijf. Verder wordt gesteund op onderzoeken die worden uitgevoerd bij de Vlaamse bevolking door het Steunpunt Milieu en Gezondheid (Humane Biomonitoring) en LNE (Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek). In de tweede plaats gaat de aandacht naar de omgevingsfactoren. Het betreft hier factoren die hinder kunnen veroorzaken, of de gezondheid van de mens kunnen beïnvloeden. Er wordt in dit kader nagegaan in welke mate sprake is van specifieke risicofactoren voor de menselijke gezondheid dit zijn factoren waarvan men inmiddels

166 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 166 zeker weet (waarover voldoende wetenschappelijk verworven informatie bestaat) dat ze gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. Aan de hand van wetenschappelijk vastgestelde dosis-responsrelaties wordt aangegeven tot welk gezondheidseffect de blootstelling aan een welbepaalde dosis (gehalte, concentratie, ) precies aanleiding kan geven. Gelet op de actuele wetenschappelijke kennis en de aard van de activiteiten voorzien in onderhavig project, zijn dit in de eerste plaats VOS. In het MER zal informatie worden opgenomen over de toxiciteit van deze stoffen en de wetenschappelijke advies- en richtwaarden voor bescherming van de menselijke gezondheid zoals opgenomen door VLAREM, WGO en EPA. In de derde plaats wordt aandacht geschonken aan veiligheidsaspecten. Dit zijn specifieke risico s, die geen concrete hinder of effect opleveren, maar enkel potentieel relevant kunnen zijn. Dit luik behandelt eerder het bestaan van risico s inherent aan het type installatie en de procesvoering, en tevens aan de behandelde stromen. Voor de beschrijving van deze risico s zal onder meer gesteund worden op de laatste versies van het Veiligheidsrapport in het kader van het Samenwerkingsakkoord (SWA-VR) die dateren van respectievelijk december 2011 (Noord Natie Terminals) en december 2008 (A4S). XII.2.2. Effectvoorspelling en beoordeling De methodologie is analoog aan deze geldend voor de referentiesituatie, met dien verstande dat hier wordt aangegeven: - hoe de aanwezigheid en de kwetsbaarheid van de receptoren in de geplande situatie zal evolueren, los van de ontwikkelingen in/van het bedrijf; - hoe de omgevingsfactoren (gekoppeld aan de geplande exploitatie) in de toekomst evolueren; hiervoor dienen de gegevens aangereikt vanuit andere disciplines. Gezien de aard van de geplande activiteit kunnen in de eerste plaats wijzigingen worden verwacht voor het compartiment lucht. Voor de geplande situatie wordt aangegeven: - in welke mate mensen hinder zouden kunnen ondervinden (zoals aangegeven in de hoofdstukken lucht, water, bodem, ); - in welke mate de menselijke gezondheid in de geplande toestand in negatieve zin zou kunnen worden beïnvloed ten opzichte van de bestaande situatie (dit in functie van de mogelijke concrete blootstelling van personen). Volgend significantiekader kan daarbij worden gehanteerd:

167 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 167 Tabel XII-1: Beoordelingskader hinder-, gezondheids- en veiligheidsaspecten Toekenning bij disc. Mens partim hinder-, gezondheids- en veiligheidsaspecten Omschrijving Score Situatie - Nergens enig zintuiglijk waarneembaar effect Significant positief +3 - Én 100 % wegnemen van bestaand hinderprobleem op bovenlokaal vlak - Én opportuniteit tot verbetering op het vlak van risicofactoren - Nergens enig zintuiglijk waarneembaar effect Matig positief +2 Zwak positief +1 Neutraal 0 Zwak negatief -1 Matig negatief -2 - Én opportuniteit tot verbetering op het vlak van risicofactoren - Geen wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid - Maar wel opportuniteit tot verbetering op het vlak van risicofactoren - Geen enkele wijziging op het vlak van waarneembaarheid - Geen enkele wijziging wat betreft risicofactoren - Geen wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid - Creëren van bijkomende risicofactoren, tijdelijk - Geen wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid - Creëren van bijkomende risicofactoren, permanent - Wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid Significant negatief -3 - Creëren van nieuw hinderprobleem op lokaal of bovenlokaal vlak - Creëren van bijkomende risicofactoren, permanent. Bij deze beoordeling zal rekening gehouden worden met: - de aard van de hinder of het gezondheidsrisico; - de waarschijnlijke duur of de frequentie ervan; - de aanwezigheid al dan niet van receptoren/gehinderden, hun aantal; - de afstand tot gevoelige receptoren. Voor zover wijzigingen optreden in de blootstelling van de mens aan bepaalde risicofactoren (vermeerdering of vermindering), én voor zover dosis-responsrelaties beschikbaar zijn uit de wetenschappelijke literatuur, zal getracht worden kwantitatief aan te geven in welke mate en op welke wijze de gezondheidstoestand algemeen in de beschouwde populatie theoretisch wordt/kan worden beïnvloed.

168 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 168 In de mate dat deze gegevens niet beschikbaar zijn, zal een kwalitatieve beoordeling van de significantie van de effecten worden gedaan. Voor stoffen met een carcinogene werking wordt verondersteld dat er geen veilige drempelwaarde bestaat: er bestaat een risico bij elk concentratieniveau, hoe laag ook. Het volledig uitschakelen van het kankerrisico houdt dus in dat de stof volledig afwezig dient te zijn. Omdat dit laatste geen realistische doelstelling is bepaalde carcinogene stoffen zijn ook van nature aanwezig in het leefmilieu worden limietwaarden voor carcinogeniteit afgeleid op basis van maximale niveaus van het bijkomend kankerrisico, veroorzaakt door de stof (zogenaamde additionele kankerrisico). Er bestaat geen wetenschappelijk kader voor het definiëren van een dergelijk maximaal aanvaardbaar bijkomend risiconiveau. Dit heeft immers te maken met beleidskeuzes en niet enkel met wetenschappelijke argumenten. In België is er geen bindend wettelijk kader dat bepaalt wat als een aanvaardbaar of onaanvaardbaar risico dient beschouwd te worden. Evenmin is er binnen of buiten Europa een geharmoniseerd kader voor het onderscheiden van aanvaardbare of onaanvaardbare risico s. De afdeling Toezicht Volksgezondheid (ToVo) van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid hanteert volgend toetsingskader voor bijkomende kankerrisico s: Tabel XII-2: Beoordelingskader bijkomende carcinogene risico s Bijkomend carcinogeen risico Beoordeling < 1 x 10-6 gezondheidskundig verwaarloosbaar 1 x x 10-5 gezondheidskundig niet verwaarloosbaar maar maatschappelijk aanvaardbaar 1 x x 10-4 gezondheidskundig niet verwaarloosbaar maar maatschappelijk aanvaardbaar mits beleidsmatige afweging > 1 x 10-4 maatschappelijk onaanvaardbaar buiten de arbeidssituatie Dit kader is gebaseerd op aanbevelingen van de WGO en is ook in lijn met de Franse aanpak, waarbij voor specifieke locaties geen specifieke acties worden ondernomen indien het risico onder ligt. In het kader van dit MER wordt het toetsingskader gehanteerd door ToVo overgenomen. XII.3. XII.3.1. Beschrijving van de referentiesituatie Bevolking en bevolkingsdichtheid Het industriegebied van de Antwerpse Rechteroever is gesitueerd ten oosten van de Schelde en strekt zicht uit van de Nederlandse grens in het noorden tot aan het woongebied van de Stad Antwerpen in het zuiden ( petroleumdokken ). Noord Natie Terminals maakt deel uit van het havengebied dat een eiland vormt met verbindingen via de Noordkasteelbrug, de Wilmarsdonk- en de Oosterweelbrug, en omgeven wordt door het Leopolddok, het Albertdok, het Amerikadok, het 5 de Havendok en het Hansadok.

169 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 169 Noord Natie Terminals zelf ligt dan als het ware op een schiereiland tussen het 4 de Havendok en het Leopolddok. In de onmiddellijke omgeving is er geen bewoning. Het bedrijf is op ca. 2,5 km ten noorden van de woonzone van Linkeroever gelegen. Deze woonzone wordt omringd door speelbossen of speelweiden en een gebied voor verblijfen dagrecreatie. In onderstaande tabel zijn enkele gegevens met betrekking tot de bewoning van deze (deel)gemeenten opgenomen (situatie op 1 januari ): Tabel XII-3: Bevolkingsgegevens Buurt Oppervlakte binnen studiegebied (ha) Bevolkingsdichtheid (inwoners/km 2 ) Geschat bevolkingsaantal binnen studiegebied (inwoners) St.-Anna 52, St.-Annabos 193, Thonetlaan 14, Linkeroever- Noord Luithagen Ford- Fabrieken 30, , Donkse Beek 9, Groot Hagelkruis L. Baekelandstraat 3, Overige * * * Totaal 3.605, * onder drempelwaarde 766 Op 1 januari 2013 waren er in totaal naar schatting inwoners in het studiegebied. Dit komt neer op een gemiddelde dichtheid van ca. 129 inwoners/km 2. De bevolkingsdichtheid is hier laag in vergelijking met de gemiddelde bevolkingsdichtheid in het Vlaamse Gewest (ca. 470 inwoners/km 2 in 2012). In functie van de windrichting is de trefkans d.w.z. de kans dat inwoners worden getroffen bij incidenten met luchtverontreiniging, verschillend. De trefkans is theoretisch het grootst benedenwinds de overheersende windrichting, en het kleinst benedenwinds de minst voorkomende windrichting. Door de overheersende ZW-windrichting is de trefkans het grootst in noordoostelijke richting. Gezien vanaf Noord Natie Terminals is dit richting Ekeren. In de dichtstbijzijnde straten rondom het projectgebied is in deze industriële 5 Bron: Stad Antwerpen in cijfers (

170 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 170 omgeving geen bewoning. De meest nabije woningen bevinden zich ten zuiden van het projectgebied in het woongebied van Linkeroever op ca. 2,5 km. XII.3.2. Kwetsbare locaties stiltebehoevende inrichtingen Eveneens relevant is de eventuele aanwezigheid, binnen de woonkernen, van kwetsbare of gevoelige menselijke populaties in de gemeenten. Het gaat hier ofwel om personen met verminderde of slechte gezondheidstoestand (ziekenhuizen), om oudere personen (woonzorgcentra), ofwel om jonge personen (kinderdagverblijven, scholen). In het studiegebied zijn 5 kwetsbare locaties gelegen: - 4 scholen met een geschatte populatie van ca. 950 leerlingen 6 ; - 1 woonzorgcentrum (tevens dagverzorgingscentrum en centrum voor kortverblijf) (Hof ter Schelde) met een populatie van maximaal 119 personen 7. Tabel XII-4: Overzicht kwetsbare locaties in het studiegebied Type Naam Adres Afstand t.o.v. Noord Natie Terminals school Kleuterschool De Schroef Elzasweg Antwerpen 2,9 km ten ZO school Sibso Stuivenberg Wandeldijk Antwerpen 2,4 km ten ZO school Vrije Basisschool Sint-Annacollege Goethestraat Antwerpen 3,0 km ten ZO school Gemeentelijke basisschool School aan de Stroom Willem Van Haechtlaan Antwerpen 3,0 km ten Z woonzorgcentrum Hof Ter Schelde August Vermeylenlaan 6 2,6 km ten Z 2050 Antwerpen VLAREM definieert verder in art stiltebehoevende inrichtingen als: verplegingsinrichting, bejaardentehuis, wetenschappelijke en onderwijsinstelling, cultureel centrum, openbare bibliotheek of museum, ( ) In het studiegebied zijn naast de eerder genoemde kwetsbare locaties nog 2 stiltebehoevende locaties gelegen: 6 geschat op basis van leerlingenaantallen ; 30 lln. per klas; 100 lln. voor Sibso. 7 Bron:

171 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina onderwijsinstelling (de Hogere Zeevaartschool) met ca. 700 studenten 8 ; - 1 bibliotheek met naar schatting 50 bezoekers per dag. Tabel XII-5: Overzicht stiltebehoevende locaties in het studiegebied Type Naam Adres Afstand t.o.v. Noord Natie Terminals bibliotheek Filiaal Luchtbal Columbiastraat Antwerpen 2,8 km ten O onderwijs Hogere Zeevaartschool Noordkasteel-Oost Antwerpen 2,4 km ten ZO Figuur XII-1: Ligging kwetsbare en stiltebehoevende locaties 8 Bron:

172 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 172 XII.3.3. Gezondheidstoestand gezondheidsrisico s Op het ogenblik zijn er slechts een zeer beperkt aantal studies gepubliceerd die: - een beeld verstrekken van de algemene gezondheidstoestand bij de bevolking van de Vlaamse gemeenten, al was het maar een zeer algemeen beeld; - of meer nog, het verband aangeven tussen welbepaalde en lokale milieuhinderfactoren 9 voorkomend in een welbepaalde gemeente enerzijds, en de gezondheidstoestand van de bevolking in welbepaalde gemeenten anderzijds (en eventueel vergelijkbaar met die van andere gemeenten). In de periode 2002 tot 2006 liep de eerste fase van het Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma 10. Dit is een onderzoek waarin de gehalten aan vervuilende stoffen (dioxines, PCB s, HCB, DDE, lood, cadmium, PAK en benzeen) werden gemeten in meer dan Vlamingen (moeders en hun pasgeborenen, jongeren jaar en volwassenen jaar) in acht aandachtsgebieden. De aandachtsgebieden waren: - de Antwerpse agglomeratie (stad Antwerpen en deelgemeenten zonder Hoboken en de Antwerpse haven); - de Gentse agglomeratie; - de fruitstreek (gemeenten met meer dan 10 ha fruitbomen per km² zoals Sint-Truiden, Borgloon, Alken, Kortenaken, Geetbets, ); - Landelijk Vlaanderen (gemeenten met minder dan 250 inwoners per km², minder dan 5 % industrie en zonder autosnelwegen of geregistreerde vervuilingsbronnen). Dit gebied omvat gemeenten uit West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant; - het Antwerpse en Gentse havengebied; - regio Olen (streek met veel non-ferro nijverheid); - de Albertkanaalzone; - de regio verbrandingsovens. Het studiegebied ligt in het aandachtsgebied Antwerpse agglomeratie. De resultaten voor dit aandachtsgebied waren de volgende: 1. In de pasgeborenencampagne 11 werden de gehalten aan vervuilende stoffen gemeten in het navelstrengbloed als maat voor de blootstelling van de moeder en de milieustartbelasting voor de baby. Dioxineachtige stoffen, PCB s en hexachloorbenzeen (HCB) waren in de Antwerpse agglomeratie significant hoger dan het referentiegemiddelde. De moeders rapporteerden er meer astma. Er was een opvallende gelijkenis tussen de gemiddelde gehalten vervuilende stoffen in navelstrengbloedstalen van deelnemers uit de havengebieden en uit de nabije stedelijke agglomeratie. 9 Voorbeelden: atmosferische emissies afkomstig van het wegverkeer en luchtverontreiniging daaraan gekoppeld, geluidsemissies gekoppeld aan industriële bedrijvigheden, luchthavens, het spoorverkeer, enz. 10 Vlaams Humaan biomonitoringsprogramma, Milieu en gezondheid ( ) Steunpunt voor milieu en gezondheid. 11 Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma, Milieu & Gezondheid ( ), Monitoring voor actie, Resultatenrapport: Pasgeborenen campagne, juni 2005, Steunpunt Milieu en gezondheid

173 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina In de jongerencampagne 12 werden de gehalten aan vervuilende stoffen (PCB s, p,p - DDE, HCB, lood, cadmium, PAK s en benzeen) gemeten in het bloed of de urine. In de Antwerpse agglomeratie was de blootstelling aan vetoplosbare persistente stoffen (PCB s, p,p -DDE, HCB) significant beneden het referentiegemiddelde. Voor de zware metalen (lood en cadmium) werd er echter een significante verhoging vastgesteld. Alle blootstellingsmerkers waren opnieuw zeer vergelijkbaar binnen de Antwerpse regio (Antwerpse haven en Antwerpse agglomeratie). Een directe verklaring voor het verschil tussen de campagne van de moeders en de pasgeborenen en de campagne van de adolescenten, is er niet. PCB s bleken negatief gecorreleerd met het voorkomen van hooikoorts. 3. In de volwassenencampagne 13 werden de vervuilende stoffen eveneens gemeten via het bloed en de urine. In deze campagne werd gekozen voor het meten van de stoffen dioxines en furanen, PCB s, p,p -DDE, HCB, lood, cadmium, PAK s en benzeen. In de Antwerpse agglomeratie was de blootstelling van dioxine-achtige stoffen significant hoger dan het referentiegemiddelde; PCB s en p,p -DDE waren in Antwerpen gemiddeld lager dan het referentiegemiddelde. De benzeenmerker was in Antwerpen significant verhoogd. Het voorkomen van astma en allergie verschilde niet significant tussen de regio s. De kans op astma was wel negatief geassocieerd met serum PCB s, p,p -DDE, en hexachloorbenzeen. Sinds 2007 loopt de tweede fase van het Vlaams Biomonitoringprogramma waarbij een specifieke monitoring loopt in welgekozen aandachtsgebieden ( hot spots ) waar bezorgdheid is over de milieudruk en de impact ervan op de gezondheid. De referentiebiomonitoring verzamelt sedert 2008 gegevens over de aanwezigheid van vervuilende stoffen in de gemiddelde inwoner van Vlaanderen. De biomonitoring in hot spots heeft de bedoeling in kleinere geografisch afgebakende regio s meer informatie in te winnen over de impact van lokale milieudruk in de mens. Deze gegevens worden dan vergeleken met die van de gemiddelde inwoner in Vlaanderen. Het studiegebied behoort niet tot één van deze hot spots. In juni 2010 werden de resultaten van het vervolgonderzoek (tweede onderzoek) van het Vlaams Humaan Biomonitoringprogramma ( ) gepubliceerd. Ook dit tweede biomonitoringsprogramma werd uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Overheid, departement Volksgezondheid, Leefmilieu en Wetenschapsbeleid door het Steunpunt Milieu en Gezondheid. Er werd een nieuw perceptie-onderzoek bij de bevolking uitgevoerd via vragenlijsten bij deelnemers uit verschillende bevolkingsgroepen. De doelgroep voor de referentiebiomonitoring was de algemene Vlaamse bevolking. Referentiewaarden voor biomerkers van blootstelling aan milieuvervuilende stoffen en referentiewaarden voor effectmerkers werden bepaald bij 650 inwoners die minstens 10 jaar in Vlaanderen wonen. Alle deelnemers vulden vragenlijsten in met informatie over algemene gezondheid, blootstelling aan verkeer, voedingsgewoontes, beroep, socioeconomische gegevens, familiesamenstelling,. Er werd ook specifiek gepeild naar de perceptie van de milieudruk en de respons daarop. De selectie van biomerkers gebeurde op basis van uiteenlopende criteria zoals het belang voor de gezondheid. 12 Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma, Milieu & Gezondheid ( ), Monitoring voor actie, Resultatenrapport: Jongerencampagne, mei 2006, Steunpunt Milieu en gezondheid 13 Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma, Milieu & Gezondheid ( ), Monitoring voor actie, Resultatenrapport: Volwassenencampagne, december 2006, Steunpunt Milieu en gezondheid

174 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 174 Wat betreft de invloed van milieufactoren, werd gevonden dat milieufactoren (milieu in de meest brede betekenis, ook voedingsgewoonten omvattend) én leeftijdsfactoren, met name wonen in stedelijk/niet-stedelijk gebied, rookgedrag, consumptie van lokale voeding, visconsumptie en barbecuen een meetbare invloed op de gehaltes aan specifieke polluenten in humane stalen (bloed, urine, haar, ) hebben. Blootstelling aan passief roken werd duidelijk geselecteerd aan de hand van de cotinine-merker in de urine, maar passief roken geeft eveneens aanleiding tot verhoogde gehaltes aan PAK. Er zijn significante aanwijzingen gevonden dat externe milieufactoren de aanwezigheid van chemische stoffen in de mens beïnvloeden. Wonen in stedelijk gebied heeft voornamelijk impact op de aanwezigheid van zware metalen cadmium, lood, mangaan en kwik in sommige leeftijdsgroepen. Stedelijk gebied werd in de studie afgebakend als omvattende gemeenten met méér dan 600 inwoners per km². De volledige stad Antwerpen samen (inclusief het district Berendrecht-Zandvliet-Lillo) heeft een bevolkingsdichtheid groter dan 600 en wordt daarmee aangeduid als stedelijk gebied. De fijn stofproblematiek (hogere fijn stof-emissies in stedelijk gebied dan in landelijk gebied, tenzij in de onmiddellijke omgeving van belangrijke verkeerswegen) speelt hier ongetwijfeld een rol in, maar er dient genoteerd dat het Resultatenrapport van het tweede Vlaamse Humaan Biomonitoringprogramma geen verdere causale verbanden legt tussen de aanwezigheid van biomerkers of de perceptie van de milieuproblematiek enerzijds, en de effectieve, lokale en gekwantificeerde milieublootstelling anderzijds (afgezien van de typering van de woonomgeving die stedelijk of niet-stedelijk is). Hiervoor is en blijft nog verder, diepgaand onderzoek in de toekomst noodzakelijk. De proefpersonen werden ook bevraagd naar de perceptie van de milieuproblemen. Kijkt men naar het aandeel van de verschillende sectoren dan blijkt dat verkeer en transport samen 36,1 % uitmaken van alle aangeduide veroorzakers van lokale milieuproblemen. De top 5 vertegenwoordigt 66,2 % van alle antwoorden. Andere sectoren of activiteiten die minder vaak vermeld worden, zijn sluikstorten, afvalverwerking, roken en ongezonde producten. Vergelijkt men de antwoorden van drie leeftijdsgroepen, dan ziet men echter grote verschillen. Over het belang van de drie belangrijkste veroorzakers; verkeer, industrie en transport zijn de drie leeftijdsgroepen het met elkaar eens, maar in de verdere rangschikking is de perceptie verschillend. Luchtvervuiling wordt door de respondenten het meest aangeduid als milieuprobleem: bijna 30 % stelt dat er sprake is van luchtverontreiniging in de woonomgeving. Geluidshinder komt op de tweede plaats. De top 5 wordt volgens het rapport vervolledigd (in dalende orde) met geurhinder, bodemvervuiling en tenslotte watervervuiling. Op de vraag welke vervuilende stoffen precies dan wel verantwoordelijk zijn voor de milieuproblemen worden uitlaat- en verbrandingsgassen het vaakst genoemd; fijn stof komt pas op de 2 de plaats. Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid is in 1997 gestart met een Gezondheidsenquête bij de Belgische bevolking. Dit onderzoek werd verder gezet in 2001 en in 2004 en probeerde een globaal overzicht te geven van de hele bevolking. Hieruit kwam o.a. naar voor dat 23 % van de Belgische bevolking de eigen gezondheid als onbevredigend ervaart en dat de helft (52 %) van de bevolking aan ten minste één chronische aandoening lijdt (voornamelijk gewrichtsslijtage, rugklachten, hartaandoeningen en hoge bloeddruk). Ook kampt 36 % van de bevolking met een te

175 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 175 hoog cholesterolgehalte en 13 % met een te hoge suikerspiegel 14. In België ondervindt één huishouden op vijf (20 %) last van omgevingsfactoren in de buurt van hun woonplaats. Het gaat hierbij vooral om hinder die samenhangt met het autoverkeer (uitlaatgassen, lawaai) (9 %) en geurhinder (6 %), vandalisme en graffiti (6 %), burenlawaai (6 %) en trillingen (6 %). In 2008 werden andermaal de resultaten van een vervolgstudie gepubliceerd. Dit tweede rapport, met als titel 'Leefstijl en preventie' behandelt de volgende onderwerpen: - lichaamsbeweging; - voedingsgewoonten; - gebruik van tabak; - gebruik van illegale drugs; - gebruik van alcohol; - kennis over de overdracht van het aidsvirus; - vaccinatie; - medische preventie van cardiovasculaire aandoeningen; - screening van suikerziekte; - kankerscreening. Het gaat hier niet zozeer om onderzoek naar de verbanden tussen (chemische en fysische) milieufactoren en gezondheid, maar naar leefstijl, socio-economische omstandigheden en preventie, en de evoluties die daarin worden vastgesteld. Lage rugproblemen, optreden van allergie, hoge bloeddruk en artrose blijken de belangrijkste chronische gezondheidsproblemen te zijn bij de Vlaamse bevolking. De perceptie van de eigen gezondheidssituatie is ongewijzigd vergeleken bij Vermeldenswaard in dit verband is ook het driejaarlijks schriftelijk leefomgevingsonderzoek (SLO) door het Vlaams Gewest (LNE). Dit onderzoek is gericht op het verzamelen van kennis over de hinderbeleving in Vlaanderen. De kennisvergaring gebeurt via 2 sporen, enerzijds via een periodieke bevraging van de Vlaamse bevolking en anderzijds via het centraal verzamelen van meldingen van milieuhinder (Milieuklachtenregistratie en opvolgingssysteem of MKROS). De Dienst Hinder en Risicobeheer voert ook het SLO (schriftelijk leefomgevingsonderzoek) uit, een hinderenquête die op regelmatige basis wordt uitgevoerd bij een representatief staal van de Vlaamse bevolking. Beide instrumenten MKROS en SLO laten toe inzichten te verwerven in aspecten van de hinderbeleving in regio's in Vlaanderen. In 2001 werd de SLO-enquête een eerste maal uitgevoerd (SLO-0). De resultaten ervan werden gebruikt als onderbouwing voor doelstellingen opgenomen binnen de hinderthema s van het Milieubeleidsplan en de opvolger Mina 3+ ( ). In 2004 werd de bevraging volgens dezelfde methodiek hernomen (SLO-1), hetgeen resulteerde in een eerste evaluatie van de beleving van milieuhinder in Vlaanderen. In 2008 werd de enquête een derde maal hernomen (SLO-2). 14 Bron: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (NIS), internet:

176 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 176 Uit de resultaten blijkt dat geluidsoverlast (ca. 30 % en meer) de belangrijkste vorm is van tamelijke over ernstige tot extreme hinder, (in toenemende mate) gevolgd door geur (ca. 15 %) en licht (4 à 5 %van de respondenten). Verkeer en vervoer worden als belangrijkste oorzaak van de hinder genoemd. Hinder door stof wordt niet onderzocht in deze enquête, die dus eerder gefocust is op geluid, geur en licht. De laatste jaren is in wetenschappelijke kringen vooral de problematiek van het fijn stof (in de vakliteratuur aangeduid als PM 10, PM 2,5 ) sterk onder de aandacht gekomen. Met fijn stof worden zwevende stofdeeltjes bedoeld met een aërodynamische diameter van < 10 µm. Het fijn stof is geen elementaire stof maar een complex mengsel van kleine bestanddelen waarvan de fysische en chemische eigenschappen sterk kunnen variëren. Vanwege de kleine afmetingen komen deze bestanddelen, die soms drager kunnen zijn van andere verontreinigende bestanddelen (PAK s, zware metalen, ), terecht in de fijnste longalveolen en vandaar in de bloedbaan. Volgens het milieurapport Vlaanderen (MIRA-T-2008) is fijn stof de belangrijkste oorzaak van het verlies aan gezondheidsjaren door milieuvervuiling. Momenteel wordt zwevend of fijn stof algemeen gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze gezondheidseffecten kunnen zowel optreden bij kortstondige als bij langdurige blootstelling. Verwacht mag worden dat het onderzoek naar de gezondheidseffecten van fijn stof in Vlaanderen, zoals elders in Europa, zal worden geïntensiveerd. Op 14 april 2008 werd de nieuwe Europese Richtlijn Luchtkwaliteit 2008/50/EG goedgekeurd. Hierin werden voor het eerst grenswaarden voor PM 2,5 opgenomen. De grenswaarde voor 2010 werd vastgelegd op 25 μg/m 3. Deze doelstelling werd overgenomen in het MINA-plan 3+ ( ). De indicatieve grenswaarde voor 2020 van 20 μg/m 3 zal in 2013 herzien worden door de Europese Commissie. Om de menselijke gezondheid te beschermen bepaalde Europa ook grens- en streefwaarden voor de gemiddelde blootstellingsindex (GBI). Die index omvat het driejarig voortschrijdende gemiddelde van de jaargemiddelde PM 2,5 -concentraties in de stedelijke achtergrondlocaties van de lidstaat. In 2015 mag de GBI maximaal 20 μg/m 3 bedragen. De streefwaarde in 2020 is een procentuele daling t.o.v. de GBI in 2010 waarbij de te bereiken procentuele daling afhankelijk is van de bereikte GBI in XII.3.4. Werknemers Noord Natie Terminals telt momenteel ca. 120 personeelsleden. Uit de flashraming die de Nationale Bank publiceerde in oktober 2013, blijkt dat de directe werkgelegenheid in de haven van Antwerpen in VTE bedroeg, waarvan VTE in de maritieme cluster en VTE in de niet-maritieme cluster. XII.3.5. Recreatief gebruik van de omgeving In onderstaande tabel wordt een niet-limitatief overzicht gegeven van de fiets- en wandelroutes waarvan het traject doorheen het studiegebied verloopt. Gegevens over het aantal recreatieve gebruikers van deze routes zijn niet beschikbaar.

177 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 177 Tabel XII-6: Wandel- en fietsroutes in het studiegebied Naam Wandel-/fietsroute Afstand t.o.v. projectgebied Antwerpse havenroute (58 km) fietsroute 1,5 km ten Z Fietsknooppuntennetwerk fietsroute 2,2 km ten Z Sint-Annekesroute (33 km) fietsroute 2,2 km ten Z Bollekesroute (34 km) fietsroute 2,2 km ten Z Scheldewandeling (3 km) wandelroute 2,5 km ten Z Galgeweelroute (9 km) wandelroute 2,5 km ten Z In het studiegebied liggen verdere enkele natuurgebieden of gebieden met een andere groene bestemming, waar recreanten aanwezig kunnen zijn. Het Sint-Annabos ligt op ongeveer 2,2 km ten zuiden van het projectgebied. Het noordelijke deel is natuurgebied, het zuidelijke deel speelbos. Net ten westen hiervan ligt het natuurgebied Blokkersdijk (ca. 2,2 km ten Z, natuurreservaat en bufferzone volgens het gewestplan). Ten noordoosten, op ca. 2,3 km, ligt het natuurgebied Bospolder. Deze drie gebieden zijn vrij toegankelijk voor wandelaars. XII.3.6. Agrarisch gebruik in de omgeving Binnen het studiegebied is geen gebied met agrarische bestemming gelegen, noch percelen met een gekend landbouwgebruik. XII.3.7. Milieubeleving De mate waarin door de bevolking milieuklachten worden geuit geeft een aanwijzing over de vraag of er voor dit gebied sprake is van een zekere voorbelasting. Daarom werd navraag gedaan bij de plaatselijke afdeling Milieu-inspectie en bij het klachtenmeldpunt van Noord Natie Terminals (voor zover deze klachten kunnen worden opgesplitst naar de veroorzaker ervan). Er werd nadrukkelijk gevraagd naar vermeldingen over het optreden van geurhinder, stofhinder, geluidshinder of welke vorm van hinder dan ook. Klachten i.v.m. milieuhinder van klasse 1-bedrijven worden door de afdeling Milieuinspectie behandeld. Bij de afdeling Milieu-inspectie Antwerpen zijn geen klachten bekend met betrekking tot het bedrijf. Noord Natie Terminals is ISO 9001 gecertificeerd. In het kader van het ISOkwaliteitssysteem is er een klachtenprocedure voorzien. Elke klacht wordt genoteerd op een klachtenformulier en komt in het klachtenregister. Tot op heden waren alle klachten product gebonden. Er werden geen milieuklachten geregistreerd. XII.3.8. Omgevingsfactoren, reële blootstelling en gezondheidseffecten Omdat de gegevens over de luchtkwaliteit noodzakelijkerwijze gebaseerd zijn op de VMMinterpolatiekaarten, zijn slechts (berekende) gegevens beschikbaar over het NO 2 - jaargemiddelde, het PM 10 -jaargemiddelde en het aantal overschrijdingen van het PM 10 - daggemiddelde (de meest kritische parameters in Vlaanderen).

178 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 178 Uit de interpolatiekaarten blijkt dat het studiegebied wordt gekenmerkt door een aanzienlijke luchtverontreiniging. Er stelt zich voornamelijk een probleem ten aanzien van de jaargemiddelde NO 2 -concentratie (voor een deel van het studiegebied) en pieken in daggemiddelde PM 10 -concentratie (te groot aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde). De gezondheidseffecten van NO 2 zijn vaak moeilijk en soms onmogelijk te onderscheiden van de effecten van fijn stof, gezien ze beide verbrandingsparameters zijn en hun concentraties vaak gecorreleerd. In enkele studies worden wel directe toxische effecten vastgesteld van NO 2, o.m. effecten op de ademhaling bij kinderen bij concentraties binnen van minder dan 40 µg/m³, hoewel de effecten mogelijk ook deels te verklaren zijn door andere componenten in het gasmengsel. Voor effecten op lange termijn bestaan geen studies die toelaten betrouwbare dosisresponsrelaties af te leiden. De resultaten geven wel aan dat bij kinderen effecten op de ademhaling kunnen voorkomen bij gemiddelde jaarlijkse concentraties van µg/m³ of hoger. Op basis hiervan werd de WGO-richtlijn van 40 µg/m³ afgeleid. De gemiddelde berekende concentraties in het studiegebied voor het jaar 2012 variëren van 37 tot 46 µg/m³. Het studiegebied omvat slechts een relatief beperkt aantal inwoners, gezien het grotendeels industriegebied betreft. De inwoners in het studiegebied concentreren zich vooral in Antwerpen Linkeroever, waar het NO 2 -jaargemiddelde zich situeert rond 34 µg/m³. Er bevinden zich uiteraard wel een groot aantal werknemers van de bedrijven in het studiegebied. Deze worden niet in dezelfde mate blootgesteld, gezien de gemiddeld kortere blootstellingstijd in vergelijking met woongebied. We nemen hierbij aan dat het hier gaat om gezonde volwassenen. Langetermijneffecten van NO 2 kunnen echter niet worden uitgesloten. Fijn stof veroorzaakt een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Deze effecten worden vastgesteld vanaf concentraties van ongeveer 10 µg/m³ PM 2,5. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5 -richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10 ). De advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24- uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24- uursgemiddelde voor PM 10 ). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de relatieve risico s van langetermijnblootstelling aan fijn stof op mortaliteit en morbiditeit geassocieerd met een toename van 10 µg/m³ in de concentratie van PM 2,5 en PM 10, zoals bepaald in verschillende studies (met tussen haakjes het 95 % confidentie-interval).

179 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 179 Tabel XII-7: Overzicht relatieve risicoschattingen voor langetermijnblootstelling per 10 µg/m³ Eindpunt Relatief risico voor PM 2,5 Relatief risico voor PM 10 Dood 15 1,14 (1,04-1,24) 1,10 Dood 16 1,07 (1,04-1,11) Bronchitis 17 1,34 (0,94-1,99) 1,29 (0,96-1,83) Percentage wijziging in -1,9 % (-3,1 % - -0,6 %) -1,2 % (-2,3 % - -0,1 %) FEV 1, kinderen 18 Percentage wijziging in FEV 1, volwassenen 19-1,0 % (n.b.) FEV1 = Forced Expiratory Volume in 1 second : index voor ademcapaciteit. Deze waarden kunnen worden omgerekend naar bijkomend aantal kinderen met bronchitis met deze gezondheidseffecten bij een langdurige blootstelling aan 10 of 20 µg/m³ boven een achtergrondconcentratie van 10 µg/m³. Indicator gezondheidseffect Aantal kinderen per jaar met PM 2,5 -concentraties boven de achtergrondwaarde van: 10 µg/m³ 20 µg/m³ Aantal bijkomende kinderen met symptomen van bronchitis Aantal bijkomende kinderen met een longfunctie minder dan 85 % als voorspeld In het studiegebied bedraagt de jaargemiddelde PM 10 -concentratie in de periode tot 32 µg/m³. In Antwerpen Linkeroever bedraagt de PM 10 -concentratie gemiddeld 30 µg/m³. Gerekend met een populatie van personen (zie XII.3.1) waarvan 20 % kinderen 20 en een voorkomen van 5 % personen met bronchitis als uitgangswaarde, betekent dit 11 extra kinderen met symptomen van bronchitis als gevolg van de heersende concentraties PM 2,5 in het studiegebied per jaar. In het studiegebied wordt het daggemiddelde van 50 µg/m³ in de periode jaarlijks gemiddeld 22 tot 41 keer overschreden (grenswaarde maximaal 35 x per jaar). Voor de effecten van kortetermijnblootstelling op de mortaliteit en morbiditeit werden door 15 Dockery, D.W. et al. An association between air pollution and mortality in six U.S. cities. New England journal of medicine, 329: (1993). 16 Pope, C.A. III et al. Particulate air pollution as a predictor of mortality in a prospective study of U.S. adults. American journal of respiratory and critical care medicine, 151: (1995). 17 Dockery, D.W. et al. Health effects of acid aerosols on North American children: respiratory symptoms. Environmental health perspectives, 104: (1996). 18 Raizenne, M. et al. Health effects of acid aerosols on North American children: pulmonary function. Environmental health perspectives, 104: (1996). 19 Ackermann-Liebrich, U. et al. Lung function and long-term exposure to air pollutants in Switzerland. American journal of respiratory and critical care medicine, 155: (1997). 20 verhouding op basis van aantal personen jonger dan 18 jaar van de Vlaamse bevolking in 2008

180 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 180 de WGO eveneens enkele dosisresponsrelaties afgeleid. In Antwerpen Linkeroever bedraagt het aantal overschrijdingen gemiddeld 35 per jaar. Indien de waarde van 50 µg/m³ gedurende drie opeenvolgende dagen overschreden wordt, berekent men voor dit gebied 19 bijkomende persoondagen met bronchospasmolytica-gebruik en 20 persoondagen met verergering van ademhalingsproblemen. De luchtkwaliteit in het studiegebied wordt sterk bepaald door de talrijk aanwezige industriële bronnen en uiteraard het verkeer (zowel weg-, trein- als scheepvaartverkeer). Er wordt aangenomen dat er ook verhoogde concentraties VOS zijn, gezien de relevante bronnen in de omgeving. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar die dit aantonen. Noord Natie Terminals levert echter slechts een zeer beperkte bijdrage aan de luchtverontreiniging in het studiegebied. De impact van de verbrandingsemissies is te beschouwen als verwaarloosbaar. Ook de VOS-emissies zijn (zeer) beperkt. Bovendien ligt de meest nabij gelegen bewoning op een zeer aanzienlijke afstand van het bedrijf (op 2,2 km). In de actuele situatie wordt ook geen geurhinder verwacht. Inzake geluid is er geen effect op woongebied. Inzake water zijn de effecten van de lozing op het Hansadok verwaarloosbaar door de performante waterzuiveringsinstallatie. Er worden bijgevolg geen gezondheidseffecten verwacht als gevolg van blootstelling aan geluid of waterverontreiniging. XII.3.9. Veiligheid Noord Natie Terminals is een hoge drempel Sevesobedrijf. Dit wil zeggen dat beide drempelreeksen voor de diverse categorieën gevaarlijke stoffen worden overschreden: - Lage en hoge drempel vermeld in Deel 2 van Bijlage 6 van VLAREM I, die de verplichting van een bedrijf bepalen tot het opmaken van omgevingsveiligheidsrapporten (OVR), voor zover welbepaalde hoeveelheden (drempels) van bepaalde soorten gevaarlijke stoffen of specifieke gevaarlijke stoffen worden overschreden; - Lage en hoge drempel van Deel 2 van Bijlage 1 van Samenwerkingsakkoord (SWA). Dit akkoord (tussen de Federale Staat en de drie Gewesten) regelt onder meer de verplichtingen van de exploitanten inzake opmaak van specifieke veiligheidsdocumenten en rapporten (SWA-VR) in toepassing van de Seveso IIrichtlijn. Wat betreft de risicocontouren, genomen veiligheidsvoorschriften, wordt verwezen naar hoger genoemde veiligheidsrapportages die opgesteld zijn ten behoeve van deze inrichtingen (parallel met dit MER wordt eveneens een nieuw OVR opgesteld).

181 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 181 XII.4. XII.4.1. Beschrijving en beoordeling van de toekomstige situatie Omgevingsfactoren, reële blootstelling en gezondheidseffecten Inzake verbrandingsemissies is enkel rekening te houden met een bijkomende stookinstallatie. De impact hiervan zal echter verwaarloosbaar zijn. Ook de verbrandingsemissies in de aanlegfase zullen beperkt zijn. De impact van het gegenereerde vrachtwagenverkeer is verwaarloosbaar tot hooguit beperkt. Langs de wegen waar de hoogste impact optreedt, situeert er zich bovendien geen bewoning. Voor het begroten van de toekomstige VOS-emissies werden verschillende scenario s uitgewerkt, telkens met een andere matrix van opgeslagen producten. In het realistisch VOS-scenario (diverse stoffen met verschillende vluchtigheid) berekent men ten aanzien van totaal VOS in de geplande situatie (bestaande situatie + uitbreiding) enkel een beperkte jaargemiddelde bijdrage in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. Ter hoogte van de woongebieden is de impact verwaarloosbaar. In het maximaal VOS-scenario (matrix met hoogste VOS-emissies rekening houdend met beperkingen opgelegd/op te leggen in de milieuvergunning) wordt qua grootteorde een gelijkaardige impact verwacht als in het realistisch VOS-scenario. Reden hiervoor is het veralgemeend gebruik van emissiereducerende maatregelen zoals ademventielen en dampretour. De impact ter hoogte van de woongebieden blijft verwaarloosbaar. Het maximaal TOX-scenario (matrix met milieugevaarlijke, giftige en/of carcinogene vluchtige stoffen) is naar gezondheidseffecten logischerwijze het meest relevant. De benzeenemissie is in dit scenario (opslag van ca m³ benzeen) bepalend. De jaargemiddelde impact is maximaal 0,9 µg/m³ en situeert zich op het bedrijfsterrein zelf. Buiten het bedrijfsterrein is de impact kleiner dan 0,15 µg/m³. De impact ter hoogte van de meest nabij gelegen bewoning te Ekeren en op Linkeroever is lager dan 0,01 µg/m³. Benzeen is een gekend humaan carcinogeen. Levenslange blootstelling aan een benzeenconcentratie van 1 µg/m³ veroorzaakt een bijkomend risico op leukemie van 6 x 10-6 gedurende het leven. De benzeenconcentraties geassocieerd met een bijkomend kankerrisico van 1 op , 1 op en 1 op zijn respectievelijk 17 µg/m³, 1,7 µg/m³ en 0,17 µg/m³. Bij levenslange blootstelling aan 0,15 µg/m³ berekent men een bijkomend kankerrisico van minder dan 1 op een miljard, wat gezondheidskundig volledig verwaarloosbaar is. Bovendien betreft het hier industriegebied. Ter hoogte van de woongebieden is het risico nog een factor 10 kleiner. Voor de andere beschouwde stoffen in het max. TOX-scenario zal, onder de gehanteerde voorwaarden (o.a. capaciteit, vluchtigheid van de beschouwde stof, ), de impact nog een factor 10 lager liggen dan zoals berekend voor benzeen. In het scenario met maximale geurimpact (matrix met lage geurdrempel/hoge vluchtigheid) moet rekening gehouden worden met een zeer aanzienlijke onzekerheid, gezien de beperkingen inzake het modelleren van geurimpact. In dit scenario is rekening houdend met de gehanteerde aannames (cf. discipline Lucht) uit de berekening voor ethylacrylaat, een geurimpact te verwachten in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf, vnl. op het bedrijfsterrein zelf. Hier kan een beperkte impact optreden. Gezien de afstand tot de meest nabijgelegen woningen kan gesteld worden dat op die locaties geen geurimpact te verwachten is. Hier is de geurimpact dan ook verwaarloosbaar. De

182 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 182 toepassing van de emissiereducerende maatregelen zoals gehanteerd bij de impactberekening is wel absoluut noodzakelijk om geurhinder te vermijden bij opslag van een aanzienlijke hoeveelheid van vluchtige VOS met zeer lage geurdrempelwaarden. Voor andere beschouwde geurgevoelige stoffen (styreen en methylacrylaat) is geen impact te verwachten (onder de gehanteerde voorwaarden zoals capaciteit, vluchtigheid van de beschouwde stof, ). XII.4.2. Veiligheid Wat betreft wijzigingen in externe mensveiligheid wordt verwezen naar het opgemaakte OVR. De externe mensrisico s werden als volgt beoordeeld: het plaatsgebonden mensrisico verbonden aan de activiteiten bij Noord Natie Terminals na het beoogde uitbreidingsproject voldoet aan de criteria die toegepast worden voor de evaluatie van het plaatsgebonden mensrisico in gebieden met woonfunctie en gebieden met kwetsbare locaties. Het criterium dat gehanteerd wordt voor het plaatsgebonden mensrisico ter hoogte van de eigen bedrijfsgrens wordt overschreden. Als maatregel voor de vastgestelde overschrijding van het plaatsgebonden mensrisico ter hoogte van de nabijgelegen externe populatie wordt algemeen aanbevolen om met de betrokken partijen een samenwerking op te starten om de risico s op zware ongevallen te communiceren, de externen te betrekken bij de noodplanning en om de te nemen maatregelen vast te leggen in geval van een zwaar ongeval bij Noord Natie Terminals of bij eventuele operationele en/of technische storingen. Dergelijke samenwerking kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een veiligheidsinformatieplan (VIP). Bij opstelling van onderhavig rapport heeft de inrichting reeds initiatief genomen voor het opstellen van een VIP met elk van bovengenoemde partijen. Het groepsrisico verbonden aan de activiteiten van de bestudeerde inrichting na uitbreiding voldoet aan het criterium dat voor het groepsrisico van toepassing is. XII.5. Milderende maatregelen Milderende maatregelen, naast de reeds in het project geïntegreerde emissiereducerende maatregelen, worden niet noodzakelijk geacht. Gezien bij de geplande uitbreiding reeds opslagtanks voorzien worden met uitgebreide mogelijkheden om de VOS-emissies te beperken, inclusief ademventielen van minimaal 13 kpa, worden er ten aanzien van de opslagtanks bij de geplande uitbreiding geen bijkomende (t.o.v. de reeds voorziene) milderende maatregelen meer noodzakelijk geacht, zie discipline Lucht. XII.6. Leemten in de kennis Er zijn geen leemten in de kennis vastgesteld die de beoordeling onmogelijk hebben gemaakt.

183 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 183 XIII. DISCIPLINE MENS - MOBILITEIT XIII.1. Afbakening studiegebied Het studiegebied met betrekking tot de mobiliteit wordt afgebakend tot de dichtstbijzijnde wegen en hoofdwegen in de onmiddellijke omgeving, waarvan met zekerheid kan gesteld worden (bestaande situatie) ofwel verondersteld kan worden (geplande situatie) dat ze als ontvangende wegen (zullen) fungeren, hetzij voor werfverkeer (bij aanleg) hetzij voor exploitatieverkeer. Noord Natie Terminals maakt deel uit van het havengebied dat een eiland vormt met verbindingen via de Noordkasteelbrug, de Wilmarsdonk- en de Oosterweelbrug en omgeven wordt door het Leopolddok, het Albertdok, het Amerikadok, het 5 e Havendok en het Hansadok. Noord Natie Terminals zelf ligt dan als het ware op een schiereiland tussen het 4 de Havendok en het Leopolddok. Noord Natie Terminals is gelegen aan de Emdenweg en aan de Blauwe Weg. Via de Oosterweelsesteenweg en de Noorderlaan bereikt men de A12 en de E19 die aansluiting geven op alle grote verkeersaders rond Antwerpen. XIII.2. Methodologie XIII.2.1. Beschrijving huidige situatie Met het oog op de mobiliteitsdoelstellingen van het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen (2003) en in het kader van dit MER zijn vooral de volgende gegevens relevant: - de gegevens over het goederenvervoer en het personenvervoer van Noord Natie Terminals; - de huidige modal split; - de verkeersintensiteit op de ontvangende wegen en de mate waarin de capaciteit op deze wegen al dan niet wordt bereikt. De verkeersstromen, gerelateerd aan de activiteiten van het bedrijf, worden op kwantitatieve wijze weergegeven. Deze gegevens worden vergeleken met de beschikbare gegevens over de verkeersintensiteit op en de capaciteit van de bestaande wegen. Door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen werden uittreksels van het mobiliteitsmodel voor de haven van Antwerpen ter beschikking gesteld. Dit model bevat gegevens over het totaal aantal voertuigen en de verdeling personenwagens/vrachtwagens op de Oosterweelsteenweg en Noorderlaan/A12 tijdens de ochtendspits (8h 9h) en de avondspits (17h 18h). Het gaat hier niet om exacte telgegevens maar om gemodelleerde waarden die nadien gekalibreerd werden aan de hand van een aantal tellingen. Deze gegevens werden vervolledigd met de beschikbare bedrijfsgegevens. Vervolgens wordt een antwoord verstrekt op de volgende vragen: - In welke mate is het bedrijf van invloed op de bestaande verkeersstromen en/of neemt de verkeersimpact significante proporties aan?

184 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina In welke mate wordt tegemoetgekomen aan de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid voor wat het vrachtvervoer en het personeelsvervoer betreft? XIII.2.2. Effectvoorspelling Aan de hand van concrete bedrijfsgegevens en aannames voor de toekomst zal worden berekend hoeveel transport er zal gegenereerd worden op de gewone weg in de geplande fase. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van bedrijfsgegevens met betrekking tot vervoer van personeel en goederen (en eventueel verwachte of geplande evoluties hierin). XIII.2.3. Beoordeling XIII Verkeersdrukte De verkeersdrukte (intensiteit/capaciteitsverhouding) wordt voor de ontvangende wegen nagegaan. De mate waarin dit in de huidige situatie het geval is, wordt als dusdanig niet beoordeeld. Het is immers de normale functie van de weg om zijn capaciteit te vervullen. Aan de hand van de beschikbare gegevens wordt wel berekend welk percentage van de capaciteit al is bereikt. Voor de geplande situatie kan een toetsingskader worden gehanteerd waarbij de capaciteit van de gewone wegen wordt beschouwd in combinatie met de verwachte toename of afname van de verkeersstromen gekoppeld aan het project (deze laatste uitgedrukt in personenauto-equivalenten of p.a.e.). Een minteken stemt overeen met een negatief effect, een plusteken stemt overeen met een positief effect, een nul geeft afwezigheid van enig effect (beoordeling: neutraal) aan. Het aantal min- of plustekens duidt de sterkte van het effect aan (van --- sterk negatief tot +++ sterk positief). Tabel XIII-1: Beoordelingskader toename verkeersdrukte Capaciteit Toename verkeersintensiteit (in p.a.e.) Status quo Afname verkeersintensiteit (in p.a.e.) > 50 %20 à 50 %2 à 20 % < 2 % < 2 % 2 à 20 %20 à 50 %> 50 % 80 à 100 % bereikt à 80 % bereikt à 60 % bereikt à 40 % bereikt à 20 % bereikt XIII Modal split Voor de beoordeling van de modal split wordt nagegaan of de doelstellingen vooropgesteld in het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen worden gehaald. Zowel voor de huidige als voor de geplande situatie wordt het volgend significantiekader gebruikt voor het goederenvervoer (Tabel XIII-2):

185 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 185 Tabel XIII-2: Beoordelingskader modal split in de referentiesituatie Aandeel van het wegverkeer in de modal split van het goederenvervoer (in tonkm) van het bedrijf Beoordeling % % % - 69 % % % % Voor het personenvervoer wordt het volgende significantiekader gebruikt (Tabel XIII-3): Tabel XIII-3: Beoordelingskader modal split werknemers in de referentiesituatie Aandeel van het autoverkeer in de modal split van de werknemers van het bedrijf Beoordeling % % % - 62 % % % % In voorkomend geval worden eveneens de gemeentelijke mobiliteitsplannen geraadpleegd en wordt er ook getoetst aan de beleidsobjectieven van deze mobiliteitsplannen. In de mate dat het goederenvervoer over de weg zal kunnen verminderen, ten voordele van het vervoer via de waterweg of het spoor, zal een positieve beoordeling kunnen gegeven worden % = dit is het aandeel van het wegverkeer in de modal split van het goederenvervoer die het Mobiliteitsplan Vlaanderen vooropstelt als streefdoel voor % = dit is het aandeel van het autoverkeer in de modal split van het personenvervoer die het Mobiliteitsplan Vlaanderen vooropstelt als streefdoel in de huidige situatie.

186 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 186 XIII.3. Beleidsdoelstellingen en tendensen inzake mobiliteit XIII.3.1. Ontwerp mobiliteitsplan Vlaanderen (2003) In het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen (2003) worden verschillende concrete doelstellingen naar voor geschoven voor het ontwikkelen van een duurzaam mobiliteitsbeleid. Dit ontwerpbeleidsplan beoogt: - het vrijwaren van de bereikbaarheid; - het garanderen van de toegankelijkheid; - het verzekeren van de veiligheid; - het verbeteren van de verkeersleefbaarheid; - terugdringen van schade aan natuur en milieu. Deze doelstellingen zullen moeten worden gerealiseerd door ingrijpen op verschillende niveaus, met name: - beïnvloeding van verplaatsingspatronen; - beïnvloeding van de vervoerspatronen; - beïnvloeding van de verkeerspatronen; - beïnvloeding van menselijke attitudes. Met name wat het goederenvervoer betreft wordt gestreefd naar een evenwichtiger spreiding van het vervoer over de verschillende modi (Tabel XIII-4). Het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen (2003) vermeldt: Het streefdoel is om de groei van het aantal vrachtwagenkilometers te verminderen met 12 % t.o.v. de trendmatige groei. Er wordt een trendmatige groei van het aantal vrachtwagens verwacht van 29 % in het totaal en 33 % op het hoofdwegennet. Streefdoel is om deze groei te beperken tot 17 % in het totaal en 23 % op het hoofdwegennet. Dit vereist dus een afname van het aantal vrachtwagenkilometers met 12 % Er wordt voor het jaar 2010 gestreefd naar de volgende verdeling: Tabel XIII-4: Modale verdeling goederenvervoer in tonkm in 1998, trendscenario 2010 en duurzaam scenario Trend 2010 Streefwaarde 2010 weg 72 % 74 % 69 % waterweg 13 % 13 % 17 % spoorweg 15 % 13 % 14 % 23 Bron: Ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen, versie oktober 2003, beleidsvoornemens.

187 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 187 Voor het personenvervoer wordt ernaar gestreefd het gebruik van de personenwagen meer te laten verschuiven naar openbaar vervoer en fietsverkeer. De geambieerde streefpercentages zijn verschillend naargelang het schaalniveau. In Tabel XIII-5 zijn de percentages voor lokaal en bovenlokaal en totaal verkeer weergegeven. Tabel XIII-5: Gewenste ontwikkelingen modal split in personenvervoer avondspits auto openbaar vervoer fiets 1998 streefdoel 1998 streefdoel 1998 streefdoel bovenlokaal 80 % 70 % 15 % 20 % 5 % 10 % lokaal 59 % 50 % 11 % 15 % 31 % 35 % totaal 70 % 62 % 15 % 19 % 15 % 19 % Specifiek met betrekking tot verkeersveiligheid wordt ernaar gestreefd het aantal ongevallen met dodelijk gevolg of met ernstig letsel te reduceren. De drie veiligheidsprincipes die hierbij worden vooropgesteld zijn: - verbetering van functioneel gebruik door het voorkomen van onbedoeld gebruik van de infrastructuur; - homogeen gebruik door voorkomen van grote verschillen in snelheid, richting en massa s bij matige en hoge snelheden; - voorspelbaar gebruik door het voorkomen van onzekerheden bij verkeersdeelnemers. Het realiseren van een veiliger verkeer moet tot stand komen via diverse structurele en organisatorische aanpassingen. Onder meer wordt hier een duidelijke sturing voorzien van de vervoersmarkt, ten voordele van het treinverkeer aangezien dit statistisch gezien veiliger is dan de auto of de vrachtwagen. Er is in dit verband ook aandacht voor goederenvervoer en dan in het bijzonder het vervoer van gevaarlijke stoffen dat bij gebeurlijke ongevallen zeer ernstige gevolgen kan hebben voor de mens. Daarnaast wordt het als essentieel in het veiligheidsbeleid beschouwd dat het gemotoriseerd verkeer als dusdanig zoveel mogelijk wordt beheerst. Het risico voor zware ongevallen volgt immers in evenredigheid het verkeersvolume. Het mobiliteitsplan bespreekt in Hoofdstuk 6 zeer uitvoerig de verschillende elementen van de verkeersleefbaarheid en de maatregelen die ertoe kunnen leiden deze leefbaarheid te verhogen. Deze omvatten, andermaal, het beheersen van de verkeersvolumes, het verminderen van de schadelijke emissies aan de bron (o.a. door gebruik van zuiverdere vervoersbrandstoffen), verminderen van de geluidshinder door stimuleren van geluidsarme voertuigenparken (ecolabel),. XIII.3.2. Mobiliteitsnota De doelstellingen in de Beleidsnota Mobiliteit en Openbare Werken, behelzen een actualisatie van deze uit het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen (2003). Deze doelstellingen zijn: - vlotte (logistieke) verkeersdoorstroming; - versterken van lucht- en zeehavens; - impact op mens en milieu beperken;

188 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina volledig, (kosten)efficiënt en geïntegreerd openbaar vervoeraanbod; - efficiënte en kostenbewuste overheid; - de schakels van het vervoersnet optimaal beheren en uitbouwen. Het goederenvervoer blijft het belangrijkste item in het mobiliteitsvraagstuk. De beleidsnota stelt nl. het volgende: In de personenmobiliteit groeide het totale aantal jaarlijks afgelegde kilometers sinds 1970 zo goed als lineair. [ ] De goederenmobiliteit nam fors toe. Het aantal afgelegde tonkilometer steeg in Vlaanderen bv. met 13,4 % over de periode Onderzoek wijst uit dat beide trends zich, ondanks de huidige crisis, de volgende jaren vermoedelijk zullen doorzetten. Eén van de uitgangspunten om de bereikbaarheid van de economische poorten te verzekeren is het principe van comodaliteit, dit is een combinatie van meerdere vervoersmiddelen in een optimale mix. Bij het goederenvervoer kan het aandeel van de waterweg en het spoor nog steeds verhogen. Concrete percentages (streefdoelen) zijn niet opgenomen. Ondanks het sterk dalend aantal verkeersslachtoffers scoort België op Europees vlak nog steeds niet goed genoeg, daarom blijft verkeersveiligheid een prioriteit. De visie in het mobiliteitsplan is gebaseerd op deze van het Verkeersveiligheidsplan Vlaanderen en bestaat uit volgende krachtlijnen: - opleiding en ervaring als solide basis voor elke verkeersdeelnemer; - bevorderen en afdwingen van intrinsiek veilig verkeersgedrag; - een hoogwaardig verkeerssysteem ingebed in een duurzame ruimtelijke ordening; - een doeltreffend juridisch en organisatorisch kader; - aandacht voor bijzondere doelgroepen; - onderzoek en betrouwbare data als basis voor een doeltreffend beleid. Concreet betekent dit een omzetting in onderstaande punten: - verkeersveiligheid in de ontwerpfase; - gevaarlijke punten op het wegennet weg werken; - het fietspadennet uitbreiden en upgraden; - gerichte handhaving (door o.a. trajectcontrole); - grondige ongevalanalyses; - sensibilisering en educatie.

189 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 189 XIII.3.3. Mobiliteitsplan stad Antwerpen, deelgebied Haven, Berendrecht, Zandvliet en Lillo 2004 Eén van de belangrijkste doelstellingen van het mobiliteitsplan is de beheersing van de groei van de automobiliteit, middels ruimtelijke herstructurering en het stimuleren van de alternatieve vervoerwijzen. Een tweede belangrijke doelstelling is het garanderen van een optimale bereikbaarheid van zowel havengebied als Berendrecht, Zandvliet en Lillo. Deze bereikbaarheid is echter van selectieve aard: het is juist de onbelemmerde bereikbaarheid van de woon- en tewerkstellingsgebieden die het gebied voor grote problemen stelt, ook op het gebied van verkeersleefbaarheid en veiligheid. Hiermee wordt tevens een derde objectief aangegeven: een algemene verhoging van die leefbaarheid en veiligheid. De doelstellingen met betrekking tot het autoverkeersnetwerk zijn: - In eerste instantie niet bedoeld voor korte verplaatsingen. Integendeel het netwerk moet dergelijke verplaatsingen zelfs min of meer ontmoedigen; - Het stedelijk netwerk moet zorgen voor een ontsluiting naar het hoofdwegennet. Het lokale netwerk moet het hoofdwegennet aanvullen. - Dit alles dient gerealiseerd in functie van de verkeersveiligheid en -leefbaarheid. Bij de ontsluitingsstructuur langs de weg wordt uitgegaan van een strikte scheiding tussen havengerelateerd en woonkernengebonden verkeer. In het RSV worden de N101 Scheldelaan en de N180 Noorderlaan-Kruisweg- Antwerpsebaan geselecteerd als primaire wegen II, hetgeen betekent dat de beide wegen een verzamelfunctie hebben voor gebieden en/of concentraties van activiteiten van gewestelijk belang. Gelet op het feit dat de N101 en de N180 binnen het havengebied enerzijds een specifieke functie (van gewestelijke belang) vervullen, en anderzijds de inrichtingsprincipes van de primaire wegen II uit het RSV moeilijk toepasbaar zijn, wordt voorgesteld om een nieuwe categorie aan de wegencategorisering van het RSV toe te voegen: de primaire havenwegen. Er wordt ook voorgesteld de categorie secundaire havenweg te introduceren: een verzamelweg voor een aantal lokale wegen, waar ook trage en grote (hoge) voertuigen (vorkliften, roadtrains, 4 TEU-trucks) gebruik van kunnen maken. De Oosterweelsteenweg (tussen Noorderlaan en Scheldelaan) en de Vosseschijnstraat worden voorgesteld als secundaire havenwegen. In het beleidsplan wordt de herinrichting van de Noorderlaan (deel N180 binnen het havengebied) voorgesteld met volgende inrichtingsprincipes: - Een basisprofiel van 2x2 met vrij liggend fietspad (aan de oostzijde) wordt voorzien. - Het grootste deel van de Noorderlaan (vanaf R2 tot complex Ekeren) wordt uitgerust met bij voorkeur conflictvrije, lichtengeregelde kruispunten. - Kleine zijwegen en erftoegangen worden bij voorkeur en waar mogelijk gesupprimeerd. Waar dit niet kan, wordt een ventweg of een rechts-in/rechts-uit principe voorzien. - Ten noorden van de aansluiting R2-Noorderlaan wordt een gelijkaardig principe voorzien als voor de Scheldelaan: een systeem van rotondes gecombineerd met rechts-in rechts-uit toegangen.

190 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 190 In de streefbeeldstudie (TV-SAM, 2004) die voor de Noorderlaan en de Scheldelaan werd opgemaakt, werd deze herstructurering vorm gegeven. Op de Noorderlaan werden oplossingen-op-maat voorzien: ten zuiden van de R2 vooral lichtengeregelde kruispunten en ten noorden van de R2 rotondes. Voor het langzaam verkeer wordt een vrij liggend doorlopend fietspad ten oosten van de Noorderlaan gepland. XIII.4. Referentiesituatie XIII.4.1. Verkeersnetwerken XIII Bereikbaarheid voor auto- en vrachtverkeer In de nabijheid van de Antwerpse haven liggen drie belangrijke Europese autowegen namelijk de E17 (Antwerpen Beaune), de E34/A11 (Antwerpen-Zelzate-Knokke) en de E19/A1 (Brussel Antwerpen Breda). De haven is met deze autowegen verbonden via de R1 (ringweg rond Antwerpen), R2 (ringweg rond Antwerpen), en de A12 (Brussel Boom Antwerpen Bergen op Zoom) die langsheen het hele havengebied lopen. Noord Natie Terminals is gelegen in de Antwerpse haven, aan de Emdenweg en de Blauwe Weg. Het bedrijf is gelegen tussen het 4 de Havendok ten zuiden, het Leopolddok ten noorden, ten oosten de Oosterweelsteenweg (N101) en ten westen het Hansadok. Via de Oosterweelsteenweg en de Noorderlaan bereikt men de A12 en de E19 die aansluiting geven op alle grote verkeersaders rond Antwerpen. De Oosterweelsteenweg wordt gecatalogeerd als lokale weg type verzamelweg in havengebied. De weg heeft 1 rijstrook per richting. Aan één zijde is een afgelijnd fietspad d.m.v. een niveauverschil aanwezig. Er geldt een toegelaten snelheid van 50 km/uur. De Noorderlaan wordt gecatalogeerd als een primaire weg categorie II en als primaire havenweg. De weg heeft 3 rijstroken in elke richting. Aan beide zijden is een afgelijnd fietspad aanwezig. Ter hoogte van het projectgebied bedraagt de toegelaten snelheid 70 km/uur. XIII Bereikbaarheid voor fietsers De bovenlokale functionele en hoofdfietsroutes in het studiegebied worden voorgesteld in Figuur XIII-1 (rood = hoofdroute, paars = functionele route, geel = alternatieve route).

191 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 191 Figuur XIII-1: Fietsroutenetwerk De Noorderlaan en de Oosterweelsteenweg zijn aangeduid als bovenlokale fietsroutes. De voorbije jaren werden een aantal investeringen gedaan om de bereikbaarheid van de haven voor fietsers te verbeteren. Er werd in 2007 een nieuw vrij liggend fietspad aangelegd tussen de Scheldedijk en de Scheldelaan vanaf de Royerssluis tot aan de hoofdingang van Solvay. Daar sluit het fietspad aan op het bestaande fietspad. Ter hoogte van de verschillende in- en uitritten van parkings werd het fietspad op de dijk aangelegd. Het traject tussen Royerssluis en Scheldelaan is slechts een voorlopig traject. Bij de geplande Oosterweelverbinding is namelijk in de aanleg van fietsvoorzieningen voorzien. In 2009 werd het fietspad langs de Noorderlaan heraangelegd. Tussen de kruising met de Zomerweg en de Antwerpse Baan werd een vrij liggend tweerichtingsfietspad geasfalteerd met een totale lengte van ongeveer acht kilometer. Het grootste deel van het traject is volledig vernieuwd, op het resterende deel werden de betontegels vervangen door asfalt. Het fietspad is overal drie meter breed en ligt waar mogelijk vijf meter van de rijweg af. Ter hoogte van het Vormingsstation Noord werd met een tunnel onder de A12 een doorsteek gerealiseerd richting Ekeren. De oversteek van het kanaaldok ter hoogte van de Lillobrug wordt onderzocht. Het Havenbedrijf ontwikkelde een eigen havenfietskaart. Hierop staan de bestaande fietspaden in het havengebied weergegeven, alsook de belangrijkste bezienswaardigheden.

192 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 192 XIII Bereikbaarheid met het openbaar vervoer De dichtst bijgelegen bushalte van De Lijn is Vets aan het kruispunt Blauwe Weg/Scheurweg / Wilmarsdonksteenweg. De halte wordt bediend door lijn 35 (Figuur XIII-2) Kaai 58 Fr. Rooseveltplaats. Deze lijn heeft een beperkte frequentie (3 vertrekken richting haven s morgens en 2 richting Rooseveltplaats s avonds). Figuur XIII-2: Netplan De Lijn De dichtstbijzijnde treinstations voor personenvervoer zijn Antwerpen-Noorderdokken (Argentiniëlaan) en Antwerpen-Luchtbal (Groenendaallaan) op resp. 4,5 en 5,5 km. Gezien de afstand moet men dit combineren met de fiets of de bus. XIII Bereikbaarheid via de waterweg De Antwerpse haven ligt in de Schelde-Maas-Rijn-delta. De Schelde ontspringt in Noord- Frankrijk (Gouy-Le-Catelet) en stroomt door Vlaanderen (richting Antwerpen) via de Westerschelde naar de Noordzee (350 km). Via Antwerpen kunnen schepen oostwaarts het Albertkanaal op richting het Maasbekken. Het Albertkanaal verbindt de haven van Antwerpen met het industriebekken van Luik en heeft een totale lengte van 129,5 km.

193 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 193 Noord Natie Terminals is gelegen tussen het 4 de Havendok in het zuiden, het Leopolddok in het noorden, en het Hansadok in het westen. Het 4 de Havendok is meter lang en 300 meter breed, met een dokdiepte van 7,75 meter. Het Hansadok is een doorgang- of doorvaartdok dat verbinding geeft met het Kanaaldok B1, het Leopolddok, en het 5 de Havendok, dat ook een doorvaartdok is naar het Amerikadok en het Albertkanaal. De vlotte toegang tot de niet aan getijden onderworpen dokken wordt verzekerd door 6 sluizen, namelijk de Kattendijksluis, de Royerssluis, de Van Cauwelaertsluis, de Boudewijnsluis, de Zandvlietsluis en de Berendrechtsluis. Voor het laden en lossen van zeeschepen beschikt Noord Natie Terminals over 9 verlaadplaatsen, verdeeld over de terminal van kaai 225 t.e.m. kaai 249. Voor de verlading van lichters zijn er in totaal nog bijkomend 5 verlaadplaatsen in het insteekdok ter hoogte van kadenummers 233 en 237. Lichters kunnen tevens geladen of gelost worden ter hoogte van de verlaadplaatsen voor zeeschepen. De te verladen hoeveelheden liggen tussen 50 m³ en m³. XIII Bereikbaarheid via de spoorweg Noord Natie Terminals heeft aansluiting op het lokale (haven)spoorwegnet (Figuur XIII-3). Er zijn overslagzones beschikbaar, ten zuiden van tankenpark H, ten noorden van tankenpark C en ten zuiden van tankenpark J. Figuur XIII-3: Spoornet

194 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 194 XIII.4.2. Verkeersdrukte De verkeersdrukte wordt beschreven aan de hand van gegevens uit het Mobiliteitsmodel van de Haven van Antwerpen. Het gaat hier niet om exacte telgegevens maar om gemodelleerde waarden die nadien gekalibreerd werden aan de hand van een aantal tellingen. Qua hoeveelheid voertuigen komt het model overeen met de tellingen. Omdat een aantal draaibewegingen en voorrangen foutief in het model werden ingesteld, komen de door het verkeer gekozen routes echter niet altijd overeen met de realiteit. Zo wordt voor de richting stad haven de Vosseschijnstraat verkozen boven de Noorderlaan. Het model zal worden gecorrigeerd maar de resultaten waren niet tijdig beschikbaar voor het MER. Daarom werden beide intensiteiten en capaciteiten eenvoudigheidshalve samengeteld. De gegevens dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Vervolgens wordt in Tabel XIII-6 en Tabel XIII-7 getoetst of de capaciteit van de wegen in de bestaande situatie al wordt overschreden: Tabel XIII-6: Wegbezetting in de bestaande situatie, ochtendspits Weg Wegsegment Rijrichting CAP Huidige bezetting van weg tijdens OSP p.a.e. I/C Wilmarsdonksteenweg Vosseschijnstraat straat Henry Fordlaan Vosseschijn % Henry Fordlaan % Wijnweg Vosseschijnstraat Oosterweelsteenweg Vosseschijnstraat % Wijnweg % Vosseschijnstraat + Noorderlaan Oosterweelsteenweg Malagastraat / complex Ekeren Stad % Haven % Tabel XIII-7: Wegbezetting in de bestaande situatie, avondspits Weg Wegsegment Rijrichting CAP Huidige bezetting van weg tijdens ASP p.a.e. I/C Wilmarsdonksteenweg Vosseschijnstraat straat Henry Fordlaan Vosseschijn % Henry Fordlaan <20 <1 % Wijnweg Vosseschijnstraat Oosterweelsteenweg Vosseschijnstraat % Vosseschijnstraat + Noorderlaan Oosterweelsteenweg Wijnweg % Stad %

195 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 195 Weg Wegsegment Rijrichting CAP Malagastraat / complex Ekeren Huidige bezetting van weg tijdens ASP p.a.e. I/C Haven % Uit bovenstaande tabel blijkt dat de huidige verkeersdrukte op de beschouwde wegsegmenten nog laag ligt. Er is dus nog voldoende capaciteit. Gezien de avondspits de meest kritische periode is, wordt er voor de verdere beoordeling enkel met deze periode rekening gehouden. XIII.4.3. Verkeersgeneratie eigen aan het bedrijf Onderstaande Tabel XIII-8 toont de transportgegevens van het bedrijf (hoeveelheid getransporteerde goederen en vervoersmiddelen) per afdeling en per vervoersmiddel in 2012 (reële gegevens). Tabel XIII-8: Transportgegevens Noord Natie Terminals in de bestaande situatie (2012) Categorie Modus Vervoerde hoeveelheid Aantal transporten per jaar Producten tankwagen Producten spoorwagon Producten lichter Producten zeeschip Afval tank- of vrachtwagen g.g. 147 Personeel personenwagen - ca Totaal XIII Toetsing modal split goederenvervoer Noord Natie Terminals genereerde in ton productvervoer via het spoor, de waterweg en de gewone weg, verdeeld over vervoersbewegingen. Gegevens over de afgelegde afstanden zijn niet beschikbaar. Voor de toetsing van de modal split aan de streefwaarden van het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen wordt de procentuele verdeling van de vervoerde hoeveelheden over de verschillende modi berekend (Tabel XIII-9). Het vervoer per zeeschip bedraagt ca ton, per lichter ca ton, per truck of tankcontainer ca ton en per spoorwagon ca ton.

196 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 196 Tabel XIII-9: Beoordeling modal split productvervoer in de bestaande situatie Transport Ton Aandeel (%) Beoordeling Tanktruck/tankcontainer Gewone weg % Spoorwagon Spoorweg % Lichter Waterweg Zeeschip Waterweg % +3 Toetsen we het aandeel wegverkeer aan de doelstelling van het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen (streefwaarde 2010 = 69 %), dan zien we dat het wegverkeer slechts 29 % in vervoerd tonnage vertegenwoordigt. Deze situatie wordt als zeer positief beoordeeld (score +3). Naast het productvervoer zijn er nog een aantal andere transporten waaronder afvalstoffen (ca. 300 bewegingen per jaar). Gezien de aard en hoeveelheid van deze stoffen is vervoer per spoor of over het water echter een moeilijk haalbare optie. XIII Toetsing modal split personenvervoer Momenteel werken er bij Noord Natie Terminals 117 personeelsleden, waarvan een 33 bedienden en 84 arbeiders. De arbeiders werken in een dagshift van 8h00 tot 15h45 of in een volcontinu 3-ploegen systeem. Het merendeel maakt gebruik van de wagen voor het woon-werkverkeer, enkelen komen met de fiets of bromfiets. Gezien de ligging zijn de mogelijkheden voor openbaar vervoer beperkt. Voor wat betreft het personenvervoer wordt in het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen een aandeel van 62 % autoverkeer vooropgesteld voor de verplaatsingen van en naar het werk. Het percentage werknemers dat met de auto naar het werk komt, is 95 %, wat zeer negatief wordt beoordeeld (score -3). Deze score moet wel enigszins gerelativeerd worden gezien de ligging en het vrij beperkt aantal werknemers. XIII Verkeersdrukte XIII Gewone wegen Gezien de avondspits de meest kritische periode is, wordt voor de beoordeling de verkeersgeneratie tijdens het avondspitsuur (17h-18h) berekend. Noord Natie Terminals genereerde in bewegingen van binnenkomende en uitgaande tankwagens per jaar. Dit stemt gemiddeld genomen overeen met ca. 105 tankwagens per dag (220 werkdagen). Omgerekend naar p.a.e. wil dit zeggen dat het bedrijf in totaal 420 p.a.e./richting/dag (105 vrachtwagens x 2 bewegingen x 2 p.a.e.- eenheid) of 26 p.a.e./uur tijdens de avondspits genereert op de ontvangende wegen. Het merendeel van de personeelsleden neemt de wagen. De arbeiders werken volgens een ander uurrooster, zodat voor de berekening van de avondspitsuurintensiteit enkel rekening gehouden wordt met de bedienden (33 werknemers) of ca. 33 p.a.e./uur voor de personenwagens. Aangenomen wordt dat de bewegingen s avonds voor 90 % richting Noorderlaan verlopen (53 p.a.e./uur richting Noorderlaan; 6 p.a.e./uur richting Scheldelaan). Verder

197 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 197 wordt aangenomen dat 90 % van het verkeer richting Noorderlaan verder richting stad rijdt (48 p.a.e./uur richting stad; 5 p.a.e./uur richting Nederland). Tabel XIII-10 toont de bijdrage van het verkeer gegenereerd door Noord Natie Terminals in de huidige situatie ten opzichte van de huidige wegbezetting. Tabel XIII-10: Bijdrage van het verkeer van Noord Natie Terminals in de bestaande situatie Naam van de weg Rijrichting Huidige bezetting van weg op weekdag tijdens de avondspits Bijdrage Noord Natie Terminals Oosterweelsteenweg Vosseschijnstraat p.a.e./uur p.a.e./uur % % Wijnweg % Noorderlaan / Vosseschijnstraat Stad % Haven <1 % Gezien de relatief lagere wegbezetting op de Oosterweelsteenweg, is het aandeel van Noord Natie Terminals hier beduidend (12 %). Er doen zich zoals eerder vermeld echter geen problemen voor met betrekking tot de verkeersafwikkeling. XIII Waterwegen De hoeveelheid goederenvervoer die via schepen op de waterweg kan worden verzet hangt af van een aantal factoren: - de mate van bevaarbaarheid van de waterweg (op de Beneden-Zeeschelde is dit voor schepen tot meer dan 2.000T: Klasse VI); - het aantal te passeren sluizen en hun capaciteit; - wachttijden ter hoogte van de sluizen; - wachttijden ter hoogte van de laad- en loskades. Noord Natie Terminals dient gebruik te maken van de Boudewijnsluis/Van Cauwelaertsluis of de Royerssluis om de Schelde te bereiken. De Van Cauwelaertsluis is 270 meter lang en 35 meter breed en heeft TAW-diepte van 9,83 meter. Deze sluis werd in de periode grondig gerenoveerd. De Boudewijnsluis is 360 meter lang en 45 meter breed en heeft een TAW diepte van 10,33 meter. De Van Cauwelaertsluis en de Royerssluis worden specifiek voor de binnenvaart gebruikt, de Boudewijnsluis ook voor de zeevaart. De Royerssluis (bouwjaar 1907) vormt de belangrijkste binnenvaarttoegangsweg tot de Antwerpse Haven en tevens de verbinding tussen het Albertkanaal, het Zeekanaal Willebroek-Brussel, de haven van Gent en De Rijn. De bestaande sluis is 182,5 meter lang en 22 meter breed en wordt gebruikt voor de versassing van binnenschepen en, in beperkte mate, zeevaart. De huidige afmetingen laten niet toe om vierbaksduwvaartkonvooien te schutten. De Royerssluis is verouderd en vergt jaarlijks

198 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 198 aanzienlijke uitgaven om operationeel te blijven. De muren, de deuren en hun aandrijfmechanismen, de deurkamers en de rijwegovergang op de deuren, de verlaten en de toegangsstaketsels zijn in een zeer slechte toestand. De renovatie van de Royerssluis is opgenomen in het masterplan en zal omgebouwd worden tot een performante binnenvaartsluis, die moderne binnenschepen en kleinere zeeschepen snel kan versassen. De start van de renovatie is voorzien vanaf De capaciteit van de Royerssluis bedraagt momenteel 24 schuttingen/etmaal, deze van de sluizencluster Van Cauwelaertsluis/Boudewijnsluis bedraagt 53 schuttingen/etmaal. In de jaren is de benuttingsgraad van de sluizen op Rechteroever toegenomen tot meer dan 72 %, waarmee ze dicht bij de top van hun commerciële capaciteit zitten. Bij de interpretatie van dit cijfer moet men rekening houden met het feit dat de benuttingsgraad van de zeesluizen opmerkelijk hoger ligt dan die van de binnenvaartsluizen. De in de langetermijnvisie uitgetekende trafiekprognoses laten zien dat in 2020 de zeesluizen samen tussen de 88,96 % en 104,5 % van de commerciële capaciteit bereiken. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de investeringsprojecten in vloeibare bulk die voor een toename van grote liquid bulk carriers zullen zorgen. Deze evolutie leidt tot de behoefte aan bijkomende sluiscapaciteit voor de grootste zeeschepen op Rechteroever in Het volledige traject voor de bouw van een sluis neemt 8 jaar in beslag. De havengemeenschap vraagt daarom dat er een achtste sluis komt. Het zou de zesde zijn op Rechteroever. De groei zou ondertussen worden opgevangen door een nog striktere afstemming tussen operaties en bewegingen in de haven, door de inzet van technologische middelen en waar mogelijk optimalisatie van sluisoperaties (bron: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, oktober 2012). Noord Natie Terminals genereerde in transporten per zeeschip en 781 transporten per lichter. Rekening houdend met het vervoerd tonnage en het aantal ton per schutting gehanteerd in het plan-mer Strategisch Plan Haven Antwerpen (BAM, 2007), en aangenomen dat alle zeeschepen via de cluster Van Cauwelaertsluis/Boudewijnsluis en alle lichters via de Royerssluis varen, komt dit overeen met resp. 0,5 % en 9 % van de totale capaciteit gevulde schuttingen. De bijdrage aan de congestie is dus relevant te noemen. XIII.5. Geplande situatie XIII.5.1. Verkeersgeneratie Met de geplande uitbreiding wordt een toename verwacht van het goederentransport van het bedrijf. Hierbij wordt een procentuele verhoging van 30 % verondersteld, gekoppeld aan de opslaghoeveelheid. De modal split van het goederenvervoer wordt geacht gelijk te blijven in de geplande situatie (aandeel wegverkeer 29 %). Verder moet ook het woon-werkverkeer van het personeel in beschouwing genomen worden. Momenteel werken er bij Noord Natie Terminals 117 personeelsleden. Het merendeel maakt gebruik van de wagen voor het woon-werkverkeer (95 %). Tijdens de geplande situatie zullen er per tankpark naar schatting 5 arbeiders bijkomen. Er wordt

199 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 199 aangenomen dat de verdeling over vervoersmodi van de nieuwe werknemers niet zal verschillen met de verdeling in de referentiesituatie. Tabel XIII-11 toont de verkeersgeneratie in de geplande situatie. Tabel XIII-11: Transportgegevens Noord Natie Terminals/A4S in de geplande situatie Categorie Modus Vervoerde hoeveelheid Aantal transporten per jaar Producten tankwagen Producten spoorwagon Producten lichter Producten zeeschip Afval tank- of vrachtwagen g.g. 191 Personeel personenwagen - ca Totaal XIII.5.2. Verkeersafwikkeling XIII Gewone wegen In de geplande situatie wordt er verwacht dat ca. 150 vrachtwagens per (werk)dag het bedrijf zullen aandoen. In vergelijking met de huidige situatie zal het bedrijf tijdens de exploitatiefase bijkomend 126 p.a.e./richting/dag of 8 p.a.e./richting/uur tijdens de avondspits genereren. In de exploitatiefase zullen er ca. 5 personeelsleden bijkomen. Gezien het gaat om arbeiders met een uurrooster dat verschilt van het klassieke bedienden-uurrooster (ca. 9h- 17h), worden deze niet bij de verkeersbezetting tijdens de avondspits gerekend. Onderstaande Tabel XIII-12 toont het resultaat voor de bezetting van de weg. Tabel XIII-12: Wegbezetting in de geplande situatie Naam van de weg Oosterweelsteenweg Rijrichting Max. capaciteit Bezetting weg tijdens exploitatiefase (weekdag) (p.a.e./uur) p.a.e./uur % Vosseschijnstraat % Wijnweg % Noorderlaan / Vosseschijnstraat Stad % Haven %

200 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 200 De capaciteit van de beschouwde weg zal naar verwachting niet worden overschreden. Volgende Tabel XIII-13 toont de wijziging van de verkeersintensiteit ten opzichte van de huidige situatie. Tabel XIII-13: Beoordeling toename verkeersintensiteit t.o.v. capaciteit Naam van de weg Rijrichting Huidige I/C verhouding Geplande I/C verhouding (%) Wijziging verkeersintensiteit (%) Beoordeling Oosterweelsteenweg Vosseschijnstraat 23 % 23 % <1 % 0 Wijnweg 10 % 10 % <1 % 0 Noorderlaan / Vosseschijnstraat Stad 26 % 26 % <1 % 0 Haven 9 % 9 % <1 % 0 De verkeersintensiteit neemt toe met minder dan 1 %. Dit wordt beoordeeld als neutraal of verwaarloosbaar (score 0) (zie ook significantiekader, Tabel XIII-1). XIII Waterwegen Noord Natie Terminals zal in de geplande situatie ongeveer transporten per zeeschip en transporten per lichter genereren. Rekening houdend met dezelfde veronderstelling inzake vervoerd tonnage, het aantal ton per schutting en vaarroute als in de referentiesituatie, komt dit overeen met 0,6 % resp. 12 % van de totale capaciteit gevulde schuttingen. De congestie zal dus nog toenemen. Een toename van het verkeer over het water kan echter niet negatief worden beoordeeld, gezien in de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid is opgenomen dat men zeehavens wil versterken en het aandeel van het vervoer over de waterweg wil verhogen. Hiervoor zullen evenwel de nodige investeringen in haveninfrastructuur (met name inzake de sluiscapaciteit) noodzakelijk zijn.

201 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 201 XIII.6. Globale beoordeling geplande situatie Tabel XIII-14 toont de globale beoordeling van de geplande situatie. Het aandeel van het wegverkeer in de modal split van het goederenvervoer (in ton) van Noord Natie Terminals in de geplande situatie blijft gelijk en bedraagt 29 %. Dit ligt veel lager dan de doelstelling van 69 % vooropgesteld door het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen en wordt als zeer positief beoordeeld (score +3). Aangenomen dat ook in de geplande situatie nagenoeg alle personeel (> 87 %) met de wagen naar het werk komt, moet dit in vergelijking met de doelstelling van het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen zeer negatief worden beoordeeld (score -3). In de geplande situatie neemt de verkeersintensiteit nergens significant toe (telkens minder dan 1 %). De I/C-verhouding op de verschillende wegen blijft (ruim) beneden de theoretische capaciteit van de wegen. De impact van het gegenereerde verkeer op de beschouwde wegen wordt neutraal beoordeeld (score 0). Tabel XIII-14: Discipline Mens Mobiliteit: beoordeling geplande situatie Beoordeling Modal split goederenvervoer +3 Modal split personenvervoer -3 Toename wegbezetting 0 XIII.7. Milderende maatregelen Het personeel komt nagenoeg allemaal met de wagen naar het werk. Gezien de ligging van het bedrijf (afstand tot woonzones) en het beperkte aanbod van openbaar vervoer zijn alternatieve vervoersmiddelen niet evident. Voorgesteld wordt dat het bedrijf blijvend inspanningen doet om hetzij niet gemotoriseerde vervoersmethoden hetzij collectief vervoer (carpoolen) bij zijn werknemers te promoten.

202 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 202 XIV. ANDERE DISCIPLINES XIV.1. Geluid De geluidsproducerende activiteiten bij Noord Natie Terminals, zoals bijvoorbeeld de aanwezige motoren of pompinstallaties, zijn beperkt omdat het geen productiebedrijf betreft. Deze geluidsbronnen moeten voldoen aan de eisen uit VLAREM II m.b.t. de milieukwaliteit maar volgens voornoemde wetgeving zijn er geen meetverplichtingen van toepassing. Naast de productie van geluid door de pompen zal geluid ook optreden door transporten, vracht- en spoorverkeer van en naar Noord Natie Terminals en draaiende scheepsmotoren. Deze laatste reeks geluidsbronnen worden bovendien veroorzaakt door klanten van Noord Natie Terminals. Gezien de beperkte aanwezigheid van geluidsbronnen en de ligging midden in industriegebied is de mogelijke invloed op de omgeving gering en niet-significant. XIV.2. Fauna en flora De installaties zijn gelegen in een industriële omgeving, namelijk havengebied. Het bedrijf is omgeven door industriële en watergebonden bedrijven. Het betreft hier grotendeels verharde of bebouwde terreinen. Er zijn geen biologische waardevolle biotopen aanwezig op het bedrijfsterrein. De uitbreidingen zorgen dus niet voor verlies aan waardevolle biotopen en zullen geen significante effecten opleveren. Binnen een straal van 3 kilometer zijn een tweetal VEN-gebieden gelegen, namelijk op m ten zuiden het gebied nr. 304 Slikken en schorren langsheen de Schelde en op m ten noordnoordoosten het gebied nr. 303 De Kuifeend. Wat betreft Speciale Beschermingszones (Natura 2000-gebieden) is er enkel ten zuiden het habitatrichtlijngebied nr. BE Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. Dit gebied bevindt zich op meer dan m van de inrichting. Deze activiteiten die plaatsvinden op de terreinen van Noord Natie Terminals NV zijn niet van die aard dat er effecten te verwachten zijn op de gebieden met een speciale beschermingsstatus. Daarnaast bevinden voornoemde gebieden bevinden zich vrij ver van de inrichting waardoor geconcludeerd wordt dat het opstellen van een passende beoordeling niet nodig is. Voorgaande argumentatie wordt gestaafd tijdens de effectbeoordeling in de disciplines lucht en water. Uit de discipline water komt naar voor dat m.u.v. nitriet het dokwater voldoet aan de milieukwaliteitsnormen voor viswater (zie Tabel X-4). Nitriet wordt niet geloosd door Noord Natie Terminals via het effluent van de biologische waterzuiveringsinstallatie want alle stikstofverbindingen zijn vergaand geoxideerd in deze installatie. Ook voor de andere parameters blijkt uit de discipline water dat er geen significante effecten op de kwaliteit van het dokwater zullen optreden. Met betrekking tot het visbestand in de dokken kan dus duidelijk gesteld worden dat de lozingen van Noord Natie Terminals geen significante invloed op dit visbestand zullen hebben. Uit de disciplines lucht komt naar voor dat emissies met potentiële effecten naar fauna en flora niet voorbij de grenzen van de industriezone komen. Er zijn bijgevolg geen

203 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 203 significante effecten op de nabije SBZ s, VEN-gebieden of natuurreservaten en in het algemeen op de fauna en flora te noteren. Een opmaak van een passende beoordeling of uitgebreide natuurtoets is niet nodig. Gezien de aard van de inrichting vinden er weinig activiteiten plaats die emissies veroorzaken waarvan de invloed verder kan reiken dan de grenzen van het industriegebied en die significante effecten op de omliggende natuurgebieden met een beschermde status kunnen veroorzaken. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het project geen waardevolle biotopen aanwezig die beïnvloed kunnen worden door bepaalde geluidsemissies. Er kan dus besloten worden dat er ten gevolge van potentiële geluidsemissies geen significante effecten ten opzichte van de fauna en flora optreden. XIV.3. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie De inrichting van Noord Natie Terminals is gelegen in een bestaand industriegebied. De bouw van de aanwezige installaties werd beoordeeld tijdens de aanvraag voor de nodige stedenbouwkundige en milieuvergunningen. Tijdens deze beoordeling zijn er geen bemerkingen gemaakt met betrekking tot de ligging. Gezien de ligging in industriegebied en de reeds gemaakte beoordelingen kan geconcludeerd dat het bedrijf, ook in het kader van de uitbreiding geen significante effecten veroorzaakt op het omliggende landschap. In het projectgebied bevindt zich geen archeologisch patrimonium. Het industriegebied is ook niet gelegen in een ankerplaats of relictzone en in de omgeving bevinden zich geen beschermde sites. Er zijn wel infrastructuurwerken voorzien maar aangezien de site gelegen is op een opgespoten terrein is de kans op archeologische toevalsvondsten minimaal te noemen.

204 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 204 XV. INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE In het project is de wijziging, uitbreiding en hervergunning voorzien van de installaties van Noord Natie Terminals te Antwerpen. In voorliggend MER werden de volgende disciplines door erkende MER-deskundigen behandeld: - Discipline lucht; - Discipline water; - Discipline bodem; - Discipline mens-gezondheid; - Discipline mens-mobiliteit; - Andere disciplines (geluid, fauna en flora, en landschap). Uit deze bespreking per discipline is gebleken dat het project een aantal milieueffecten met zich meebrengt, welke een impact kunnen hebben op de kwaliteit van het leefmilieu. Deze effecten variëren naargelang de behandelde disciplines. In de discipline lucht is vermeld dat de luchtkwaliteitsgegevens voor het studiegebied wijzen op een aanzienlijke verontreiniging van vooral stikstofoxiden (NOx, afkomstig van verbrandingsprocessen) en fijn stof. Gezien de industriële emissies en de belangrijke impact van wegverkeer/scheepvaart, kan ook verontreiniging met vluchtige organische stoffen voorop gesteld worden. Deze is evenwel minder uitgesproken. Door de aanwezige verontreiniging worden bij warme, zonnige periodes ook verhoogde ozonconcentraties verwacht. Bij het beoordelen van de actuele impact van het bedrijf wordt rekening gehouden met de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) en verbrandingsgassen afkomstig van de stoomketels. Gezien het gebruik van aardgas, de relatief beperkte vermogens, de beperkte werkingsduur,, kan de impact van de stoomketels op de luchtkwaliteit als verwaarloosbaar beschouwd worden. Ook de uitstoot van vluchtige organische stoffen wordt als beperkt beoordeeld. De redenen hiervoor zijn het doorgedreven gebruik van milderende maatregelen bij opslag van vluchtige stoffen en de beperkte hoeveelheid vluchtige stoffen die actueel opgeslagen worden. Bij het beoordelen van de mogelijke impact in de toekomstige situatie wordt rekening gehouden met verhoogde emissies van zowel verbrandingsproducten als van vluchtige stoffen. Bij het evalueren van de mogelijke effecten wordt rekening gehouden met een volledige invulling van de capaciteiten van de tankenparken. De te verwachten impact van de verbrandingsproducten door de bestaande en de nieuw voorziene stoomketel kan hierbij als hooguit beperkt aanzien worden. De uitstoot en impact van deze vluchtige organische stoffen hangt hierbij sterk af van: capaciteit en eigenschappen opslagtanks, aan- en afvoerhoeveelheid en eigenschappen van de producten. Teneinde de potentiële impact te kunnen beoordelen werden berekeningen uitgevoerd met 4 verschillende samenstellingen van de producten die zullen opgeslagen worden. Bedoeling hiervan is de mogelijke impact te kunnen beoordelen bij volgende situaties: 1) opslag van diverse stoffen die overeen komen met een realistische invulling van de capaciteit (realistisch VOS-scenario); 2) opslag van vnl. vluchtige en zeer vluchtige stoffen

205 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 205 (maximaal VOS-scenario); 3) opslag van toxische, gevaarlijke en kankerverwekkende stoffen (TOX-scenario); 4) opslag van stoffen met een lage tot zeer lage geurdrempel (geurscenario). Volgende conclusies kunnen hierbij getrokken worden: de impact bij realistische invulling van de capaciteit kan als beperkt/verwaarloosbaar beschouwd worden; zelfs bij opslag van aanzienlijke hoeveelheden (zeer) vluchtige stoffen blijft de impact beperkt; indien bij de opslag voldoende milderende maatregelen in acht genomen worden, en de opslagcapaciteit beperkt wordt in functie van de vluchtigheid van de stoffen in combinatie met de geurdrempelwaarde en/of toxiciteit, kan gesteld worden dat de te verwachten impact inzake geur en/of toxiciteit als verwaarloosbaar kan aanzien worden t.h.v. de meest nabij gelegen woongebieden. Enkel in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf kan eventueel een beperkte impact optreden. Gezien de verwaarloosbare tot hooguit beperkte impact worden er ten aanzien van dit project geen extra milderende maatregelen noodzakelijk geacht dan de emissiereducerende maatregelen die reeds in het project geïntegreerd zijn. De discipline water geeft aan dat het studiegebied bestaat uit het projectgebied en de dokken waarin alle water geloosd wordt. Dit betreft specifiek het 4de Handelsdok, het Leopolddok en het Hansadok. Er zijn 2 lozingspunten: één voor het lozen van nietverontreinigd hemelwater en condenswater uit de tankenparken, en één voor het lozen van bedrijfsafvalwater met meetgoot. In de toekomst zal het sanitair afvalwater worden geloosd na zuivering in een KWZI (nieuw kantoorgebouw) en een IBA (dispatchgebouw). Alle afvalwater en proper hemelwater wordt uiteindelijk (na interne controle) geloosd in het insteekdok, gelegen tussen het 5e Havendok en het Leopolddok. De bedrijfsafvalwaterstromen bestaan uit de opslag en verwerking van afvalwater van interne cleaning in een industriële waterzuiveringsinstallatie (fysico-chemie, biologie, slibverwerking), en de behandeling en lozing van huishoudelijk afvalwater via dezelfde waterzuiveringsinstallatie. De totale hoeveelheid geloosd afvalwater varieert tussen de en m 3 /jaar. Het aandeel van het geloosde afvalwater op het totale debiet bedraagt 0,03 %. Dit kan beschouwd wordt als niet significant. Voor wat betreft het aandeel van de verontreiniging voor de relevante parameters kan geconcludeerd worden dat de lozingen van Noord Natie Terminals op de dokken moet beschouwd worden als gering en niet-significant (zie Rrichtlijnenboek water) met uitzondering van fosfor totaal. Dit effect is echter louter te wijten aan de overschrijding van de doelstellingen in de dokken. In de toekomstige situatie zal de toename van de hoeveelheid afvalwater voornamelijk te wijten zijn aan een toename van potentieel verontreinigd hemelwater van de nieuwe tankenparken (toename oppervlakte verharding). Eventueel zal ook de hoeveelheid spoelwater toenemen door de toename van het aantal tanks en de opslagcapaciteit. Dit is echter niet te begroten. Indien deze tanks steeds voor hetzelfde product zouden gebruikt worden zal deze hoeveelheid niet toenemen. De toename van de hoeveelheid geloosde vuilvracht is dus nog minder exact te begroten. De waterzuiveringsinstallatie is voldoende groot gedimensioneerd zodanig dat een eventuele toename van de hoeveelheid afvalwater en/of vuilvracht kan verwerkt worden. Voor de analyse van de effecten kunnen we uitgaan van een maximale toename van de hoeveelheid te lozen water tot m³/jaar. Dit is een worst-case-benadering. Deze tijdelijke (worst case) impact is bedoeld om de piekeffecten in te schatten. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de tijdelijke worstcase-impact ook te verwaarlozen is. Voor wat betreft het aandeel van de verontreiniging voor de relevante parameters kan geconcludeerd worden dat de lozingen van Noord Natie op de dokken ook in de toekomstige situatie moet beschouwd worden als gering en niet-

206 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 206 significant. Ook voor de parameters waarbij de kwaliteitsdoelstelling (o-fosfaat) niet gehaald worden is het aandeel niet relevant in de toekomstige situatie. De bestaande buffercapaciteit in het volledige systeem (tankenparken en buffertanks in de WZI) is meer dan groot genoeg om de huidige en toekomstige debieten ten gevolge van neerslag te bufferen. Het debiet van de vergunde lozing dient in het kader van de uitbreiding niet gewijzigd te worden. Er is enerzijds een toename door de uitbreiding maar anderzijds een afname door de afkoppeling van niet-verontreinigd hemelwater. De waterzuiveringsinstallatie is voldoende groot gedimensioneerd. Volgens de discipline bodem zijn de gronden waarop de tankenparken en de bedrijfsgebouwen van Noord Natie Terminals zich bevinden, in het verleden opgespoten met zand bovenop de bestaande alluviale klei. Het totale bedrijfsterrein is ruim 22 ha groot. Het terrein is praktisch volledig verhard. De straten zijn verhard met kasseien of asfalt (nieuwere gedeelten). Op sommige plaatsen zijn de kasseien vervangen door klinkers. De tankenparken zijn volledig ingekuipt. De ondergrond is verhard met beton. De meeste tankenparken zijn vloeistofdicht gemaakt met een folie. Op het terrein werden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd (verkennend, oriënterend en beschrijvend). Dit geldt zowel voor de oorspronkelijke terreinen van Noord Natie Terminals NV (onderzoeken sinds 1994) als voor het toegevoegde terrein A4S (Antwerp for Storage) (onderzoeken sinds 2008). Alle onderzochte percelen op het bedrijfsterrein Noord Natie terminals NV, op één na (269 N 5), zijn opgenomen in het register van verontreinigde gronden. Waar nodig wordt er gesaneerd en verder gemonitord. Bij de aanleg van de tankenparken en andere constructies is het volume aan grondverzet aanzienlijk. Het totale volume aan grondverzet kan berekend worden op ca m³. Hierdoor moet bijgevolg rekening gehouden worden met de wettelijke regeling ter voorkoming van de verspreiding van bodemverontreiniging (Vlarebo). Tijdens de exploitatie kan bij een calamiteit binnen een inkuiping de spill (mors- of lekverlies) weggepompt en gestockeerd worden in eigen tanken voor verdere verwerking. In geval van een groot lek in de dokken wordt een beroep gedaan op externen. Algemeen kan gesteld worden dat stoffen die risico s voor het oppervlaktewater kunnen inhouden, in principe in elke tank kunnen worden opgeslagen. Uit een weergave van de significantie van de belangrijkste ingrepen op de betrokken effectgroepen blijkt dat de significantie van deze nieuwe effecten globaal als beperkt worden aangezien. De discipline mens-gezondheid heeft de mogelijke gezondheidseffecten op de mensen in de omgeving van het bedrijf bestudeerd. Noord Natie Terminals levert echter slechts een zeer beperkte bijdrage aan de luchtverontreiniging in het studiegebied. De impact van de verbrandingsemissies is te beschouwen als verwaarloosbaar. Ook de VOS-emissies zijn (zeer) beperkt. Bovendien ligt de meest nabij gelegen bewoning op een zeer aanzienlijke afstand van het bedrijf (op 2,2 km). In de actuele situatie wordt ook geen geurhinder verwacht. Inzake geluid is er geen effect op woongebied. Inzake water zijn de effecten van de lozing op het Hansadok verwaarloosbaar door de performante waterzuiveringsinstallatie. Er worden bijgevolg geen gezondheidseffecten verwacht als gevolg van blootstelling aan geluid of waterverontreiniging. In de geplande situatie is inzake verbrandingsemissies enkel rekening te houden met een bijkomende stookinstallatie. De impact hiervan zal echter verwaarloosbaar zijn. Ook de verbrandingsemissies in de aanlegfase (vrachtwagenverkeer) zullen beperkt zijn. Voor het begroten van de toekomstige VOS-emissies werden verschillende scenario s uitgewerkt, telkens met een andere matrix (combinatie) van opgeslagen producten. In het realistisch VOS-scenario (diverse stoffen met verschillende vluchtigheid) is ter hoogte van de woongebieden de impact verwaarloosbaar. In het maximaal VOS-scenario (matrix met hoogste VOS-emissies rekening houdend met beperkingen opgelegd/op te

207 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 207 leggen in de milieuvergunning) blijft de impact ter hoogte van de woongebieden verwaarloosbaar, als gevolg van het veralgemeend gebruik van emissiereducerende maatregelen zoals ademventielen en dampretour. Het maximaal TOX-scenario (matrix met milieugevaarlijke, giftige en/of CMR-stoffen) is naar gezondheidseffecten logischerwijze het meest relevant. De benzeenemissie is in dit scenario (opslag van ca m³ benzeen) bepalend. De jaargemiddelde impact is maximaal 0,9 µg/m³ en situeert zich op het bedrijfsterrein zelf. Buiten het bedrijfsterrein is de impact kleiner dan 0,15 µg/m³. De impact ter hoogte van de meest nabij gelegen bewoning te Ekeren en op Linkeroever is lager dan 0,01 µg/m³. Benzeen is een gekend humaan carcinogeen. Bij levenslange blootstelling aan 0,15 µg/m³ (hoogste impact buiten het bedrijfsterrein) berekent men een bijkomend kankerrisico van minder dan 1 op een miljard, wat gezondheidskundig volledig verwaarloosbaar is. Bovendien betreft het hier industriegebied. Ter hoogte van de woongebieden is het risico nog een factor 10 kleiner. Voor de andere beschouwde stoffen in het max. TOX-scenario zal, onder de gehanteerde voorwaarden (o.a. capaciteit, vluchtigheid van de beschouwde stof, ), de impact nog een factor 10 lager liggen dan zoals berekend voor benzeen. In het scenario met maximale geurimpact (matrix met lage geurdrempel/hoge vluchtigheid) moet rekening gehouden worden met een zeer aanzienlijke onzekerheid, gezien de beperkingen inzake het modelleren van geurimpact. In dit scenario is rekening houdend met de gehanteerde aannames (zie discipline Lucht) uit de berekening voor ethylacrylaat een geurimpact te verwachten in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf, vnl. op het bedrijfsterrein zelf. Hier kan een beperkte impact optreden. Gezien de afstand tot de meest nabijgelegen woningen kan gesteld worden dat op die locaties geen geurimpact te verwachten is. Hier is de geurimpact dan ook verwaarloosbaar. De toepassing van de emissiereducerende maatregelen zoals gehanteerd bij de impactberekening is wel noodzakelijk om geurhinder te vermijden bij opslag van een aanzienlijke hoeveelheid van vluchtige VOS met zeer lage geurdrempelwaarden. Voor andere beschouwde geurgevoelige stoffen (styreen en methylacrylaat) is geen impact te verwachten (onder de gehanteerde voorwaarden zoals capaciteit, vluchtigheid van de beschouwde stof, ). Milderende maatregelen, naast de reeds in het project geïntegreerde emissiereducerende maatregelen (cf. discipline Lucht), worden niet noodzakelijk geacht. De discipline mens-mobiliteit schetst dat Noord Natie Terminals gelegen is aan de Emdenweg en aan de Blauwe Weg. Via de Oosterweelsesteenweg en de Noorderlaan bereikt men de A12 en de E19 die aansluiting geven op alle grote verkeersaders rond Antwerpen. Met de geplande uitbreiding wordt een toename verwacht van het goederentransport van het bedrijf. Hierbij wordt een procentuele verhoging van 30% verondersteld, gekoppeld aan de opslaghoeveelheid. De modal split (verdeling van het verkeer over de verschillende vervoerswijzen) van het goederenvervoer wordt geacht gelijk te blijven in de geplande situatie (aandeel wegverkeer 29%). Dit ligt veel lager dan de doelstelling van 69% vooropgesteld door het Mobiliteitsplan Vlaanderen en wordt als zeer positief beoordeeld. Tijdens de geplande situatie zullen er per tankpark naar schatting 5 arbeiders bijkomen. Er wordt aangenomen dat de verdeling over vervoersmodi van de nieuwe werknemers niet zal verschillen met de verdeling in de referentiesituatie. Aangenomen dat ook in de geplande situatie nagenoeg alle personeel (>87%) met de wagen naar het werk komt, moet dit in vergelijking met de doelstelling van het Mobiliteitsplan Vlaanderen zeer negatief worden beoordeeld. Gezien de ligging van het bedrijf (afstand tot woonzones) en het beperkte aanbod van openbaar vervoer zijn alternatieve vervoersmiddelen echter niet evident. In de geplande situatie wordt er verwacht dat ca. 150 vrachtwagens per (werk)dag het bedrijf zullen aandoen. De verkeersintensiteit neemt nergens significant toe (minder dan 1%). De impact van het

208 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 208 gegenereerde verkeer op de beschouwde wegen wordt als verwaarloosbaar beoordeeld. NNT zal in de geplande situatie ongeveer transporten per zeeschip en transporten per lichter genereren. Dit komt overeen met 0,6% resp. 12% van de totale capaciteit gevulde schuttingen. De congestie zal dus nog toenemen. Een toename van het verkeer over het water kan echter niet negatief worden beoordeeld, gezien in de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid is opgenomen dat men zeehavens wil versterken en het aandeel van het vervoer over de waterweg wil verhogen. Hiervoor zullen evenwel de nodige investeringen in haveninfrastructuur (met name inzake de sluiscapaciteit) noodzakelijk zijn. Wat de andere disciplines betreft, is de mogelijke geluidsinvloed op de omgeving gering en niet-significant, gelet op de beperkte aanwezigheid van geluidsbronnen en de ligging midden in industriegebied. Inzake Fauna en Flora zijn er vanuit de disciplines Lucht, Water, Bodem en Geluid geen significante effecten te verwachten inzake biotoopverlies, speciale beschermingszones (Natura 2000) of het visbestand. Het opstellen van een Passende Beoordeling is dan ook niet nodig. Ook met betrekking tot landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn er geen specifieke aandachtspunten te noteren.

209 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 209 XVI. GRENSOVERSCHRIJDENDE ASPECTEN Gezien de afstand tot de gewestgrens en de landgrens met Nederland (ca. 10 km) zijn er geen effecten te verwachten voorbij deze grenzen. De procedure voor grensoverschrijdende effecten diende niet opgestart te worden.

210 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 210 XVII. EFFECTEN OP TEWERKSTELLING Er zijn geen effecten inzake tewerkstelling.

211 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 211 XVIII. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING XVIII.1. Inleiding Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport (= MER), m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport bestemd voor het publiek en andere belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het MER beslist niet of het project of planproces vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met het MER. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan het publiek en de belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. Dit MER heeft betrekking op een project-mer van Noord Natie Terminals NV, Blauwe Weg 44, Haven te 2030 Antwerpen. Dit project-mer (PR0729) wordt opgemaakt in het kader van de integratie van de activiteiten van Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S) en het bekomen van één milieuvergunning (incl. wijzigingen en uitbreidingen). De bedrijfsactiviteiten op de site van Noord Natie Terminals NV (verder Noord Natie Terminals of NNT genoemd) omvatten de opslag en overslag van chemische en petrochemische producten in tankenparken (bulk), in opslagmagazijnen en op een ADR-zone (containers en andere verpakkingen), met bijhorende verlaadactiviteiten en afvulmogelijkheden. Daarnaast zijn een aantal procesinstallaties aanwezig met het oog op mengingen waarbij de producten voornamelijk worden aangeleverd vanuit de opslagtanks in de tankenparken. In mindere mate worden producten uit vaten of drums toegevoegd. Nieuw is het samenvoegen van 2 bestaande inrichtingen, nl. Noord Natie Terminals en A4S (Antwerp for Storage), de uitbreiding van de terminal met een nieuwe concessie (4 nieuwe tankenparken N, O, P en Q met bijbehorende laad- en losplaatsen en een logistieke zone met dispatchgebouw), de uitbreiding van de opgeslagen producten van de reeds vergunde tankenparken (K, L en M) en enkele kleine aanpassingen. De activiteiten van Noord Natie Terminals zijn MER-plichtig volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17 februari 2005). De activiteiten vallen onder rubriek 25 van Bijlage I (MER-plichtig project zonder mogelijkheid tot ontheffing. Rubriek 25 (Bijlage I): Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van ton of meer. Voorliggend MER heeft als doel het beoordelen van de potentiële effecten van de volledige geïntegreerde activiteiten (incl. ten gevolge van de wijzigingen en de uitbreidingen van de inrichting). Het goedgekeurd MER-rapport dient als bijlage toegevoegd worden aan de milieuvergunningsaanvraag (voor hervergunning). De m.e.r.- procedure is beschreven in het Decreet van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) tot aanvulling van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage.

212 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 212 XVIII.2. Ruimtelijke situering XVIII.2.1. Ligging Noord Natie Terminals en A4S maken deel uit van het Antwerps havengebied dat een eiland vormt met verbindingen via de Noordkasteelbrug, de Wilmarsdonk- en de Oosterweelbrug en omgeven wordt door het Leopolddok, het Albertdok, het Amerikadok, het 5de Havendok en het Hansadok. Noord Natie Terminals zelf ligt dan als het ware op een schiereiland tussen het 4de Havendok en het Leopolddok. De inrichting omvat de kadenummers 225 tot en met 253. Noord Natie Terminals is gelegen aan de Emdenweg en de Blauwe Weg. Via de Oosterweelsesteenweg en de Noorderlaan bereikt men de A12 en E19 die aansluiting geven op alle grote verkeersaders rond Antwerpen. De meest nabijgelegen land- of gewestgrens ten opzichte van de site van Noord Natie Terminals is de grens met Nederland. Het Nederlandse grondgebied situeert zich in vogelvlucht op ca. 10 km in noordelijke richting van de site. XVIII.2.2. Omgeving Figuren 1en 2 situeren resp. het projectgebied en de omgeving van het projectgebied. Figuren 3 en 4 situeren het projectgebied op resp. het gewestplan en het Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen. De inrichting bevindt zich volledig binnen industriegebied. Noord Natie Terminals bevindt zich in een havengebied met op relatief korte afstand een woonzone ten zuiden van de inrichting, nl. de woonzone Linkeroever (op ca. 2,5 km). Deze woonwijk is omringd door speelbossen of speelweiden en een gebied voor verblijfen dagrecreatie. Ter hoogte van de noordoostelijke bedrijfsgrens bevinden zich diverse firma s. Het betreffen hier typische havenbedrijven voor op- en overslag van zowel gevaarlijke als nietgevaarlijke stoffen. Binnen een straal van 3 kilometer zijn een tweetal VEN-gebieden gelegen, namelijk op m ten zuiden het gebied nr. 304 Slikken en schorren langsheen de Schelde en op m ten noordnoordoosten het gebied nr. 303 De Kuifeend. Net buiten de straal van 3 km ligt ten oosten het gebied met nummer 306 De Oude Landen en Bospolder. Dit laatste gebied wordt verder in de beoordeling niet meer meegenomen. Wat betreft Speciale Beschermingszones (Natura 2000-gebieden) is er enkel ten zuiden het habitatrichtlijngebied nr. BE Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. Dit gebied bevindt zich op meer dan m van de inrichting. Bovengenoemde gebieden zijn volgens het gewestplan ook ingekleurd als natuurgebied, al dan niet met bijkomende kenmerken.

213 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 213 Figuur 1: Luchtfoto projectgebied Bron: Google Maps

214 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 214 Figuur 2: Omgeving van het projectgebied Bron: Google Maps Noord Natie Terminals

215 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 215 Figuur 3: Gewestplan Bron: AGIV Noord Natie Terminals

216 MER 2014 Noord Natie Terminals NV pagina 216 Figuur 4: GRUP Afbakening zeehavengebied Antwerpen Bron: AGIV Noord Natie Terminals Op deze plaats is het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening Zeehavengebied Antwerpen van kracht. Meer informatie over dit RUP:

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van Bayer Antwerpen

Hervergunning en verandering van Bayer Antwerpen Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus 2015 Karen Polfliet Arcadis Belgium Inhoud: - MER plicht en - procedure - Inhoud van de kennisgeving - Aspecten van het MER-onderzoek - Inspraakmogelijkheden

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Eurostadium Brussels

Eurostadium Brussels Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Kennisgeving / ontwerp-mer Hervergunning en wijziging

Kennisgeving / ontwerp-mer Hervergunning en wijziging FORD WERKE GmbH Henry Fordlaan 8 3600 Genk FORD Lommel Proving Ground Oude Diesterse Baan 135 3920 Lommel Kennisgeving / ontwerp-mer Hervergunning en wijziging Juli 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage ADPO N.V.

Richtlijnen milieueffectrapportage ADPO N.V. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer:

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Plan-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) ARGEX NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 BURCHT (ZWIJNDRECHT) MER Groeve PRO726 2013 Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/22.32.40 Fax: 011/23.46.70 Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent Tel: 09/216.80.00

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project MER. Edelchemie Benelux bvba. Heulentakstraat Dilsen-Stokkem. In het kader van hervergunning en uitbreiding PR0770.

Project MER. Edelchemie Benelux bvba. Heulentakstraat Dilsen-Stokkem. In het kader van hervergunning en uitbreiding PR0770. Edelchemie Benelux bvba Heulentakstraat 20 3650 Dilsen-Stokkem Project MER In het kader van hervergunning en uitbreiding PR0770 Juli 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Renogen biomassa-wkk te Ham

Renogen biomassa-wkk te Ham Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

Beslissing over het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Uitbreiding activiteiten Compagnie Belge de Manutention in Gent

Beslissing over het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Uitbreiding activiteiten Compagnie Belge de Manutention in Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Infomoment Verapazbrug

Infomoment Verapazbrug Infomoment Verapazbrug Toelichting kennisgevingsnota project-mer 08 december 2015 P/A BOVA ENVIRO+ NV WELLINGSTRAAT 102 9070 DESTELBERGEN Tel.: + 32 9 328 11 40 - Fax: + 32 9 328 11 50 Inhoud Mer: wat

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 4 september 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 4 september 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 4 september 2015 Besluit GOEDGEKEURD B-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever,

Nadere informatie

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Nippon Shokubai ECA 3 -project. Initiatiefnemer: Nippon Shokubai Europe Nieuwe Weg 1 Haven Zwijndrecht

Project-MER-Verslag. Nippon Shokubai ECA 3 -project. Initiatiefnemer: Nippon Shokubai Europe Nieuwe Weg 1 Haven Zwijndrecht Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen PR0768.

MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen PR0768. PLUKON MAASMECHELEN NV Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen MER Hervergunning met uitbreiding PR0768 Januari 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23 46 70

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Uitbreiding Recreatiepark Hengelhoef te Houthalen-Helchteren.

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Uitbreiding Recreatiepark Hengelhoef te Houthalen-Helchteren. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT BIJLAGE 3. Meldingsformulier inzake de exploitatie van een klasse 3 inrichting, de verandering van een inrichting of de overname van een inrichting door een andere exploitant (artikelen 2, 5 en 42 Vlarem)

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer:

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 april 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 april 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 april 2015 Besluit GOEDGEKEURD B-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Openluchtrecreatieve verblijven PRUP Molenzijdse Heide (Merksplas) en Hof van Eeden / t Heultje (Westerlo)

Openluchtrecreatieve verblijven PRUP Molenzijdse Heide (Merksplas) en Hof van Eeden / t Heultje (Westerlo) Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

Inhoudsopgave pagina 2

Inhoudsopgave pagina 2 FORD WERKE GmbH Henry Fordlaan 8 3600 Genk FORD Lommel Proving Ground Oude Diestersebaan 135 3920 Lommel Definitief MER Hervergunning met verandering PR2187 Juli 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg

Nadere informatie

Aanmelding project-mer Hervergunning met uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting

Aanmelding project-mer Hervergunning met uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting Sappi Lanaken NV Montaigneweg 2 3620 Lanaken Aanmelding project-mer Hervergunning met uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting Februari 2018 Inhoudsopgave pagina 2 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave...

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Hervergunning en verandering van een attractiepark Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Project: Uitbreiding van de PTA2- en PTA3-eenheid te Geel. Initiatiefnemer: BP Chembel NV Amocolaan GEEL

Project-MER-Verslag. Project: Uitbreiding van de PTA2- en PTA3-eenheid te Geel. Initiatiefnemer: BP Chembel NV Amocolaan GEEL administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Hervergunning van de volledige eenheid en uitbreiding met een zesde gietinstallatie CORUS Aluminium NV

Hervergunning van de volledige eenheid en uitbreiding met een zesde gietinstallatie CORUS Aluminium NV Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Porc Meat Zele nv Baaikensstraat 2 9240 Zele. Project-MER In het kader van de uitbreiding van de slachtcapaciteit PR0719.

Porc Meat Zele nv Baaikensstraat 2 9240 Zele. Project-MER In het kader van de uitbreiding van de slachtcapaciteit PR0719. Porc Meat Zele nv Baaikensstraat 2 9240 Zele Project-MER In het kader van de uitbreiding van de slachtcapaciteit PR0719 December 2014 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23 46

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016 Besluit B-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Regularisatie en uitbreiding van kippenslachterij Nollens NV te Kruishoutem

Scopingsadvies Project-MER Regularisatie en uitbreiding van kippenslachterij Nollens NV te Kruishoutem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Kennisgeving MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders Maasmechelen.

Kennisgeving MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders Maasmechelen. PLUKON MAASMECHELEN NV Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen Kennisgeving MER Hervergunning met uitbreiding november 2013 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23

Nadere informatie

Niet-technische samenvatting MER

Niet-technische samenvatting MER Noord Natie Terminals NV Niet-technische samenvatting MER Integratie van Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S) Project-MER PR0729 MER-deskundigen: MER-coördinator: Maarten Geypens Deskundige

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Scheldepolders Hingene in Bornem DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo. Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 79 - Fax

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Windturbineproject Maatheide te Lommel

Windturbineproject Maatheide te Lommel Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

WAT IS DE SITUATIE VANDAAG?

WAT IS DE SITUATIE VANDAAG? WAT IS DE SITUATIE VANDAAG? KNOKKE Blokkersdijk Sint-Annabos E34 Charles de Costerlaan Vlietbos Middenvijver R1 Zwijndrecht Blancefloerlaan P. Coplaan Galgenweel Burchtse Weel E17 GENT Burcht Schelde WAT

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning dossiernummer: 1602849 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever Sint-Gillis-Waas - PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Sint-Gillis-Waas fase 1' Definitieve

Nadere informatie

Project-MER Groeve ARGEX NV. In het kader van een hervergunning en uitbreiding PR Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

Project-MER Groeve ARGEX NV. In het kader van een hervergunning en uitbreiding PR Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) ARGEX NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 BURCHT (ZWIJNDRECHT) Project-MER Groeve In het kader van een hervergunning en uitbreiding PR0726 2013 Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/22.32.40 Fax:

Nadere informatie

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project:

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 79 - Fax (02)553 80 75 www.mervlaanderen.be Verzoek tot ontheffing van

Nadere informatie

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem)

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) MELDINGSFORMULIER INZAKE DE EXPLOITATIE VAN EEN KLASSE 3 INRICHTING, DE VERANDERING VAN EEN INRICHTING OF DE OVERNAME VAN EEN INRICHTING DOOR EEN ANDERE EXPLOITANT (artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE

Nadere informatie

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Bouw van een WKK-eenheid bij Lanxess Rubber NV. Initiatiefnemer: Electrabel NV Regentlaan 8 1000 Brussel

Project-MER-Verslag. Bouw van een WKK-eenheid bij Lanxess Rubber NV. Initiatiefnemer: Electrabel NV Regentlaan 8 1000 Brussel Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Spent Fuel Facility voor Kerncentrale Doel

Richtlijnen voor het Project-MER Spent Fuel Facility voor Kerncentrale Doel Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Kennisgeving project-mer Hervergunning met wijziging en uitbreiding

Kennisgeving project-mer Hervergunning met wijziging en uitbreiding Oiltanking Stolthaven Antwerp NV Haven 623 Scheldelaan 450 2040 Antwerpen Kennisgeving project-mer Hervergunning met wijziging en uitbreiding Augustus 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Hervergunning en uitbreiding voor de meeverbranding van biomassa-afval van een electriciteitscentrale

Project-MER-Verslag. Hervergunning en uitbreiding voor de meeverbranding van biomassa-afval van een electriciteitscentrale Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate. ! "#$%&&'()*+$%&&'(&,,,# # Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate Initiatiefnemer: Afdeling Maritieme Toegang Tavernierkaai

Nadere informatie

Goedkeuring plan-milieueffectrapport PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Lokeren

Goedkeuring plan-milieueffectrapport PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Lokeren Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring plan-milieueffectrapport

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Galloo Uitbreiding opslag schroot

Scopingsadvies Project-MER Galloo Uitbreiding opslag schroot Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van de activiteiten van URSA BENELUX bvba te Waregem-Desselgem

Hervergunning en verandering van de activiteiten van URSA BENELUX bvba te Waregem-Desselgem Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

VR DOC.0014/ mei 2011 PLIR-0050-GK

VR DOC.0014/ mei 2011 PLIR-0050-GK VR 2017 1301 DOC.0014/18 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en gedeeltelijke retrofit van het windturbinepark Kristalpark in Lommel

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en gedeeltelijke retrofit van het windturbinepark Kristalpark in Lommel Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout)

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout) administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Vlaamse Regering DE VLAAMSE REGERING,

Vlaamse Regering DE VLAAMSE REGERING, Vlaamse Regering Besluit van de Vlaamse Regering houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oosterweelverbinding DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet

Nadere informatie

Aanvraag van een planologisch attest

Aanvraag van een planologisch attest Bijlage I Model I Aanvraag van een planologisch attest AFDELINGSCODE- (Vul hier het adres in van de gedelegeerd planologisch ambtenaar) In te vullen door de behandelende afdeling ontvangstdatum Bezorg

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning dossiernummer: 1505496 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever Stekene en Sint-Gillis-Waas - PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene en Sint-Gillis-Waas

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

Hervergunning Farm Frites Belgium NV te Lommel

Hervergunning Farm Frites Belgium NV te Lommel Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 28 mei 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Ruimtelijke ordening. Uitvoering RSPA : PRUP Oude

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Richtlijnen milieueffectrapportage Uitbreiding

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen vergadering van 18 oktober 2012 aanwezig Denys André, gouverneur-voorzitter Vercamer Alexander De Buck Marc Hertog Peter Dauwe Jozef Couckuyt Eddy

Nadere informatie