Project-MER Groeve ARGEX NV. In het kader van een hervergunning en uitbreiding PR Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Project-MER Groeve ARGEX NV. In het kader van een hervergunning en uitbreiding PR Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)"

Transcriptie

1 ARGEX NV Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) Project-MER Groeve In het kader van een hervergunning en uitbreiding PR Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/ Fax: 011/ Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent Tel: 09/ Fax: 09/

2 Inhoudsopgave pagina 2 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave... 2 Tabellen... 7 Figuren...10 Bijlagen...12 Leeswijzer MILIEUEFFECTRAPPORT...13 Voorwoord en procedures...14 I. Algemene inlichtingen...18 I.1. Ruimtelijke situering I.1.1. Ligging I.1.2. Situering van de ligging van het projectgebied op de relevante kaarten van de omgeving I.2. Toetsing MER-plicht I.3. Coördinaten initiatiefnemer I.4. Voorgestelde coördinator en deskundigen I.5. Het verdere besluitvormingsproces II. Relevante juridische en/of beleidsmatige randvoorwaarden...30 III. Concrete beschrijving project...49 III.1. Verantwoording III.1.1. Kleiontginning III.1.2. Lagunering III.2. Overzicht III.2.1. Activiteiten, processen en installaties III.3. Gebruiksfase: residuen en emissies III.3.1. Atmosferische emissies III.3.2. Aquatische emissies III.3.3. Geluidsproductie/trilling III.3.4. Risico op bodem- en grondwaterbelasting III.3.5. Genereren van verkeer III.3.6. Energie IV. Administratieve voorgeschiedenis...63 IV.1. Kleiontginning V. Beschrijving van de alternatieven...66 V.1. Nulalternatief V.2. Locatiealternatieven V.3. Uitvoeringsalternatieven VI. Relevante gegevens uit voorstudies en uit vorige rapportages en uit goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen...69 VI.1. Project-MER Industriële kleiwinning te Zwijndrecht en Kruibeke VI.2. Project-MER Speciebergingslocatie Argex te Kruibeke/Zwijndrecht... 69

3 Inhoudsopgave pagina 3 VI.3. Plan-MER GRUP kleigroeve Argex VI.4. Het project-mer werd goedgekeurd op 20 februari GRUP Afbakening van de gebieden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Herstructurering Kleigroeve Argex VI.5. Project-MER Hervergunning van de productie-installatie van geëxpandeerde kleikorrels VII. Ingreep-effectschema...74 VIII. Methodologie effectvoorspelling en effectbeoordeling...75 IX. Discipline Lucht...77 IX.1. Afbakening studiegebied IX.1.1. Geografische afbakening IX.1.2. Inhoudelijke afbakening IX.2. Methodologie IX.2.1. Beschrijving IX.2.2. Impactbeoordeling en link met milderende maatregelen IX.3. Beschrijving van de referentiesituatie IX.3.1. Luchtkwaliteit in het studiegebied IX.3.2. Stofdepositiemetingen IX.3.3. Relevante emissiebronnen in de omgeving IX.4. Beoordeling van de actuele situatie IX.4.1. Impact IX.4.2. Samenvatting IX.5. Beschrijving van de toekomstige situatie IX.5.1. Emissies en impact in aanlegfase IX.5.2. Emissies en impact tijdens de exploitatiefase IX.5.3. Verbrandingsparameters machines en intern transport IX.5.4. Extern transport IX.5.5. Impact geur IX.5.6. Globale impactbeoordeling IX.6. Milderende maatregelen IX.7. Postmonitoring IX.8. Leemten in de kennis X. Discipline Water X.1. Afbakening studiegebied X.2. Methodologie beschrijving van de huidige situatie en toekomstige situatie X.3. Referentietoestand X.3.1. Natuurlijke fysiografie X.3.2. Overstromingsgevoeligheid X.4. Toekomstige situatie X.4.1. Inleiding X.4.2. Beschrijving toekomstige effecten op water X.4.3. Effectbespreking X.5. Samenvatting van de toekomstige effecten X.6. Elementen m.b.t. de watertoets X.7. Milderende maatregelen

4 Inhoudsopgave pagina 4 X.8. Postmonitoring X.9. Leemten in de kennis XI. Discipline Bodem XI.1. Afbakening studiegebied XI.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie XI.3. Beschrijving en beoordeling van de referentiesituatie XI.3.1. Pedologie XI.3.2. Geologie en hydrogeologie XI.3.3. Beoordeling van de referentiesituatie XI.3.4. Effectbeoordeling van het project XI.4. Milderende maatregelen XI.5. Postmonitoring XI.6. Leemten in de kennis XII. Discipline Geluid XII.1. Juridische en beleidsmatige context XII.2. Methodologie XII.2.1. Algemeen XII.2.2. Emissies XII.2.3. Ingezette machinerie XII.2.4. Scenario s XII.3. Referentiesituatie XII.3.1. Meetresultaten vaste meetpunten XII.3.2. Toetsing aan de milieukwaliteitsnorm volgens Vlarem II XII.4. Effectbespreking XII.5. Milderende maatregelen XII.6. Trillingseffecten XIII. Discipline Landschap XIII.1. Afbakening studiegebied XIII.2. Methodologie XIII.2.1. Beschrijving van de referentiesituatie XIII.2.2. Beoordeling van de referentiesituatie XIII.3. Beschrijving van de referentiesituatie XIII.3.1. Situering op macroniveau XIII.3.2. Situering op mesoniveau XIII.3.3. Situering op microniveau XIII.4. Toekomstige situatie en milieueffecten XIII.4.1. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie XIII.4.2. Methodologie beoordeling van de milieueffecten XIII.4.3. Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten van de toekomstige situatie XIII.4.4. Milderende maatregelen XIII.4.5. Leemten in de kennis XIV. Discipline Mens ruimtelijke aspecten XIV.1. Afbakening studiegebied

5 Inhoudsopgave pagina 5 XIV.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie XIV.3. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie = effectvoorspelling XIV.4. Beoordeling van de toekomstige situatie XIV.5. Referentiesituatie XIV.5.1. Ruimtelijke context XIV.5.2. Ruimtebeslag XIV.5.3. Mobiliteitsaspecten XIV.5.4. Veiligheidsaspecten XIV.6. Geplande situatie XIV.6.1. Ruimtebeslag XIV.6.2. Barrièrewerking XIV.6.3. Veiligheidsaspecten XIV.6.4. Mobiliteitseffecten XIV.6.5. Beoordeling van de geplande situatie XIV.7. Milderende maatregelen XV. Discipline Mens gezondheid XV.1. Afbakening studiegebied XV.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie XV.3. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie = effectvoorspelling XV.4. Beoordeling van de toekomstige situatie XV.5. Referentiesituatie XV.5.1. Bevolking en bevolkingsdichtheid XV.5.2. Kwetsbare locaties stiltebehoevende inrichtingen XV.5.3. Recreatief gebruik van de omgeving XV.5.4. Bedrijfsbevolking XV.5.5. Agrarisch gebruik in de omgeving XV.5.6. Milieubeleving XV.5.7. Omgevingsfactoren, reële blootstelling en gezondheidseffecten XV.6. Geplande situatie XV.6.1. Hinder- en gezondheidsaspecten XV.7. Milderende maatregelen XVI. Discipline Fauna & Flora XVI.1. Afbakening studiegebied XVI.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie XVI.2.1. Methodologie XVI.2.2. Beschikbare studies XVI.3. Beoordeling referentiesituatie XVI.3.1. Inleiding XVI.4. Algemene conclusie referentiesituatie fauna en flora XVI.4.1. Bespreking referentiesituatie Speciale Beschermingszones XVI.4.2. Bespreking referentiesituatie overige gebieden XVI.5. Beschrijving en beoordeling milieueffecten toekomstige situatie XVI.5.1. Beschrijving toekomstige situatie

6 Inhoudsopgave pagina 6 XVI.5.2. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie (= effectvoorspelling) XVI.5.3. Effecten kleiontginning XVI.5.4. Effecten lagunering XVI.5.5. Mogelijke cumulatieve effecten XVI.5.6. Besluit effectbeoordeling XVI.6. Milderende maatregelen XVI.7. Leemten in de kennis XVI.8. Monitoring en postevaluatie XVII. Integratie en eindsynthese XVIII. Grensoverschrijdende aspecten XIX. Effecten op tewerkstelling XX. Niet-technische samenvatting XXI. Verklarende woordenlijst en afkortingen...307

7 Tabellen pagina 7 TABELLEN Tabel I-1: Kadastrale karakterisering...20 Tabel I-2: Bodemgebruik in de omgeving van het projectgebied...21 Tabel I-3: Overzicht natuurgebieden binnen een straal van 3 km van rond het projectgebied van de groeve van Argex nv...22 Tabel II-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het studiegebied...31 Tabel II-2: Relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden van toepassing op het project- en studiegebied: aandachtspunten voor de verschillende disciplines, deskundigen bij het opstellen van de methodologie voor de milieueffectbeoordeling Tabel III-1: Berekening van het indicatieve aantal bekkens...53 Tabel III-2: Berekening van de binnendijken...53 Tabel III-3: Berekening af te graven dekgronden voor lagunering...53 Tabel III-4: Maximale hoeveelheid bagger- en ruimingsspecie die kan aangevoerd worden Tabel III-5: Berekening hoeveelheid percolaatwater...57 Tabel VII-1: Overzicht van de relatie tussen ingreep/activiteit en de te verwachten effecten Tabel VIII-1: Waarderingsschaal...76 Tabel IX-1: Ruw geschatte stofemissie te wijten aan lagunering...78 Tabel IX-2: Gebruikte emissiefactoren voor berekening van emissies door machines (Bron: TNO-M & L. Klein et.al, 2012, emissies door mobiele bronnen in NL)...79 Tabel IX-3: Beoordelingskader impact op jaargemiddelde luchtkwaliteit, score toegekend in functie van berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen (voor elke component afzonderlijk beoordeeld)...80 Tabel IX-4: Globaal kwalitatief toetsingskader impactbeoordeling luchtkwaliteit..81 Tabel IX-5: Toetsingskader voor geur, waarden uitgedrukt in se/m³ als 98Pwaarde (equivalente geureenheden zoals afgeleid uit geurdrempelwaarde)...82 Tabel IX-6: Omschrijving VMM-meetstations nabij het studiegebied...84 Tabel IX-7: Dag- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden fijn stof ( ) en grenswaarden fijn stof (PM 10 ) (bron: jaarrapporten VMM)...84 Tabel IX-8: Overzicht van het aantal gemeten overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde (bron: website VMM)...85 Tabel IX-9: door VMM berekende meerjaarse luchtkwaliteit (bron website VMM)...86

8 Figuren pagina 8 Tabel IX-10: NO 2 -grenswaarden (van toepassing op 1/1/2005) en meetwaarden NO 2 /NO X -immissie ( )...87 Tabel IX-11: Grenswaarden (vanaf 1/1/2005 en resultaten van SO 2 -immissies)..88 Tabel IX-12: Berekende verzurende depositie (in Zeq/ha.jaar) (VMM, 2009; Zure regen in Vlaanderen. Depositiemeetnet verzuring 2007) Tabel IX-13: geschatte emissies verbrandingsparameters per jaar door brandstofverbruik van machines Tabel IX-14: Overzicht van aanwezige en toekomstige bronnen en mogelijke geëmitteerde stoffen...94 Tabel IX-15: Ruw geschatte stofemissie te wijten aan lagunering...95 Tabel IX-16: Resultaten van een stofdepostiemeting uitgevoerd in de nabijheid van het laguneringsveld Fasiver te Zwijnaarde (bron MER DEC-Aertssen; BEHANDELING VAN BAGGER- EN RUIMINGSSPECIE OP DE HOOGE MAEY TE ANTWERPEN) Tabel IX-17: Geschatte emissies machines en vergelijking met referentiesituatie Tabel X-1: Beoordelingskader discipline Water Tabel X-2: Significantiekader wijziging oppervlaktewaterkwantiteit Tabel X-3: Significantiekader wijziging oppervlaktewaterkwaliteit Tabel X-4: Berekening hoeveelheid water in de Schelde geloosd wordt bij de worst-case-situatie Tabel X-5: Berekening effect lozing water op de Schelde Tabel XI-1: Schematische weergave bodemopbouw Tabel XI-2: Grondopbouw Tabel XI-3: Significantiekader Bodem Tabel XI-4: Overzichtstabel met significantieoordeel van de invloed van de toekomstige activiteiten op effectgroepen (Bodem) Tabel XII-1: Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht Tabel XII-2: Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht Tabel XII-3: Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 28/02/2011) Tabel XII-4: Geluidsvermogenniveaus van de geluidsbronnen Tabel XII-5: Situering van vaste meetpunten voor projectgebied Tabel XII-6: VLAREM II - gemiddelde van de L Aeq,1h L A50,1h en L A95,1h meetresultaten op vast meetpunt Tabel XII-7: VLAREM II - gemiddelde van de L Aeq,1h L A50,1h en L A95,1h meetresultaten op vast meetpunt Tabel XII-8: Berekende geluidsniveaus voor de verschillende scenario s en beoordelingspunten voor groeve te Kruibeke

9 Figuren pagina 9 Tabel XII-9: Berekende geluidsniveaus voor de scenario s B & C voor groeve te Kruibeke (met maatregelen - gronddam) Tabel XII-10: Berekende geluidsniveaus voor de scenario s B & C voor groeve te Kruibeke (met maatregelen gronddam + geluidarm materieel) Tabel XIV-1: Resultaten tellingen 2007 en Tabel XIV-2: Te verwachten verkeersintensiteiten tijdens het ochtendspitsuur (pae) (autonome ontwikkeling) Tabel XIV-3: Overzicht afvoertransporten deklaag totaal en per week Tabel XIV-4: Overzicht maximale specieaanvoer per dag Tabel XIV-5: Verwerkingscapaciteit laguneringsbekkens in 2 scenario s Tabel XIV-6: Overzicht aantal transporten per jaar per scenario Tabel XIV-7: Verkeersgeneratie specieaanvoer per dag Tabel XIV-8: Verkeersgeneratie specieafvoer per dag Tabel XIV-9: Verkeersgeneratie specieaanvoer per uur per richting Tabel XIV-10: Verkeersgeneratie specieafvoer per uur per rijrichting Tabel XV-1: Aantal inwoners in de omgevende straten Tabel XV-2: Geschat aantal inwoners in het studiegebied Tabel XV-3: Kwetsbare locaties in het studiegebied Tabel XV-4: Overzicht relatieve risicoschattingen voor langetermijnblootstelling per 10 µg/m³ Tabel XVI-1: Opgave van de beschermde habitats in het NATURA-2000 gebied BE Tabel XVI-2: aangemelde vogelsoorten voor het SBZ Durme en de middenloop van de Schelde

10 Figuren pagina 10 FIGUREN In de tekst: Figuur I-1: Ontginningsgebied volgens GRUP...19 Figuur III-1: Schematische principevoorstelling laguneringsbekkens...54 Figuur III-2: Verschillende waterstromen en herkomst van deze stromen bij een laguneringsbekken Figuur III-3: Transportroute ontginning fase 2 (afvoer dekgronden)...61 Figuur III-4: Transportroute ontginning fase 3 (afvoer dekgronden) + laguneringsactiviteiten (aan-/afvoer specie/afvoer teelaarde)...61 Figuur V-1: Laguneringsgebied (gele contour), inclusief bufferzones...67 Figuur IX-1: Beoordelingskader voor zeer onaangename geuren in functie van geurgevoeligheid van de beoordelingsplaatsen...82 Figuur IX-2: VMM-meetstations in en nabij het studiegebied...83 Figuur X-1: Zeeschelde III + Rupel (bron: CIW fiche VL05_42) Figuur X-2: Overzicht hydrografisch net in studiegebied (bron: AGIV- Geovlaanderen) Figuur X-3: recent overstromingsgevoelige gebieden met aanduiding van de recent overstroomde gebieden (2011, geo-vlaanderen) Figuur XII-1: Gewestplan met aanduiding projectgebied (dikke zwarte lijn) en meetpunten geluid Figuur XII-2: Kleurenortho met aanduiding meetpunten geluid Figuur XIII-1: Uittreksel uit de Ferrariskaart van met aanduiding van het projectgebied Argex NV Figuur XIII-2: Uittreksel uit de militaire kaart van 1896 (detail ter hoogte van het Fort Kruibeke) Figuur XIII-3: Uittreksel uit de topografische kaart met aanduiding van het projectgebied Argex NV Figuur XIII-4: Uittreksel uit de Landschapsatlas met aanduiding van het projectgebied Argex NV Figuur XIII-5: Aanduiding van het bouwkundig erfgoed (bruin) en archeologische erfgoed (CAI) (blauw) ter hoogte van het ontginningsgebied Argex NV Figuur XIII-6: Zicht op de emmerkettingbagger(l) en transportband (R) vanaf de Haagstraat Figuur XIII-7: Zicht op de windturbines langs de E17 vanaf de Haagstraat Figuur XIV-1: Plangebied: openbaar vervoersnetwerk Figuur XIV-2: Verkeersintensiteiten N419 op weekbasis (2002)

11 Figuren pagina 11 Figuur XIV-3: Gemiddeld dagverloop (2002) van verkeersintensiteiten (ma-vrij) Figuur XIV-4: Geraamde verkeersintensiteiten op de N419 tijdens lagunering in Figuur XIV-5: Richtlijn AVVG (Dienstorder A266) (bron: RLB Mobiliteitseffectenstudies, MOW, oktober 2009) Figuur XV-1: Ligging van de gemeente Kruibeke binnen het arrondissement Sint- Niklaas in de provincie Oost-Vlaanderen (bron: Wikipedia) Figuur XV-2: Ligging op het gewestplan: Figuur XV-3: Kwetsbare locaties Figuur XV-4: Stiltebehoevende inrichtingen Figuur XV-5: Sport- en recreatieinfrastructuur Figuur XVI-1: Natura 2000 gebieden in de nabije omgeving In bijlage 1: Figuur B.I-1 Figuur B.I-2 Figuur B.I-3 Figuur B.I-4 Figuur B.I-5 Figuur B.I-6 Figuur B.I-7 Figuur B.I-8 Figuur B.I-9 Figuur B.I-10 Figuur B. I-11 Figuur B. I-12 Figuur B. I-13 Figuur B. I-14 Figuur B. I-15 Figuur B. I-16 Luchtfoto omgeving projectgebied (Google Earth) Gewestplan (AGIV) Bedrijventerreinen (AGIV) Ecosysteemkwetsbaarheidskaart (AGIV) NATURA 2000 (AGIV) Gebieden van het VEN en het IVON (AGIV) Biologische waarderingskaart (AGIV) Zoneringsplan (VMM) Vlaamse hydrografische atlas (AGIV) Watertoets en overstromingskaart (AGIV) Bodemkaart (AGIV) Boskartering & speelzones (AGIV) Ruimtelijk Uitvoeringsplan (AGIV) Bodemgebruik (AGIV) Afbakening projectgebied Principeschets voortgang ontginning

12 Bijlagen pagina 12 BIJLAGEN Bijlage 1: Figuren Bijlage 2: Huidige vergunningssituatie Bijlage 3: Bijlage Discipline Lucht Bijlage 4: Bijlage Discipline Bodem Bijlage 5: Bijlage Discipline Geluid Bijlage 6: Beslist beleid inzake de huidige en geplande kleiontginning van Argex nv Bijlage 7: Handtekening externe deskundigen en initiatiefnemer

13 Leeswijzer MER pagina 13 LEESWIJZER MILIEUEFFECTRAPPORT Dit milieueffectrapport (= MER PR0726) wordt opgesteld door Argex NV te Burcht (Zwijndrecht) voor de hernieuwing en wijziging van de milieuvergunning van de groeve (kleiontginning) op het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost- Vlaanderen). Het project-mer wordt opgemaakt in toepassing van het MER/VRdecreet van 18 december Het voorwoord beschrijft de m.e.r.-procedure met uitgebreide aandacht aan de terinzagelegging. Deel I geeft algemene inlichtingen i.v.m. het MER, zoals de coördinaten van de initiatiefnemer, MER-deskundigen en MER-coördinator, de ruimtelijke situering van het project en de toetsing aan de MER-plicht. In deel II juridische en beleidsmatige randvoorwaarden worden de verschillende wetgevingen die relevant zijn i.v.m. de exploitatie van Argex in matrixvorm opgesomd. Deel III beschrijft de verschillende processen die plaatsgrijpen in relatie tot de milieuaspecten. De huidige en toekomstige processen (en infrastructuur) worden beknopt opgesomd. Voor wat betreft de stromen van de verschillende stoffen en energie worden relevante gegevens besproken. Deel IV beschrijft de administratieve voorgeschiedenis en deel V geeft een beschrijving van de aanpak van de studie i.v.m. alternatieven. Relevante gegevens uit voorstudies en uit vorige rapportages en uit goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen worden besproken in deel VI. In deel VII wordt het ingreep-effectschema gegeven. Het ingreep-effectschema geeft aan welke directe en indirecte effecten er te verwachten zijn in de verschillende milieucompartimenten. Deel VIII bespreekt algemeen de methodologie i.v.m. effectvoorspelling. De delen IX t/m XVI beschrijven de verschillende milieucompartimenten met beschrijving van de bestaande situatie en de effecten van de huidige situatie. In deel XVII worden de milieueffecten van Argex samengevat en de milderende maatregelen worden geïnventariseerd. De grensoverschrijdende effecten, of beter het ontbreken ervan, worden kort besproken in deel XVIII. In deel XIX wordt informatie verstrekt i.v.m. de tewerkstelling, investering en de gebruikte materialen. De niet-technische samenvatting in deel XX bespreekt op een eenvoudige wijze de inhoud van het MER met een duidelijke beschrijving van de milieueffecten. Het document sluit af met een opsomming van afkortingen en een verklarende woordenlijst in deel XXI.

14 Voorwoord en procedures pagina 14 VOORWOORD EN PROCEDURES Inleiding Dit MER heeft betrekking op een project-mer van Argex NV, Kruibeeksesteenweg 162 te 2070 Burcht (Zwijndrecht). Dit project-mer wordt opgemaakt in het kader van de hervergunningsaanvraag met wijzigingen op het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost-Vlaanderen). De bedrijfsactiviteit op de site van Argex NV omvat het exploiteren van een kleigroeve, met name de kleiontginning. De gewonnen klei wordt aangewend voor de productie van geëxpandeerde kleikorrels. In de toekomst zal op de nog niet ontgonnen terreinen van de groeve mogelijks ook bagger- en ruimingsspecie gelaguneerd worden. Dit MER is opgemaakt voor de exploitatie van de hiervoor beschreven activiteiten. De opvulling en nabestemming van de groeve vallen buiten dit MER en worden hier niet behandeld. Een exacte situering van de ligging van Argex NV wordt weergegeven in deel I. M.e.r. procedure De bedoeling van de kennisgeving is de inwoners van de gemeenten waar dit document ter inzage ligt te informeren. Tevens wordt aangegeven hoe men concreet kan reageren op de kennisgeving. Verder in de tekst wordt beschreven wat er met de inspraakreacties zal gebeuren en waar meer uitleg gevonden kan worden. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. De milieueffectrapportage gaat vooraf aan de aanvraag van een milieuvergunning. Het milieueffectrapport moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk positieve of negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen. Indien negatieve effecten naar boven komen, dienen maatregelen worden voorgesteld opdat deze kunnen worden voorkomen of, indien dit niet mogelijk is, tot op een aanvaardbaar niveau worden gemilderd. Op die wijze kan het project worden bijgestuurd. M.e.r. geeft dus invulling aan één van de basiseisen uit het Europese en Vlaamse milieubeleid, namelijk toepassing van het voorzorgsbeginsel. Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde MER/VR-decreet, hierna het decreet genoemd) beschrijft de m.e.r.- procedure (B.S. 13/02/03). Deze procedure is opgebouwd uit vier belangrijke stappen die ook schematisch weergegeven zijn in Figuur in dit voorwoord. a) Kennisgevingsfase De initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet onderworpen worden aan een milieueffectrapportage. Hierbij gelden de MER-plichtige activiteiten zoals opgelijst in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december Als de voorgenomen activiteit MER-plichtig is, stelt de initiatiefnemer een team van deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de Dienst Mer bij LNE. Na het ontvangen van de kennisgeving onderzoekt de Dienst Mer of de kennisgeving

15 Voorwoord en procedures pagina 15 volledig is en betekent deze beslissing binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving. Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het milieueffectrapport. In de kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging, doelstellingen en verantwoording van het project beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders van het milieueffectrapport vermeld. Vervolgens geeft de initiatiefnemer een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en worden de onderzochte alternatieven, de bestaande en beoogde vergunningen en de relevante gegevens uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten beschreven. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke milieuaspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten. Ook is het wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven worden. Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de nodige gegevens die de Dienst Mer toelaten na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten betrokken dienen te worden bij de procedure. b) Richtlijnenfase Binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving stuurt de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar het betrokken gemeentebestuur, de vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse Regering aangewezen administraties. Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het project gepland is, legt deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage. Op deze kennisgeving kunnen de burgers reageren. Binnen de 30 dagen na aanvang van de terinzagelegging bezorgt het college de bij hen binnengekomen reacties van inwoners en eigen opmerkingen aan de Dienst Mer. Op basis van inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en openbare besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de medewerkers van de Dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het opstellen van het milieueffectrapport. De Dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen na goedkeuring van de kennisgeving aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties en het college van burgemeester en schepenen van het betrokken gemeentebestuur (zie ook volgende figuur). Deze richtlijnen zijn een openbaar document. Elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn gemeente opvragen of raadplegen via de m.e.r. databank op de webstek c) Uitvoeringsfase Tijdens de uitvoeringsfase stelt het team van erkende deskundigen het project-mer op onder leiding van een MER-coördinator. Meestal wordt er tussentijds een ontwerp-mer opgesteld dat informeel besproken wordt door de initiatiefnemer, het team van deskundigen, de Dienst Mer en aangeschreven administraties en openbare besturen.

16 Voorwoord en procedures pagina 16 d) Beoordelingsfase Na indiening van het project-mer controleert de Dienst Mer of het milieueffectenrapport beantwoordt aan de inhoudelijke en procedurele vereisten. Daarna keurt de Dienst Mer het project-mer goed of af en stellen ze een goed- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring wordt binnen een termijn van 40 dagen betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties, de MERcoördinator en het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeentebesturen. Een goedgekeurd project-mer maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document. Meer informatie is beschikbaar bij de Dienst Mer: Dienst Mer (LNE) Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus BRUSSEL Telefoon Fax mer@vlaanderen.be

17 Voorwoord en procedures pagina 17 Figuur: Stroomschema van de m.e.r.-procedure, met situering van de terinzagelegging, ingeval geen grensoverschrijdende effecten van belang zijn.

18 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 18 I. ALGEMENE INLICHTINGEN Argex NV (voorheen Gralex NV) baat een kleiontginning uit deels gelegen in Kruibeke en deels in Burcht (Zwijndrecht). De huidige milieuvergunning loopt nog tot 1 augustus Er zijn 3 ontginningsfases waarbij fase 1 reeds volledig ontgonnen is, fase 2 momenteel in ontginning is en fase 3 nog moet aangesneden worden. Ontginningsfase 1 ligt op provincie Antwerpen en Oost- Vlaanderen en is de enige fase die ook op grondgebied Antwerpen ligt. In het kader van de hervergunning is enkel het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost-Vlaanderen) nog betrokken. In 2010 startte de opvulling van fase 1 met verontreinigde bodem en baggerspecie. De nabestemming van de groeve is d.m.v. een GRUP vastgelegd door de Vlaamse Regering op 20 juli De nabestemming bestaat uit natuur op provincie Antwerpen (deel van fase 1) en nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein op grondgebied Oost-Vlaanderen (deel fase 1, fase 2 en fase 3). De nabestemming voor fase 1, 2 en 3 is beslist beleid. Fase 1, 2 en 3 zijn opgenomen binnen de perimeter grootstedelijk Gebied Antwerpen. Fase 2 en 3 worden momenteel nog gescheiden door de Haagstraat (buurtweg) die in ontginningsgebied ligt. Er werd in samenwerking met de Vlaamse Administratie Wegen en Verkeer en de gemeente Kruibeke een procedure gestart ter afschaffing van de Haagstraat (Atlas der buurtwegen). Daarbij werd een afschaffing van de Haagstraat aangevraagd voor het deel dat binnen ontginningsgebied ligt. De Deputatie van de Provincie Oost-Vlaanderen besliste op 20 juni 2013 tot gedeeltelijke afschaffing van buurtweg 17 (Haagstraat) in Kruibeke. De gedeeltelijke afschaffing van buurtweg 17 (Haagstraat) is aanvaard aangezien een optimale exploitatie van het ontginningsgebied mogelijk wordt en in een verbinding voor langzaam verkeer wordt voorzien in het nabestemmingsplan. De verdere ontginning zal verlopen zoals weergegeven in de principeschets in figuur B.I-16. Wat de opvulling betreft zal heel fase 1 in zijn geheel en zo gelijkmatig mogelijk opgevuld worden over de ganse oppervlakte. I.1. I.1.1. Ruimtelijke situering Ligging Het projectgebied is gelegen op de linkeroever van de Schelde op het grondgebied van Kruibeke (provincie Oost-Vlaanderen). Figuur B.I-1 situeert de locatie van het projectgebied op een luchtfoto. Het klei-ontginningsgebied bevat een oppervlakte van 26 ha 22 a 56 ca gelegen in Kruibeke. De ontginningsdiepte bedraagt ongeveer m vanop maaiveld en gaat tot -24 m TAW. Het maaiveldniveau bevindt zich op ongeveer +11 m TAW. Het klei-ontginningsgebied is in twee fasen opgedeeld: Kleiontginning fase 2 omvat het gebied dat momenteel ontgonnen wordt. Deze zone is gelegen op het grondgebied van Kruibeke, tussen de Haagstraat en de Vossenstraat;

19 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 19 Kleiontginning fase 3 is een toekomstige uitbreiding ten westen van de Haagstraat, eveneens op het grondgebied van Kruibeke. Het studiegebied is ruimer dan het projectgebied en is afhankelijk van de betreffende disciplines. Figuur I-1: Ontginningsgebied volgens GRUP Legende: Kleurencode/symbool Uitleg Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie bedrijvigheid Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie natuur en reservaat Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ontginning en waterwinning ; in het bijzonder tot de subcategorie gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen

20 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 20 Kleurencode/symbool Uitleg Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie wonen in het bijzonder tot de subcategorie gebied voor wonen en voor landbouw Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie landbouw Contour projectgebied (opgenomen percelen) I Adresgegevens maatschappelijke zetel Argex NV Kruibeeksesteenweg Burcht (Zwijndrecht) KBO-nr: I Adresgegevens exploitatiezetel Argex NV Kruibeeksesteenweg z.n Kruibeke VE-nr: I Kadastrale karakterisering De kadastrale gegevens van het bedrijf worden weergegeven in Tabel I-1. Tabel I-1: Kadastrale karakterisering Gemeente Afdeling Sectie Nummer Kruibeke 1 A 85H, 379, 380, 412, 413, 416, 426A, 427, 428, 429, 430, 431, 432, 433, 434, 438A, 439, 440, 445, 446, 447, 448, 449, 450, 451, 452, 453, 454K, 455, 456, 457, 458, 462A, 468, 469, 470, De totale kadastrale oppervlakte van het projectgebied van Argex NV bedraagt 26 hectare 22 are 56 centiare. I Lambert-coördinaten X= ,135 Y= ,865

21 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 21 I Omgeving projectgebied Figuur B.I-3 (bijlage 1) situeert het projectgebied op het gewestplan. Noordelijk bevindt zich het gemengd regionaal bedrijventerrein Hogen Akker. Dit bedrijventerrein grenst aan de E17. Zuidelijk is het bedrijventerrein Bakkersveer gelegen. Er bevinden zich naast regionale watergebonden bedrijven ook KMO s. In het noordoosten van het projectgebied bevinden zich diverse militaire domeinen waaronder ook de restanten van het Fort van Kruibeke. De restanten van het Fort grenzen aan het projectgebied. Het Fort maakt deel uit van de fortengordel rond Antwerpen. In oostelijke richting van het projectgebied bevindt zich het bedrijventerrein De 7 Bochten. Westelijk van het plangebied bevindt zich landbouwgebied met verspreide bebouwing, al dan niet gegroepeerd in woonlinten. I Bodemgebruik Het bodemgebruik rondom het projectgebied wordt weergegeven in bijlage 1 figuur B.I-14 en in Tabel I-2. Tabel I-2: Bodemgebruik in de omgeving van het projectgebied Windrichting Bodemgebruik Noorden Oosten Zuiden Agrarische gebieden, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen, bufferzones, woonuitbreidingsgebieden Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut, natuurgebieden, militaire gebieden, woongebieden en industriegebieden Industriegebieden, agrarische gebieden en woongebieden Westen Woongebieden met landelijk karakter, agrarische gebiedengebieden voor ambachtelijke bedrijven of voor kleine en middelgrote ondernemingen en agrarische gebieden Woongebied Het projectgebied bevindt zich in de gemeente Kruibeke. Het meest nabijgelegen woongebied van deelgemeente Burcht ligt op ca. 1 km ten noordoosten van de groeve. De dorpsrand van Kruibeke bevindt zich op een afstand van 1 km van de groeve. Bedrijvengebied Het projectgebied bevindt zich naast de industriezone Hogenakkerhoek en bedrijventerrein De Zeven Bochten. In het naastgelegen industriegebied zijn ook andere bedrijven gevestigd, bijvoorbeeld: Hye nv, Bremcon nv, Roegiers, WAF, SIPG-Sct, A.T.T. bvba, Antwerp Propeller Services, Xella BE nv, Containerdienst Stuer, Scheldeman Huybens, Dafrico, Maasdal bvba, Soval nv Group Benvitec, Transport Segers, M.D.C.T. Benelux nv.

22 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 22 Natuurgebied Op 1 km ten zuiden van het projectgebied bevindt zich een habitatrichtlijngebied: Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. In hetzelfde gebied is er eveneens een vogelrichtlijngebied Durme en de middenloop van de Schelde en een VEN-gebied De Vallei van de Boven Zeeschelde van de Dender- tot de Rupelmonding gelegen. Ten oosten van het projectgebied bevindt zich een VEN-gebied Slikken en Schorren langsheen de Schelde. Tabel I-3 geeft een overzicht weer van de natuurgebieden die zich binnen een straal van 3 km rond het projectgebied van Argex NV bevinden. Tabel I-3: Overzicht natuurgebieden binnen een straal van 3 km van rond het projectgebied van de groeve van Argex nv - - Slikken en Schorren langsheen de Schelde (nr. 304) - - De Vallei van de Boven Zeeschelde van de Dender- tot de Rupelmonding (nr. 321) BE BE Schelde en Durmeëstuarium van de Nederlandse Grens tot Gent Durme en de middenloop van de Schelde Hobokense Polder SBZ-V SBZ-H VEN-gebied Erkend natuurreservaat Afstand tot projectgebied (km) 1,2 km - 0,8 km 0,8 km 0,8 km I Beschrijving locatie en activiteiten De locatie van activiteiten in het projectgebied wordt weergegeven in bijlage 1 (Figuur B.I-1). De hoofdactiviteit omvat het ontginnen van primaire grondstoffen (klei). Het verondiepen van de reeds uitgegraven groeve valt onder een andere vergunning op naam van een andere exploitant. Deze activiteiten maken geen deel uit van dit MER. In de toekomst zal er eventueel ook lagunering van bagger- en ruimingsspecie plaatsvinden op de nog niet ontgonnen terreinen.

23 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 23 I.1.2. Situering van de ligging van het projectgebied op de relevante kaarten van de omgeving Om de ligging van het projectgebied te illustreren worden in bijlage 1 volgende figuren toegevoegd: Figuur B.I-1 Figuur B.I-2 Figuur B.I-3 Figuur B.I-4 Figuur B.I-5 Figuur B.I-6 Figuur B.I-7 Figuur B.I-8 Figuur B.I-9 Figuur B.I-10 Figuur B. I-11 Figuur B. I-12 Figuur B. I-13 Figuur B. I-14 Figuur B. I-15 Figuur B. I-16 Luchtfoto omgeving projectgebied (Google Earth) Gewestplan (AGIV) Bedrijventerreinen (AGIV) Ecosysteemkwetsbaarheidskaart (AGIV) NATURA 2000 (AGIV) Gebieden van het VEN en het IVON (AGIV) Biologische waarderingskaart (AGIV) Zoneringsplan (VMM) Vlaamse hydrografische atlas (AGIV) Watertoets en overstromingskaart (AGIV) Bodemkaart (AGIV) Boskartering & speelzones (AGIV) Ruimtelijk Uitvoeringsplan (AGIV) Bodemgebruik (AGIV) Afbakening projectgebied Principeschets voortgang ontginning

24 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 24 I.2. Toetsing MER-plicht De activiteiten van Argex NV zijn MER-plichtig volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17 februari 2005). De activiteiten vallen onder rubriek 2a van Bijlage II (MER-plichtig project met mogelijkheid tot ontheffing). Argex NV ziet af van de mogelijkheid tot ontheffing en zal een project-mer uitvoeren. Rubriek 2: EXTRACTIEVE BEDRIJVEN a) Ontginningen in gebieden die volgens de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd zijn om oppervlaktedelfstoffen of grind te ontginnen en die een ontginbare oppervlakte hebben van 10 ha of meer. Het betreft een milieueffectrapport in het kader van de hernieuwing en uitbreiding van de milieuvergunning van Argex NV voor de ontginningsactiviteiten. Hierbij is enkel de gemeente Kruibeke (Provincie Oost-Vlaanderen) nog betrokken. In de toekomst zal op de terreinen van de groeve mogelijks ook bagger- en ruimingsspecie worden gelaguneerd. De m.e.r.-procedure is beschreven in het Decreet van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) tot aanvulling van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage.

25 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 25 I.3. Coördinaten initiatiefnemer Bedrijfsnaam: Argex NV Adres hoofdzetel: Kruibeeksesteenweg 162, B-2070 Burcht (Zwijndrecht) Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Adres exploitatiezetel: Kruibeeksesteenweg z.n. Siteverantwoordelijke: Kurt Vernimmen Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Contactpersoon Intern: General Manager (Sterhoek Int.) Johny Bultheel Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Milieucoördinator Rudy Franckaerts Telefoon: +32 (0) GSM: +32 (0) Fax: +32 (0)

26 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 26 I.4. Voorgestelde coördinator en deskundigen MER-COÖRDINATOR: QUIRIN VYVEY M-tech Milieucoördinatoren cvba Industrieweg 118 bus Gent Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) q.vyvey@m-tech.be Nummer erkenning: EDA 157 Einddatum erkenning: 23/02/2014 Medewerkers: Peter De Bruyne, Jelle Quartier EXTERNE DESKUNDIGEN Discipline Fauna & Flora: Quirin Vyvey M-tech Milieucoördinatoren cvba Industrieweg 118 bus Gent Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) q.vyvey@m-tech.be Nummer erkenning: EDA 157 Einddatum erkenning Fauna & Flora: 23/02/2014 Medewerker Fauna & Flora: Jelle Quartier

27 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 27 Discipline Oppervlaktewater: Johan Versieren Milieubureau Joveco bvba Kriesberg 29b 3221 Holsbeek Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Nummer erkenning: EDA 059 Einddatum erkenning Oppervlaktewater: 10/05/2015 Medewerker Oppervlaktewater: Quirin Vyvey, Jelle Quartier Discipline Mens: Michèle Bauwens Antes bvba Italiëlei Antwerpen Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) michele.bauwens@antes.be Nummer erkenning: EDA 065 Einddatum erkenning toxicologie en psychosomatische aspecten: 9/1/2015 Discipline Bodem en Grondwater: Maarten Geypens M-tech Milieucoördinatoren cvba Industrieweg 118 bus Gent Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) maarten.geypens@telenet.be Nummer erkenning: EDA 224 Einddatum erkenning Bodem: 16/04/2015

28 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 28 Discipline Lucht: Johan Versieren Joveco bvba Kriesberg 29b 3221 Holsbeek Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Nummer erkenning: EDA 059 Einddatum erkenning Lucht: 10/05/2015 Discipline Geluid: Guy Putzeys dba-plan BVBA Poststraat 1 bus Diepenbeek Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) guy.putzeys@telenet.be Nummer erkenning: EDA / 393 V3 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie: Mia Janssen Milieustudies Mia Janssen bvba Kastanjelaan Oud-Heverlee Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) miajanssen@skynet.be Nummer erkenning: EDA 372 Einddatum erkenning: onbepaalde duur INTERNE MILIEUDESKUNDIGEN Naam: Johny Bultheel Functie: Intern energiedeskundige/ General manager (Sterhoek Int.) Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) johny.bultheel@argex.be

29 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 29 Naam: Rudy Franckaerts Functie: Beheerder legale zaken/milieucoördinator Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) Naam: Hanna Behiels Functie: Operationeel en commercieel medewerker Telefoon: +32 (0) Fax: +32 (0) I.5. Het verdere besluitvormingsproces Het milieueffectrapport dient te worden opgesteld om bij de milieuvergunningsaanvraag klasse 1 gevoegd te worden in het kader van de hernieuwing en wijziging van de bestaande vergunning. De belangrijkste VLAREM-rubrieken die momenteel van toepassing zijn, worden opgesomd in bijlage 2.

30 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 30 II. RELEVANTE JURIDISCHE EN/OF BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn de uitgangspunten voor de selectie van alternatieven, het bepalen van de referentiesituatie en de ontwikkelingsscenario s. Er dient enerzijds getoetst te worden aan de bestaande wetgevingen (juridische randvoorwaarden) en anderzijds aan beleidsinitiatieven. Juridische randvoorwaarden kunnen eveneens per discipline criteria leveren die van belang zijn voor de effectbeoordeling. Het beschrijven van de juridische randvoorwaarden is eveneens van belang voor het bepalen van juridische acties indien de voorgenomen activiteit zou uitgevoerd worden. In het juridisch kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het milieubeleid voor het projectgebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit verschillende invalshoeken. Een eerste luik omvat de beschrijving van de wetgeving in het kader van het ruimtelijk ordeningsrecht. Het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu te voorkomen/beperken). In het derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod (recht dat het behoud/herstel van positieve elementen uit natuur en landschap beoogt). Het vierde deel geeft een overzicht van de bepalingen uit het internationaal recht die een invloed kunnen hebben op de beoordeling van de effecten van dit project. In het laatste deel worden de beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd die in het kader van industriële projecten moeten worden nagegaan. Tabel II-1: geeft aan welke juridische en beleidsmatige randvoorwaarden relevant zijn voor onderhavig project. Summier wordt ook gesteld wat de wetgeving inhoudelijk omschrijft. Tabel II-2: geeft dan weer aan voor welke disciplines de verschillende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden relevant zijn. Bij het opstellen van de methodologie voor het opstellen van het eigenlijke MER zijn de relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden gebruikt, zonder dat ze in die specifieke hoofdstukken van het MER uitgebreid herhaald worden.

31 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 31 Tabel II-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het studiegebied Inhoudelijk A. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden i.v.m. ruimtelijke ordening Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (B.S. 20/08/2009) De Codex bepaalt het beleid ten aanzien van activiteiten die invloed kunnen hebben op de Ruimtelijke Ordening in Vlaanderen. Beschrijft de wetgeving die van toepassing is bij het bouwen van infrastructuren. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Algemeen relevant in Vlaanderen. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de toekomst. JA Algemeen relevant in Vlaanderen. Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP s): - Gem. RUP s - PRUP s Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen en van de gemeenten Zwijndrecht en Kruibeke en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de toekomst. JA Algemeen relevant voor het projectgebied. Gewestplan Geeft de bestemming van de gronden in Vlaanderen weer. JA Het bedrijf bevindt zich volgens het gewestplan in industriegebied waarvan de voorschriften van het K.B. van 28/12/1972 gelden voor dit projectgebied.

32 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 32 Plannen van aanleg Inhoudelijk Geeft de bestemming van de gronden in Vlaanderen waarvan de bestemming veranderd is t.o.v. de gewestplannen. Relevantie voor dit MER ja/neen NEE Bespreking relevantie Relevante BPA s: 1) Kruibeke: BPA Sterhoek-Haaghoek (MB 19 juli 1988 / wijziging 11 februari 2003): deels ontginningsgebied met nabestemming ruwe waterwinning en passieve recreatie, deels ontginningsgebied met nabestemming natuur in combinatie met ruwe waterwinning en passieve recreatie, deels bufferzone, deels industriegebied 2) Zwijndrecht: BPA Kasteleynhoek (MB 9 februari 2000): deels industriegebied, deels bufferzone, deels ontginningsgebied met nabestemming natuur, deels natuurgebied in combinatie met waterberging en zachte recreatie, deels archeologische site. 3) Deze BPA s werden ten gevolge van het GRUP opgeheven. Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Vervangt via haar deelplannen de respectievelijke deelgebieden van de gewestplannen. JA Er is een GRUP voor het projectgebied: Afbakening van de gebieden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Herstructurering Kleigroeve Argex dat is vastgesteld door de Vlaamse Regering op 20 juli 2012.

33 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 33 B. Milieuhygiënerecht Milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II. Decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (B.S. 17/12/1985). Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (B.S. 26/06/1991) en latere wijzigingen = VLAREM I. Inhoudelijk VLAREM I bepaalt de voorwaarden om een vergunning te krijgen om een hinderlijke inrichting uit te baten. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan de vergunde hinderlijke inrichting moet voldoen bij exploitatie ten aanzien van milieu. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA Voor het bestaande bedrijf werden er VLAREM-vergunningen afgeleverd. Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (B.S. 31/07/1995) en latere wijzigingen = VLAREM II. Besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen binnen de waterwingebieden en beschermingszones (B.S. 20/07/1985) en latere wijzigingen. Winningen van grondwater voor drinkwaterproductie worden beschermd door specifieke voorwaarden om verontreiniging van het drinkwater preventief te vermijden (B.S. 20/07/85). NEEN In de omgeving van het projectgebied zijn geen waterwingebieden of beschermingszones afgebakend.

34 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 34 Bodemdecreet en VLAREBO Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en bodembescherming (B.S. 22/01/2007) en latere wijzigingen. Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (B.S. 22/04/2008) en latere wijzigingen. Materialendecreet en VLAREMA Decreet van 14 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (B.S. 28/02/2012). Inhoudelijk Om nieuwe verontreiniging van de bodem te verhinderen zijn specifieke voorwaarden voor bodem vastgelegd. Daarnaast bepaalt deze wetgeving ook hoe verontreiniging dient vastgesteld en gesaneerd te worden. Voor historische verontreiniging bepaalt deze bodemwetgeving specifieke voorwaarden. De verplichtingen i.v.m. afval (administratieve en milieutechnische) zijn vastgelegd in deze wetgevingen. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen JA De bestaande activiteit is VLAREBO-plichtig (periodiciteit 10 jaar). NEEN Niet van toepassing voor het projectgebied. Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (B.S. 23/05/2012). Mestdecreet. Decreet van 22 december 2006 tot bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (B.S. 29/12/2006) en latere wijzigingen. Voor de afzet naar en het gebruik van (vooral dierlijke) meststoffen op Vlaamse (landbouw)gronden bepaalt deze wetgeving de verschillende voorwaarden (administratieve en operationele). NEEN Niet van toepassing voor het projectgebied.

35 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 35 Wetgevingen i.v.m. waterlopen: Wet op de bescherming van oppervlaktewateren; Wet op de onbevaarbare waterlopen; Wet betreffende de wateringen en de wet betreffende de polders. Decreet Integraal waterbeleid (=IWB) / Kaderrichtlijn Water = Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (B.S. 14/11/2003) Besluit van de Vlaamse regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (B.S. 8/11/2004). Legionellabesluit = Besluit van de Vlaamse regering van 09/02/07 i.v.m. de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen (B.S. 4/05/07) Wetgeving i.v.m. CFK s en halonen: KB van 7/3/1991 houdende reglementering voor gebruik van CFK s in koelinstallaties en verordening 2037/2000 i.v.m. halonen. Inhoudelijk Regelt o.m. de voorwaarden bij lozing van afvalwater, hemelwater en de captatie van oppervlaktewater. Dit decreet regelt het beleid en het beheer van waterlopen en hun bekkens om water in Vlaanderen op een duurzame wijze te beheren, samen met de verschillende belanghebbenden. Het Besluit bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakten. Dit besluit omschrijft de bescherming van de mens ten aanzien van de (gevaarlijke) besmetting door Legionella (in waterig milieu). Deze bepalingen geven de wetgeving aan ten aanzien van diverse ozonafbrekende stoffen ( gat in de ozonlaag ). Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen NEEN JA JA NEEN NEEN Niet van toepassing voor het projectgebied. In het MER zal, indien relevant, een uitspraak gedaan worden m.b.t. de elementen van de Watertoets (zie deel water). Niet verontreinigd hemelwater wordt in de ringgracht rond het fort overgepompt. Het bedrijf heeft geen open koelsysteem waarop deze wetgeving van toepassing is (zie deel Mens). Er worden koelmiddelen gebruikt.

36 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 36 Seveso-richtlijn BBT en Bref s C. Natuur en landschap Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (BS. 10/01/1998). Natuurreservaten Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (B.S. 13/08/2009) Inhoudelijk Bedrijven die een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen op hun terrein hebben, zijn onderworpen aan een rapportageplicht. Zij moeten aantonen dat zij de risico s verbonden aan de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen kennen en beheersen, en dat zij voldoende maatregelen nemen om mens en milieu te beschermen, ook bij accidenten. Geven op Vlaams en Europees niveau aan welke best beschikbare technieken (BBT s) vanuit milieuoogpunt bestaan voor een aantal specifieke productieprocessen. Centraal in dit decreet staat een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still -principe) en een gebiedsgericht beleid. Deze wetgeving heeft als doel de instandhouding van verschillende organismen en hun leefgebieden. Speciale beschermingszones werden afgebakend in Vlaanderen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vlaamse en/of erkende natuurreservaten zijn terreinen die van belang zijn voor het behoud en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu. Om sommige (bedreigde) diersoorten te beschermen werden specifieke voorwaarden opgelegd vooral met betrekking tot oogsten en verhandelen. Relevantie Bespreking relevantie voor dit MER ja/neen NEEN JA JA NEEN NEEN Op de site worden geen gevaarlijke stoffen onderhevig aan de Seveso-richtlijn opgeslagen. De gebruikte technieken van het project worden getoetst aan de van toepassing zijnde BBT s en Bref s. Decreet is van toepassing, in de omgeving bevinden zich VEN-gebieden, IVON-gebieden of natuurreservaten. Het projectgebied is niet gelegen in een Vlaams of erkend natuurreservaat. Er werden geen soorten met een strikte bescherming waargenomen in het projectgebied.

37 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 37 Inhoudelijk Relevantie voor dit MER ja/neen Bespreking relevantie Het Bosdecreet van 13 juni 1990 (B.S. 28/09/1990) en haar uitvoeringsbesluiten Het Bosdecreet en haar uitvoeringsbesluiten regelen het verstandig en duurzaam gebruik en beheer van de Vlaamse bossen (o.a. ook kappingen, compensaties, ). JA In het projectgebied bevindt zich een beboste zone op de rand en deels in de reeds ontgonnen kleigroeve. Volgens artikel 90bis van het decreet kan ontbossing voor algemeen belang, of in woongebied of in industriegebied, of gelegen in een goedgekeurde verkaveling, vergund worden mits compensatie. In alle andere gevallen (onder meer dus ontginningsgebied en natuurgebied) dient voorafgaandelijk een individuele ontheffing van het ontbossingsverbod te worden verleend door de Vlaamse regering. Voor dit project is dergelijke ontheffing nodig. De compensatieplicht geldt echter niet voor gronden die spontaan bebost zijn na het in werking treden van het bosdecreet, voorzover deze spontane bebossing de leeftijd van tweeëntwintig jaar niet heeft bereikt. Er zal alleen gecompenseerd moeten worden voor het bos dat op de niet-ontgonnen zone staat (tussen groeve en Haagstraat, de zone die op het plan bestaande toestand BPA 1988 als bos werd ingekleurd). (Plan MER GRUP Kleigroeve Argex 2011). Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium (B.S. 15/09/1993) gewijzigd bij decreten van 18 mei 1999, 28 februari 2003, 10 maart 2006, 27 maart 2009 en 18 november 2011 Regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. JA Het decreet is van toepassing voor de zones die in de toekomst nog zullen worden ontgonnen. Archeologische toevalvondsten dienen binnen 3 dagen gemeld te worden bij R.O. Vlaanderen entiteit Onroerend Erfgoed.

38 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 38 Inhoudelijk Relevantie voor dit MER ja/neen Bespreking relevantie Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gewijzigd bij decreet van 14 juli 1993, decreet van 6 juni 1994 en decreet van 16 april 1996, Ter bescherming van monumenten en staden/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. JA Ten oosten van het projectgebied bevindt zich een beschermd landschap De Hobokense Polder (bron: AGIV Onroerend erfgoed). Dit gebied ligt op ca.750 m afstand tot het ontginningsgebied en aan de overzijde van de Schelde. Decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg (gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 december 2001, 19 juli 2002, 13 februari 2004, 10 maart 2006, 16 juni 2006 en 27 maart 2009) Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten, gewijzigd bij decreten van 18 december 1992, 22 februari 1995, 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003, 30 april 2004, 10 maart 2006, 27 maart 2009 en 11 mei 2012 Landschapsatlas Geeft een aanduiding van relicten en ankerplaatsen. Vormt mee de basis voor de aanduiding van erfgoedlandschappen bij ruimtelijke plannen. JA Het projectgebied maakt deel uit van de relictzone Fortengordel linkeroever. In de verdere omgeving van het projectgebied bevinden zich de ankerplaatsen Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde en de relictzones Scheldevallei van Dendermonde tot Kruibeke, Polder van Zwijndrecht en Hobokense polder. Het Backersveer en Sleutelshof zijn 2 puntrelicten, de Schelde is opgenomen als lijnrelict. (bron: AGIV Landschapsatlas).

39 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 39 Inhoudelijk Relevantie voor dit MER ja/neen Bespreking relevantie Oppervlaktedelfstoffendecreet en het uitvoeringsbesluit van 26 maart 2004 Het Oppervlaktedelfstoffendecreet van 4 april 2003 streeft een duurzame ontwikkeling bij de ontginning van oppervlaktedelfstoffen na. Het Oppervlaktedelfstoffendecreet maakt het mogelijk om: JA Algemeen relevant voor de ontginningszones in Vlaanderen. - op een duurzame wijze te voorzien in de grondstoffenbehoefte - te ontginnen op een maatschappelijk verantwoorde wijze - zuinig en doelmatig gebruik te maken van oppervlaktedelfstoffen - de optimale ontginning binnen de ontginningsgebieden afdwingbaar te maken - de opmaak van bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen op te leggen - het gebruik van alternatieve materialen te bevorderen - de realisatie van de eindafwerking via financiële zekerheden af te dwingen - de milieuhygiënische kwaliteit van de delfstoffen te garanderen. Een algemeen uitvoeringsbesluit geeft uitvoering aan de volgende bepalingen van het Oppervlaktedelfstoffendecreet: - de inhoud en procedure van vaststelling van de oppervlaktedelfstoffenplannen - de natuurlijke samenstelling van de

40 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 40 Inhoudelijk oppervlaktedelfstoffen - het efficiënt en doelmatig benutten van de ontginningsgebieden - de financiële zekerheden met betrekking tot de eindafwerking. Relevantie voor dit MER ja/neen Bespreking relevantie D. Internationale regelgeving/verdragen Milieu Protocol van Kyoto bij het VN-klimaatverdrag Het protocol van Kyoto legt internationale afspraken vast en stelt voor 28 industrielanden reductiedoelstellingen voor broeikasgassen op. Deze richtlijn is in Vlaanderen o.a. omgezet in titel II van VLAREM. Bovendien zijn specifieke wetgevingen i.v.m. energie en lucht gebaseerd op dit protocol. JA Algemeen geldend voor België en Vlaanderen (zie ook deel lucht) met eventueel relevante emissies met betrekking tot dit project. EU-conventie van Malta Voorziet dat middelen voor archeologische vondsten en onderzoek moeten voorzien worden JA Het verdrag is van toepassing voor de zones die in de toekomst nog zullen worden ontgonnen. Europese emissieplafonds NEC Elke Europese lidstaat wordt verplicht om de emissies van SO 2, NOx, VOS en NH 3 drastisch terug te dringen. Hiermee moeten milieuproblemen als zure regen en ozonoverlast ingedijkt worden. De Europese Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake de nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (NEC-richtlijn) bepaalt emissieplafonds voor verschillende JA Algemeen geldend voor België en Vlaanderen (zie ook deel lucht) met eventueel relevante emissies met betrekking tot dit project.

41 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 41 Herziening van het Protocol van Göteborg van 4 mei 2012 Solventrichtlijn (1999/13/EG) Inhoudelijk polluenten. Deze richtlijn is in Vlaanderen omgezet in titel II van VLAREM en het NECreductieprogramma (= Vlaams Emissiereductieprogramma voor NO X, SO 2, VOS en NH 3 ). In dit herziene protocol werden strengere luchtemissieplafonds vastgelegd ter bescherming van de luchtkwaliteit (grensoverschrijdend). Richtlijn inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties. De richtlijn betreft de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van het gebruik van organische oplosmiddelen. Deze richtlijn is omgezet in titel II van het Vlarem. WKK-richtlijn De richtlijn 2004/8/EG van 11 februari 2004 behandelt de bevordering van WKK op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt. In Vlaanderen geïmplementeerd via het Besluit van de Vlaamse Regering van 7 juli 2006 ter bevordering van de elektriciteitsopwekking in kwalitatieve warmtekrachtinstallaties. Relevantie voor dit MER ja/neen JA NEE NEEN Bespreking relevantie Algemeen geldend voor België en Vlaanderen (zie ook deel lucht) met eventueel relevante emissies met betrekking tot dit project. Niet van toepassing. Niet van toepassing.

42 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 42 Inhoudelijk Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en 4 dochterrichtlijnen De Europese richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa vormt de belangrijkste wettelijke basis inzake luchtkwaliteitsnormen. Samen met de 3 dochterrichtlijnen 1999/30/EG, 2000/69/EG en 2002/3/EG behandelt ze de polluenten zwavelstofdioxide (SO 2 ), stikstofoxiden (NO 2 en NOx), fijn stof (PM 10 en PM 2,5 ), lood, koolstofmonoxide (CO), benzeen en ozon (O 3 ). De lidstaten dienen de concentraties te toetsen aan grenswaarden (SO 2, NO 2 en NOx, PM 10, PM 2,5, lood, CO, benzeen) en streefwaarden (PM 2,5 en O 3 ). Relevantie voor dit MER ja/neen JA Bespreking relevantie Algemeen relevant in Vlaanderen. Daarnaast is er een 4e dochterrichtlijn (2004/107/EG) die de polluenten arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen behandelt. De streefwaarden vastgelegd voor deze polluenten, zijn eind 2012 in werking getreden. In Vlaanderen geïmplementeerd via VLAREM II. Richtlijn Industriële Emissies Deze recente Europese richtlijn 2010/75 kwam tot stand op basis van een herziening en een herschikking van de vroegere GPBV-richtlijn en zes sectorale richtlijnen (de 3 TiO2- richtlijnen, de richtlijn VOS/oplosmiddelen, de richtlijn afvalverbranding, de GSI-richtlijn). JA Algemeen relevant in Vlaanderen.

43 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 43 Inhoudelijk Relevantie voor dit MER ja/neen Bespreking relevantie Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 E. Beleidsmatige randvoorwaarden Milieu Dit verdrag voorziet dat bij projecten in een lidstaat die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu van een andere lidstaat, de lidstaat op wiens grondgebied het project wordt voorgesteld, informatie verstrekt aan de andere lidstaat. In Vlaanderen geïmplementeerd via het MER/VR-decreet. NEEN Er zijn geen grensoverschrijdende effecten te verwachten. Gewestelijk milieubeleidsplan MINA 4 voor Het milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid voor de komende jaren. JA Algemeen geldend in Vlaanderen. De doelstellingen hebben meestal betrekking op de gewenste milieu- en natuurkwaliteit of de uitstoot van vervuilende stoffen.

44 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 44 Ontwerp Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie Inhoudelijk Het Ontwerp Uitvoeringsplan heeft als opzet een meerjarenplanning (30 jaar) met een integrale ketenbenadering inzake preventie, behandeling, nuttige toepassing en storten van bagger- en ruimingsspecie. Het plan is erop gericht de grote historische achterstand inzake de hoeveelheid sediment die zich in de loop der jaren in de waterlopen heeft opgestapeld, te verminderen en de jaarlijkse aangroei uit de waterlopen te verwijderen. Het geeft m.a.w. de acties aan die de verschillende betrokkenen (beleidsmakers en uitvoerders) moeten nemen om de doelstellingen te bereiken binnen de planperiode. Deze acties vormen een resultaatgericht totaalpakket van maatregelen waarvan de verschillende elementen elkaar onderling versterken en ondersteunen. Relevantie voor dit MER ja/neen JA Bespreking relevantie De mogelijke lagunering van bagger- en ruimingsspecie kadert in dit Ontwerp Uitvoeringsplan. Het is principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 1 juni Algemene Code van Goede Praktijk inzake bagger- en ruimingsspecie (M.B. 7 juli 2009) Deze praktische gids beschrijft het beheer/behandeling van bagger- en ruimingsspecie en werd vastgelegd bij ministerieel besluit. JA Van toepassing in het kader van de lagunering van bagger- en ruimingsspecie. Provinciaal milieubeleidsplan Oost-Vlaanderen Momenteel is in Oost-Vlaanderen het provinciale milieubeleidsplan van toepassing. JA Algemeen geldend in Oost-Vlaanderen. Provinciaal milieubeleidsplan Antwerpen Momenteel is in Antwerpen het provinciaal milieubeleidsplan van toepassing NEEN Projectgebied is niet gelegen in de provincie Antwerpen.

45 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 45 Gemeentelijk milieubeleidsplan Kruibeke Gemeentelijk milieubeleidsplan Zwijndrecht Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen 2005 Besluit inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai Inhoudelijk Geeft aan wat het gemeentebestuur voor een bepaalde periode wil bereiken op het vlak van leefmilieu, hoe ze dat wil doen, wat daarbij belangrijk is en met welke middelen. Geeft aan wat het gemeentebestuur voor een bepaalde periode wil bereiken op het vlak van leefmilieu, hoe ze dat wil doen, wat daarbij belangrijk is en met welke middelen. Het besluit van de Vlaamse minister keurde het reductieprogramma goed op 23 oktober 2005 (B.S. 25 november 2005). Het reductieprogramma kadert de diverse elementen van het beleid gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater. Het geeft aan welke (bestaande) principes en instrumenten dienen uitgebouwd of ingezet te worden en op welke manier dit hoort te gebeuren. Op 22 juli 2005 heeft de Vlaamse Regering de omzetting van de Europese richtlijn omgevingslawaai in Vlaanderen goedgekeurd (B.S. 31/08/05). Deze richtlijn maakt het mogelijk dat tegen midden 2007 de geluidsimpact van grote wegen, belangrijke spoorwegen en luchthavens en van grote stedelijke gebieden in kaart wordt gebracht. Relevantie voor dit MER ja/neen JA NEEN NEEN NEEN Bespreking relevantie Projectgebied is gelegen in de gemeente Kruibeke. Projectgebied is niet gelegen in de gemeente Zwijndrecht Niet van toepassing voor het projectgebied. Niet van toepassing voor industriële project-mer s. De informatie uit het luik geluid uit onderhavig MER kan echter wel gebruikt worden als informatiebron voor de relevante overheid.

46 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 46 Visiedocument Geurbeleid Ontwerp-Mobiliteitsplan Vlaanderen Inhoudelijk In het visiedocument De weg naar een duurzaam geurbeleid (versie van september 2008) zijn een aantal beslissingsschema s opgenomen met betrekking tot het al dan niet uitvoeren van bepaalde beleidsmaatregelen door hinderlijke activiteiten. In het ontwerp-mobiliteitsplan Vlaanderen worden verschillende concrete doelstellingen naar voor geschoven voor het ontwikkelen van een duurzaam mobiliteitsbeleid. Momenteel is een nieuw mobiliteitsplan in opmaak. Na de publieke consultatie in 2011 wordt de goedkeuring verwacht door het Vlaams Parlement verwacht in Mobiliteitsplan Kruibeke / Zwijndrecht (2010) Geeft het beleid van de gemeente Kruibeke / Zwijndrecht inzake mobiliteit weer. Het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan (10 juli 2008) Het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan bevat alle aspecten die de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen overschrijden en noodzakelijk zijn in het licht van de basisdoelstelling van het Oppervlaktedelfstoffendecreet om op een duurzame wijze te voorzien in de behoefte aan (primaire) oppervlaktedelfstoffen (klei, leem, zanden, ) ten behoeve van de huidige en toekomstige generaties. Relevantie voor dit MER ja/neen JA JA JA JA Bespreking relevantie Van toepassing voor het luik lagunering van bagger- en ruimingsspecie. Relevant wegens de bestaande transporten naar en van het bedrijf. Relevant wegens de bestaande transporten naar en van het bedrijf. Algemeen geldend voor ontginningen in Vlaanderen.

47 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 47 Tabel II-2: Relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden van toepassing op het project- en studiegebied: aandachtspunten voor de verschillende disciplines, deskundigen bij het opstellen van de methodologie voor de milieueffectbeoordeling. Discipline Lucht Water Bodem Geluid Landschap Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden i.v.m. ruimtelijke ordening Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP s) Mens Gewestplan X X X X X X Plannen van aanleg X X X X Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP) Herstructurering Kleigroeve Argex Milieuhygiënerecht Milieuvergunningsdecreet, VLAREM I en VLAREM II Bodemdecreet en VLAREBO X X Decreet Integraal waterbeleid X X Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, BBT en Bref s Natuur en landschap X X X Fauna & Flora X X X X X X X X X X X X X Natuurbehoud en natuurlijk milieu X X Bosdecreet X X Decreet archeologisch patrimonium X X Decreet landschapszorg en bescherming monumenten en stads- en dorpsgezichten Landschapsatlas Oppervlaktedelfstoffendecreet en Algemeen en Bijzonder Oppervlaktedelfstoffenplan Internationale regelgeving/verdragen Milieu Kyoto-protocol EU-conventie Malta NEC + Europese emissieplafonds Göteborg-protocol Kaderrichtlijn luchtkwaliteit en 4 dochterrichtlijnen Richtlijn Industriële emissies Beleidsmatige randvoorwaarden Milieu X X X X X Gewestelijk milieubeleidsplan X X X X X Ontwerp Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie X X X X X X (X) X X X X X Algemene Code van Goede Praktijk inzake X X X X X X X

48 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 48 Discipline Lucht Water Bodem Geluid Landschap bagger- en ruimingsspecie Provinciaal milieubeleidsplan Oost- Vlaanderen Mens Fauna & Flora X X X X X Gemeentelijk milieubeleidsplan Kruibeke X X X X X Visiedocument geurbeleid X X Ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen Mobiliteitsplan Kruibeke / Zwijndrecht X X

49 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 49 III. III.1. III.1.1. CONCRETE BESCHRIJVING PROJECT Verantwoording Kleiontginning Het Oppervlaktedelfstoffendecreet van 4 april 2003 en het Algemeen Oppervlaktedelfstoffenplan van 10 juli 2008 vormen het juridische en beleidsmatig kader om op een duurzame manier te voorzien in de behoefte aan oppervlaktedelfstoffen voor de huidige en toekomstige generaties. Echter wordt in het kader van duurzaam grondstofbeheer (primaire delfstoffen) zo veel mogelijk gestreefd naar alternatieven. Hiervoor kan verwezen worden naar het jaarverslag Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid. Argex zet alternatieve grondstoffen in ter vervanging van de primaire delfstof Boomse Klei. Dit kan echter slechts in beperkte mate, aangezien de samenstelling van het kleimengsel moet voldoen aan bepaalde specifieke eisen, rekening houdend met de milieu-hygiënische randvoorwaarden. Het ontginningsgebied bevat de primaire grondstof voor de productie bij Argex nv. De grondstof, Boomse klei, heeft een geschikte samenstelling voor de productie van geëxpandeerde kleikorrels. De klei heeft een goede illiet/kaoliniet verhouding en is ijzerhoudend. De productiesite voor het fabriceren van de geëxpandeerde kleikorrels situeert zich ten oosten van het ontginningsgebied, aan de andere kant van de Gewestweg (N419). De transportafstand voor de aanvoer van klei naar de fabriek is kort (circa 800 meter) en wordt d.m.v. een transportband verzorgd. De aanvoer van deze grondstof via andere wegen (wegtransport en binnenvaart) zorgt voor zowel economische als technische problemen waarbij ook rekening gehouden wordt met CO 2 -vorming afkomstig van verkeer en extra verkeersbelasting die ontstaat.

50 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 50 III.1.2. Lagunering Volgens het Ontwerp-Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie (OVAM, 2007) bestaan er voor specie afkomstig van het baggeren en ruimen van de waterlopen in Vlaanderen anno 2007 vier mogelijke bestemmingen: Uitspreiden van ruimingsspecie op de oever van de waterloop; Terugstorten van ruimings- of baggerspecie in de waterloop of in zee; Behandeling van specie (al of niet met reiniging), gevolgd door hergebruik als bodem of als bouwstof en storten van de eventuele restfractie; Storten (na ontwatering en eventueel bijkomende behandelingstechniek). Het behandelen van baggerspecie is nuttig/nodig omwille van drie redenen: Het te storten volume wordt verkleind, waardoor de behoefte aan stortplaatsen/stortplaatscapaciteit vermindert; De milieueffecten worden verminderd; De mogelijkheden om baggerspecie als secundaire grondstof te gebruiken, worden verruimd, waardoor deze specie mogelijk, afhankelijk van de noodzakelijke graad van behandeling en de bouwtechnische kwaliteiten, een volwaardig alternatief kan vormen voor primaire delfstoffen. Enkele belangrijke acties, opgenomen in de plandoelstellingen van het Ontwerp- Uitvoeringsplan zijn: specie opvangen zo dicht mogelijk bij de bron; ontwikkeling van stort- en behandelingscapaciteit; specie die voldoet aan de normen, maximaal inzetten voor hergebruik als grondstof (bodem of bouwstof). Met de voorziene lagunering wenst men tegemoet te komen aan een reële behoefte in Vlaanderen, zoals hiervoor geschetst.

51 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 51 III.2. III.2.1. Overzicht Activiteiten, processen en installaties De hoofdactiviteit van de inrichting is het ontginnen van klei. III Kleiontginning Als voorbereidende activiteit wordt de deklaag over een breedte van ± 20 m langs het front afgegraven. Deze deklaag heeft een dikte van ongeveer 4 m tot 5 m en wordt tijdelijk opgeslagen op de rand van de ontginning en vervolgens hetzij door aannemers afgevoerd als aanvulgrond (ophogingen) hetzij teruggestort in de reeds ontgonnen delen of aangewend ter afwerking van een reeds verondiepte zone (na opvulling van baggerspecie en verontreinigde bodem). Pas na het verwijderen van de deklaag kan gestart worden met de ontginning van de Boomse klei. Argex NV maakt gebruik van een elektrisch aangedreven emmerkettingbagger. De bagger beweegt op sporen langsheen de putrand en bestaat uit een baggerarm met bakjes. Via deze installatie wordt er systematisch klei van de putranden afgeschraapt tot op een diepte van -24 m TAW. De afgeschraapte klei wordt bovenaan de put automatisch op de transportband afgestort. Deze transportband vervoert de klei naar een opslagruimte op de Argex fabriek, aan de overzijde van de Burchtstraat (N419). De klei wordt daar verder verwerkt. Wanneer er een bepaalde laag is afgeschraapt worden de sporen, waarop de baggerinstallatie rust, en de transportbanden verplaatst zodat een nieuwe laag ontgonnen kan worden. De kleiontginning is een discontinu proces dat plaatsvindt op weekdagen van maandag tot vrijdag. De ontginning loopt van 7u tot 14u in een vroege ploeg. Heel uitzonderlijk kan er gewerkt worden tot 22u indien de noodzaak er zich toe verplicht. De ontginning gebeurt conform de voorwaarden vanuit het werkplan, dat door ALBON werd goedgekeurd. De kleiput wordt constant bemaald. Het regen- en grondwater dat zich binnen de uitgraving verzamelt wordt in de fortgracht overgepompt. Op de reeds langer ontgonnen randen en de bodem van de put is een natuurlijke houtopslag en struikgewas ontstaan die het mogelijk afschuiven van de putranden tegengaat. III Lagunering De onontgonnen groeve van Argex NV kan in de toekomst ook gebruikt worden om laguneringsvelden te creëren voor bagger- en ruimingsspecie. De aan- en afvoer van bagger- en ruimingsspecie voor de laguneringsactiviteiten zal meestal gebeuren via schip naar de kade van Argex. Vanaf daar wordt de baggerspecie naar de laguneringsvelden getransporteerd via een persleiding of via vrachtwagens die de N419 oversteken naar de laguneringssite.

52 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 52 Lagunering is een ontwateringtechniek waarbij het natuurlijk consolidatie- en uitdrogingsproces zoveel mogelijk geoptimaliseerd wordt. De lagunering zal gebeuren net onder maaiveldniveau (na afgraving van de teelaarde), op nog onontgonnen delen van de groeve. Na lagunering kan de bagger- en ruimingsspecie vervolgens aangewend worden als grondstof (bouwstof of bodem) of lokaal of extern gestort worden, afhankelijk van de milieu- en bouwtechnische kwaliteit van de aangevoerde specie. De lagunering heeft dus een tijdelijk karakter. Voor de lagunering zijn er twee opties: Laguneringsvelden; Geotubes. III Laguneringsvelden Het ontwateren van bagger- en ruimingsspecie gebeurt in laguneringsvelden. Binnen de laguneringsvelden kan de ruimte eventueel verder onderverdeeld worden met tussendijken in afzonderlijke laguneringsvelden. Op die manier is er een beperkt verlies aan ruimte en kan men de ruimte indelen afhankelijk van het aanbod. Het keren van de specie gebeurt door een kraan die in de laguneringsbekkens zelf rijdt. Door specie te laguneren wordt vooral een structuurverbetering beoogd. Het doel is een mechanisch stabiel product te verkrijgen binnen een periode van minder dan een jaar. Opbouw van het laguneringsbekken: Voor de inrichting van een laguneringsveld worden volgende werken uitgevoerd: Aanleg dijken en compartimentering van het laguneringsveld; Aanbrengen van ondoorlatende folie om de onderliggende watertafel te beschermen tegen percolatie van hemelwater of installatie van andere, gelijkwaardige systemen als bescherming tegen percolatie naar het grondwater; Aanbrengen van een drainagelaag en drainageleidingen die zorgen voor natuurlijke afwatering naar pompput of bufferbekken; Aanleg van verharde wegen op de dijken en toegangswegen tot in de laguneringsvelden. Concreet voor Argex zal de inrichting van de lagunering gebeuren op de nog onontgonnen percelen van fase 3 in verschillende laguneringsbekkens van ca m². Allereerst zal een deklaag van 0,5 m worden afgegraven. De bekkens zullen worden afgebakend door dijken van 3 m hoog (2,5 m boven het maaiveld). In deze bekkens zal eerst een drainagelaag met zand worden aangelegd van 0,5 m waarin drainagebuizen zullen gelegd worden om het vrijgekomen water af te voeren naar een grachtensysteem dat zich rond elk individueel bekken bevindt. De grachten worden al dan niet met elkaar verbonden afhankelijk van het soort specie dat zich in de bekkens bevindt. Het water afkomstig van de bekkens met niet vervuilde specie zal rechtstreeks worden geloosd in oppervlaktewater. Het water van bekkens met vervuilde specie zal verzameld worden in percolaatbekkens en na analyse geloosd worden (al dan niet na zuivering) of

53 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 53 afgevoerd voor verwerking. Er kan een verwerkingsregime van m³ baggerspecie per jaar behaald worden via dit systeem. Een andere optie is het plaatsen van een waterzuivering met continue lozing. Tabel III-1: Berekening van het indicatieve aantal bekkens totale oppervlakte fase m² lengte bekken 150 m breedte bekken 60 m oppervlakte bekken m² oppervlakte vrij voor bekkens m² aantal bekkens van ca m² 12 bekkens Tabel III-2: Berekening van de binnendijken breedte dijken 6 m hoogte dijken 3 m lopende meter dijk (schatting) 3300 m oppervlakte dijken m² Tabel III-3: Berekening af te graven dekgronden voor lagunering afgraven deklaag 0,5 m af te graven oppervlakte m² totaal volume af te graven deklagen m³ densiteit deklaag 1,6 ton/m³ totaal tonnage af te graven deklagen ton Tabel III-4: Maximale hoeveelheid bagger- en ruimingsspecie die kan aangevoerd worden. aanvoer specie per dag (max.) densiteit specie aanvoer specie per dag (max.) m³/d 1,4 ton/m³ ton/d

54 MER 2013 Argex NV Groeve pagina = 1080 m = 1800 m 2880 m Figuur III-1: Schematische principevoorstelling laguneringsbekkens Optredende effecten tijdens het ontwateringsproces: A) Fysische effecten Gravitaire zandscheiding (bij gebruik van persleiding); Ontwatering door drainage en uitdroging: Het eerste deel van het water komt vrij op een aantal weken tijd, waarbij de specie van 30 tot 40 % DS naar ca. 55 % DS uitlekt. Tijdens deze drainagestap komt ongeveer de helft van het in het slib aanwezige water vrij en dient te worden geloosd. Het water dat hier vrijkomt is hoofdzakelijk consolidatiewater van het slib. Consolidatie en verandering van volume en dichtheid: Na de drainagestap gebeurt de eigenlijke actieve lagunering, de evaporatiefase. Tijdens deze stap, die gemiddeld 3 tot 5 maand duurt, droogt het slib verder van ca. 55 % DS naar ca. 75 DS %. Deze tweede helft water verdwijnt voor het grootste deel door verdamping. Gedurende de actieve lagunering zal het meeste water dat van het laguneringsveld komt in hoofdzaak neerlag zijn. Structuurvorming: Tijdens het ontwateringsproces wordt de anaerobe specie gedroogd en geoxideerd en gaat zo over in een belucht en doorlatend materiaal. Hierdoor krimpt het materiaal hetgeen zichtbaar wordt in een groeiende scheurvorming van de specie in de laguneringsvelden.

55 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 55 Deze scheurvorming start aan het oppervlak en zet zich in afnemend tempo door naar de diepere lagen. Door de scheurvorming wordt de afvoer van het water en de toevoer van zuurstof naar de onderste lagen verbeterd. De specie verandert van een vloeibare massa naar een steekvast kleiachtig materiaal. B) Chemische effecten Bagger- en ruimingsspecie bevindt zich op de bodem van de waterloop meestal in een anaeroob milieu. Tijdens het laguneren zal de specie in contact komen met lucht en zal de specie oxideren. Onder anaerobe omstandigheden komen de zware metalen meestal voor als weinig oplosbare sulfideprecipitaten. Tijdens het oxidatieproces kunnen een aantal metaalsulfiden in oplossing gaan. De organische microverontreinigingen (PAK, PCB, chloorbenzeen, ) zijn sterk hydrofoob en blijven tijdens het ontwateringsproces sterk gebonden aan het organisch materiaal. Afbraak van organische stoffen tijdens een natuurlijk ontwateringsproces is te verwaarlozen tenzij de specie regelmatig wordt gekeerd. Eventuele uitloging wordt eveneens bepaald door de zuurtegraad van de specie. C) Biologische effecten Als neveneffecten kan er tijdens het laguneren eveneens een biologische activiteit waargenomen worden. Door het creëren van anaerobe omstandigheden zal de biologische afbraak van organische stoffen en verontreinigingen licht gestimuleerd worden. De beschikbaarheid van de verontreinigingen speelt hierbij een belangrijke rol. Naarmate de verblijftijd van de specie in de velden groter wordt, zal de biologische afbraak toenemen. III Geotubes Een geotube is een zak van zeer doorlaatbaar geotextiel. Bagger- en ruimingsspecie wordt in deze zak gepompt via een aantal speciaal hiervoor ontworpen inlaatopeningen in de zak. Het water penetreert vervolgens via het doorlaatbaar geotextiel. Het geotextiel werkt als het ware als een filter (scheiding water en slib) en als een omhulsel waarin al de specie bijeengehouden wordt. De geotubes worden in een hiervoor ontworpen bekken gelegd, waarin het verwijderde water afgevoerd kan worden naar een pompput of bekken en van daaruit, indien nodig, naar een waterzuivering. De afmetingen van de geotubes zijn variabel en bijgevolg afhankelijk van de te verwerken capaciteit en aard van de bagger- en ruimingsspecie. Standaard geotubes hebben een diameter van 1,5 m tot 5,0 m en een lengte tot 100 m. Voordelen van het gebruik van geotubes: Energie- en milieuvriendelijk; Grote procescapaciteit; Gemakkelijke installatie.

56 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 56 III.3. III.3.1. Gebruiksfase: residuen en emissies Atmosferische emissies Ontginning De voornaamste atmosferische emissies zijn afkomstig van de installaties die gebruikt worden voor de ontginning en van de grondstof. Aangezien de kleivochtigheid relatief hoog is, zijn deze atmosferische emissies minder relevant te noemen. De vers ontgonnen klei gaat integraal richting fabriek. De emissies van de machines en van intern en extern transport betreffen emissies van uitlaatgassen en opwaaiend stof. Lagunering Er zijn verschillende potentiële bronnen die aanleiding kunnen geven tot atmosferische emissies (uitlaatgassen, stof, geur), nl.: Aan- en afvoer van bagger- en ruimingsspecie; Speciekering; Lagunering; Een andere potentiële bron van atmosferische emissies is het afvalwater bij de lagunering. III.3.2. Aquatische emissies Ontginning De ontginningsactiviteiten veroorzaken geen lozing van afvalwater maar enkel het overpompen van regenwater en freatisch grondwater dat in de ontgonnen put verzameld wordt naar de vestigingsgracht rond het Fort van Kruibeke. Lagunering Er zijn verschillende mogelijke bronnen van afvalwater: Verontreinigd hemelwater; Water afkomstig van de lagunering; Water afkomstig van de geotubes. Het hemelwater afkomstig van de laguneringsvelden wordt, samen met het onttrokken water, gravitair afgevoerd of verpompt naar een pompput of waterbekken. Indien nodig (afhankelijk van de kwaliteit) wordt het water eerst behandeld in een waterzuiveringsinstallatie of eventueel afgevoerd voor externe verwerking. Bij het laguneren komt water vrij dat dient geloosd of opgevangen te worden. Dit vrijkomende water bestaat uit een deel regenwater dat tijdens of na de deponie gevallen is, het ander deel kan voor het inbrengen zijn toegevoegd om de specie verpompbaar (=transportwater) te maken. De specie begint direct na deponie en afvoer van het vrije water aan de bovenzijde te consolideren, het baggerpakket verdicht zich geleidelijk o.i.v. de zwaartekracht, en er drijft in alle richtingen poriënwater uit.

57 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 57 Poriënwater, transportwater en regenwater samen wordt retourwater genoemd. Dit retourwater vormt het grootste volume-aandeel van het water dat uit een laguneringsbekken komt. Via de onder- en zijkant van het laguneringsbekken wordt ook water afgevoerd. De bodem van het laguneringsbekken wordt bekleed met een ondoorlatende folie. Boven deze folie wordt een zandlaag voorzien met drains erin. Bij het aanbrengen van de specie zal uit de drains een hoeveelheid water worden afgevoerd dat bestaat uit overtollig transportwater, regenwater en poriënwater. Dit water, aangeduid als drainagewater, zal voornamelijk in het begin van de lagunering uittreden. Figuur III-2: Verschillende waterstromen en herkomst van deze stromen bij een laguneringsbekken. Concreet bij Argex zal het transportwater uit de Schelde onttrokken worden. Er wordt vanuit gegaan dat het transportwater niet verontreinigd is wanneer het vrijkomt uit de specie; dit water zal dus gewoon terug naar de Schelde gepompt worden en geloosd worden. Na een initiële bezinkingsperiode (enkele dagen) wordt het bovenstaande transportwater langzaam afgevoerd en geloosd als het voldoet aan de lozingsvoorwaarden; daarna wordt uitsijpelend water beschouwd als percolaatwater. Tabel III-5: Berekening hoeveelheid percolaatwater PERCOLAATWATER (45 %DS --> 60 %DS) Percolaatwater per bekken m³ Periode in bekken 146 dagen Percolaatwater per dag 26 m³/dag Percolaatwater per uur per bekken 1,07 m³/u Percolaatwater per uur totaal 12,87 m³/u

58 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 58 Er zal een onderscheid gemaakt worden tussen het percolaatwater dat op/uit verontreinigde specie komt en percolaatwater dat op/uit niet-verontreinigde specie komt. Het water afkomstig van de bekkens zal eerst opgevangen of gebufferd worden. Na analyse van het water kan het water geloosd of afgevoerd worden voor verwerking. Voor de buffering kunnen buffertanks geplaatst worden. Bij regenvlagen zal de hoeveelheid water die vrijkomt deels gebufferd worden door de bekkens die niet gevuld zijn met specie op dat moment. (Opmerking: Bij de bovenstaande berekening van de hoeveelheid af te voeren water is geen rekening gehouden met de verdamping). III.3.3. Geluidsproductie/trilling Ontginning Bronnen van geluid bij de ontginningsactiviteiten zijn afkomstig van het materiaal dat ingezet wordt zoals de emmerkettingbaggerinstallatie en de transportband. Lagunering Bronnen van geluid bij de laguneringsactiviteiten zijn de aan- en afvoer van bagger- en ruimingsspecie. Er is daarbij een verschil tussen de activiteiten onder of op maaiveldniveau. Meer gegevens over geluidsproductie door transportbewegingen en ingezet materieel is terug te vinden onder III.3.5. III.3.4. Risico op bodem- en grondwaterbelasting Ontginning De verwachte lagenopbouw ter hoogte van de kleigroeve kan als volgt beschreven worden: Kwartair pleistoceen zand, plaatselijk sterk leemhoudend, 2 tot 5 m dik; Tertiaire klei Boomse klei meer dan 50 m dik op een diepte variërend van 4 m (Kruibeeksesteenweg/Burchtstraat) tot 7 tot 10 m langs de Schelde. Volgens de Grondwaterkwetsbaarheidskaart van Oost-Vlaanderen is de kwetsbaarheid van de site te klasseren als weinig kwetsbaar (Dc). De watervoerende laag boven de Boomse klei is leemhoudend of kleihoudend zand. Lagunering Mogelijkerwijze zal in de toekomst op de terreinen ook bagger- en ruimingsspecie gelaguneerd worden. Twee mogelijkheden staan open: 1. Lagunering op maaiveldniveau op nog niet ontgonnen stukken; 2. Met geotubes (goed doorlatend geotextiel). Afhankelijk van de definitieve keuze zullen de effecten verschillend zijn. Bij lagunering op maaiveldniveau is ruimtebeslag belangrijk en moeten voorzorgen genomen worden (aanbrengen van folie of kleilaag) als afscherming van de onderliggende bodemlagen. Er worden greppels gegraven en draineringsbuizen in een zandlaag aangebracht voor een snelle ontwatering.

59 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 59 Mogelijke effectgroepen zijn: aantasting bodemhygiëne; aantasting grondwaterkwaliteit. Aangezien lagunering normalerwijze van relatief korte duur is, zijn de te verwachten emissies naar de bodem gering en betreft het hoofdzakelijk zouten, sulfaten en ammonium. III.3.5. Genereren van verkeer Ontginning Het genereren van verkeer gekoppeld aan de kleiontginning is tot een minimum herleid aangezien er een transportband vanaf de groeve naar de productiesite van Argex loopt. Voor het afgraven van dekgronden worden ook enkele transportbewegingen voorzien. Het transport verloopt via vrachtwagens en dumpers. Voor de ontginning zal ca. 4 m dekgronden afgegraven worden. Dit gebeurt éénmaal per jaar, maximum 2 maanden en tijdens de werkdagen (van 7u tot 19u). Deze afgraving zal volgens de voortgang van de ontginning verlopen. De dekgronden kunnen ook hergebruikt worden voor de inrichting van de dijken die de laguneringsbekkens omzomen. De transporten van deze gronden gebeuren enkel in de groeve (projectgebied). Lagunering Voor de lagunering zal enkel de bovenste 0,5 m (teelaarde) afgegraven worden. Door de bouwtechnische kwaliteit van deze gronden kunnen deze niet hergebruikt worden voor de dijken van de laguneringsbekkens. Deze gronden zullen allemaal afgevoerd worden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het afvoeren van deze deklaag (0,5 m) deel uitmaakt van de inrichting van de laguneringssite en dat deze transporten dus slechts éénmalig zullen plaatsvinden. De afvoer van de teelaarde zal verlopen in een drietal fasen van telkens ca. 14 werkdagen. AFVOER DEKLAAG 1 # transporten transporten per fase # tp/d # transprt/u 2 totaal ,71 De aanvoer van bagger- en ruimingsspecie voor de laguneringsactiviteiten zal meestal gebeuren via schip naar de kade van Argex. Als een schip toekomt om specie aan te leveren dient dit op 1 dag geleegd te worden. Vanaf daar wordt de baggerspecie naar de laguneringsvelden getransporteerd via een persleiding of via vrachtwagens die de N419 oversteken naar de laguneringssite. Het gebruik 1 Hierbij is rekening gehouden met een gemiddeld aantal werkdagen van 220 per jaar en 9u transport per dag 2 Het aantal transportbewegingen = het aantal transporten x 2 (in en uit rijden)

60 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 60 van de transportband is geen optie aangezien de specie bij aanvoer nog nat zal zijn en de kans dat deze over of van de transportband loopt te groot is. Het transport van bagger- en ruimingsspecie kan verlopen via een persleiding die het traject van de huidige transportband volgt. Dit heeft een gunstig effect op het aantal transporten indien er enkel transport zou plaatsvinden met vrachtwagens/dumpers. Het gebruik van deze persleiding genereert wel een hoeveelheid transportwater, gezien de specie verpompt zal worden met een densiteit van 20% DS. Het transport van bagger- en ruimingsspecie kan ook verlopen via vrachtwagens/dumpers die de N419 oversteken naar de laguneringssite. AANVOER SPECIE 3 hoeveelheid (ton) ton/transport # transporten uurschema max transprt/d max transprt/u 4 Worst case = alles met dumpers naar de groeve dagelijks u - 19u 100 8,33 Best case = alles met persleiding naar de groeve dagelijks Gemiddeld scenario = 1/2 met dumpers + 1/2 met persleiding dagelijks u - 19u 50 4,17 AFVOER SPECIE 5 hoeveelheid (ton) % hergebruik afvoer ton / transprt # transprten uurschema max transprt/d max transprt/u 6 Worst case = alles aan 40 %DS aangevoerd jaarlijks u - 19u 33,91 3,77 jaarlijks u - 19u 22,60 2,51 Best case = alles aan 20 %DS aangevoerd jaarlijks u - 19u 20,25 2,25 jaarlijks u - 19u 8,10 0,90 Gemiddeld scenario = 1/2 40 %DS + 1/2 20 %DS jaarlijks u - 19u 23,03 2,56 jaarlijks u - 19u 15,35 1,71 In onderstaande figuren worden de gebruikte transportroutes weergegeven. 3 Hierbij is rekening gehouden met een gemiddeld aantal werkdagen van 220 per jaar en 9u transport per dag 4 Het aantal transportbewegingen = aantal transporten x 2 (in en uit rijden) 5 Hierbij is rekening gehouden met een gemiddeld aantal werkdagen van 220 per jaar en 9u transport per dag 6 Het aantal transportbewegingen = aantal transporten x 2 (in en uit rijden)

61 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 61 Figuur III-3: Transportroute ontginning fase 2 (afvoer dekgronden) Figuur III-4: Transportroute ontginning fase 3 (afvoer dekgronden) + laguneringsactiviteiten (aan-/afvoer specie/afvoer teelaarde)

62 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 62 III.3.6. Energie De voornaamste bronnen van het energieverbruik van de groeve van Argex NV zijn de emmerkettingbaggerinstallatie en de transportband. Een overzicht van gebruikte energie wordt weergegeven in onderstaande tabel. Installatie Energieverbruik Hoeveelheid (per jaar) Emmerkettingbagger 295 kw 210,71 MWh Transportband 185 kw 132,14 MWh

63 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 63 IV. IV.1. ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Kleiontginning De ontginningsactiviteit van klei dateert van voor Het kleiontginningsgebied heeft een oppervlakte van ongeveer 56 ha waarvan circa 44 ha gelegen is in Kruibeke en circa 12 ha in Zwijndrecht. Het Fort van Kruibeke bevindt zich ten oosten van de groeve. Een deel van het Fort is door het ontginnen verdwenen. Het oudste deel van de groeve is hoofdzakelijk in Zwijndrecht gelegen. De ontginningsdiepte bedraagt ongeveer m vanop maaiveldniveau en gaat tot -24 m TAW. Het projectgebied van dit MER is gesitueerd op het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost-Vlaanderen). Het kleiontginningsgebied is in drie fasen opgedeeld (zie Figuur I-1): Kleiontginning fase 1 bestaat uit de reeds ontgonnen groeve en al deels opgevuld met baggerspecie en/of verontreinigde bodem. Kleiontginning fase 2 bestaat uit het momenteel in ontginning zijnde gebied. Kleiontginning fase 3 bestaat uit een toekomstige uitbreiding van het ontginningsgebied. Opmerking: voor de verdere toekomst (vanaf 2028) is er reeds een voorstel van ALBON voor de kleiontginning fase 4. De kleiwinning van fase 2 en 3 is stedenbouwkundig vergund voor het uitgraven en heraanvullen van een kleigroeve (vergunning van 1 september 2008). De kleiwinning van fase 2 werd op 22 november 1990 milieukundig vergund. Volgende beleidsbeslissingen en administratieve stappen vormen de voorgeschiedenis van de huidige ontginningsactiviteit: Tot 1964 werd de kleigroeve uitgebaat door de NV Steenbakkerijen van Burcht. In 1964 werd de groeve verkocht aan de cementfabriek NV Portland Cement Van Den Heuvel (VDH). Er werd een nieuwe fabriek voor geëxpandeerde kleikorrels gebouwd waar, tot vandaag, de welgekende bruine Argexkorrels geproduceerd worden. Op 21/09/1965 verkreeg de NV Portland Cement Van Den Heuvel een vergunning voor het exploiteren en uitbreiden van de kleiput van de steenbakkerij. Op 17/05/1965 werd via een KB de toestemming verkregen tot onteigening van bepaalde gebieden door de gemeente Kruibeke met als bestemming industrieterrein, dit met het oog op verdere ontginning. Op 10/04/1970 vond een grondruil plaats tussen het ministerie van Landsverdediging en de NV Portland Cement Van Den Heuvel. In 1975 werd het bedrijf overgenomen door het cementbedrijf CBR, met behoud van de firmanaam. Op 1/01/1979 werd de organisatie onafhankelijk (nv Sicalex).

64 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 64 In 1979 werd het gewestplan goedgekeurd: het ontginningsgebied in Oost- Vlaanderen wordt ingekleurd als industriegebied, in Antwerpen wordt het natuurgebied. Op 29/07/1988 wordt door middel van het BPA Sterhoek-Haaghoek (Kruibeke, Oost-Vlaanderen) het gebied verder gespecificeerd naar een zone met bestemming als buffergebied, een zone met bestemming als industriegebied en een zone met een bestemming als ontginningsgebied met nabestemming ruwe waterwinning en passieve recreatie. In 1989 smolt de NV Sicalex samen met NCGCP (Nouvelles Carrières de Grés, Calcaires et de Porphyres), waaruit de NV Gralex ontstond. Op 22/11/1990 werd via MV een ontginningsvergunning afgeleverd op naam van Gralex NV, Kruibeeksesteenweg, Zwijndrecht voor percelen te Kruibeke en Zwijndrecht. Op 10/06/1991 werd via MB een ontginningsvergunning bekomen op naam van Gralex NV, Woluwedal, Brussel met weigering van overdracht voor een aantal percelen te Kruibeke en Zwijndrecht. Op 20/12/1991 werd via MB een ontginningsvergunning bekomen op naam van Gralex NV met een aanpassing van de in vorig besluit geweigerde percelen. Op 25/09/1997 werd de bvba Sterhoek opgericht, specifiek voor het valoriseren, het gebruik, het dempen en/of aanvullen van de kleiontginningsputten. Op 15/12/1997 werd via een besluit van de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen de overname van de vergunde kleigroeve van NV Gralex door de bvba Argex geacteerd. Voor de provincie Oost- Vlaanderen gebeurde dit op 13/01/1998. Op 9/02/2000 wordt het BPA Kasteleynhoek (Zwijndrecht, provincie Antwerpen) goedgekeurd. Dit BPA legt de bestemming en nabestemming van het deel van de groeve op grondgebied van de gemeente Zwijndrecht vast als deels natuurgebied, deels ontginningsggebied met nabestemming natuurgebied in combinatie met waterberging en zachte vormen van recreatie en voor een deel industriegebied met buffer. Op 2/03/2000 werd door de provincie Antwerpen vergunning verleend aan de bvba Argex voor een uitbreiding van de groeve met 1,8 ha. Op 19/06/2003 werd een milieuvergunning verleend (provincie Oost- Vlaanderen) aan de bvba Argex voor de ontginning en opvulling van de groeve met niet verontreinigde bodem ( m³) volgens Vlaremrubriek 60. Op 11/02/2003 werd de wijziging van het BPA Sterhoek-Haaghoek van 29/07/1988 goedgekeurd. Een beperkt deel van de ontginningszone, aansluitend op Zwijndrecht, wijzigt inzake de nabestemming: ontginningsgebied met nabestemming natuurgebied in combinatie met ruwe waterwinning en passieve recreatie. In 2004 wijzigt de maatschappelijke naam in NV Argex.

65 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 65 Op 01/09/2008 wordt een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor het uitgraven en heraanvullen van een kleigroeve (fase 2 en 3 van de ontginning). Voor de kleiwinning van fase 2 is er een milieuvergunning van 22/11/1990. Op 19/06/2009 wordt het gewestelijk RUP afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen goedgekeurd. De groeve is gelegen binnen de afbakeningslijn van het stedelijk gebied, maar niet in een specifiek deelgebied. Op 20/07/2012 werd het GRUP Afbakening van de gebieden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Herstructurering kleigroeve Argex goedgekeurd door de Vlaamse Regering (nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein in Oost-Vlaanderen en natuur in Antwerpen). Een overzicht van de huidige vergunningssituatie is opgenomen in bijlage 2.

66 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 66 V. BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN De toetsing van dit project gebeurt op basis van verschillende alternatieven. V.1. Nulalternatief Het nulalternatief omschrijft de ontwikkelingen wanneer er geen enkele activiteit noch enig alternatief hiervoor wordt uitgevoerd. De algemene doelstelling kan door het nulalternatief nooit worden bereikt. De autonome ontwikkeling komt overeen met het verdwijnen van de huidige situatie wanneer geen MER wordt opgemaakt en geen verlenging van de bestaande milieuvergunning bekomen wordt. Het bestaande ontginningsgebied is echter bevestigd in het GRUP Herstructurering Kleigroeve Argex (2012), waardoor de bestemming eenduidig vastligt. Dit alternatief wordt niet onderzocht omwille van de doelstellingen van het project, nl. het voorzien van grondstof aan de naastgelegen fabriek (productie van geëxpandeerde kleikorrels). V.2. Locatiealternatieven Dit heeft uitsluitend betrekking op plaatsen waar de voorgestelde activiteit gerealiseerd kan worden. Zoals ook gesteld in het Richtlijnenboek Deel 2: Algemene methodologische aspecten is het uitwerken van locatiealternatieven vaak alleen mogelijk daar waar de overheid als initiatiefnemer optreedt. Voor privé-initiatieven is het moeilijk om met locatiealternatieven te werken, aangezien de activiteiten of het bedrijf van een privé-initiatiefnemer uitgebouwd worden op de gronden die hij reeds bezit of kan bekomen. Ook in onderhavig project is dit het geval. Voor de kleiwinning zijn locatiealternatieven niet relevant. De kleiwinning is immers reeds een heel eind gevorderd en de toekomstige ontginningen sluiten aan op de reeds ontgonnen put. De ontginning kan zich niet in een andere dan de voorziene richting uitbreiden. Aansluitend aan de groeve bevindt zich namelijk bebouwing en een militair domein met een historisch fort waarvan verdere aantasting niet wenselijk is. Een andere locatie voor de kleiontginning, niet aansluitend met de huidige groeve, is onlogisch gezien in de huidige situatie ter plaatse reeds de fabriek (naastliggend) voor de verwerking van klei en verschillende andere technische voorzieningen aanwezig zijn. De huidige en geplande kleiontginning kan overigens volgens het delfstoffenplan en andere juridische stappen als beslist beleid worden beschouwd. Ook het GRUP Herstructurering kleigroeve Argex (20/07/12) is onderdeel van beslist beleid voor wat betreft de nabestemmingsrealisatie na verondieping met bagger- en ruimingsspecie voor wat betreft ontginningsfases 1 tot 3. Daarom zullen geen locatiealternatieven onderzocht worden. Wat de mogelijke lagunering betreft voorziet het Ontwerp Sectoraal Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie de historische achterstand inzake het baggeren van de bevaarbare waterlopen en het ruimen van de onbevaarbare waterlopen weg te werken. Het plan behandelt de preventie- en

67 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 67 behandelingsmogelijkheden en de eindbestemming van bagger- en ruimingsspecie. Er wordt aangegeven dat de verwerking van bagger- en ruimingsspecie volgens de principes van de best beschikbare technieken dient te gebeuren. De lagunering zal gebeuren ca. onder maaiveldniveau (na afgraving van de deklagen), op nog onontgonnen delen van de groeve. Daarnaast is lagunering ook mogelijk in de groeve na de kleiontginning. Figuur V-1: Laguneringsgebied (gele contour), inclusief bufferzones

68 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 68 V.3. Uitvoeringsalternatieven Hier worden desgevallend methodologische of technische keuzes onderzocht. Het betreft een logisch en klassiek concept van kleiontginning waarop geen uitvoeringsalternatieven voor handen zijn en waarvan de algemene procestechnieken van toepassing zijn conform de BREF- en BBT-studies voor de ontginning van klei. Wat de lagunering betreft, kan gewerkt worden met klassieke laguneringsbekkens en/of geotubes. Wat de dijkhoogte rondom de lagunering betreft is het uitgangspunt dat er zal worden gelaguneerd ca. op maaiveldniveau. De mogelijkheid om eventueel te laguneren op de bodem van de groeve wordt niet langer weerhouden omdat dit niet combineerbaar is met de andere functies van ontginnen en opvullen, en een degelijke waterhuishouding in dat geval onmogelijk is. In principe zal rondom het laguneringsgebied een gronddam (dijk) van 4 m hoog worden aangelegd in een U-vorm. Naargelang de ontginning vordert wordt deze dijk stelselmatig terug verwijderd en zal een gepaste buffer voorzien worden in het kader van de ontginning (groenbuffer). Waar een gronddam (dijk) van 7 m hoog nodig is, vanuit het hinderaspect (geluid), zijn volgende negatieve effecten te verwachten: De lagunering van specie zal minder optimaal verlopen door extra ruimtebeslag van de bredere ringdijken. De aanleg van de dijk zal zorgen voor langdurige en intensieve operationele werkzaamheden met landschappelijk-visuele hinder en geluidshinder (dit is verder beschreven in de verschillende disciplines) als gevolg. Ook het wegnemen van de dijk bij de voortgang van de ontginning zal hinder veroorzaken dicht bij de aanwezige woningen. De gronden die werden aangevoerd voor het aanleggen van de dijk zullen terug moeten worden afgevoerd, wat de nodige mobiliteitshinder met zich mee zal brengen. Als uitvoeringsalternatieven kunnen hier dus worden beschouwd: de milderende maatregelen die mogelijk naar aanleiding van de milieueffectbeoordeling worden voorgesteld.

69 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 69 VI. VI.1. RELEVANTE GEGEVENS UIT VOORSTUDIES EN UIT VORIGE RAPPORTAGES EN UIT GOEDGEKEURDE RAPPORTEN DIE DAARUIT ZIJN VOORTGEKOMEN Project-MER Industriële kleiwinning te Zwijndrecht en Kruibeke In het kader van een vergunningsaanvraag voor de uitbating van de kleiwinning, werd in 1996 door ESHER een project-mer opgemaakt. Op het moment van de opmaak van het MER was reeds een oppervlakte van 18 ha ontgonnen binnen het als ontginningsgebied ingekleurde gebied. Om de bevoorrading van klei voor de productie van geëxpandeerde kleikorrels te verzekeren, werd een vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van de groeve in noordwestelijke en zuidelijke richting. Binnen het MER werden de effecten van de geplande kleiontginning bestudeerd van het gebied overeenkomend met de in het GRUP afgebakende ontginningszone. De meeste effecten situeren zich tijdens de ontginning op vlak van geluid door de baggermachines en de transportband en een tijdelijke verstoring van het landschap. Het project-mer werd goedgekeurd op 12 september Het werd in 2003 opnieuw gebruikt als ondersteuning bij een vergunningsaanvraag in het kader van de verdere kleiontginning. VI.2. Project-MER Speciebergingslocatie Argex te Kruibeke/Zwijndrecht In de periode werd door TECHNUM een project-mer opgemaakt dat de effecten onderzocht van het opvullen van de Argex-kleigroeve met 5 miljoen m³ niet-herbruikbare baggerspecie en niet herbruikbare uitgegraven bodem. De baggerspecie is afkomstig van onderhoudsbaggerwerken, uitgevoerd in het Scheldebekken. Naast baggerspecie wordt eveneens voorzien een beperkte hoeveelheid niet-gevaarlijke asbesthoudende bodem te bergen. Vooraleer de specie en uitgegraven bodem wordt geborgen, ondergaat hij een voorbehandeling. Deze voorbehandeling kan op een andere locatie (alternatief 1) of ter plaatse (alternatief 2) gebeuren. De effecten van deze beide alternatieven werden onderzocht in het project-mer. Ook wat betreft de nabestemming van het gebied werden twee alternatieven op hoofdlijnen onderzocht. Alternatief 3 bestaat uit het opvullen van de groeve met de realisatie van nabestemming natuurgebied in Zwijndrecht en KMO-zone in Kruibeke. Alternatief 4 vormt het opvullen van de groeve met realisatie van nabestemming natuurgebied in beide gebieden. In het project-mer is gebleken dat de aanleg en de opvulling van de kleigroeve met baggerspecie, uitgegraven bodem en niet-gevaarlijke asbesthoudende bodem een aantal tijdelijke negatieve effecten op het milieu kunnen veroorzaken.

70 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 70 Echter zijn er positieve effecten op lange termijn te verwachten na het herstel van het landschap en in het bijzonder het herstel van de structuur van het fort van Kruibeke. Ook de realisatie van de volledige en zelfs gedeeltelijke nabestemming als natuurgebied (provincie Antwerpen), volgend op de opvulling betekent een grotere meerwaarde voor natuur in vergelijking met de situatie waarbij de groeve na ontginning naar een grote diepe plas zou evolueren. VI.3. Plan-MER GRUP kleigroeve Argex In de periode werd door Waterwegen & Zeekanaal NV een plan- MER opgemaakt in functie van een bestemmingswijziging via een Gewestelijke Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP). Dit plan-mer voorziet in een volledige milieubeoordeling van zowel de verdere ontginning van de kleigroeve, de verondieping/opvulling ervan met bagger- en ruimingsspecie en niet herbruikbare uitgegraven bodem alsook van de realisatie van de nabestemming, in het bijzonder natuurgebied en gemengd regionaal bedrijventerrein. Het door Waterwegen en Zeekanaal NV beoogde project, namelijk het verondiepen van de kleigroeve teneinde de door de gemeente Zwijndrecht en Kruibeke gewenste nabestemming te realiseren, kon binnen het kader van de huidige bestemmingsplannen niet zomaar uitgevoerd worden. Om deze gewenste nabestemming te realiseren, drong een bestemmingswijziging zich op en diende een GRUP (zie VI.4) te worden opgemaakt, geflankeerd door een plan-mer. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van de gemeente Kruibeke voorziet een industriegebied na afloop van de verondieping; hiervoor dringt zich een bestemmingswijziging op. De gewenste nabestemming van de gemeente Zwijndrecht is deze voorzien in het geldende BPA en stemt overeen met de nabestemming voorzien in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, nl. natuurgebied. Om voor de gehele ontginnings- en verondiepingszone een coherent ruimtelijk kader te creëren dringt zich echter ook een bestemmingswijziging op het grondgebied van Zwijndrecht op. Het voorgenomen plan, het GRUP, is plan-mer-plichtig in het kader van het decreet van 27 april In het plan-mer wordt ingegaan op locatiealternatieven en functiealternatieven. Ook het nulalternatief wordt kort besproken. Inzake locatiealternatieven wordt verwezen naar eerdere studies en naar de verantwoording van het plan. Aanvullend op de ontwerptekst wordt bovendien gemotiveerd waarom bedrijvigheid als nabestemming op grondgebied van Zwijndrecht geen optie is. De kleiwinning is lopende, hiervoor zijn bijgevolg geen alternatieven relevant. Voor het bergingsproject worden twee functiealternatieven besproken: het verondiepen of niet verondiepen. Voor de nabestemming zijn twee alternatieven relevant: natuurontwikkeling en bedrijvigheid. In het MER worden twee alternatieven besproken: verondiepen en natuurontwikkeling op grondgebied Kruibeke en Zwijndrecht (alternatief 1) en verondiepen en bedrijvigheid op grondgebied van Kruibeke en natuurontwikkeling op grondgebied van Zwijndrecht (alternatief 2). Belangrijk hierbij is dat niet enkel gekeken wordt naar de

71 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 71 gemeentegrens (ruimtelijke ordening stopt niet bij gemeente- of provinciegrenzen) voor aandeel natuur/bedrijvigheid maar eerder vanuit een totaal kwaliteitsbeeld. Als conclusie stelt het plan-mer dat beide alternatieven aanvaardbaar zijn. Uiteraard dient bij alternatief 2 met een uitvoeriger pakket milderende maatregelen rekening gehouden te worden. Tenslotte wordt bij de alternatieven ingegaan op de Haagstraat (grens tussen fase 2 en 3 van het kleiontginningsgebied). Deze werd inmiddels gedeeltelijk afgeschaft. In het plan-mer werden twee scenario s onderzocht, nl. behoud of afschaffing. Behoud werd vanuit geen enkele discipline als strikt noodzakelijk beschouwd. Bij de afschaffing moest de bereikbaarheid van de landbouwpercelen gegarandeerd blijven en kan een omleiding of nieuwe verbinding noodzakelijk zijn. Indien voor alle bestudeerde effecten aan de geldende wettelijke normen en richtlijnen terzake wordt voldaan en de mildering en post-monitoring voorgesteld in het MER worden toegepast en opgevolgd, is het speciebergingsproject inclusief de realisatie van de nabestemming aanvaardbaar voor mens, natuur en milieu te noemen. De negatieve effecten ten gevolge van verondieping van de groeve en de realisatie van de nabestemming zullen na toepassing van de voorgestelde mildering en eventuele mildering na monitoring herleid kunnen worden tot voor het milieu aanvaardbare resteffecten. Het plan-mer werd goedgekeurd op 29 augustus VI.4. Het project-mer werd goedgekeurd op 20 februari GRUP Afbakening van de gebieden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Herstructurering Kleigroeve Argex Dit GRUP dient enerzijds de verdere uitbating van het ontginningsgebied en de herstructurering mogelijk te maken van de kleigroeve Argex in het bijzonder ten aanzien van opvulling met bagger- en ruimingsspecie en niet herbruikbare bodem met het oog op het realiseren van de eindtoestand. In het plan-mer (zie VI.3) werden hiervoor twee alternatieven onderzocht. De toenmalige juridische toestand (BPA Sterhoek- Haaghoek te Kruibeke en het BPA Kasteleynhoek te Zwijndrecht) laat de opvulling van de groeves niet toe. Voor het grondgebied Kruibeke wordt de nabestemming ruwe waterwinning gecombineerd met passieve recreatie als achterhaald beschouwd in relatie met de opties uit het gemeentelijk structuurplan en de ligging binnen de afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen. Voor het grondgebied van de gemeente Zwijndrecht is de nabestemming natuurgebied in combinatie met waterberging en drinkwatervoorziening en zachte vormen van recreatie (bv. wandelen) wel grotendeels in overeenstemming met de opties uit het gemeentelijk structuurplan maar is opvulling niet mogelijk. Het plan legt de daarvoor noodzakelijk bestemmingen en stedenbouwkundige voorschriften vast tot op perceelsniveau. Het plangebied van dit gewestelijk RUP beperkt zich tot het huidige ontginningsgebied volgens het BPA Sterhoek- Haaghoek en het gehele plangebied van BPA Kasteleynhoek. De afbakening van

72 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 72 het plangebied sluit voor wat de nabestemming betreft aan bij de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven zijn samengevat de volgende: 1. Gefaseerde ontginning van Boomse klei; 2. Gefaseerde opvulling/verondieping van de groeve door het bergen van specie; 3. Realisatie van de eindbestemming: natuurgebied en bedrijventerrein ; 4. Gefaseerde realisatie van de nabestemming: gemengd regionaal bedrijventerrein ; 5. Optimale ontsluiting van het te realiseren bedrijventerrein; 6. Afschaffing Haagstraat aanduiding gewenste ontsluiting langzaam verkeer. De Vlaamse Regering heeft dit GRUP op 20 juli 2012 definitief vastgesteld. VI.5. Project-MER Hervergunning van de productie-installatie van geëxpandeerde kleikorrels. In het kader van de hervergunning voor de uitbating van de productie-installatie van geëxpandeerde kleikorrels werd in 2013 door M-Tech een project-mer opgemaakt. Het project-mer werd goedgekeurd op 6 augustus In het project-mer is de verdere uitbating van het Argex-productiecentrum voor de aanmaak van geëxpandeerde kleikorrels op basis van Boomse klei voorzien. In het project-mer werden de volgende disciplines door erkende MERdeskundigen behandeld: - discipline lucht; - discipline geluid en trillingen; - discipline water; - discipline bodem; - discipline mens; - discipline fauna en flora. Uit deze bespreking per discipline is gebleken dat het project een aantal milieueffecten met zich meebrengt, welke een impact kunnen hebben op de kwaliteit van het leefmilieu. Deze effecten variëren naargelang de behandelde disciplines. In de discipline lucht werd op basis van emissieresultaten en modelmatige simulaties geoordeeld dat de impact van NO x, CO, HCl, HF, TOC, zware metalen en dioxines beperkt tot verwaarloosbaar is. Wel is er impact aanwezig op het vlak van SO x en zure depositie, en niet-geleide stofemissies en stofdepositie. Op het vlak van SO x wordt echter niet verwacht dat de bijdrage aanleiding geeft tot overschrijding van de VLAREM-grenswaarden. Vanuit het Richtlijnenboek Lucht is het nodig om aan te geven welke milderende maatregelen er mogelijk zijn (bijv. dispersie, compensatie). Door het saneringsplan wordt de stofproblematiek al aangepakt. In de discipline geluid en trillingen werd op basis van geluidsmetingen van zowel lange als korte duur op verschillende meetpunten een evaluatie gemaakt. Hieruit volgde een geluidsstudie. De beoordeling is met betrekking tot de bijdrage van

73 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 73 het geluid van het productiecentrum van Argex naar de omgeving toe het meest kritisch in de zone ten oosten van de inrichting, namelijk het gebied op meer dan 200 m van het industriegebied, namelijk het woongebied Polderstad. Sinds 2008 zijn er in het kader van een saneringsplan preventieve en beheersmatige maatregelen getroffen inzake geluidsemissies die er toe hebben bijgedragen dat de algemene geluidsproductie is gedaald. De verdere dagelijkse opvolging ervan op de werkvloer zal door het management gebeuren. Uit de discipline water blijkt dat er vanuit de lozing van huishoudelijk afvalwater slechts een verwaarloosbaar effect is op de kwaliteit, waterkwantiteit en structuurkenmerken van de ontvangende waterloop. Bedrijfsafvalwater wordt er niet geloosd (nullozerstatuut) zodat een toetsing aan lozingsvoorwaarden niet relevant is. De discipline bodem geeft aan dat de huidige situatie op het vlak van zowel potentiële bronnen van bodemverontreiniging op het terrein als potentiële verontreinigende stoffen niet verandert. De te verwachten effecten in de exploitatiefase zijn dan ook neutraal tot weinig significant negatief. De discipline mens heeft de mogelijke effecten op de mensen in de omgeving van het bedrijf bestudeerd, zowel op het vlak van mobiliteit als gezondheid. Er is geen noemenswaardige invloed op het verkeer tijdens de spitsuren, omdat het goederenvervoer eerder gespreid is over de dag. Het is aan te bevelen om de mogelijkheden te onderzoeken om het goederenvervoer nog meer te organiseren via de waterweg. Op het vlak van water-, bodem- en grondwaterverontreiniging is de impact op de mens verwaarloosbaar. Op het vlak van luchtverontreiniging is de impact van NO x, geleide stofemissies en dioxines eveneens verwaarloosbaar. Op het vlak van de emissie van SO x en diffuus stof is de impact op de mens matig negatief. Wat geluid betreft bestaan er nog enkele risicopunten en wordt de situatie daarom als licht negatief beoordeeld. Intussen werden wel reeds bijkomende maatregelen uitgevoerd op het vlak van stof en geluid. De discipline fauna en flora behandelt de relevante invloeden veroorzaakt door de geluidsemissies en de verzurende depositie, onder meer op de Speciale beschermingzones en de nabij gelegen natuurgebieden. Op de Speciale beschermingszones zijn geen betekenisvolle aantastingen van de natuurlijke kenmerken te verwachten, zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie. Met betrekking tot de andere natuurgebieden kan de verzurende depositie belangrijk zijn. In de discipline is dan ook aangegeven welke de effecten van milderende maatregelen, zoals schouwverhoging en natuurbeheer, kunnen zijn. Er treden geen rustverstorende effecten op.

74 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 74 VII. INGREEP-EFFECTSCHEMA Bij de bepaling van de te verwachten effecten worden de mogelijke ingrepen die aanleiding kunnen geven tot effecten in beschouwing genomen. Voor het beschouwde project kunnen de ingrepen, activiteiten globaal gezien, tijdens de exploitatiefase, als volgt onderverdeeld worden: Tabel VII-1: Overzicht van de relatie tussen ingreep/activiteit en de te verwachten effecten. Activiteit Lucht Water Bodem Geluid Landschap Mens Fauna & Flora Ontginnen van X X X X X X X klei Afvoer klei X X X Aanvoer te X X X laguneren bagger- en ruimingsspecie Lagunering X X X (X) (X) X (X) bagger- en ruimingsspecie Afvoer X X X gelaguneerde bagger- en ruimingsspecie Percolaatwater X X (X) lagunering Transport werknemers, contractanten, bezoekers X X X X X: er is mogelijk een significant effect (X): er is mogelijk een effect

75 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 75 VIII. METHODOLOGIE EFFECTVOORSPELLING EN EFFECTBEOORDELING Voor het project-mer is de vergunde situatie de referentiesituatie. De autonome ontwikkeling komt overeen met het verder bestaan van de vergunde situatie. In alle bestaande en in opbouw zijnde plannen (zie deel juridische en beleidsmatige randvoorwaarden) blijven de terreinen van Argex NV behouden met uitbreiding en bedoeld als industriegebied. Voor elk van de disciplines zal een specifieke methodologie gebruikt worden om de effecten van de bestaande situatie te beschrijven en te evalueren waarbij ook per discipline wordt aangegeven welk de huidige milieutoestand is. Ook voor de bepaling van de effecten van de toekomstige situatie wordt een specifieke methodologie per discipline gebruikt. De doelstelling van effectbeoordeling is de besluitvormer en de andere belanghebbenden objectief in te lichten over positieve en negatieve gevolgen voor het milieu met betrekking tot de voorgenomen activiteiten. Voor de beschrijving en de beoordeling van de milieueffecten wordt, na de beschrijving van de referentiesituatie van het studiegebied en toetsing van deze referentiesituatie aan de verschillende normen en kwaliteitsdoelstellingen (de gewenste toestand), de volgende methodologie toegepast: bepaling van de bijdrage van het project; beoordeling van het belang van de impact. Na de studie van de milieueffecten voor de referentiesituatie wordt voor de toekomstige situatie dezelfde methodologie toegepast, en, indien noodzakelijk, gevolgd door het formuleren van milderende maatregelen. Uiteraard wordt er steeds naar gestreefd om zoveel mogelijk gebruik te maken van kwantitatieve beoordelingswijzen. Vooral het ontbreken van betrouwbare basisgegevens is één van de belangrijkste factoren die het maken van een kwantitatieve effectvoorspelling bemoeilijkt. De effecten zullen beoordeeld worden naar omvang, significantie en - waar mogelijk - naar omkeerbaarheid. Wanneer significante negatieve effecten worden vastgesteld, dienen milderende maatregelen te worden voorgesteld om zo de negatieve milieueffecten van het project te vermijden, te beperken en indien mogelijk te verhelpen. Daar waar de methodologie van effectvoorspelling en beoordeling per discipline verschillend kan zijn, wordt de uiteindelijke effectbeoordeling van alle thema s samengebracht in een gestructureerd schema. De beoordeling wordt uitgedrukt aan de hand van een waarderingsschaal, waarbij de significantie, de omvang van het effect en het waardeoordeel worden uitgedrukt. Significantie van de ingreep beoordeelt het belang van het effect van de ingreep op het desbetreffende onderdeel.

76 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 76 De omvang van de effecten wordt vastgesteld en uitgedrukt in termen als groot, matig en gering. Het vaststellen van de omvang van de effecten gebeurt aan de hand van criteria beschreven in deel X, naargelang van de milieudiscipline waarop het effect van toepassing is: zowel op ruimtelijke schaal: Over welke oppervlakte gaat het effect? ; als tijdsschaal: Hoe lang duurt het effect?. Het waardeoordeel van het effect wordt door de termen positief en negatief uitgedrukt. Op basis van de evaluatie van de impact wordt een effectvoorspelling gaande van een score van -3 tot +3 ingevoerd of voorgesteld met plus- en/of mintekens. Tabel VIII-1: Waarderingsschaal Significantie van de ingreep Omvang van het effect Positief Waardeoordeel Negatief Significant Groot effect +++ of of 3 Significant Matig effect ++ of of 2 Significant Gering effect + of +1 - of 1 Niet significant Verwaarloosbaar effect / / De effecten worden met de andere woorden beoordeeld aan de hand van een 7- delige waarderingsschaal: zeer significant negatief; significant negatief; weinig significant negatief; verwaarloosbaar effect; weinig significant positief; significant positief; zeer significant positief.

77 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 77 IX. IX.1. IX.1.1. DISCIPLINE LUCHT Afbakening studiegebied Geografische afbakening Het studiegebied voor lucht wordt afgebakend tot die zone waarin de huidige en toekomstige emissies een aantoonbare invloed op de luchtkwaliteit hebben. Gezien de aard van de emissies (zie hierna) zal een eventuele invloed zich uitstrekken tot maximaal enkele kilometers. Een gebied van 2 km rondom het projectgebied wordt als studiegebied afgebakend. Het studiegebied wordt, gezien de emissies, mee bepaald door de uitlaatgassen en het opwaaiend stof bij de aan- en afvoer (via weg) en de effecten van uitlaatgassen, uitgebreid tot de belangrijkste aanvoerwegen. Gezien de impact langs deze wegen zich sterk ruimtelijk beperkt, wordt hierbij een zone afgebakend van enkele honderden meters afstand tot deze aanvoerwegen. IX.1.2. Inhoudelijke afbakening Het project kan voornamelijk emissies veroorzaken inzake stof (opwaaiend, opwervelend, wegwaaiend en neervallend stof). Het aandeel fijn stof in opwaaiend stof is doorgaans eerder beperkt. Verder zijn er emissies van verbrandingsgassen (uitlaatgassen) te beschouwen. Dit betreft niet-geleide afkomstig van uitlaatgassen van machines en afvoer. De voornaamste parameters welke dienen geëvalueerd te worden zijn dan ook: stof (opwaaiend, neervallend en zwevend stof, inclusief fijn en ultra fijn stof); verbrandingsgassen : stikstofoxiden (NOx), koolstofmonoxide (CO) en zwaveloxiden (SOx). Neervallend stof heeft normaal gezien geen tot weinig rechtstreekse invloed op de gezondheid, gezien dit omwille van de grootte van de deeltjes niet ingeademd wordt. Dit is dus eerder als hinderaspect te beoordelen. Voor de toekomstige situatie worden bijkomende effecten verwacht bij lagunering. Behoudens het aspect geur (bijv. gelinkt met de opslag en afvoer van percolaat), betreft dit dezelfde parameters als deze die van toepassing zijn bij de actuele situatie.

78 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 78 IX.2. IX.2.1. Methodologie Beschrijving De niet-geleide emissies zijn bepalend voor de impact. De activiteiten laten evenwel niet toe om een voldoende betrouwbare kwantitatieve inschatting uit te voeren. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van emissiefactoren om een indicatieve schatting van de stofemissies uit te voeren. Niettegenstaande er voor de beschouwde activiteiten geen emissiekengetallen beschikbaar zijn, wordt op basis van globale emissiekengetallen alsnog een inschatting gemaakt van de emissie van (fijn) stof. Op basis van de emissiefactoren voor weinig stuifgevoelige, bevochtigbare goederen (rekenmodel LNE) wordt voor de referentiesituatie de stofemissie (zeer ruw) geschat. Hierbij kan afgeleid worden dat de emissie aan fijn stof als beperkt kan aanzien worden. De totale stofemissie kan wel aanleiding geven tot een stofimpact, maar enkel in de onmiddellijke omgeving. Tabel IX-1: Ruw geschatte stofemissie te wijten aan lagunering opslag Emissiefactor TSP (ton TSP/ha) Emissiefactor PM10 (ton PM10/ha) Emissiefactor PM2.5 (ton PM2.5/ha) Andere - nauwelijks of niet stuifgevoelig: S5 en S4 (vochtig) 0,61 0,41 0,024 overslag Emissiefactor TSP (g TSP/ton doorzet) Emissiefactor PM10 (g PM10/ton doorzet) Emissiefactor PM2.5 (g PM2.5/ton doorzet) andere nauwelijks of niet stuifgevoelig: S5 en S4 (vochtig) - met intern transport 10 0,5 0,4 Mogelijks kan er ook een impact zijn van de emissies van de machines en het intern transport. De relatieve emissies (per eenheid brandstof) van motoren liggen aanzienlijk hoger dan deze van verwarmingsinstallaties. Om de emissies te berekenen, wordt rekening gehouden met enerzijds emissiefactoren en anderzijds met het gerapporteerde brandstofverbruik van de machines. Gezien de onzekerheid van de emissies wordt rekening gehouden met het gemiddelde van een aantal emissiefactoren.

79 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 79 Tabel IX-2: Gebruikte emissiefactoren voor berekening van emissies door machines (Bron: TNO-M & L. Klein et.al, 2012, emissies door mobiele bronnen in NL) 2010 Landbouwsector Bouwsector Industrie gemiddeld g/kg diesel g/kg diesel g/kg diesel g/kg diesel NO x CO 4,9 4,1 5,0 4,6 PM 10 1,5 1,2 1,1 1,3 CH 4 0,11 0,07 0,04 0,1 CO Bijkomend wordt ook rekening gehouden met literatuurgegevens die betrekking hebben op het in kaart brengen van de impact nabij laguneringen op basis van meetgegevens. Door het vrachtwagentransport wordt uiteraard ook een impact veroorzaakt. De transportroutes waarlangs de meest geconcentreerde trafiek van en naar de groeve plaatsvindt, loopt echter niet langsheen woonzones. In die zin is een gedetailleerde beoordeling minder relevant. Langsheen het betrokken wegsegment liggen een aantal afzonderlijke woningen (naast bedrijfsgebouwen). De impact van dit transport wordt berekend met het model CAR-Vlaanderen. IX.2.2. Impactbeoordeling en link met milderende maatregelen Voor de beoordeling wordt de impact van het bedrijf in eerste instantie afgetoetst t.o.v. het juridisch kader. Voor die parameters waarvoor geen juridische randvoorwaarden vastliggen wordt gebruik gemaakt van beleidsmatige voorwaarden om de impact te kunnen kaderen. Dit kader wordt in bijlage 3.1 opgenomen. Voor de kwantitatief te beoordelen impact op de luchtkwaliteit (immissies) wordt gebruik gemaakt van het hierna vermelde beoordelingskader, overgenomen uit het in 2012 herziene Richtlijnenboek Lucht. De luchtkwaliteitsdoelstellingen, waaraan de bijdragen getoetst worden, betreffen in eerste instantie Europese doelstellingen welke in de Vlaamse wetgeving geïntegreerd zijn of dienen geïntegreerd te worden, aangevuld met specifieke Vlaamse doelstellingen. Voor die parameters waarvoor geen wettelijk kader vastligt, worden op basis van beleidsgerichte of internationaal gehanteerde doelstellingen toetsingswaarden vooropgesteld.

80 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 80 Tabel IX-3: Beoordelingskader impact op jaargemiddelde luchtkwaliteit, score toegekend in functie van berekende bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen (voor elke component afzonderlijk beoordeeld) Significantiekader Op basis van gemiddelde berekende immissiebijdrage en/of aantal overschrijdingen : X > 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen = beperkte bijdrage X > 3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen = belangrijke bijdrage X > 10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde of toegelaten aantal overschrijdingen = zeer belangrijke bijdrage De link met de milderende maatregelen is hierbij eveneens van belang (zie onder). Opmerking voor stationaire bronnen : voor PM 10 wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 μg/m 3 (Celis et al. 2009). Voor PM 10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens significantiekader Bij dit louter kwantitatief beoordelingskader, waarbij de berekende jaargemiddelde bijdragen gerelateerd worden aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen kan er geen rekening gehouden worden met aanwezige bewoning, de relevantie van het gebied waarin deze hoogste bijdragen voorkomen, aanwezigheid van gevoelige bevolkingsgroepen,. Voor deze impactbepaling dient verwezen te worden naar de discipline Mens. Aan dit beoordelingskader is tevens een link gekoppeld met milderende maatregelen: Link milderende maatregelen Jaargemiddelde: Voor een score van -1 geldt (beperkte bijdrage) : onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de milieukwaliteitsnorm in referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is (link met milieugebruiksruimte). Score -2 : belangrijke bijdrage, milderende maatregelen moeten gezocht worden in het MER met zicht op implementatie ervan op korte termijn. Score -3 : zeer belangrijke bijdrage, milderende maatregelen zijn essentieel. Er wordt altijd verwacht dat het effect van de milderende maatregelen doorgerekend wordt en opnieuw getoetst.

81 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 81 Voor de beoordeling van de hogere percentielwaarden wordt een ander kader toegepast. Tabel IX-4: Globaal kwalitatief toetsingskader impactbeoordeling luchtkwaliteit Score Omschrijving +3 Significant positief effect Zeer belangrijke positieve impact +2 Matig significant positief effect Belangrijke positieve impact +1 Gering significant positief effect Beperkte positieve impact 0 Geen aantoonbaar effect - 1 Gering significant negatief effect Beperkte negatieve impact - 2 Matig significant negatief effect Belangrijke negatieve impact - 3 Significant negatief effect Zeer belangrijke negatieve impact Voor de eventuele geurimpact wordt een afzonderlijk toetsingskader gehanteerd. Bij het vastleggen van het beoordelingskader van de geur afkomstig van de WZI wordt gerefereerd naar het nieuwe Richtlijnenboek Lucht (dd. 2012). In dit kader wordt rekening gehouden met het Vlaamse Geurbeleidsplan. Om een beter onderscheidend effect te kunnen vastleggen wordt tussen het nuleffectniveau (richtwaarde) en de voorgestelde grenswaarden nog een bijkomend tussenliggend beoordelingsniveau gehanteerd.

82 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 82 Figuur IX-1: Beoordelingskader voor zeer onaangename geuren in functie van geurgevoeligheid van de beoordelingsplaatsen Tabel IX-5: Toetsingskader voor geur, waarden uitgedrukt in se/m³ als 98Pwaarde (equivalente geureenheden zoals afgeleid uit geurdrempelwaarde) Berekende hoogste bijdrage bijdrage < richtwaarde (nuleffectniveau) Hoog geurgevoelige bestemming (woongebied) Matig geurgevoelige bestemming Laag geurgevoelige bestemming (bedrijventerrein) Beoordeling bijdrage t.o.v. luchtkwaliteitsdoelstellingen < 0,5 < 2,0 < 3,0 0 richtwaarde < bijdrage < -tussenliggende beoordelingswaarde Tussen 0,5 en 1,5 Tussen 2,0 en 3,5 Tussen 3,0 en 7,5-1 Tussenliggende beoordelingswaarde < bijdrage < grenswaarde (ernstig hinderniveau) Tussen 1,5 en 2,0 Tussen 3,5 en 5,0 Tussen 7,5 en 10-2 Bijdrage > grenswaarde (ernstig hinderniveau) > 2,0 > 5,0 > 10,0-3 Uiteindelijk worden de impactscores vertaald naar een globale impactscore. Dit wordt op basis van een expertenoordeel uitgevoerd waarbij wel rekening gehouden kan worden met bijkomende elementen zoals de relevantie van het gebied dat beïnvloed wordt (qua grootte, aanwezigheid van bewoning, ).

83 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 83 IX.3. IX.3.1. IX Beschrijving van de referentiesituatie Luchtkwaliteit in het studiegebied Immissiemetingen uitgevoerd door VMM De bestaande kwaliteit van de omgevingslucht wordt door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) via verschillende meetposten, verspreid opgesteld in Vlaanderen, gemeten. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de algemene luchtkwaliteit die bepaald wordt door de klassieke polluenten zoals SO 2, NO x, CO, PM 10 en ozon en de meer specifieke luchtkwaliteit bepaald door polluenten zoals benzeen, PAK s en zware metalen. Er zijn evenwel geen meetgegevens van het projectgebied zelf gekend. Ook m.b.t. de meest relevante parameter, i.c. neervallend stof, zijn geen meetwaarden van VMM beschikbaar. Teneinde alsnog de plaatselijke luchtkwaliteit indicatief te kunnen omschrijven wordt hierna een overzicht gegeven van de meetgegevens zoals geregistreerd ter hoogte van meetstations gelegen nabij het studiegebied (zie Figuur IX-2). De meetwaarden van de meetstations zijn enkel representatief voor een beperkt gebied in hun omgeving, zeker indien er relevante bronnen in hun omgeving zijn. Verkeer is hierbij een zeer relevante factor. De hierna vermelde waarden dienen dan ook louter als indicatieve waarden aanzien te worden voor de luchtkwaliteit in het projectgebied. ARGEX NV Figuur IX-2: VMM-meetstations in en nabij het studiegebied

84 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 84 Tabel IX-6: Omschrijving VMM-meetstations nabij het studiegebied Nummer Code Omschrijving Contaminanten Lambertcoördinaten x/y in km 1 42R815 Zwijndrecht, Laarstraat SO 2, PM ; AL01 Antwerpen, Scheldedijk LO PM ; R821 Beveren, Donkvijverstraat NO, NO 2, SO ; ZD01 Zwijndrecht, Binnenplein PM ; In onderstaande tabel wordt in verschillende deeltabellen een overzicht gegeven van de meest recente meetwaarden van VMM. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat gegevens gebaseerd op één specifiek jaar in feite niet altijd kunnen aanzien worden als representatief voor de huidige luchtkwaliteit, gezien er op jaarbasis nog grote schommelingen optreden louter omwille van wisselende meteo-omstandigheden. Zo kan opgemerkt worden dat voor bepaalde parameters, en dan vnl. inzake fijn stof (PM 10 ) de weersomstandigheden een zeer grote invloed op de luchtkwaliteit kunnen hebben. Zo worden langdurige droogteperiodes, zoals ook in 2003 voorkwamen, gekenmerkt door sterk verhoogde PM 10 -waarden daarentegen werd globaal gekenmerkt door lage fijn stofconcentraties. Tabel IX-7: Dag- en jaargemiddelde immissiemeetwaarden fijn stof ( ) en grenswaarden fijn stof (PM 10 ) (bron: jaarrapporten VMM) 2011 Waarden in Maximale 90 P Jaargemiddelde µg/m³ dagwaarde 42R AL EU grenswaarde 50 (vanaf 1/1/2005) 1 40 (vanaf 1/1/2005) 2

85 MER 2013 Argex NV Groeve pagina Waarden in Maximale 90 P Jaargemiddelde µg/m³ dagwaarde 42R AL EU grenswaarde 50 (vanaf 1/1/2005) 1 40 (vanaf 1/1/2005) Waarden in Maximale 90 P Jaargemiddelde µg/m³ dagwaarde 42R AL EU grenswaarde 50 (vanaf 1/1/2005) 1 40 (vanaf 1/1/2005) 2 1 : er worden 35 overschrijdingen per kalenderjaar toegestaan (een P90 waarde boven de vermelde grenswaarde resulteert in meer dan 35 overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde) 2 : voor 2010 geldt momenteel een richtwaarde van 20 µg/m³ ; deze waarde wordt momenteel wel herzien op EU niveau en zou volgens een ontwerp richtlijn niet meer als dusdanig beschouwd worden ( Aminabel, I. Overmeer, 2005); bedoeling zou zijn om i.p.v. een aangescherpte PM 10-grenswaarde een kwaliteitsdoelstelling voor de fijnste stoffractie (bvb PM 2,5) in te voeren, gezien deze relevanter zou zijn ten aanzien van gezondheidseffecten Tabel IX-8: Overzicht van het aantal gemeten overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde (bron: website VMM) stacode gemeente R815 Zwijndrecht AL01 Antwerpen- Linkeroever 40ZD01 Zwijndrecht (Admin. Centrum) NA NA De jaargemiddelde concentratie van de 2 meest nabij gelegen meetstations voldoet de laatste jaren aan de doelstelling zoals van toepassing vanaf 1/1/2005 (zie Tabel IX-8). Ten aanzien van de daggemiddelde doelstelling wordt eveneens voldaan, behoudens een zeer aanzienlijke overschrijding in 2011 voor het meetstation Zwijndrecht. Hieruit kan afgeleid worden dat de meetwaarden van het meetstation te Zwijndrecht (station Laarstraat), dat relatief dicht bij de E17 gelegen is, zeker niet representatief kan zijn voor het volledige studiegebied. Dit studiegebied is dermate groot dat in functie van de lokale bronnen er aanzienlijke variaties inzake PM 10 (en bijgevolg ook PM 2,5 ) mogen verwacht worden.

86 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 86 De fluctuatie qua aantal overschrijdingen illustreert ook duidelijk het effect van de meteo. M.b.t. PM 2,5 zijn weinig meetwaarden voor het studiegebied bekend. Globaal gezien bedraagt het PM 2,5- gehalte zowat 60 à 70 % van het PM 10 -gehalte. Bij het hanteren van deze verhouding worden jaargemiddelde concentraties van 16 à 23 µg/m³ bekomen. Deze waarden voldoen aan de toekomstige grenswaarden welke op 1/1/2015 van kracht worden. Behoudens de meetwaarden t.h.v. de VMM-meetstations (welke in feite enkel representatief zijn voor een klein gebied rondom de meetpost, voor het desbetreffende jaar), kan ook verwezen worden naar gemodelleerde waarden voor het studiegebied. Uitgaande van VMM-modelleringen (meerjaarsgemiddelde voor rasters van 4 x 4 km gelegen rond het projectgebied), varieert het aantal berekende overschrijdingen in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied, naargelang het raster waarin het gebied ligt, tussen 19 en 31. Het studiegebied zou globaal gezien volgens deze berekeningen dan ook aan de doelstellingen inzake PM 10 voldoen. Dit sluit echter niet uit dat in de omgeving van relevante lokale bronnen, of in jaren die gekenmerkt worden door slechte dispersie-omstandigheden, er wel een te groot aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM 10 -doelstelling kan optreden. Aan de jaargemiddelde grenswaarde wordt globaal gezien wel ruimschoots voldaan. Zelfs nabij belangrijke bronnen in het studiegebied wordt niet verwacht dat er een overschrijding van de grenswaarde zou optreden. Tabel IX-9: door VMM berekende meerjaarse luchtkwaliteit (bron website VMM) Totale index (gemiddelde ) X Y PM10 Jaargem. Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO2 Jaargem Inzake NO 2 wordt een zeer sterke ruimtelijke variatie berekend. De grootste NO 2 - belasting situeert zich in het oostelijk tot noordoostelijk deel van het studiegebied. Verkeer is hierbij een zeer belangrijke bron. Uitgaande van de gerapporteerde jaargemiddelde concentraties kan met de empirische TNO-formules (zoals opgenomen in het model CAR-Vlaanderen) eveneens afgeleid worden dat er globaal geen overschrijdingen te verwachten zijn van de uurgemiddelde grenswaarde inzake NO 2. In de periode worden ter hoogte van de meetstations 42R821 en 815 geen overschrijdingen vastgesteld van de grens- of richtwaarden. Met betrekking tot NO 2 kan wel gesteld worden dat deze in nog grotere mate beïnvloed wordt door wegverkeer in vergelijking met fijn stof. Vooral het meetstation 42R815 wordt sterk door verkeer beïnvloed. Lokaal kunnen er in het studiegebied wel zeer sterk verhoogde waarden optreden vlakbij relevante bronnen (bijv. E17). De grootste schommelingen worden vastgesteld ten aanzien van het maximaal uurgemiddelde, gezien deze waarde

87 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 87 het sterkst beïnvloed wordt door de meteo-omstandigheden en de ogenblikkelijke emissies. De maximale gemeten uurgemiddelde immissiewaarden voldoen eveneens aan de grenswaarden. Tabel IX-10: NO 2 -grenswaarden (van toepassing op 1/1/2005) en meetwaarden NO 2 /NO X -immissie ( ) Waarden in µg/m³ Hoogste gemeten uurgemiddelde NO 2 99-P waarde Gemiddelde NO 2 Jaargemiddelde NO X 42R R R R R R EU grenswaarde ³ 42 EU grenswaarde (bescherming bevolking) vanaf 1/1/ ²,³, 40 1,5 EU-grenswaarde (bescherming vegetatie) : dit betreft in feite achtergrondconcentratieniveau voldoende ver verwijderd van agglomeraties, snelwegen, industrieterreinen, ; door VMM wordt hiervoor aangenomen dat in Vlaanderen geen gebieden in aanmerking komen; 2 : grenswaarden welke van toepassing worden vanaf 1/1/2010; de huidige grenswaarden nemen hierbij jaar na jaar af om tegen 1/1/2010 de vermelde grenswaarden te bereiken; 3 : waarde mag per kalenderjaar maximaal 18 keer overschreden worden; 4 : 98P van de over een kalenderjaar gemeten (half)uurwaarden; 5 : zie ook eerdere opmerking m.b.t. uitstel voor Antwerpse Haven en agglomeratie. Ten aanzien van SO 2 worden evenmin overschrijdingen gemeten. Sedert 2009 wordt t.h.v. de meetstations wel een aanzienlijke daling van de SO 2 - concentraties vastgesteld.

88 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 88 Tabel IX-11: Grenswaarden (vanaf 1/1/2005 en resultaten van SO 2 -immissies) Waarden in µg/m³ Individueel uurgemiddelde (hoogste gemeten halfuurwaarde) Jaargemiddelde Individueel daggemiddelde (hoogste gemeten waarden) 42R R R R R R EU grenswaarde 350 (als uurgemiddelde) WGO doelstelling (50) 4 125/50/25 1: per kalenderjaar 24 overschrijdingen toegelaten 2: per kalenderjaar 3 overschrijdingen toegelaten 3: grenswaarden vanaf 1/1/2005 4: deze WGO-doelstelling werd sedert de update van 2005 vervangen door daggemiddelde doelstellingen; de zgn. interim target-1 waarde van 125 µg/m³ komt overeen met de actuele Europese grenswaarde Er zijn geen meetgegevens van de totale verzurende depositie beschikbaar voor het studiegebied. Als indicatief voor het studiegebied worden de door VMM gemodelleerde gemiddelde depositiewaarden voor de gemeenten besproken. De zure depositie is niet alleen functie van de concentratie in de lucht van een aantal polluenten maar ook van de aard van het depositieoppervlak/vegetatie. Zo is de verzurende depositie hoger bij naaldbossen dan bij loofbossen. Bij grasland ligt de verzurende depositie het laagst. Op basis van modellering worden door de VMM voor het studiegebied in de omgeving van Argex volgende deposities berekend. Tabel IX-12: Berekende verzurende depositie (in Zeq/ha.jaar) (VMM, 2009; Zure regen in Vlaanderen. Depositiemeetnet verzuring 2007). Zure depositie SO 2 NO X NH 3 Totale depositie Zwijndrecht Kruibeke

89 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 89 Uit de gegevens blijkt dat de waarden zich situeren op het niveau dat aanzienlijk hoger is dan de doelstelling 2010 (2770 Zeq/ha.jaar). De lange termijndoelstelling 2030 wordt in zeer sterke mate overschreden (factor 3 en meer). De belangrijkste bronnen voor deze zure deposities zijn de emissies afkomstig van verkeer, industrie en gebouwverwarming. Lokaal kan ook veeteelt een zeer grote invloed hebben op de zure depositie omwille van aanzienlijke ammoniakemissies. De impact van verkeer zal zich in veel grotere mate voordoen in de onmiddellijke nabijheid van de bronnen gezien de beperkte emissiehoogte, daar waar de impact van industriële bronnen over een veel groter gebied kan uitgespreid worden, en bijgevolg lagere relatieve bijdragen kunnen veroorzaken, in de mate dat de schouwhoogten voor een voldoende dispersie zorgen. Impact van veeteelt doet zich ook in de onmiddellijke omgeving van de emissies voor, omwille van o.a. de lage emissiehoogte. Voor de andere parameters waarvoor Vlaamse of Europese luchtkwaliteitsdoelstellingen gelden, kan men stellen dat enkel nog ten aanzien van ozon er overschrijdingen in het studiegebied te verwachten zijn. Dit is trouwens voor gans Vlaanderen het geval. IX.3.2. Stofdepositiemetingen Zowel door het bedrijf zelf als door externe labo s werden de afgelopen jaren stofdepositiemetingen uitgevoerd in het studiegebied. De stofdepositiemetingen nabij de kleiverwerking wijzen op een belangrijke depositie. Hierbij kunnen lokaal overschrijdingen voorkomen van grens- en richtwaarden. De meetwaarden worden vnl. beïnvloed door de activiteiten van de kleiverwerking en van omliggende bedrijven met relevante stofemissies. Er zijn evenwel geen meetlocaties gesitueerd buiten de terreinen van Argex nv die de effecten van de groeve in kaart brengen. Er zal dan ook niet verder in detail ingegaan worden op de meetwaarden. IX Conclusies met betrekking tot de huidige luchtkwaliteit in het studiegebied Ten aanzien van de gemiddelde immissieconcentraties van de beschouwde parameters kunnen volgende conclusies geformuleerd worden: overschrijdingen van doelstellingen inzake stofdepositie treden waarschijnlijk op in de onmiddellijke omgeving van de industriële bronnen met beduidende (grof) stof emissies; optreden van periodieke overschrijdingen voor ozon (zoals overigens in geheel Vlaanderen); periodieke overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde inzake fijn stof. Dergelijke overschrijdingen treden in gans Vlaanderen op. Het aantal overschrijdingen hangt niet enkel af van de impact van lokale bronnen maar wordt ook sterk beïnvloed door de achtergrondconcentraties. Hierbij speelt de meteo een zeer belangrijke rol.er dient rekening gehouden te worden met de kans op het optreden

90 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 90 van een te groot aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde PM 10, zeker in jaren met slechte meteo-dispersie omstandigheden. inzake PM 2, 5 kan aangenomen worden dat, behoudens in de onmiddellijke omgeving van relevante bronnen, er voldaan wordt aan de toekomstige grenswaarde; de NO 2 -concentraties zijn voor een groot deel van het studiegebied lager dan de huidige en de toekomstige jaargemiddelde grenswaarde; met betrekking tot NO 2 wordt algemeen aangenomen dat naast een invloed van aangevoerde NO 2 de plaatselijke emissies een grotere invloed hebben op de plaatselijke luchtkwaliteit in vergelijking met fijn stof. Overschrijdingen vlakbij zeer drukke wegen kunnen niet uitgesloten worden; er worden geen overschrijdingen inzake SO 2 verwacht; ook voor de andere parameters zoals PAK s en CO worden evenmin overschrijdingen verwacht; m.b.t. zure depositie worden in het studiegebied zowel de korte als de lange termijn beleidsdoelstellingen overschreden. IX.3.3. Relevante emissiebronnen in de omgeving Relevante bronnen die mee de luchtkwaliteit in het studiegebied mee bepalen zijn: plaatselijke industriële emissies, waarvan een aantal bronnen kenmerkend zijn (omwille van de activiteiten) van stofemissies; verkeer, met aanzienlijke impact langsheen de belangrijkste wegen in het studiegebied (vnl. langsheen E17); landbouwemissies (kunnen aanzienlijke (fijn) stofemissies veroorzaken); emissies te wijten aan gebouwverwarming (zowel door huishoudens als door bedrijven); door de relatief verspreide ligging in het studiegebied van de kleine individuele bronnen wordt een dermate dispersie verwacht dat deze emissies nauwelijks als mee bepalend voor de plaatselijke luchtkwaliteit kunnen beschouwd worden. In het kader van deze studie wordt een meer gedetailleerd uitwerken van deze paragraaf minder relevant geacht. IX.4. Beoordeling van de actuele situatie Gezien de kleiwinning betrekking heeft op een relatief vochtige fractie en het gewonnen materiaal per transportband naar de verwerkingseenheid vervoerd wordt, kan gesteld worden dat deze activiteiten nauwelijks of geen impact zullen hebben buiten de perceelsgrenzen. Op basis van de inzet van de machines en het brandstofverbruik worden de nietgeleide verbrandingsemissies indicatief geschat.

91 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 91 Op de site wordt jaarlijks kg diesel verbruikt. Rekening houdend met emissiefactoren wordt de emissie van verbrandingsparameters geschat. Tabel IX-13: geschatte emissies verbrandingsparameters per jaar door brandstofverbruik van machines. Parameter Eenheid Emissie in ton/jaar NO x Ton/jaar 1,1 CO Ton/jaar 0,2 PM 10 Ton/jaar 0,1 CH 4 Ton/jaar 0,004 CO 2 Ton/jaar 158 De emissies van de machines kunnen dan ook als beperkt aanzien worden. Uitgaande van de activiteiten op de groeve kan gesteld worden dat de emissies die aanleiding kunnen geven tot een impact op de omgeving (buiten de perceelsgrenzen) als beperkt tot zeer beperkt kunnen ingeschat worden. Van en naar de groeve is er nauwelijks rijdend transport (klei wordt met transportband afgevoerd), zodat ook op dit punt nauwelijks emissies verwacht worden. IX.4.1. Impact Gezien de beperkte emissies en de grootte van het terrein waarover de verbrandingsemissies verspreid worden, kan men stellen dat de impact t.h.v. de perceelsgrenzen hooguit als verwaarloosbaar/beperkt kan beschouwd worden. IX.4.2. Samenvatting De impact van de groeve op de luchtkwaliteit in de omgeving wordt als beperkt ingeschat.

92 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 92 IX.5. IX.5.1. Beschrijving van de toekomstige situatie Emissies en impact in aanlegfase In de geplande situatie worden een aantal werken voorzien, voorafgaand aan de exploitatiefase. De hierna opgenomen werken kunnen hierbij leiden tot enerzijds emissies van verbrandingsgassen (machines en werftransport) en anderzijds emissies van op- en wegwaaiend stof. De emissies die hiermee gepaard gaan wijken niet af van deze van andere bouwactiviteiten. Als belangrijkste deelingrepen met impact op emissies/luchtkwaliteit, kunnen vermeld worden: Aanleg nieuwe werfwegen (verhardingen?) tussen en rond laguneringsvelden; Verwijderen en afvoer deklaag; Aanleg nieuwe laguneringsvelden(dijken). M.b.t. de afvoer van de deklaag (éénmalige activiteit) wordt het aantal transporten op geschat. Uitgemiddeld over één jaar komt dit overeen met 14 vrachtwagenbewegingen per dag (wordt op deze wijze berekend gezien deze waarde als inputwaarde voor een impactberekening met CAR-Vlaanderen zou kunnen gebruikt worden). Uitgemiddeld op jaarbasis wordt hiervan dan ook nauwelijks of geen effect verwacht (aantoonbare effecten zijn er enkel bij een aanzienlijk groter aantal bewegingen per dag).het (jaar)gemiddeld optreden van zeer beperkte effecten betekent uiteraard niet dat op dagen met meer transportbewegingen er toch effecten kunnen optreden. Bij effectieve afvoer van de deklaag (3 fasen van 14 dagen) dient rekening gehouden te worden met zowat 126 bewegingen per dag. Op die specifieke dagen wordt wel een negatieve impact verwacht in de onmiddellijke omgeving van de transportweg. De effecten kunnen echter niet kwantitatief beoordeeld worden. Deze hangen ook sterk af van de meteo op dat ogenblik. De grootte van de emissies en de verspreiding ervan in het studiegebied worden door een groot aantal parameters beïnvloed (windsnelheid, weersomstandigheden, werkwijze, snelheid van voertuigen, ). Gezien deze invloedsfactoren steeds veranderen, geen lineaire impact hebben (de impact van bepaalde factoren fluctueert zelfs met de derde macht van de wijziging van de factor) en niet nauwkeurig kunnen worden ingeschat, en gezien de mate van verandering moeilijk te berekenen valt, kan geen voldoende nauwkeurig geachte schatting van de emissies/deposities berekend worden. Een eenduidige impactberekening kan dan ook niet uitgevoerd worden, temeer daar de in de literatuur beschikbare emissiekengetallen dermate uiteenlopen dat hierbij geen eenduidige conclusie kan worden geformuleerd. Gezien de probleemstelling inzake stofemissies en mogelijke stofhinder, en het feit dat de emissies zo sterk mogelijk dienen beperkt te worden, dient ten aanzien van deze fase de nadruk dan ook gelegd te worden op de maatregelen die tijdens de aanlegfase kunnen toegepast worden (kader van goed vakmanschap) waardoor de impact geminimaliseerd wordt.

93 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 93 Enkele factoren die het onmogelijk maken om voldoende betrouwbare niet geleide emissies te berekenen, worden hierna beknopt besproken: Impact van de windsnelheid: De mate waarin opwaaiend stof optreedt, neemt kwadratisch tot met een derde macht toe met toenemende windsnelheid. Zo veroorzaakt een windsnelheid van b.v. 10 m/s (36 km/uur) reeds een onzekerheidsfactor 10. Het rekenen met een gemiddelde windsnelheid heeft ook weinig zin gezien deze relatie. Negatieve aspecten ten aanzien van blootstelling aan de verhoogde concentraties in de omgevingslucht zullen zich meestal voordoen bij het optreden van piekbelastingen. Deze zullen waarschijnlijk dikwijls gerelateerd kunnen worden met hoge windsnelheden, waardoor de onzekerheidsmarge nog beduidend toeneemt; Impact deeltjesgrootte: De mate waarin stof kan wegwaaien, al of niet snel sedimenteert of als zwevend stof over relatief grote afstanden kan worden getransporteerd, is in sterke mate afhankelijk van de deeltjesgrootte; Impact van het vochtgehalte: Het vochtgehalte heeft uiteraard een belangrijke impact. Het aaneenklitten van deeltjes zorgt voor een hogere weerstand tegen verstuiven of het sneller sedimenteren wanneer de deeltjes door bepaalde activiteiten in de lucht terechtkomen; Niet-homogeniteit / ongekende samenstelling: Gezien het niet homogeen karakter van de verschillende fracties is een eventuele inschatting van de emissie gevolgd door dispersie en sedimentatie zeer onbetrouwbaar; Toepassing goed vakmanschap: De manier waarop de werken uitgevoerd worden heeft een zeer belangrijke invloed op de emissies. Gezien de moeilijkheid om voldoende nauwkeurige kwantitatieve gegevens inzake emissies te berekenen in deze fase wordt dan ook vnl. aandacht besteed aan mogelijke milderende maatregelen teneinde potentiële hinder te beperken. De emissies tijdens deze fase kunnen geminimaliseerd worden door: Toepassen van goed vakmanschap; Reinigen van de bestaande verharde wegen indien ze vervuild zijn; Beperken van de snelheid van transport; Desgevallend bevochtigen tijdens droge en winderige perioden; Inzetten van machines die voldoen aan de meest recente normen inzake emissies. Samenvattend kan gesteld worden dat de impact tijdens de aanlegfase t.h.v. de omliggende bewoning verwaarloosbaar zal zijn (gezien de afstand tot het projectgebied en gezien de beperkte geschatte emissies).

94 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 94 IX.5.2. IX Emissies en impact tijdens de exploitatiefase Groeve De impact te wijten aan het verder zetten van deze activiteiten wijkt niet af ten opzichte van de actuele impact. Enkel qua locatie waar de emissies optreden dient met een verschuiving rekening gehouden te worden. Voor de beoordeling van de impact van deze activiteiten kan dan ook verwezen worden naar de bespreking van de actuele impact. Als beoordeling van de impact van de groeve kan een score van 0 à -1 voorop gesteld worden. IX Lagunering In onderstaande tabel wordt opgave gedaan van mogelijke bronnen van het bedrijf. Tabel IX-14: Overzicht van aanwezige en toekomstige bronnen en mogelijke geëmitteerde stoffen Bron Aard van de emissies Te beschouwen parameters Inzet machines/intern transport TOP Lagunering Diffuse emissies uitlaatgassen, opwaaiend stof, Diffuse emissies uitlaatgassen Opwaaiend stof, Diffuse emissies uitlaatgassen Diffuse emissies bij omzetten, breken korstvorming,. NOx, SOx, CO, (ultra) fijn stof,. stof NOx, SOx, CO, (ultra) fijn stof,. stof NOx, SOx, CO, (ultra) fijn stof,. stof Percolaatwater Diffuse emissies geur De emissies van verbrandingsgassen door machines kunnen in een eerste benadering als verwaarloosbaar aanzien worden ten opzichte van de normale verkeers- en verwarmingsemissies in het studiegebied. Bijkomend kan nog vermeld worden dat bij implementatie van (toekomstige) Europese regelgeving ten aanzien van emissies door niet voor de weg bestemde mobiele machines, ten aanzien van dit aspect een verbetering te verwachten is ten opzichte van huidige bouwactiviteiten. Hier dient opgemerkt dat het niet alleen de uitlaatgassen van het werfverkeer en machines zijn die invloed op de luchtkwaliteit uitoefenen maar dat inzake stof vooral het opwaaiend effect van groot belang is. Dit effect neemt uiteraard toe bij droge en winderige weersomstandigheden (sterke turbulentie zal uiteraard een negatief effect hebben op het in de lucht brengen en verspreiden van deeltjes) en

95 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 95 met de snelheid van het werfverkeer. Gepaste maatregelen dienen dan ook hierop afgestemd te worden. Niettegenstaande bij de lagunering in eerste instantie vochtig materiaal wordt ingezet dient tijdens het drogen met potentiële stofemissies rekening gehouden te worden. Door de korstvorming die optreedt zijn deze emissies op zich meestal te verwaarlozen. De kans op stofemissies is wel aanwezig bij het keren van het gedroogde materiaal en bij het afvoeren. De windsterkte op het ogenblik van deze activiteiten zal hierbij bepalend zijn voor zowel de emissies als voor de dispersie. Als meest relevante bron kan werfverkeer langsheen de werfwegen aangewezen worden. Hierbij zijn de mate van vervuiling (indien verhard), de meteo en de snelheid van de voertuigen bepalend voor de emissies en dispersie. Bij de schatting van de stofemissies te wijten aan de lagunering wordt uitgegaan van: 10,8 ha nuttige bergingsoppervlakte; ton/jaar gedroogde specie die tijdelijk opgeslagen en afgevoerd dient te worden. Tabel IX-15: Ruw geschatte stofemissie te wijten aan lagunering Lagunering Overslag Totale geschatte stofemissie bij lagunering ton/jaar ton/jaar ton/jaar Emissiefactor TSP (ton TSP/ha) Emissiefactor PM10 (ton PM10/ha) Emissiefactor PM2.5 (ton PM2.5/ha) 6,6 4,4 0,3 1,3 0,1 0,1 7,9 4,5 0,4 Tabel IX-16: Resultaten van een stofdepostiemeting uitgevoerd in de nabijheid van het laguneringsveld Fasiver te Zwijnaarde (bron MER DEC-Aertssen; BEHANDELING VAN BAGGER- EN RUIMINGSSPECIE OP DE HOOGE MAEY TE ANTWERPEN). Meetpunt Stofdepositie, in mg/m².dag M.b.t. de depositie van zware metalen zijn geen gegevens bekend. Uiteraard zal de concentratie aan zware metalen in het baggerspecie mee bepalend zijn voor de impact Op basis van de ligging van de meetpunten te Fasiver (ten oosten van de lagunering, maar wel vlakbij een onverharde werfweg) kan gesteld worden dat de meetlocaties niet optimaal gelegen zijn om de impact van de lagunering op zich te beoordelen (omwille van de overheersende ZW-wind). De meetverslagen maken evenwel geen melding van de optredende meteo-omstandigheden tijdens de

96 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 96 uitvoering van de metingen, zodat geen éénduidige beoordeling van de meetresultaten ten aanzien van de stofemissies van de lagunering mogelijk is. Gezien de locatie van de meetkruiken vlakbij een onverharde werfweg en gezien het traject van de werfweg, kan men stellen dat de metingen sterk beïnvloed kunnen worden door opwaaiend stof van het werfverkeer en dit binnen de windsector zuid tot noord. Omwille van de ligging van de meetpalen kan dan ook besloten worden dat de meetwaarden in elk geval sterk kunnen beïnvloed worden door het werfverkeer. T.h.v. de meest nabij gelegen bewoning wordt verwacht, gezien: nauwelijks of geen impact De ligging van de meest nabije woningen t.o.v. de lagunering (afstand/windrichting); De aanwezigheid van een ringdijk die niet voor transport zal gebruikt worden; Het voorzien van een bufferzone. De ringdijk wordt ook voorzien langsheen de lagunering/top, zodat deze ook een impactbeperkend effect op de emissies van de lagunering/top zal hebben. Enkel indien sterk verhoogde stofemissies zouden optreden bij droog en zeer winderig weer (bijv. vanaf de binnendijken), en bij een windrichting van deze bron naar de meest nabij gelegen bewoning, kan niet uitgesloten worden dat er een lokale, tijdelijke impact kan optreden. Door het nemen van milderende maatregelen kan deze impact evenwel sterk beperkt worden. De mate en plaats van impact wordt hierbij sterk bepaald door: o o o Afstand bron tot de bewoning; Al of niet aanwezigheid van verharding; (Frequentie van) reiniging van verharde werfwegen; Meteo: Windsnelheid; Windrichting; Neerslag. Als beoordeling ten aanzien van het aspect stof kan een score van -1 voorop gesteld worden. IX.5.3. Verbrandingsparameters machines en intern transport Voor het schatten van de emissies wordt rekening gehouden met de voorziene inzet van de machines, het aantal werkingsuren en het geschat brandstofverbruik. Deze berekening wordt enkel uitgevoerd voor het worst case scenario waarbij de totaliteit van de te ontwateren specie via dumpers vanaf de loskade naar de lagunering zal getransporteerd worden (bij gebruik van persleidingen wordt nauwelijks een effect verwacht).

97 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 97 Tabel IX-17: Geschatte emissies machines en vergelijking met referentiesituatie. emissies machines referentie lagunering toekomst brandstofverbruik kg/jaar NOx ton/jaar 1,1 7,1 8,3 CO ton/jaar 0,2 1,5 1,7 PM10 ton/jaar 0,1 0,4 0,5 CH4 ton/jaar 0,004 0,02 0,03 CO2 ton/jaar Er kan dus gesteld worden dat de berekende emissies relatief beperkt zijn. De NOx- emissies zijn hierbij als meest relevant te aanzien. Het grootste effect wordt hierbij verwacht langsheen de transportroute die de dumpers zullen volgen bij de aanvoer van de te ontwateren specie. Langsheen deze route wordt niet alleen een (beperkt) effect verwacht van verbrandingsgassen (op de dagen dat dumpertransporten plaatsvinden wordt een aantoonbare impact verwacht in de onmiddellijke omgeving van de transportweg, zeker in het worst case scenario met zowat 100 transporten = 200 bewegingen/dag; jaargemiddeld is hooguit een beperkte impact te verwachten), maar vooral een effect van opwaaiend en neervallend stof. De mate waarin dit zal optreden wordt wel sterk bepaald door de verontreinigingstoestand van de weg In de nabije omgeving van de werfweg zijn op beperkte afstand wel enkele woningen gelegen. Deze liggen evenwel niet in de overheersende windrichting zoals blijkt uit foto s met de ligging van de woningen t.o.v. de werfwegen (zie bijlage 3.2). De huidige werfweg is verhard met steenpuin, zodat opwaaiend stof door het transport beperkt wordt. Steenpuin laat echter geen reiniging van de werfweg toe. Indien bij droog weer de wind waait vanuit de richting van de werfwegen, en er op die ogenblikken intens transport langsheen de werfweg verloopt, wordt t.h.v. deze woningen een impact verwacht. Deze impact kan evenwel niet kwantitatief bepaald worden.. De frequentie waarmee deze impact zal voorkomen is evenwel beperkt, en hangt ook sterk af van de meteo. Gezien de grootte van het gebied waarin de emissies vrijkomen en de afstand tot de bewoning, kan gesteld worden dat de globale impact op de luchtkwaliteit t.h.v. bewoning als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt kan ingeschat worden (score 0 à -1). IX.5.4. Extern transport De aanvoer van de te verwerken specie wordt meestal met binnenvaart voorzien. De emissies die hierbij ontstaan situeren zich vnl. buiten het studiegebied op de baggerplaatsen en langsheen de vaarwegen. Bij aanvoer d.m.v. duwbakken waarin de specie opgeslagen ligt kan t.h.v. het studiegebied van een zeer beperkte emissie/impact uitgegaan worden. Na het aanmeren van de laadbak hoeft het duwvaartschip niet aangemeerd te blijven zodat de emissies zeer sterk beperkt worden in vergelijking met bijv. het gebruik

98 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 98 van traditionele binnenvaartschepen die (hulp)motoren in dienst moeten houden wanneer ze aangemeerd liggen. Bij lossen en tijdelijke opslag op de kade van de specie worden geen relevante stofemissies verwacht gezien de vochtigheid van de specie. Voor de afvoer van de gedroogde specie wordt de worst case situatie beoordeeld. Op basis van de worst case benadering wordt het aantal transporten van af te voeren gedroogde specie geschat op zowat vrachtwagentransporten/jaar. Per (kalender)dag (uitgemiddeld over een volledig jaar gezien dit desgevallend als input kan dienen voor berekeningen met het model CAR-Vlaanderen) komt dit overeen met hooguit 20 transporten per dag. Hiervan wordt langsheen de openbare weg dan ook geen aantoonbare impact verwacht (op jaargemiddelde basis). Op dagen met intens transport van en naar de site zal de impact in de onmiddellijke omgeving van de transportweg hooguit beperkt zijn. Impact die kan optreden is deze van opwaaiend stof op de werfweg (van lagunering/top naar openbare weg) die ook door de dumpers gevolgd wordt (zie hiervoor). Desgevallend zou ook afvoer met binnenschepen (als gedeeltelijk alternatief voor vrachtwagentransport) kunnen plaatsvinden. Indien een dergelijke afvoer zou gerealiseerd worden dan dient met extra emissies/impact rekening gehouden te worden omwille van: Transport van de gedroogde specie vanaf de lagunering/top naar de kade met dumpers of vrachtwagens; Tijdelijke opslag t.h.v. de kade; Belading van de schepen; Scheepvaartemissies.t.h.v. kade. Door deze extra op- en overslag ontstaan nog extra stofemissies op een locatie waar reeds door de omliggende activiteiten van verschillende bedrijven een belangrijke stofimpact aanwezig is. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden met aanzienlijk hogere emissies van verbrandingsparameters door het transport naar de kade en omwille van de emissies van aangemeerde schepen. Dumpers veroorzaken aanzienlijk hogere emissies dan moderne vrachtwagens, en ook de duur van de emissieperiode verhoogt omwille van extra verplaatsingen en manoeuvreren op de kade. Daarnaast zorgen de aangemeerde schepen ook voor extra emissies gezien tijdens het aanmeren de (hulp)motoren actief blijven. Bij lage belasting van deze motoren worden ook vaak zeer aanzienlijke emissies veroorzaakt. Ten aanzien van de impact binnen het studiegebied kan er dan ook vanuit gegaan worden dat afvoer van de gedroogde specie met binnenvaartschepen zal leiden tot hogere emissies en een hogere impact, en dit dan nog geconcentreerd op een locatie waar reeds met een aanzienlijke impact inzake stof dient rekening gehouden te worden.

99 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 99 Buiten het studiegebied dient, afhankelijk van de locatie waar het gedroogde materiaal gebruikt zal worden, dan nog met extra emissies rekening gehouden te worden omwille van: Scheepvaartemissies; Extra op- en overslag; Natransport. Bij afvoer met binnenschepen liggen de emissies van parameters zoals NOx en (ultra) fijn stof van scheepmotoren zeer aanzienlijk hoger dan deze van moderne vrachtwagens (vrachtwagens worden gekenmerkt door veel snellere vervanging met steeds strengere emissie-eisen in vergelijking met scheepsmotoren). In de mate dat er nog extra natransport nodig is, zijn ook extra emissies te verwachten, omwille van extra op- en overslag en transport. Gezien de locaties van bestemming niet gekend zijn, is het ook onmogelijk om voor de afvoer een éénduidige vergelijking te maken tussen de emissies in functie van de wijze van afvoer. Er dient hierbij opgemerkt te worden dat in de mate dat het gebruik van binnenvaart aanleiding geeft tot het beperken van files, er langsheen de transportwegen aanzienlijk lagere emissies kunnen optreden gezien doorgaand verkeer beduidend lagere emissies veroorzaakt dan fileverkeer. Het is evenwel niet mogelijk om in het kader van dit dossier hieromtrent een kwantitatieve uitspraak te formuleren. Het aantal extra transporten van de gedroogde fractie buiten het projectgebied is trouwens ook relatief zeer beperkt t.o.v. het reeds aanwezige verkeer. Bij afvoer via binnenvaart kan er wel gesteld worden dat het brandstofverbruik (en de hiermee gepaard gaande CO 2 -emissies) lager zal liggen in vergelijking met afvoer via vrachtwagens gezien scheepvaart per tonkm veel minder brandstof verbruikt, zelfs rekening houdend met de brandstofemissies bij de aangemeerde schepen. Ten aanzien van de SO 2 -emissie die ook rechtstreeks gekoppeld is aan het brandstofverbruik is hieromtrent geen éénduidige uitspraak mogelijk gezien hierbij het zwavelgehalte van de brandstof nog een belangrijke bepalende factor is. Bij deze evaluatie mag evenwel niet uit het oog verloren worden dat omwille van grotendeels definitieve berging op de site slechts een deel van de gedroogde fractie dient afgevoerd te worden. IX.5.5. Impact geur Geurvormende componenten kunnen via niet-geleide bronnen in de lucht terechtkomen. Deze bronnen zijn: de gestorte specie; specie in de bezinkingsbekkens; opvang percolaat.

100 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 100 De mate waarin geurvormende componenten vrijkomen, hangt sterk af van de samenstelling van de specie. Gezien het te verwachten laag gehalte aan organische stoffen (er wordt geen biologisch zuiveringsslib verwerkt), zal het geurvormend potentieel eveneens laag zijn. De te verwachten impact op de lokale luchtkwaliteit is dan ook beperkt. Dit sluit echter geenszins het optreden van geur uit, maar de verspreiding buiten de perceelsgrenzen en de frequentie waarmee dit te verwachten is, kan als beperkt aanzien worden. In dit kader kan ook verwezen worden naar een studie uitgevoerd door de Vakgroep Organische Chemie van de RUG. Hierbij wordt, op basis van een geurstudie, uitgevoerd in de tweede helft van juli 1997 op de site van de lagunering Krankeloon in Zwijndrecht, de mogelijke impact veroorzaakt door een eventuele analoge activiteit die in die tijd te Ruisbroek gepland was, onderzocht. Hierbij worden de hierna vermelde besluiten geformuleerd: Het voorspellen of een toekomstige activiteit, in dit geval de lagunering van baggerspecie zal aanleiding geven tot geurwaarneming in de omgeving is niet eenvoudig. De verwerking van baggerspecie houdt beduidend minder risico in op het ontstaan van stankstoffen dan waterzuiveringsslib, omdat de fractie organisch materiaal in baggerspecie veel kleiner is. De laguneringsgeur bleek (bij de praktijkstudie in Krankeloon) in zes van de zeven waarnemingen niet of enkel aan de rand van de bekkens waarneembaar. In 1 geval was de geur tot aan de rand van het terrein (20-tal meter van de lagune) waarneembaar. Op basis van de waarnemingen in Krankeloon, kan gesteld worden dat de geur van de lagunering die gepland is (en vergelijkbaar is met Krankeloon), geen hinder zal veroorzaken ter hoogte van de meest nabijgelegen bebouwing, gelegen op meer dan 300 m (bedrijven) en m (woning) van de geplande laguneringssite. Door de deskundige werden in de periode december 2012-maart 2013 eveneens een 4-tal waarnemingscampagnes te Krankeloon en Ruisbroek uitgevoerd nabij bestaande laguneringen. Hierbij kon windafwaarts de locatie Krankeloon, op ongeveer 50 m van de perceelsgrens, geen geur vastgesteld worden. Dit sluit echter niet uit dat bij bepaalde weersomstandigheden (bv. bij zeer warm weer), er toch geurvorming zou kunnen optreden die mogelijks tot buiten de perceelsgrenzen waarneembaar zou kunnen zijn. Het optreden van geur buiten de perceelsgrenzen is evenwel niet gelijk te stellen aan effectieve geurhinder en zeker niet als onaanvaardbare geurhinder. Bij een waarneming uitgevoerd te Ruisbroek kon op de Rupeldijk, in de onmiddellijke omgeving van de afvalwaterbezinkingsbekkens die vlakbij de perceelsgrens liggen, (windafwaarts ervan) een geurimpact vastgesteld worden. De waargenomen geurintensiteit was echter veel geringer dan de geur windafwaarts een nabijgelegen asfaltcentrale. Bij deze waarnemingscampagne kon aan de overzijde van de Rupel enkel nog de geur van de asfaltcentrale (in geringe concentratie en over een geringe pluimbreedte) waargenomen worden. Gezien hoger vermelde vaststelling is het niet met zekerheid uit te sluiten dat de beschouwde bedrijfsactiviteiten onder bepaalde omstandigheden een beperkte

101 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 101 geuremissie zou kunnen veroorzaken, in functie van de samenstelling van het te behandelen materiaal en de opvang/buffering van percolaat. De geurvorming zou enerzijds kunnen optreden doordat geurbelastende stoffen uit de specie vrijgesteld worden en in de atmosfeer terechtkomen en anderzijds is de vorming van geurcomponenten bij de opslag van afvalwater niet volledig uit te sluiten indien er anoxische voorwaarden ontstaan. Er is dan ook slechts een gering negatief effect te verwachten vlakbij de lagunering. Gezien de ligging t.o.v. de bewoning wordt geen geurhinder verwacht te wijten aan de activiteiten van het bedrijf. Er wordt niet verwacht dat de voorop gestelde grenzen voor optreden van onaanvaardbare hinder overschreden zullen worden t.h.v. de bewoning (score 0). IX.5.6. Globale impactbeoordeling Globaal kan gesteld worden dat de impact zich vnl. situeert op het vlak van stof (wegwaaiend en neervallend stof). Daarnaast treden door de inzet van bijkomende machines/dumpers ook hogere emissies op van verbrandingsparameters. Hierbij kan de NOx-emissie als meest relevant beschouwd worden. Bij de lagunering, en de (tijdelijke) opslag van percolaat, kan het niet uitgesloten worden dat onder bepaalde omstandigheden er geurvorming kan optreden. De impact zal zich hierbij nauwelijks tot voorbij de perceelsgrenzen uitstrekken. Omwille van de spreiding van de emissies over een grotere oppervlakte, en gezien de ligging van de bewoning wordt slechts een beperkte tot verwaarloosbare impact verwacht (score 0 à -1). IX.6. Milderende maatregelen Hierna worden een aantal milderende maatregelen voorgesteld teneinde de emissies/impact zo ver als mogelijk terug te dringen. Toepassen van goed vakmanschap; Reinigen van de verharde wegen indien ze vervuild zijn; Beperken van de snelheid van transport; Desgevallend bevochtigen van de werfwegen tijdens droge en winderige perioden; Inzetten van extra machines die voldoen aan de meest recente (of reeds vastgelegde toekomstige) normen inzake emissies; Stopzetten van activiteiten met stofemissies bij droog en winderig weer (of toepassen van bevochtiging) Het toepassen van deze milderende maatregelen zal een positief effect hebben op zowel de emissies als de impact, zonder dat hierbij een daling van de impactscore kan voorop gesteld worden.

102 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 102 Indien als alternatief voor vrachtwagentransport bij de afvoer van de gedroogde specie ook scheepvaart zou gebruikt worden dan dient ook rekening gehouden te worden met extra milderende maatregelen op de kade bij op- en overslag. Mogelijkheden hierbij zijn: Hoogte tijdelijke opslag beperken; Werken met gesloten grijpers; Bevochtiging; Gebruik van windschermen; Reinigen van de kade; Activiteiten stopzetten bij te veel wind; Afdekken van het transport vanaf de lagunering/top naar de kade; Beperken van de rijsnelheid. IX.7. Postmonitoring Er wordt geen postmonitoring noodzakelijk geacht. IX.8. Leemten in de kennis De grootste leemte in de kennis betreft het feit dat de emissies onvoldoende nauwkeurig kwantitatief kunnen berekend worden, en dit zowel voor de referentiesituatie als bij de toekomstige situatie. Door gebruik te maken van emissiefactoren die gekenmerkt worden door een hoge onzekerheid wordt alsnog getracht de emissies kwantitatief te begroten. Impactberekeningen op dergelijke geschatte emissies worden echter niet zinvol geacht.

103 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 103 X. DISCIPLINE WATER X.1. Afbakening studiegebied Het studiegebied voor oppervlaktewater omvat de zone van het projectgebied uitgebreid met alle oppervlaktewateren en waterlopen die beïnvloed kunnen worden door de activiteiten die verband houden met de groeve of de lagunering. De waterlopen worden niet direct beïnvloed door de groeve- en laguneringsactiviteiten maar kunnen wel onrechtstreeks beïnvloed worden, bijvoorbeeld door het lozen van opgevangen hemelwater. In functie van de activiteiten worden de Watermolenbeek, de fortgracht die in verbinding staat met de Zwaluwbeek en de Schelde in het onderzoek opgenomen. Volgens het Stroomgebiedbeheersplan Schelde is Benedenschelde deel ZEESCHELDE III + RUPEL. Dit is het gedeelte van de getijdegevoelige Schelde tussen de monding van de Durme en de Schelde ter hoogte van de Kennedytunnel + de volledige Rupel. Dit is een zwak brak (oligohalien) macrotidaal laaglandestuarium dat niet gebruikt wordt voor drinkwaterproductie (CIW fiche VL05_42). X.2. Methodologie beschrijving van de huidige situatie en toekomstige situatie Voor de beschrijving van de referentiesituatie van de huidige activiteiten wordt o.a. gebruik gemaakt van meerdere relevante studies, meer bepaald het project- MER Industriële kleiwinning te Zwijndrecht en Kruibeke (1996), het project-mer speciebergingslocatie Argex te Kruibeke/Zwijndrecht (2008) en het plan-mer GRUP kleigroeve Argex (2011). Voor een gedetailleerde omschrijving van de studies wordt verwezen naar deel VI. De toekomstige situatie omvat de kleiontginning en de lagunering. In functie van deze activiteiten, zullen de potentiële effecten op/van volgende items worden behandeld: - het gewijzigde afstroomregime van hemelwater; - het overpompen van het hemelwater uit de groeve naar de slotgracht; - lozing van water uit de lagunering. De beoordeling van de effecten gebeurt aan de hand van beoordelingskaders. Deze werden opgebouwd aan de hand van de opgenomen criteria in het Richtlijnenboek water (2011). In Tabel X-1 wordt het globaal beoordelingskader voor de discipline water toegelicht, in Tabel X-2 en Tabel X-3 worden de verschillende significantiekaders verder toegelicht.

104 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 104 Tabel X-1: Beoordelingskader discipline Water Effect Criterium Methodiek Significantie Wijziging kwantiteit oppervlaktewater door wijzigingen in verharding of afvoer, door veranderingen in debiet waterlozing Mate waarin de overstromingsgevoelighe id van het gebied kan wijzigen Inschatting op basis van toename in verharde oppervlakte, afvalwaterdebieten Afhankelijk van het al dan niet reeds overstromingsgevoeli g zijn van het gebied, van de toe- of afname van de duur en frequentie van de overstroming en het areaal overstromingsgevoeli g gebied Wijziging kwantiteit grondwater door wijzigingen in infiltratiegebied Wijziging oppervlaktewaterkwali teit door bijvoorbeeld lozing van afvalwater Wijziging grondwaterkwaliteit Mate waarin verdroging of vernatting kan optreden of een nieuw grondwatersysteem kan ontstaan Mate waarin lozing van gezuiverd afvalwater en vervuild afstromend regenwater van wegen en parkings kunnen voorkomen Mate waarin de kwaliteit van het grondwater kan wijzigen Kwalitatieve beschrijving Kwalitatieve beschrijving Kwalitatieve beschrijving Afhankelijk van de duur en de uitgestrektheid van het effect en de mate waarbij de effecten zich al dan niet buiten het plangebied zullen manifesteren Afhankelijk van de geloosde vuilvracht en het voorkomen van bijkomende overstorten op het oppervlaktewater Afhankelijk van de gevoeligheid van het ontvangend grondwatersysteem De bespreking van de potentiële effecten op de kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen van het freatisch grondwater werden besproken in de discipline bodem. De bespreking van de potentiële effecten op diep grondwater wordt eveneens besproken in de discipline bodem. Het significantiekader voor oppervlaktewaterkwantiteit wordt voorgesteld in Tabel X-2. De effectgroep wijziging in waterkwantiteit bestaat uit een positieve en negatieve component waarbij een afname of toename van het areaal aan overstromingsgevoelig gebied respectievelijk sterk positief of negatief beoordeeld wordt. Een afname of toename in duur en de frequentie van een overstroming wordt matig positief respectievelijk matig negatief beoordeeld. Een loutere afname of toename in piekdebiet in de ontvangende waterloop zonder duidelijk waarneembaar effect op duur, frequentie en areaal overstromingsgevoelig gebied zal een gering positieve of negatieve score krijgen. Overstromingen worden veroorzaakt door een toename in piekdebiet in de ontvangende waterloop. Ingrepen die een toename in niet-waterdoorlatende oppervlakte (bijvoorbeeld folie onder lagunering) of een toename in afvalwaterdebiet teweegbrengen, kunnen een toename van piekdebieten veroorzaken met wateroverlast (overstroming) tot gevolg.

105 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 105 Tabel X-2: Significantiekader wijziging oppervlaktewaterkwantiteit Wijziging waterkwantiteit Score Betekenis Sterk positief +++ Afname areaal overstromingsgevoelig gebied Matig positief ++ Vermindering duur of frequentie van de wateroverlast zonder afname areaal overstromingsgevoelig gebied Gering positief + Afname piekdebiet of waterstanden in de ontvangende waterloop zonder verbetering van de actuele toestand inzake wateroverlast (duur, frequentie, overstroomd areaal) Neutraal 0 Geen wijziging piekdebieten of waterstanden in de ontvangende waterloop Gering negatief - Toename piekdebiet of waterstanden in de ontvangende waterloop zonder verslechtering van de actuele toestand inzake wateroverlast (duur, frequentie, areaal) Matig negatief - - Toename duur of frequentie van de wateroverlast zonder uitbreiding van het areaal overstromingsgevoelig gebied Sterk negatief Toename areaal overstromingsgevoelig gebied Indien een wijziging optreedt in de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater, zal dit beoordeeld worden via het referentiekader vermeld in Tabel X-3. Tabel X-3: Significantiekader wijziging oppervlaktewaterkwaliteit Totale concentratieverhoging lozingen (X) vs. Toetsingswaarde 1 % < X 10 % 10 % < X 20 % X > 20 % Huidige, immisiekwaliteit (Y) vs. toetsingswaarde Y < 50 % % Y < 75 % Y 75 %

106 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 106 X.3. X.3.1. Referentietoestand Natuurlijke fysiografie De Schelde ter hoogte van het studiegebied is gelegen in het deel Zeeschelde III en Rupel (zie Figuur X-1). Figuur X-1: Zeeschelde III + Rupel (bron: CIW fiche VL05_42) De beken uit het studiegebied zijn gelegen in het bekken van de Boven- Zeeschelde en het deelbekken van de Barbierbeek. De Barbierbeek zelf is op meer dan 2,5 km van de toekomstige groeve gelegen en maakt geen deel uit van het studiegebied. Rondom de groeve zijn een aantal waterlopen gelegen (zie Figuur X-2: Overzicht hydrografisch net in studiegebied (bron: AGIV- Geovlaanderen).Figuur X-2). De Watermolenbeek (cat. 3) mondt ten zuiden van de groeve uit in de Schelde. Ten noorden mondt de Zwaluwbeek (cat. 2) uit in de Schelde. De fortgracht (= ook vest genoemd) is verbonden met de Zwaluwbeek. Voor de basiskwaliteitsnormen van deze waterlopen wordt verwezen naar bijlage van Vlarem II, nl. kleine beek (Bk) en grote rivier (Rg).

107 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 107 Figuur X-2: Overzicht hydrografisch net in studiegebied (bron: AGIV- Geovlaanderen). Legende: Rood: categorie 3-waterloop: Watermolenbeek; blauw: categorie 2- waterloop: Zwaluwbeek X.3.2. Overstromingsgevoeligheid Figuur X-3: recent overstromingsgevoelige gebieden met aanduiding van de recent overstroomde gebieden (2011, geo-vlaanderen)

108 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 108 Enkel ter hoogte van de Zwaluwbeek zijn er volgens bovenstaande informatie theoretisch overstromingen mogelijk. Volgens het Bekkenvoortgangsrapport 2011 Benedenscheldebekken (CIW 2012) zijn er echter in het deelbekken Barbierbeek reeds diverse acties uitgevoerd en/of gepland om de overstromingen op de Zwaluwbeek te beperken. Ook de aanleg van de gescheiden riolering langs de Kruibeeksesteenweg kadert in de optimalisering van de waterafvoer. Het hemelwater dat terechtkomt op het projectgebied sijpelt in de huidige toestand in de bodem via de landbouwpercelen of wordt afgeleid via het aanwezige grachtenstelsel, waardoor het water afstroomt richting Zwaluw- en/of Watermolenbeek om zo richting de Schelde te vloeien. X.4. X.4.1. Toekomstige situatie Inleiding In deel III wordt, met betrekking tot de kleiontginning en de lagunering, een duidelijke omschrijving weergegeven van de toekomstige ontwikkelingen. De evaluatie van de toekomstige situatie behandelt in hoofdzaak de potentiële effecten op het systeem en de structuurkwaliteit van waterlopen, op de oppervlaktewaterkwaliteit en/of op de (potentiële) overstromingsgebieden. Daarnaast zijn er ten gevolge van de afgravingen wijzigingen mogelijk in de infiltratie- en afvoerkarakteristieken van het projectgebied. X.4.2. X Beschrijving toekomstige effecten op water Kleiontginning Gedurende de kleiontginning verzamelt de kleiput het water van verschillende bronnen: - hoofdzakelijk hemelwater; - grondwater dat vanuit de onderbroken freatische grondwaterlaag (Quartair en formatie van Berchem) in de kleiput loopt. De toekomstige groeve is vergelijkbaar met de huidige, bestaande groeve. Die bestaande groeve wordt jaarlijks met ongeveer m³ (hemel)water gevoed. Men spreekt hier over een gemiddelde van ongeveer 125 m³/dag of m³/s. Ongeveer m³ wordt uit de groeve opgepompt en afgewaterd via de fortgracht naar de Zwaluwbeek. Dit overgepompt water wordt ook als proceswater in de kleikorrelproductie gebruikt wanneer er tekort is aan gerecycleerd water in

109 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 109 de fabriek (cf. MER Argex, productie, 2013). De Zwaluwbeek mondt net als de Watermolenbeek uit in de Schelde die onderhevig is aan getijden. Zoals in de bestaande groeve zal ook bij de uitbreiding van de groeve het water grotendeels naar de fortgracht worden weggepompt. Niettegenstaande de groeve door de voortschrijdende kleiwinning steeds groter wordt, zal de totale putoppervlakte niet stelselmatig toenemen. De groeve wordt immers opgevuld waardoor de oppervlakte van berging uitbreidt. Dit maakt dat kan gesteld worden dat de put steeds een oppervlakte van ongeveer 10 ha zal innemen. Zoals in de huidige situatie zal de groeve steeds met ongeveer m³ water per jaar gevoed worden. Een gedeelte zal in de vijvers op de bodem van de groeve blijven staan. Dit water zorgt voor een voldoende neerwaartse druk conform de opgelegde voorwaarden in de bestaande vergunning van de groeve. Het overige deel wordt in de fortgracht van het Fort van Kruibeke overgepompt. Vanuit de gracht wordt het overgrote deel gebruikt in het Argex-productieproces (productie geëxpandeerde kleikorrels). De captatie van water uit de fortgracht is contractueel geregeld via de uitbater van de fabriek en de beheerder van de fortgracht, nl. het Ministerie van Defensie. Indien blijkt dat de toevoer van groevewater groter is dan de noodzaak in de fabriek, kan het water uit de fortgracht overlopen naar de Zwaluwbeek. Dit overlopen kan gebeuren via de drie (on)rechtstreekse overstorten ter hoogte van de Veldstraat, Populierenlaan en Krijgsbaan. Volgens de gegevens van DOV is de bodem ter hoogte van de fortgracht leemhoudend. We kunnen er dan ook van uitgaan dat er geen relevante infiltratie optreedt, wat ook noodzakelijk is om de vroegere verdedigingsfunctie van dergelijke fortgracht operationeel te houden. Op de Zwaluwbeek zijn langsheen de gewestweg een tweetal recent overstroomde gebieden gesitueerd. Deze bevinden zich op minstens 0,5 km van het projectgebied. Gezien verwacht wordt dat de verhouding ontginning/opvulling de eerstkomende jaren een gelijk niveau zal aanhouden en dat, na afwerking van fase 1 volgens het voorlopige natuurinrichtingsplan, het beperkte debiet (maximum 10 m³/uur) dat via de fortgracht in de Zwaluwbeek terecht komt, niet in die mate zal wijzigen, is de kans klein dat deze overstromingsgebieden door de toekomstige activiteiten worden beïnvloed. (effect = 0). X Lagunering Opbouw bekken Op de locatie van de bekkens wordt ongeveer een halve meter grond weggegraven. De bekkens worden fysisch van elkaar gescheiden door dijken van 3 m hoogte (2,5 boven maaiveld). In de bekkens wordt vloeistofdichte folie aangebracht. Op deze folie komt een zandlaag waarin drainagebuizen worden aangebracht. Daarop wordt de te ontwateren baggerspecie aangebracht. Op deze plaats zal er dus geen infiltratie meer optreden in de bodem (Quartair). Aanvoer specie De inrichting van de lagunering zou plaatsvinden op de percelen van ontginningsfase 3 met een aantal bekkens van ongeveer m². Het komt er dus op neer dat ongeveer m² ontginningsgebied zal gebruikt worden voor deze activiteit (zie deel procesbeschrijving voor een meer getailleerde omschrijving van de activiteit).

110 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 110 In functie van deze discipline is de manier van transport na het lossen van het schip belangrijk, namelijk het overbrengen vanaf de losplaats (Scheldeoever) naar de laguneringsvelden. Enerzijds bestaat de mogelijkheid om bij een droge stofgehalte van 45 % de baggerspecie met voertuigen te transporteren, anderzijds kan via een persleiding de specie worden overgepompt. Echter bij deze laatste aanvoerwijze dient water (= transportwater, gecapteerd uit de Schelde) toegevoegd te worden totdat een drogestofgehalte van ongeveer 20 % bereikt wordt. Bij de laatste transportwijze zal het watergebruik een stuk hoger uitvallen. Gemiddeld zal er per aanvoerdag ongeveer m³ baggerspecie aangevoerd worden naar de bezinkingsbekkens. Gezien de maximale verwerkingscapaciteit van de laguneringsvelden m³ per jaar bedraagt dient rekening gehouden te worden met 100 vuldagen. Ontwateringsprincipe Wanneer de baggerspecie in de bekkens is aangebracht, kan de specie ontwateren. Gemiddeld gezien zal de specie ontwaterd worden tot een drogestofgehalte van ongeveer 60 %. Afhankelijk van het initiële watergehalte kunnen volgende technieken gebruikt worden: - Bij een droge stofgehalte van meer dan 45 % zal het water via de aangebrachte drainagebuizen afgevoerd worden, verzameld in een bufferbekken en worden verpompt om daarna in de Schelde te lozen. - Ook bij het aanvoeren van specie via een persleiding, met een droge stofgehalte van ongeveer 20 %, wordt de baggerspecie in een laguneringsbekken gebracht. De ontwatering gebeurt hier op twee manieren. Gezien de grote hoeveelheid water zal er in de eerste fase een bezinking van de bezinkbare deeltjes optreden. Het bovenstaand water kan in de eerste dagen worden teruggepompt (= transportwater) naar de Schelde. Na het wegpompen van het bovenstaande vrijstaande water ontwatert de specie via de drainagebuizen (= percolaatwater). Transport- en percolaatwater worden verzameld in het bufferbekken en na kwaliteitscontrole (en eventuele zuivering) overgepompt naar de Schelde. De exacte hoeveelheid water is uiteraard afhankelijk van het droge stofgehalte van de specie en van de samenstelling van de specie. Zand houdt immers minder water vast dan een meer kleiïge fractie. In de effectberekening wordt daarom de worstcase situatie gebruikt waarbij al de aangevoerde baggerspecie (verwerkingscapaciteit m³/jaar) via een persleiding richting laguneringsvelden getransporteerd en dus ook al het aanwezige water terug naar de Schelde gepompt wordt. Daarenboven wordt de jaarlijkse hoeveelheid neerslag bijgeteld met een hoeveelheid van 780 l/m² en er wordt geen rekening gehouden met de verdamping en met water dat in de gedroogde specie achterblijft. In Tabel X-4 wordt de worst-case-situatie weergegeven. In Tabel X-5 wordt berekend hoeveel water er in de Schelde wordt geloosd.

111 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 111 Processtap Tabel X-4: Berekening hoeveelheid water in de Schelde geloosd wordt bij de worst-case-situatie drogestofgehalte hoeveelheid specie (m³) hoeveelheid in specie aanwezig water (m³) hoeveelheid toegevoegd water (m³) te lozen (m³) aangevoerde baggerspecie (max. hoeveelheid 1 aanvoerdag) 45 % met Scheldewater aangelengde baggerspecie voor verpompen naar lagunering 20 % specie na lagunering (volledig ontwaterd) 100 % maximale verwerkingscapaciteit lagunering (totaal 100 aanvoerdagen per jaar) 100 % te lozen jaarlijkse hoeveelheid hemelwater (780 l/m², totale oppervlakte m²) max. totaal jaarlijks te lozen (m³) in de Schelde Tabel X-4 geeft de berekening over de hoeveelheid te lozen water uit de lagunering (worst-case) weer (deze berekening is gebaseerd op een aanname van een DS-gehalte van 45 % en een totaal soortelijk gewicht van 1,15. In de reële situatie kan dit variëren waardoor er minder of meer water aanwezig kan zijn). Per dag kan m³ niet ontwaterde specie van de losplaats naast het schip naar een laguneringsveld worden overgebracht. In deze berekeningswijze wordt daarbij gerekend dat de specie een drogestofgehalte heeft van 45 %, dit wil zeggen dat er, ruw gerekend, ongeveer m³ water aanwezig is (poriënwater). Als de specie verpompbaar dient gemaakt te worden, dient een drogestofgehalte van 20 % bekomen te worden. Hiervoor dient ongeveer m³ Scheldewater toegevoegd te worden. De laguneringscapaciteit bedraagt m³ per jaar, dit is gelijk aan honderd aanvoerdagen per jaar. In de worstcase-situatie komt dit overeen met een totaal van maximaal m³ water dat uit de specie, via lagunering, terug naar de Schelde dient te vloeien (Opmerking: hierbij is uitgegaan van een eind droge stofgehalte van 100 %; in werkelijkheid zal dit minder zijn, nl % waardoor de effectieve hoeveelheid te lozen water zeker minder zal zijn). Gedurende een jaar valt ongeveer 780 l/m² hemelwater. De totale oppervlakte van de laguneringsvelden bedraagt m². Hierdoor dient een bijkomende hoeveelheid van ongeveer m³ naar de Schelde worden overgepompt. Afgerond kan gesteld worden dat door de laguneringsactiviteiten jaarlijks maximaal m³ in de Schelde zal worden geloosd. Rekening dient gehouden dat circa m³ water (poriënwater) uit de Schelde werd ontnomen tijdens de baggerwerkzaamheden; en er ook m³ transportwater uit de Schelde opgepompt werd. De netto aanvoer naar het

112 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 112 Scheldebekken bedraagt dus slechts m³ (regenwater) aangezien al het andere water afkomstig is uit de Schelde of vertakte zijrivieren. Kwaliteit te lozen water Gezien de samenstelling van het te lozen water afhankelijk is van de baggerlocatie, wordt bij de bespreking van de samenstelling vooral gesteund op de BBT-studie voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingspecie (Goovaerts et al, 2007). Karakteristieken te lozen water De waterstromen die vrijkomen uit de verschillende velden is zowel in omvang als in kwaliteit sterk verschillend. Elke vulling brengt een eenmalige lozing van afvalwater voort met een duur van dagen tot weken. In geval van hydraulisch opgespoten specie zijn dit aanzienlijke hoeveelheden afvalwater die op korte tijd vrijkomen (via de persleiding bij een droge stofgehalte van 20 %). De parameters van belang zijn : - stikstof, veroorzaakt door het (anaëroob aangetaste) organisch materiaal in de bagger- en ruimingsspecie; - sulfaten, veroorzaakt door oxidatie (tijdens het laguneren) van de sulfiden steeds aanwezig in de bagger- en ruimingsspecie: deze sulfaten logen vnl. met het neerslagwater mee uit: - chloriden, bij verwerking van specie uit brak water; - geleidbaarheid, veroorzaakt door de aanwezigheid van vnl. anorganische zouten (deze geleidbaarheid wordt voornamelijk bepaald door het consolidatiewater van de baggerspecie en is dus moeilijk in de hand te houden); - CZV; - mogelijk AOX, TBT, ; - mogelijke metalen. Een onderzoek over de aanwezigheid van bepaalde parameters in het effluent gaf aan dat de concentratie van die parameters in regel steeds minder dan 0,01% van de concentratie aanwezig in de baggerspecie bedraagt (BBT bagger- en ruimingsspecie). Bij gebrek aan informatie over de werkelijk te verwachten concentraties, wordt voor de bepaling van het effect van de lozing gebruik gemaakt van de vermoedelijke lozingsnormen. De verwachte lozingsnormen werden bepaald op basis van de geldende sectorale lozingsnormen, de BBT bagger- en ruimingsspecie en de basiskwaliteitsnormen. Met betrekking tot de potentiële lozing van gevaarlijke stoffen werd volgende regel gevolgd: het tienvoudige van het indelingscriterium is aanvaardbaar (zie tabel hieronder). Indien na kwaliteitscontrole blijkt dat het af te voeren water niet voldoet aan de lozingsvoorwaarden, dient het gezuiverd te worden (intern of extern). De noodzaak hiervan is momenteel niet vast te stellen omdat de kwaliteit vooral afhankelijk zal zijn van de oorsprong van de bagger- en ruimingsspecie.

113 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 113 Tabel X-5: Berekening effect lozing water op de Schelde. Parameter Eenheid Het effluent van de laguneringsactiviteiten zal geloosd worden in de Schelde (niet-potentieel verontreinigd hemelwater eventueel via de Watermolenbeek). Ter hoogte van het lozingspunt heeft de rivier een totaal verplaatst debiet van m³/s (onderhevig aan eb- en vloedregime). Het bovenlokale debiet is op die plaats ongeveer 80 m³/s. Dit is het debiet dat netto afgevoerd wordt van stroomopwaarts het studiegebied. De impactbeoordeling wordt dan ook uitgevoerd t.o.v. de nettoafvoer. Basismilieukwaliteitsnormen/ indelingscriterium Sectorale normen BBT baggerspecie Verwachte lozingsvoorwaarde max. vuilvracht in kg bij een waterafvoer van m³/jaar max. aandeel Argex in % BK en 80 m³/s BZV5 mg O 2 /l ,08 CZV mg O 2 /l ,08 ZS mg/l ,02 Cl - mg/l ,20 Nt mg N/l ,30 Pt mg P/l 0,14 2 0, ,07 Sulfaat mg/l ,33 Perchlooryethyleenextraheerbare apolarie mg/l 5 5 stoffen 2500 NVT Som van anionische, nietionogene en kationische oppervlakteactieve mg/l 1,1 3 3 stoffen ,05 Fenolen mg/l NVT Cadmium µg/l 0, ,8 0,4 0,02 Kwik µg/l 0, ,3 0,15 0,02 Arseen µg/l ,20 Chroom µg/l ,20 Koper µg/l ,20 Lood µg/l ,20 Nikkel µg/l ,20 Zink µg/l ,20 AOX µg/l ,20 X.4.3. X Effectbespreking Kleiontginning Gezien de situatie met betrekking tot de hoeveelheden en de kwaliteit van het over te pompen water, verzameld in de put van de kleigroeve, niet wijzigt ten opzicht van de huidige situatie, treden er geen significante noch relevante effecten op ter hoogte van de ontvangende oppervlaktewateren. Op termijn zal de hoeveelheid afnemen wanneer de kleigroeve niet meer ontgonnen wordt en de put opgevuld is. Het effect van de ontginning is dus een tijdelijk effect. X Lagunering Jaarlijks zal er ten gevolge van de lagunering max m³ geloosd worden. Gezien de lagunering het gehele jaar in dienst is, betekent dit een debiet van ongeveer 0,015 m³/seconde. Het te lozen debiet komt dus overeen met ongeveer

114 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 114 0,02 % van het bovenlokaal debiet op die locatie. Dit debiet is dus als verwaarloosbaar te beschouwen. Zeker wanneer bovenop het bovenlokaal debiet het totaal verplaatst debiet van m³/s in rekening wordt genomen (aandeel Argex wordt 0,0006 % van het totale debiet). Opm. indien er geen transportwater gebruikt wordt, daalt de afgevoerde hoeveelheid naar max m³ (poriën- en hemelwater). Opm. Gezien het dagelijks verplaatste debiet op het lozingspunt zo groot is en veroorzaakt wordt door de getijden, zal zelfs bij zeer lage bovendebieten (P10) dit bovendebiet verwaarloosbaar zijn. De potentiële invloed van de lozing van het transport- en poriënwater is, ten gevolge van de volumeverhouding van het te lozen effluent versus het bovenlokaal debiet, uiteraard ook verwaarloosbaar te noemen. Het geloosde water wordt immers minstens 500 keer verdund bij een gemiddeld debiet van 80 m³/seconde. Er worden geen concentraties geloosd die in die verhouding relevante effecten kunnen veroorzaken (zie Tabel X-4). De leidraad en algemene code van goede praktijk bagger- en ruimingsspecie, vastgesteld bij Ministerieel besluit van 7 juli 2009 (zoals bepaald in art van het VLAREA, nu VLAREMA), stelt met betrekking tot lozing van laguneringswater: Veelal zal tijdens de behandeling de bagger- en ruimingsspecie verwerkt worden tot een steekvast materiaal door de afscheiding van de overmaat aan poriënwater. De afvoer van dit poriënwater is vergunningsplichtig behoudens in de gevallen waar het poriënwater teruggevoerd wordt naar de waterloop waaruit de te ontwateren specie afkomstig is en niet is aangerijkt met polluenten. Deze Code van goede praktijk is eveneens vermeld in de BBT-studie voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingspecie (Goovaerts et al, 2007). X.5. Samenvatting van de toekomstige effecten Zowel de potentiële invloeden ten gevolge van de kleiontginning en van de lagunering zijn besproken en geëvalueerd. Voor beide activiteiten zijn noch significante noch relevante effecten te noteren. X.6. Elementen m.b.t. de watertoets 1. Effecten op de waterkwantiteit: a) Grondwater: het uit de groeve opgepompte grondwater (bemaling, incl. hemelwater) is beperkt van hoeveelheid en veroorzaakt geen significante effecten. b) Oppervlaktewater: er is geen significant effect op de oppervlaktewaterkwantiteit. De situatie in de toekomst komt immers overeen met de situatie ten gevolge van de bestaande activiteiten. Anderzijds veroorzaakt het lozen van het effluentwater ten gevolge van de laguneringsactiviteiten geen relevante of significante effecten op de ontvangende waterloop, de Schelde.

115 MER 2013 Argex NV Groeve pagina Effecten op de waterkwaliteit: a) Grondwater: uit de studie zijn geen significante effecten te verwachten. b) Oppervlaktewater: het lozen van het effluentwater van veroorzaakt geen relevante of significante effecten op de ontvangende waterloop, de Schelde. 3. Effecten op de structuur van de waterloop: er zijn geen effecten te verwachten. 4. Effecten op de aquatische fauna en flora: er zijn geen effecten op de aquatische fauna en flora, noch in het projectgebied, noch in de omgeving. X.7. Milderende maatregelen Er zijn geen significante effecten te noteren ten gevolge van de kleiontginning en de laguneringsactiviteiten. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen te worden voorgesteld. X.8. Postmonitoring Gezien de exacte lozingsconcentraties niet gekend zijn zal postmonitoring vereist zijn om na te gaan in hoever systematisch aan de lozingsvoorwaarden voldaan wordt. Indien de voorziene buffering onvoldoende blijkt zal het noodzakelijk zijn om: ofwel het water af te voeren; ofwel te behandelen in een (beperkte) waterzuivering. Indien blijkt dat deze zuivering toch nodig is, zal bij de buffer plaats voor deze moeten voorzien worden. Het ruimtebeslag voor een dergelijke installatie kan als relatief beperkt aanzien worden. X.9. Leemten in de kennis De hoeveelheid water die verdampt in de laguneringsvelden is niet gekend. Deze lacune in de kennis betekent enkel dat de reële hoeveelheid water dat teruggepompt wordt naar de Schelde lager zal zijn maar gezien er een belangrijke hoeveelheid regenwater mee afgevoerd moet worden, betekent dit dat er zeker evenveel water zal teruggepompt worden naar de Schelde als er opgepompt wordt. Deze leemte in de kennis geeft dus geen relevante invloed op de effectbepaling.

116 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 116 XI. XI.1. DISCIPLINE BODEM Afbakening studiegebied Bij de discipline Bodem wordt zowel de bodem als het freatisch grondwater bestudeerd. Het studiegebied omvat het ontginningsgebied op het bedrijfsterrein van Argex NV. XI.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie Het gaat om een hervergunning met wijzigingen van de bedrijfsactiviteit die het exploiteren van een kleigroeve omvat, nodig voor de eigen productie van geëxpandeerde kleikorrels. De huidige situatie met kleiontginning wordt gelijkgesteld aan de referentiesituatie. In de toekomst zal op de terreinen van de nog niet ontgonnen groeve ook bagger- en ruimingsspecie gelaguneerd worden. Op basis van bestaande literatuur en archiefgegevens wordt een beschrijving gemaakt van de huidige toestand van het studiegebied met betrekking tot het bodem- en grondwatermilieu. De mogelijke verspreiding van bestaande of mogelijk toekomstige verontreiniging wordt beschreven en getoetst aan het VLAREBO. Hiertoe worden volgende gegevens geraadpleegd/verzameld: Geologisch profiel (DOV); Bodemkaart + verklarende tekst; Geologische kaart (1/ en 1/50.000) + overlays + toelichtende tekst; Kwetsbaarheidskaart grondwater Antwerpen en Oost-Vlaanderen; Topografische kaarten; Gegevens beschikbaar op website Geo-Vlaanderen; Gegevens bij OVAM zoals Grondeninformatieregister en Register van OBO s, BBO s en BSP in het studiegebied; Oriënterend bodemonderzoek op percelen gebruikt door Gralex N.V. (nu Argex) te Zwijndrecht en Kruibeke, uitgevoerd door Geolab b.v.b.a. in februari 1997; Bodem- en grondwatergegevens opgenomen in Databank Ondergrond Vlaanderen: aanwezigheid van bestaande oppervlaktewinningen in het studiegebied, boringen, sonderingen, peilputten; Plan-MER ( ) en project-mer (1996) en ( ) met betrekking tot de kleigroeve; Kwaliteits- en kwantiteitsgegevens uit verschillende meetnetten (LNEmeetnet e.a); Richtlijnenboek Deel 6: Algemene methodologie discipline bodem (versie 2008).

117 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 117 XI.3. Beschrijving en beoordeling van de referentiesituatie Het projectgebied ligt nabij de Schelde. De toplaag varieert van zand, lemig zand, licht zandleem tot zandleem. XI.3.1. Pedologie De gronden op het studieterrein zijn gedeeltelijk kunstmatige gronden (groeve en opgehoogde gronden en bebouwde gronden). Op het noordelijk gedeelte van het terrein zijn of waren de gronden zandig en droog (Zbm 7, Sbm en Scm). In het zuidwesten van het terrein zijn hoofdzakelijk matig natte licht zandleembodems en zandleembodems aanwezig (Pdc, Lcc en Ldc). Op het gedeelte van het projectgebied waar de lagunering voorzien is, is de bodem op de bodemkaart hoofdzakelijk gekarteerd als een matig natte zandleembodem. Een kleiner gedeelte is gekarteerd als matig droge zandleembodem. XI.3.2. Geologie en hydrogeologie De geologische opbouw wordt gekenmerkt door een opeenvolging van watervoerende lagen en slecht doorlatende kleilagen. De tertiaire lagen zijn afgedekt door een watervoerende Quartaire laag. Deze laag van Pleistoceen zand varieert in dikte van 4 m tot 5 m en is plaatselijk sterk leemhoudend. Op basis van boringen en het geologisch profiel (DOV) in de omgeving van het projectgebied, in vergelijking met gegevens van vroegere MER s, en op basis van een boring op het bedrijfsterrein, kan de geologische bodemopbouw in dit gebied schematisch geschetst worden. 7 Zbm: droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Sbm: droge lemige zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Scm: matig droge lemige zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Pdc: matig natte licht zandleembodem met sterk gevlekte verbrokkelde textuur B horizont Lcc: matig droge zandleembodem met sterk gevlekte verbrokkelde textuur B horizont Ldc: matig natte zandleembodem met sterk gevlekte verbrokkelde textuur B horizont

118 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 118 Tabel XI-1: Schematische weergave bodemopbouw Diepte TAW geohydrologie Quartair Tertiair Formatie van Berchem Zand zandleem Glauconiet-, schelpkleihoudend zand en en 0-4 m m doorlatend Tertiair Boom Putte Donker grijze klei met zwarte banden rijk aan organisch materiaal 4-24 m m aquitard Terhagen Lichtgrijze klei m m aquitard periode formatie lid omschrijving Dieptemv Belsele- Waas Grijze siltige klei m m aquitard Zelzate Ruisbroek Licht groengrijs zand m m doorlatend Watervliet Donkergroene klei, glauconieten glimmerhoudend m m aquitard Bassevelde Donkergrijze middelmatig fijn siltig zand tot zand m m matig doorlatend Onder de formatie van Zelzate bevindt zich de formatie van Maldegem (Bartoon), een circa 40 m dikke kleilaag. Tussen de Quartaire laag en de formatie van Boom wordt voor de omgeving van het projectgebied ook de aanwezigheid van de formatie van Berchem vermeld, een glauconiet-, schelp- en kleihoudend fijn zand. Op basis van de oppervlakkige boringen op het projectterrein kan deze formatie niet eenduidig worden aangetoond. Volgens de grondwaterkwetsbaarheidskaart is de kwetsbaarheid van de site te klasseren als weinig kwetsbaar (Dc). De grondwaterspiegel ligt tussen 1-2 m -mv. De verwachte grondwaterstroming gebeurt in de richting van de Schelde. Het bedrijfsterrein is op het Gewestplan ingetekend als industrieterrein (bestemmingstype V) en ligt niet in een waterwingebied noch in een beschermingszone I, II of III.

119 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 119 Binnen een straal van 2 km rond de site komen in totaal 65 vergunde grondwaterwinningen voor (klasse 1: 16, klasse 2, 24 en klasse A, 25). De meeste grondwaterwinningen zijn vergund voor een beperkt debiet. De ondiepe putten (4-18 m) boren de Quartaire aquifers aan. De diepere waterwinningen (44-75 m) halen het water op uit de Oligoceen aquifer. XI.3.3. Beoordeling van de referentiesituatie De kleiontginningsactiviteit dateert van vόόr De grootte van de reeds volledig ontgonnen zone bedraagt ca. 9,5 ha. De kleiput wordt constant bemaald. Het kleiontginningsgebied is in drie fasen opgedeeld: Kleiontginning fase 1 bestaat uit de reeds ontgonnen groeve en is al gedeeltelijk opgevuld met baggerspecie en/of verontreinigde bodem; Kleiontginning fase 2 omvat het gebied dat momenteel in ontginning is; Kleiontginning fase 3 betreft de toekomstige uitbreiding van het ontginningsgebied. Dit gebied zal tijdelijk ook gebruikt worden als laguneringsveld. Voor de referentietoestand worden volgende effectgroepen besproken: wijziging bodemprofiel; structuurwijziging; wijziging bodemgebruik en geschiktheid; bodemstabiliteit; bodemhygiëne (bodemkwaliteit). Problemen met betrekking tot erosie worden niet in rekening genomen gezien het relatief vlakke reliëf en de lagere erosiegevoeligheid (K-waarde) van de Quaternaire laag. Voor het grondwater wordt rekening gehouden met volgende effectgroepen: wijziging grondwaterhuishouding; wijziging grondwaterkwaliteit. XI Wijziging bodemprofiel De ontgonnen zone (fase 1) en de zone in de ontginningsfase (fase 2) zijn gelegen in een gebied dat gekenmerkt is door Quartaire afzettingen van zandige tot licht zandleembodems, gelegen op een tertiaire ondoorlatende kleilaag met een dikte van ongeveer 50 m. Het ontgonnen gedeelte van de site was volgens de bodemkaart pedologisch beoordeeld als een droge zandbodem tot droge en matig droge lemige zandbodem. Het gedeelte dat op dit ogenblik in ontginning is, bestaat hoofdzakelijk uit matig natte licht zandleembodems. De kleiontginning heeft deze bodemprofielen grondig gewijzigd. De ontginning gaat tot een diepte van - 24 m TAW waardoor het ganse Quartaire dek werd verwijderd alsook een deel van de klei. De ontstane putten zijn reeds grotendeels opgevuld met bagger- en ruimingsspecie en verontreinigde grond (afvalstoffen). De nabestemming bestaat uit natuur in het gedeelte dat in de provincie Antwerpen gelegen is (deel van fase 1). Op het

120 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 120 grondgebied van Oost-Vlaanderen is de nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein. De deklaag wordt gedeeltelijk teruggestort ter afwerking van de reeds verontdiepte zone (opvulling met baggerspecie en verontreinigde grond). Het oorspronkelijk bodemprofiel is bijgevolg grondig gewijzigd. XI Structuurwijziging Het ontginnen gebeurt door gebruik te maken van een elektrisch aangedreven emmerkettingbagger. Als voorbereidende activiteit wordt de deklaag afgegraven. Het berijden van de bodem, het aan- en afvoeren van gronden en afvalstoffen en de stapeling van de uitgegraven grond kunnen bodemverdichting veroorzaken. Bodemverdichting ontstaat wanneer de druk die op de bodem wordt uitgeoefend groter is dan de draagkracht. De verdichting veroorzaakt een herschikken van aggregaten in de bodem totdat een nieuw evenwicht bereikt is tussen de weerstand die de bodem biedt en de druk die uitgeoefend wordt. De porositeit neemt af. Vooral het aandeel van grote poriën vermindert en de dichtheid (bulk density) van de bodem neemt toe. De gevoeligheid van een bodem om te kunnen verdichten wordt voornamelijk bepaald door de textuur en het vochtgehalte van de bodem. Lichtere bodems zoals zandgronden zijn minder gevoelig voor verdichting dan zwaardere leem- en kleibodems. Wat de kleiontginning en de heropvulling betreft is deze effectgroep niet van betekenis omdat de bodems die onderhevig waren aan verdichting toch werden afgegraven of nadien aangevuld met afvalstoffen. In de kleiput worden de afvalstoffen verdicht door het op- en aanrijden van de compacter zodat de dichtheid van de afvalstoffen vergroot en de stabiliteit en draagkracht vergroot. XI Wijziging bodemgebruik en geschiktheid De gronden op de site waren oorspronkelijk landbouwgronden. Na de opvulling en de afwerking van de stortplaats zijn deze gronden niet meer geschikt als landbouwgronden en is de nabestemming natuur of bedrijventerrein. XI Wijziging bodemstabiliteit De ontginning van klei kan aanleiding geven tot wijziging van de stabiliteit. Door Alpha-Studieb.u.r.o werd in 1996 in opdracht van Geologica 8 een stabiliteitsstudie uitgevoerd voor de groeve. Het doel van de stabiliteitsstudie was o.m.: - onderzoek naar de stabiliteit van de groeve met taludhoek 8/4 met inbegrip van het stabiliteitsonderzoek voor een steilere taludhelling (6/4), rekening houdend met de stromingsdrukken; - de invloed van een bovenbelasting van 4 m of 8 m naast de groeve. Voor de doorstromingsanalyse werd de berekening van de equipotentiaallijnen en de isobaren uitgevoerd met eindige-elementenberekening. 8 Alpha-Studieb.u.r.o.: Stabiliteitsstudie groeve Gralex te Burcht (1996)

121 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 121 Voor de Quartaire lagen (en mogelijk Tertiair zand) boven de kleilaag (tot een gemiddelde diepte van 4,58 m mv) wordt gerekend met een doorlatendheidscoëfficiënt van k = 10-7 m/s. Om een veilige berekening te kunnen uitvoeren (maximale stromingsdrukken) werd tot aan de ondergrens van het Lid van Terhagen de klei als homogeen verondersteld met betrekking tot de doorlatendheid. In de literatuur vindt men voor Boomse klei als aanvaardbare waarde voor de doorlatendheidscoëfficiënt k = 10-9 m/s (op macro-schaal, gelet op de gescheurdheid) 9. Voor het Lid van Belsele-Waas werd over de volledige zone een grotere doorlatendheid in rekening gebracht, daar deze laag sterk silthoudend is. Daar geen betrouwbare gegevens omtrent de doorlatendheid van deze laag bekend zijn, werd een onder- en bovengrens beschouwd, namelijk k = 10-8 m/s resp. k = 10-6 m/s. Een kleinere doorlatendheid zal de isobaren naar boven doen verschuiven en bijgevolg resulteren in een kleinere veiligheid tegen afschuiving. Bij een plaatsbezoek werd vastgesteld dat er zich onderaan in de groeve water bevond. Dit werd verklaard als zijnde het toegestroomde oppervlaktewater. Uit deze vaststelling kan men afleiden dat de spanning ter hoogte van het grondpeil in de groeve (33,18 m-mv in het rekenmodel) gelijk is aan de atmosfeerdruk. Om rekening te houden met periodes van belangrijke uitdroging werd eveneens een berekening uitgevoerd waarbij de lijn van de atmosfeerdruk zich bevindt op peil 37,18 m -mv. Op basis van de bovenvermelde bevindingen werd een drielagige grondopbouw beschouwd: 9 Doorlatendheid van klei op de site Argex Op de site van Argex zijn geen metingen uitgevoerd met betrekking tot de doorlatendheid van de verschillende lagen. Het veralgemenen van punctuele meetresultaten van de doorlatendheid naar een volledig terrein moet met de nodige omzichtigheid gebeuren omdat meerdere invloeden kunnen optreden zoals specifieke gelaagdheid van de onderzochte laag, aanwezigheid van interne scheuren, heterogeniteit van de laag in het betrokken gebied... De klei van Boom is onderverdeeld in 3 leden: lid van Putte, lid van Terhagen en lid van Belsele -Waas. Eén van de meest opvallende kenmerken van de klei van Boom is de bandenstructuur. De samenstelling en gelaagdheid van de vermelde 3 leden is verschillend (kalk, organische stof, silt, oxidatie van ijzerhoudende mineralen). In de literatuur wordt voor de verticale doorlatendheid k v van Boomse klei meestal 3 x m/s gebruikt. In de praktijk wordt wegens bovenvermelde redenen vaak k v= m/s genomen. Als er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken (bv. gescheurdheid, aanwezigheid van silt) worden wel eens lagere waarden gehanteerd. Om die reden kunnen de gehanteerde waarden van de doorlatendheid in de vermelde onderzoeken (Alpha- Studiebu.r.o, 1996 en Vandenberghe en Huysmans 2009) onderling enigszins afwijken.

122 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 122 Tabel XI-2: Grondopbouw laagnummer k (m/s) Peil (vanaf maaiveld) mv - -4,58 m -4,58 m m m m Om de invloed van de taludhoek op de stabiliteit te onderzoeken werden twee elementennetten geconstrueerd, met taludhoek 8/4 en 6/4. De berekening van de taludstabiliteit gebeurde voor: A - ongedraineerde afschuiving: korte-termijn stabiliteit; B - gedraineerde afschuiving: lange-termijn stabiliteit; C - partieel gedraineerde afschuiving: stabiliteitsberekening die gesitueerd dient te worden tussen A en B. De grondkarakteristieken werden afgeleid uit de sonderingen. De taludstabiliteit werd geëvalueerd gebruik makend van de GLE-methode (GLE: General Limit Equilibrium). Deze methode gaat uit van een gelijktijdig bereiken van het krachten- en het momentenevenwicht. Deze methode is hier aangewezen, gelet op de kinematica van de beschouwde glijvlakken. Bijgevolg geven deze berekeningen een veiligheid ten opzichte van het momentenevenwicht gelijk aan de veiligheid ten opzichte van het krachtenevenwicht. De conclusies uit dit stabiliteitsonderzoek kunnen als volgt worden samengevat: - Voor een taludhoek 8/4 bedraagt de veiligheid ten opzichte van afschuiving 1,32 (op lange termijn) 10. De korte-termijnstabiliteit geeft een veiligheid 1,20, wat nog aanvaardbaar is; - Voor grotere taludhoeken (6/4) is de veiligheid onvoldoende, zowel op korte termijn als op lange termijn; - Uit de berekeningen blijkt eveneens dat geen bovenbelasting op het aanpalende maaiveld mag aangebracht worden tot een afstand van ongeveer 30 meter van het talud in de Boomse klei. Een statische bovenbelasting op grotere afstand heeft geen nadelige invloed op de algehele stabiliteit van de groeve. XI Bodemhygiëne (bodemkwaliteit) Er hebben zich in het verleden op de site nooit calamiteiten voorgedaan. Bij de werkzaamheden werden de opgelegde wettelijke verplichtingen steeds nageleefd. Bij eventuele verontreiniging in het verleden zou het ondoorlatend karakter van de Boomse klei mede voor een bescherming van het grondwater van de Oligoceen watervoerende laag hebben kunnen zorgen. 10 Voor definitieve taluds is in principe een veiligheid van 1,30 tegen afschuiven vereist

123 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 123 In vroegere MER-rapporten over deze locatie werden geen analyses van de bodemkwaliteit uitgevoerd. De oorspronkelijke activiteiten op de site (landbouwgrond) doen geen bodemverontreiniging vermoeden. Voor de situering van de potentieel verontreinigde locaties in de omgeving van het projectgebied werd het geoloket van OVAM geraadpleegd. Op verschillende locaties langsheen de N419, op de terreinen van het Fort van Kruibeke en ter hoogte van het industriegebied Hoge Akker zijn oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd. Geen enkel van deze bodemonderzoeken heeft geleid tot beschrijvend bodemonderzoek. In opdracht van Waterwegen en Zeekanaal heeft Talboom Milieu nv in 2009 een milieuhygiënisch bodemonderzoek uitgevoerd op de aanwezige reeds gestorte dekgronden (in fase 1) ter hoogte van de westelijke en oostelijke dijk van de kleiput. Deze dekgronden zijn Quartaire deklagen die voorafgaand aan de kleiwinning afgegraven en gebruikt worden om de steile taluds van de kleiput te verflauwen. Het doel van deze studie was na te gaan of deze gronden hergebruikt konden worden voor het herprofileren van de kleiput en voor de bouw van dijken. In het kader van deze studie werden door Talboom Milieu nv in totaal 86 boringen uitgevoerd en 31 mengmonsters geanalyseerd op het Standaard Analyse Pakket (SAP) 11. De analyseresultaten werden getoetst aan de bodemsaneringsnormen en de richtwaarden. Er werd vastgesteld dat er zich vooral overschrijdingen voordoen voor de parameters Chroom III en zink. In het verslag van het bodemonderzoek werd geconcludeerd dat, indien gewerkt wordt volgens de code van goede praktijk binnen de kadastrale werkzone, er geen aanleiding is tot ernstige bedreiging van het milieu. Het gebruik van de aanwezige dekgronden in de reeds ontgonnen put buiten de kadastrale werkzone is niet mogelijk. XI Wijziging grondwaterhuishouding De gronden op de actieve site variëren van zandgronden tot zandleemgronden. Het freatisch grondwater stroomt af volgens de topografie van het terrein. Het overgrote deel van het projectgebied watert af naar de Schelde. Enkel in het oosten zal het grondwater naar de Zwaluwbeek stromen. De natuurlijke grondwaterstroming werd dan ook volledig onderbroken ter hoogte van de ontginning. Vanuit de onderbroken freatische grondwaterlaag loopt het water in de kleiput. Daarnaast verzamelt de kleiput hoofdzakelijk hemelwater en mogelijk ook minimale hoeveelheden kwelwater als gevolg van het wegvallen van de verticale neerwaartse druk bij het wegnemen van een belangrijk kleipakket. Deze berekende hoeveelheid is echter veel kleiner dan de normale evaporatie 12 (bijlage 4.1). 11 SAP: ph-kcl, organische stof, klei, zware metalen, minerale olie en PAK s 12 Noël Vandenberghe (november 2013): De nodige dikte klei te bewaren onder de uitgraving om waterdoorbraken te vermijden

124 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 124 Onder de Boomse klei bevindt zich het Oligoceen aquifersysteem. Het grondwater in dit systeem bevindt zich onder spanning zodat een opwaartse druk heerst in deze aquifer. Water in een peilbuis in de aquifer onder de Boomse klei zal dus een peil bereiken dat hoger is dan de top van de aquifer. Uit recente metingen van diepe peilbuizen (tot circa 52 m-mv) is gebleken dat de stijghoogte in de Oligoceen aquifer zich gemiddeld op -15,24 m TAW bevindt. Dit is dus 22,76 meter boven de top van de aquifer. In normale omstandigheden zorgen de bovenliggende lagen echter voor een hydrostatische tegendruk, zodat de netto gradiënt in verticale richting van boven naar beneden loopt, doorheen de Boomse klei. In de Scheldevallei, waar de dikte van de bovenliggende lagen kleiner is, keert deze gradiënt om. Ondanks het bestaan van deze gradiënten zijn de fluxen doorheen de Boomse klei (zowel voor infiltratie als voor kwel) uiteraard erg beperkt, gezien de zeer beperkte doorlatendheid van de klei. De groeve van Argex bevindt zich ter hoogte van de natuurlijke overgangszone tussen infiltratie en kwel. Door het wegnemen van de deklagen en een groot deel van de Boomse kleilaag is de hydrostatische druk er echter grotendeels weggevallen. Rekening houdend met de hierboven aangegeven stijghoogte in de Oligoceen aquifer en de ligging van de bodem van de groeve kan afgeleid worden dat de bodem van de ontginning een zekere opwaartse druk ondervindt. De kwel als gevolg van deze opwaartse druk is echter zeer klein (zie verder en bijlage 4.1 en bijlage 4.2). In het voorjaar 2009 werd bij het aanvatten van de werken voor de inrichting van de deponie (zuidelijke zijde van de oorspronkelijke deponie) een verdachte plaats opgemerkt tussen het riet waar het water grijs gekleurd was en een kolkende beweging was vast te stellen in het water. Dit fenomeen werd onderzocht door prof. N. Vandenberghe 13 (bijlage 4.2) en Dr. D. Van Mechelen. Uit dit onderzoek werd geconcludeerd dat het fenomeen niet veroorzaakt werd door de opwaartse druk waardoor de effectieve spanning 14 ergens naar nul evolueerde zodat het water werd opgedrukt door het diepe grondwater onder spanning, maar dat het fenomeen waarschijnlijk werd veroorzaakt door de aanwezigheid van één of meerdere oude boorgaten. Volgens prof. N. Vandenberghe en M. Huismans wordt het watervoerend pakket van de Ruisbroek zanden onder de Boomse Klei gevoed ten zuiden van Sint- Niklaas waar de intrekzone op ongeveer + 20 m TAW ligt. De voedingszone in dezelfde dagzomende Ruisbroek zanden, in feite dagzomend onder en gevoed via Quartaire lagen, naar het oosten en het westen, verlaagt daar wel tot 5 à 10 m hoogte. Hiermee is geen rekening gehouden in de eenvoudige berekeningen die in dit rapport werden uitgevoerd. 13 Noël Vandenberghe en Marijke Huismans (juni 2009): Waterdoorbraak in de kleigroeve Argex te Kruibeke- Burcht mei In de grondmechanica is de totale spanning in de bodem de som van de waterspanning en de effectieve spanning

125 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 125 De redenering die gebruikt wordt om de hoeveelheid water die door de bodem van de put naar boven komt te berekenen is gebaseerd op de klassieke formulering van Darcy. Die formulering stelt dat het debiet Q per oppervlak A gelijk is aan het product van de hydraulische conductiviteit k en de verhouding van het drukverschil in het water boven en onder de kleilaag (Δh) over de dikte van de kleilaag (L) waar het water door moet. Q/A = k. ( Δh/L) In de situatie van de groeve te Kruibeke zijn deze parameters: k = m/s: dit is een raming die een grootte-orde grotere doorlatendheid geeft aan de siltige lagen van het Lid van Belsele-Waas in vergelijking met de zwaardere klei erboven; Δh = 45 m: namelijk het verschil tussen de intrekhoogte van het water op het peil +20 m TAW en de vloer van de put op het peil -25 m TAW waar het water vrij kan uitlopen; L = 14 m: namelijk de dikte tussen de basis van de Boomse Klei en het septarianiveau S30 dat aan de basis van de put in Kruibeke voorkomt, en zichtbaar is op de ontginningswand en in de kleine kleiruggen die na de ontginning op de putvloer achterblijven. Dit levert Q/A = 3, m³/s per m² of 2, m³/dag.m² of 0,0277 L/dag.m². Vergeleken met wat in normale omstandigheden uit de put verdwijnt via verdamping (evapotranspiratie) is deze toestroom gering. Inderdaad, de gemiddelde evapotranspiratie in Vlaanderen bedraagt 476 mm/jaar of 1,3 L/dag.m². Bij het droogmaken van de bodem van de put werd vastgesteld dat water op 2 waargenomen plaatsen geconcentreerd uit de bodem kwelt en daarbij zand en slib mee aanvoert zodat daarrond een zandkegel ontstaat. Waarschijnlijk gaat het om hetzelfde verschijnsel dat soms kan waargenomen worden, wanneer de bodem van de put zoals vroeger onder zowat een meter water staat, en waarbij uitdeinende golfringen konden waargenomen worden. Dit verschijnsel werd ook door de exploitant waargenomen. Een mogelijke hypothese die een dergelijke concentratie van waterdoorbraak kan verklaren is mogelijkerwijze de aanwezigheid van spleten in de klei. De watervoerende spleten komen vooral in de zware kleilagen voor terwijl de siltige horizonten eerder een diffuse waterbeweging toelaten. Het spletenpatroon werd tussen 2001 en 2005 bestudeerd door J. Mertens en B. Dehandschutter (in opdracht van NIRAS). Het water dat normaal over een groter oppervlak naar boven doordringt onder invloed van de druk veroorzaakt door de hoogte van de voedingszone, kan zich verzamelen in de silthorizonten om via een intersectielijn van elkaar kruisende spleten door te breken en de waargenomen doorbraak te veroorzaken. Om deze mogelijkheid te testen kan de volgende redenering gekwantificeerd worden: we bepalen het debiet dat via een vermoede spleetintersectie uitstroomt. We vergelijken dit debiet met het verwachte debiet dat gelijkmatig door de groevebodem naar boven kan stromen en dat hierboven berekend werd. We berekenen hoe groot het oppervlak is dat nodig zou zijn om dit verwachte normale

126 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 126 gelijkmatige debiet naar één doorbraakpunt te verzamelen zodat het op dat punt uitstroomt zoals we dat nu waarnemen, en we evalueren of die berekende oppervlakte realistisch is op basis van de observatie dat over de ganse groeve nooit maar één kwel gelijktijdig optreedt, en op basis van de nodige doorlatendheden in de siltige kleilagen nodig om al het water voldoende snel naar het doorbraakpunt te voeren. We becijferen die redenering: het geschatte debiet van het uitstromend water is eerst niet gemeten. Er werd bij een terreinbezoek een ruwe proef gedaan waarbij het uitstromend water 5 m aflegde in 15 s en daarbij door een sectie uitgutste die geschat werd op 0,5 m x 0,02 m. Dit levert een geschat debiet op van ongeveer 3, m³/s (11,9 L/uur). Op basis van het uitpompen van een opvangkoker heeft Argex een debiet gemeten van 8 L:uur.; de verhouding met het verwachte gelijkmatig doordringende debiet op de putbodem dat hierboven berekend werd als m³/s per m² is dus ongeveer 107m². Dit getal betekent dat het water dat gelijkmatig toestroomt over 107 m² het waterdebiet van de doorbraak kan leveren; wanneer we aannemen dat over de oppervlakte van de groeve maar één dergelijke kwelzone gelijktijdig actief is en we de oppervlakte van de groeve schatten op 10 4 m², dan betekent dit dat ofwel water moet gedraineerd worden, via de siltlagen vanuit een veel groter oppervlak, ofwel dat de doorlatendheid van de silten van het Lid van Belsele-Waas sterk onderschat wordt. Maar zelfs indien we die doorlatendheid op 10-8 m/s in plaats van de gebruikte m/s zouden brengen dan nog moet de gedraineerde oppervlakte 10 maal de groeveoppervlakte zijn. Bovendien moet, om het water over dergelijke grote afstanden in die mate te kunnen draineren, de horizontale doorlatendheid in de individuele siltlagen voldoende groot zijn om die spleetdoorbraak met dat debiet te kunnen voeden. Wanneer we een drainage in een siltlaag over 100 m veronderstellen met daarbij een drukval van 45 m, tussen de hoogte van de voeding op +20 m TAW en boven de basis van de put op -25 m TAW, in de ongestoorde siltige klei tot 0 op het uitstroompunt, dan is een hydraulische conductiviteit k van 7, m/s nodig om het berekende debiet van 3, m³/s aan de kwel te leveren wanneer we de uitstroomoppervlakte van de kwel gemakshalve ook een m² groot maken. Dan is immers 3, m³/s = 7, m/s (45-0)/100. Een dergelijke hoge hydraulische conductiviteit is onrealistisch. De conclusie is dat deze hypothese van de verzameling van het diffuus doordringende water in één spleet om zo het doorbraakdebiet te geven onrealistisch is. De korrelgrootte van de zandkegel werd bepaald. De bedoeling van deze analyse was om na te gaan of het silt en uiterst fijne zand uit de Boomse Klei in de zandkegel verzameld wordt, of dat ook Ruisbroek zand mee met de kwel naar boven komt. Omwille van de stromingssortering en het wegvoeren van de fijne slibfractie door de stroomsterkte van de kwel kan enkel een betekenis toegekend worden aan de analyse van het zand en het grof silt. Daarom werd enkel de fractie > 25 µm geanalyseerd.

127 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 127 De korrelgrootte van de Ruisbroek zanden (stalen afkomstig van de Rupeltunnel te Boom) heeft een mode van µm en een grofste 1%-percentiel van zowat 350 µm. De Belsele-Waas-silten (stalen afkomstig van de SVK groeve te Sint-Niklaas) tonen een grove 1%-percentiel van µm en een mode van µm. Alleen het onderste staal heeft nog een bijkomende mode van 235 µm naast de 63 µm mode. De korrelgrootte analyse van de zandkegel rond de waterdoorbraak levert een bimodale populatie op: een grovere minder belangrijke populatie met mode rond de 125 µm en een grofste 1%-percentiel rond 210 µm en een dominante populatie met mode van µm. De meest logische verklaring van deze bimodale samenstelling is de vermenging van Belsele-Waas silt en Ruisbroek zand. De grove populatie is immers eenvoudig weg niet aanwezig in de Boomse klei. De conclusie is dat er een bijna rechtstreeks contact met de Ruisbroek zanden bestaat. Het kan bijna niet anders dan dat er oude boringen bestaan op het terrein die waarschijnlijk naar water onder de klei hebben geboord. De plaats van de kwel is een plaats waar zich zo een oud boorgat bevond. Een oud boorgat zou trouwens ook het grote debiet kunnen verklaren. Ten slotte zijn de auteurs van oordeel dat het wellicht eenvoudiger is om de ondoorlatendheid aan het oude boorgat te proberen terug te herstellen vooraleer de put volledig op te vullen. Er werd getracht de bron van het opwellend water te dichten maar dit mislukte. In april 2011 werd vastgesteld dat het uittreedpunt van de bron zich ca. 20 meter in oostelijke richting heeft verplaatst. Een tweetal hypothesen werden door Aggregate Consultants bvba (bijlage 4.3) als verklaring naar voor geschoven: Hypothese 1 Bij het opstromen van het grondwater uit de diepte worden er zanddeeltjes mee gespoeld. Aan de oppervlakte valt de snelheid van het kwelwater zodanig sterk terug dat de grofste zanddeeltjes opnieuw bezinken. Het meeste zand is terug te vinden in en op de rand van de bron. Stroomafwaarts in oostelijke richting wordt er weinig tot geen zand teruggevonden. Vermoedelijk verstikt de bron zichzelf gedeeltelijk en het water zoekt de gemakkelijkste weg. De weerstand (densiteit) van het 'fluide' zandbed in vergelijking met de opwaartse druk van het water is in die mate groter zodat het opstromend water de klei langzaam kan eroderen in oostelijke richting. De afvoer van het kwelwater in oostelijke richting houdt de oostelijke rand van het uittreedpunt zandvrij wat ervoor zorgt dat het uittreedpunt van de bron zich in oostelijke richting kan verplaatsen. De combinatie van het ontbreken van een ballastlaag die de achtergebleven kleilaag zou moeten beschermen tegen de opwaartse druk van het diepere grondwater en de afvoer van het kwelwater in oostelijke richting zijn vermoedelijk de oorzaak van de verplaatsing van het uittreedpunt van de bron. Hypothese 2 Bij het opstromen van het grondwater uit de diepte worden er zanddeeltjes mee gespoeld. Aan de oppervlakte valt de snelheid van het kwelwater zodanig sterk terug dat de grofste zanddeeltjes opnieuw bezinken. Het meeste zand is terug te

128 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 128 vinden in en op de rand van de bron. Stroomafwaarts in oostelijke richting wordt er weinig tot geen zand teruggevonden. Vermoedelijk heeft de bron zichzelf 'verstikt' met een zandprop. Het water zoekt de minste weerstand doorheen het kleipakket: nieuwe doorbraak 20 meter naar het oosten en onder het dijklichaam. Uiteindelijk werd in samenspraak met de toezichthoudende overheid, nl. Milieuinspectie en ALBON beslist om de bron te isoleren met een betonkoker en op deze manier de kokers mee omhoog te brengen, gelijktijdig met de opvulling zelf tot er voldoende hoogte wordt bereikt om de bron af te dichten met een kleiprop. XI Wijziging grondwaterkwaliteit De grondwaterkwetsbaarheid staat in het projectgebied als weinig kwetsbaar gekarteerd. In de kleigroeve wordt Boomse klei ontgonnen tot -24 m TAW. Een gedeelte van de klei van het Lid van Terhagen blijft behouden waaronder zich ook nog de klei van het Lid van Belsele-Waas bevindt. De groeve is dus afgesloten door een moeilijk doorlaatbare laag klei van circa 14 m. In het kader van het opstellen van het Plan-MER kleigroeve Argex (2011) werden stalen genomen van het grondwater in de watervoerende laag van het Lid van Ruisbroek. Deze stalen werden onderzocht op het volledige standaardpakket zoals door OVAM gedefinieerd. De resultaten van de chemische analyses werden vergeleken met de achtergrondwaarde en de bodemsaneringsnorm voor grondwater. Daaruit blijkt dat de meeste geanalyseerde parameters onder de detectielimiet zitten. Enkel dichloormethaan overschrijdt de achtergrondwaarde maar blijft onder de bodemsaneringsnorm. De aanwezigheid van deze stof wordt toegeschreven aan het gebruik van lijmstoffen tijdens het plaatsen van peilbuizen. XI.3.4. Effectbeoordeling van het project Het project omvat een hervergunning met wijzigingen van de bedrijfsactiviteit die het exploiteren van een kleigroeve inhoudt, nodig voor de eigen productie van geëxpandeerde kleikorrels. Ook wordt voorzien dat in de toekomst op de terreinen die uitgegraven zullen worden tijdelijk ook bagger- en ruimingsspecie gelaguneerd worden. De effectbeoordelingen voor de hervergunning met wijzigingen en deze voor de lagunering worden afzonderlijk besproken. XI Effectbeoordeling van de hervergunning Voor effectbeoordeling van de hervergunning worden volgende effectgroepen besproken: wijziging bodemprofiel; structuurwijziging;

129 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 129 wijziging bodemgebruik en geschiktheid; aantasting bodemstabiliteit; aantasting bodemhygiëne (bodemkwaliteit). Voor het grondwater wordt rekening gehouden met volgende effectgroepen: wijziging grondwaterhuishouding; wijziging grondwaterkwaliteit. XI Wijziging bodemprofiel De uitbreiding van de ontginningsactiviteiten heeft als gevolg dat van de oorspronkelijke landbouwgronden die voorzien zijn voor ontginning in fase 2 en fase 3 het bodemprofiel grondig en definitief wordt gewijzigd. De ontginning gebeurt tot een diepte van -24 m TAW (35 m-mv). De Quartaire deklaag die variabel is in dikte en samenstelling en op de site gemiddeld een dikte van 5 m bereikt, verdwijnt. Dit is ook het geval met de eventuele plaatselijke aanwezigheid van kleihoudende zanden van de formatie van Berchem. Ter hoogte van de groeve is de totale dikte van de kleilagen circa 45 m. De klei van het Lid van Putte wordt volledig afgegraven. De klei van het Lid van Terhagen slechts gedeeltelijk zodat nog enkele meters vaste klei overblijft waaronder zich ook nog de klei van het Lid van Belsele Waas bevindt. Bij de ontginning wordt de Quartaire deklaag opgestapeld om eventueel gedeeltelijk gebruikt worden voor de verflauwing van de steile taludwanden en voor de afwerking van de groeve nadat de verondieping is beëindigd. Het effect wordt als matig negatief beoordeeld. XI Wijziging structuur De effectgroep structuurwijziging van de bodem wordt als niet relevant beschouwd omdat de bodems die onderhevig zijn aan verdichting nadien toch worden afgegraven. Een aantal omliggende gronden worden tijdelijk gebruikt als stapelplaats voor gronden. Hierdoor kan plaatselijk verdichting van de bodem ontstaan. De stapelhoogte wordt echter beperkt waardoor ook de lokale druk beperkt is. Het aan- en afvoeren van gronden en de stapeling van de uitgegraven grond kunnen bodemverdichting veroorzaken. Bodemverdichting ontstaat wanneer de druk die op de bodem wordt uitgeoefend groter is dan de draagkracht. De verdichting veroorzaakt een herschikken van aggregaten in de bodem totdat een nieuw evenwicht bereikt is tussen de weerstand die de bodem biedt en de druk die uitgeoefend wordt. De porositeit neemt af. Vooral het aandeel van grote poriën vermindert en de dichtheid (bulk density) van de bodem neemt toe. De gevoeligheid van een bodem om te kunnen verdichten wordt voornamelijk bepaald door de textuur en het vochtgehalte van de bodem. Lichtere bodems zoals zandgronden zijn minder gevoelig voor verdichting dan zwaardere leem en kleibodems. Wat de kleiontginning betreft, is deze effectgroep niet van betekenis omdat de bodems die onderhevig waren aan verdichting toch werden afgegraven. Het effect wordt als verwaarloosbaar of niet relevant beoordeeld.

130 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 130 XI Wijziging bodemgebruik en geschiktheid De gronden op de site zijn landbouwgronden. Na de opvulling en de afwerking van de groeve is de nabestemming natuur (provincie Antwerpen) of regionaal bedrijven terrein (provincie Oost-Vlaanderen). De oppervlakte landbouwgrond die in gebruik wordt genomen is echter relatief beperkt in vergelijking met de huidige oppervlakte landbouwgrond in de gemeente waar het projectgebied gelegen is (gering negatief effect). XI Aantasting bodemstabiliteit Op basis van de stabiliteitsstudie uitgevoerd door Alpha-Studieb.u.r.o. in 1996 werd in het verleden ontgonnen met talud 8/4 dat veilig kan beschouwd worden, ook op lange termijn. Ook in de toekomst zullen de ontginningen op dezelfde wijze uitgevoerd worden. De wijze van ontginning beantwoordt ook aan de aanbevelingen en voorschriften zoals geformuleerd in de nota Onderzoek stabiliteitsrisico s waarvoor de dienst Natuurlijke Rijkdommen toezichtsbevoegdheid heeft, inzonderheid voor wat betreft de ontginningen 15. Wanneer bij de ontginning wordt vastgesteld dat het talud steiler is uitgevoerd dan de geplande 8/4-talud wordt de helling van de talud verflauwd met de weggenomen grond uit de deklaag. Het instromend grondwater uit de Quartaire laag samen met het hemelwater en eventueel kwelwater komt terecht in de groeve. Dit water wordt deels gebruikt in het Argex-productieproces van geëxpandeerde kleikorrels. De rest wordt gepompt naar de fortgracht (Fort van Kruibeke). Bij de ontginning wordt de groeve constant bemaald. De bemaling gebeurt via een open bronbemaling. Er wordt een betonnen koker geplaatst met daarin een centrifugaal pomp. Er wordt bemaald tot op een diepte van -24 m TAW. In het verleden zijn reeds meerdere remediërende maatregelen genomen om de wandstabiliteit te verzekeren. In 1997 werd evenwijdig met de westflank een diepdrain aangelegd op 7 m diepte vanaf het maaiveld. Deze drain is nog steeds actief. In september 2011 werd een diepdrain aangelegd tot circa 5 m diepte op de rand van de ganse noordelijke kruin op een afstand van ongeveer 6 m van de kruin. In het voorjaar 2012 werd op de westflank een afschuiving vastgesteld van de talud vermoedelijk te wijten aan erosie, kleine scheuren in de ondergrond en door het verplaatsen van de bagger (van fase I naar fase II). Als remediërende maatregel werd voorgesteld om een open gracht te voorzien op de rand, een ondiepe drain te leggen op de noord- en westflank op enkele meters van de flank en de groeve te stabiliseren door laagsgewijze verondieping in een sneller tempo van verondieping. De ondiepe drains sluiten aan op de diepe drain van 5 m diepte over de noordwand. Deze werken werden uitgevoerd in mei Geolab bvba - Jan Maertens & Partners bvba, Dossier : VLA08-3,2 (2009)

131 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 131 Midden januari 2013 werd naar aanleiding van een nieuwe lokale afschuiving ter hoogte van de randgroeve (ZW-richting) een nieuwe en lokale drain tot circa 1 m diepte aangelegd. Deze bijkomende drain moet alle instromendeoppervlaktewater van de bufferzone opvangen en afleiden zodat de gedraineerde zone droog kan blijven en geen glijlagen meer ontstaan. Het effect op de wijziging van bodemstabiliteit wordt als gering negatief beoordeeld. XI Aantasting bodemhygiëne Gezien de maatregelen die genomen worden bij de ontginningsactiviteiten is er geen reden om aan te nemen dat bij de uitbreiding van de ontginningszone verontreiniging zou optreden. Wel kunnen er mogelijkerwijze lekken of calamiteiten (verlies minerale olie) optreden bij het gebruik van de zware machines. De eventuele gevolgen kunnen opgevangen worden door gepaste milderende maatregelen te voorzien. De invloed van de toekomstige activiteiten worden bijgevolg als niet-significant beoordeeld. XI Wijziging grondwaterhuishouding De uitbreiding van de ontginningsactiviteiten wijzigt de impact op de grondwaterhuishouding weinig. In de huidige situatie wordt de grondwaterstroming immers reeds abrupt afgebroken en onderbroken ter hoogte van de ontginning. Het afdichten van de waterbron die in 2009 ontstaan is, zal verder gezet worden door het isoleren van de bron met een betonkoker en het omhoog brengen van de kokers bij de verondieping van de groeve totdat de bron kan afgedicht worden met een kleiprop. De opwelling van het grondwater aan de basis van de groeve werd uitvoerig onderzocht door prof. N. Vandenberghe en M. Huysmans (Zie XI.3.3.6). De eindconclusie van deze studie was dat het vastgestelde fenomeen alleen kan verklaard worden door het bestaan van oude boringen op het terrein waar ooit naar water is geboord doorheen de kleilaag. Dergelijke fenomenen zijn nooit uit te sluiten gezien de onzekerheid over de aanwezigheid van diepe boorgaten op het terrein. Ingeval dit verschijnsel zich opnieuw zou voordoen, zal de huidige methode voor het dichten van de waterbron opnieuw toegepast worden. Voor de schijnbare verplaatsing van de waterbron werden door Aggregate Consultants bvba twee verklaringen naar voor gebracht (zie XI.3.3.6). De verklaring dat één van de oorzaken van het opwellend grondwater te zoeken is in het feit dat de niet-ontgonnen kleilaag voor te weinig tegendruk zorgt, werd door vermeld onderzoek van prof. N. Vandenberghe en M. Huysmans niet plausibel geacht. Volgens artikel van titel II van het Vlarem kan de maximale diepte van de ontginning in functie van de stijghoogte van de onderliggende watervoerende laag vastgelegd worden. Op basis van de stijghoogte van -15,24 m TAW in de peilbuizen en de ontginningsdiepte tot -24 m TAW is de noodzakelijke dikte van de resterende

132 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 132 kleilaag om voor voldoende tegendruk te zorgen 22,76 m/1.6 of 14;22 m. De resterend kleilaag is 14 m dik en voldoet strikt genomen niet aan het gestelde criterium. Bij toepassing van de benadering zoals in de grondmechanica wordt voorgesteld zal een opheffing van de kleibodem gebeuren wanneer de hydraulische gradiënt (I) groter is dan de kritische hydraulische gradiënt (I kr ) (zie ook bijlage 4.2). I >I kr met I kr = Gs 1/1 + e met Gs = specifiek gewicht van droge klei e = void ratio (voor Boomse klei met een porositeit van 40 % en 20 % gewicht water) kan 0,66 berekend worden. I kr = 2,7-1/1 + 0,66 = 1,02 I (gemiddeld) = ΔH/d met ΔH = h d waarin d de dikte is van de kleilaag en h de absolute stijghoogte van het water. In dit geval is h= 22,76 m. Hieruit volgt: 1,02 = (22,76 d)/d. De minimale dikte van de overblijvende kleilaag moet dus 11,27 m zijn. Een andere benadering is dat het gewicht van de bovenliggende kleimassa voldoende moet zijn om de opwaartse waterdruk van het water onder de kleimassa te compenseren. Hieruit kunnen we het volgende berekenen: 1 m³ klei van 2 ton/m³ geeft een neerwaartse druk van 2000 kg x9,81 m/s² = 19,62 kpa. Met een waterdruk van 227,6 kpa (22,76 m) is dus 227,6/19,62 = 11,0 m kleidikte nodig om de waterdruk te compenseren. Volgens beide voorgaande berekeningen voldoet een kleilaag van 14 m aan de gestelde voorwaarden (bijlage 4.2). Bij de ontginning wordt de groeve constant bemaald. De bemaling gebeurt via een open bronbemaling. Er wordt een betonnen koker geplaatst met daarin een centrifugaal pomp. Er wordt bemaald tot op een maximale diepte van -24 m TAW. Een goede benadering van de invloedstraal van een bronbemaling wordt verkregen met de empirische formule van Sichardt. Deze is voor een bronbemaling: R= 3000.Δ. k; Met: R = invloedstraal (in meter); Δ = waterverlaging (in meter); als grondwaterverlaging wordt 34 m genomen; k = de doorlatendheidscoëfficiënt (in m/s); de horizontale doorlatendheidscoëfficiënt kh is niet gemeten; volgens literatuurgegevens

133 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 133 kan voor Boomse klei (Lid van Putte en Lid van Terhagen) aangenomen worden dat deze waarde ligt tussen 10-4 m tot 10-5 m/dag 16. Afhankelijk van de waarde varieert de invloedstraal van m (k = 10-4 m/dag) tot 323 m (k=10-5 m/dag). Ook moet opgemerkt worden dat voor langdurige bemalingen deze invloedstraal dubbel zo groot kan worden. Anderzijds wordt de bemaling na de ontginning stopgezet zodat het effect op de waterhuishouding van tijdelijke aard is. Gezien de invloed van de bemaling wordt het effect op de grondwaterhuishouding als matig negatief beoordeeld. XI Wijziging grondwaterkwaliteit De grondwaterkwaliteit zal door de uitbreiding van de ontginningsactiviteiten niet wijzigen. Dezelfde beschermende maatregelen ter voorkoming van grondwaterverontreiniging worden toegepast als bij de huidige exploitatie. Ook de aard van het te storten materiaal is gelijkaardig wat evenmin leidt tot een wijziging in te verwachten effecten. Het is mogelijk dat, zolang de bron niet is gedicht, door het lokaal opwellen van het grondwater uit het Lid van Ruisbroek, de grondwaterkwaliteit wijzigt. Zowel de kwaliteit van het water van het Lid van Ruisbroek als het freatisch water zullen om die reden om de zes maanden via analyses opgevolgd worden. De impact van de uitbreiding van de activiteiten wordt als niet-significant beoordeeld. XI Algemene conclusie effecten van hervergunning op bodem- en grondwater De ontginning gebeurt volgens de BBT zodat de uitbreiding van de activiteiten leidt tot een beperkte impact op bodem en grondwater. In Tabel XI-4 wordt een overzicht gegeven van de invloed van de geplande activiteiten van ontginning op de betrokken effectgroepen. Voor de verschillende effectgroepen wordt volgend significantiekader gebruikt: 16 Dit komt overeen met ca tot m/s. Volgens Huysmans, M (2006 (bijlage 4.2) is 1 x m/s een goede aanname als gemiddelde waarde van de conductiviteit.

134 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 134 Tabel XI-3: Significantiekader Bodem Significantie Omvang effect score Significant Sterk negatief -3 Significant Matig negatief -2 Significant Gering negatief -1 Niet significant Verwaarloosbaar 0 Significant Gering positief +1 Significant Matig positief +2 Significant Sterk positief +3 Tabel XI-4: Overzichtstabel met significantieoordeel van de invloed van de toekomstige activiteiten op effectgroepen (Bodem) Invloed op effectgroep Bodem Significantie Omvang van effect Waardeoordeel bodemprofiel significant matig negatief - 2 structuurwijziging niet significant verwaarloosbaar 0 bodemgebruik en - geschiktheid significant gering negatief - 1 bodemstabiliteit significant gering negatief - 1 bodemhygiëne niet significant verwaarloosbaar 0 Grondwater waterhuishouding significant matig negatief - 2 waterkwaliteit significant verwaarloosbaar 0 XI Effectbeoordeling van de lagunering De lagunering is een tijdelijk project in fase 3. De zone die gebruikt wordt voor lagunering wordt nadien geleidelijk ontgonnen. Voor effectbeoordeling van de lagunering worden volgende effectgroepen besproken: wijziging bodemgebruik en geschiktheid structuur- en profielwijziging aantasting bodemhygiëne (bodemkwaliteit). Er zijn geen rechtstreekse effecten op het grondwater. De afvoer van het percolaatwater wordt besproken in de discipline water.

135 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 135 XI Wijziging bodemgebruik en geschiktheid De oorspronkelijke landbouwgronden worden tijdelijk gebruikt voor lagunering. Deze gronden worden nadien ontgonnen. De geschiktheidswijziging en de wijziging van bodemgebruik bij lagunering is minder uitgesproken dan bij de ontginning zodat dit effect als gering negatief kan worden beoordeeld. XI Structuur- en profielwijziging Met de aanleg van de laguneringsbekkens wordt een laag teelaarde van 0,5 m afgegraven. De bekkens worden afgebakend door dijken van 3 m hoog die bijgevolg 2,5 m boven het maaiveld zullen uitsteken. In totaal wordt een afgraving verwacht van m³. De reglementering van het grondverzet (VLAREBO 2008, hoofdstuk 13) moet toegepast worden. Aangezien de afgegraven teelaarde bouwtechnisch niet geschikt is voor de aanleg van dijken moet deze grond ofwel opgestapeld worden om nadien op de kadastrale werkzone gebruikt te worden als eindafdek van een verondiepte groeve of dienen voor verflauwing van een te steile talud bij de ontginning. Indien een gedeelte van deze grond niet kan gebruikt worden in de kadastrale werkzone is een onderzoek naar de kwaliteit van de grond (technisch verslag) normalerwijze verplicht. Voor het oprichten van de dijken kan grond type bouwkundig bodemgebruik gebruikt worden. In de laguneringsbekkens wordt een drainagelaag met zand aangelegd van 0,5 m waarin drainagebuizen zullen gelegd worden om het vrijgekomen water af te voeren naar een grachtensysteem dat zich rond elk bekken bevindt. Bij het opbreken van het bekken zal dit zand verontreinigd zijn en kan het mede gebruikt worden voor de verondieping van de uitgegraven groeve. Het effect van de structuur- en profielwijziging wordt als gering negatief beoordeeld. XI Aantasting van bodemkwaliteit Na het uitgraven van het dekzand (0,5 m) wordt de bodem bedekt met een folie. Hierdoor is er geen uitloging mogelijk van de verontreiniging in het aangevoerde slib. Er is dus geen effect op de bodemkwaliteit. XI.4. Milderende maatregelen In het algemeen zijn de milderende maatregelen vooral gericht op het voorkomen van mogelijke verontreiniging bij lekken en calamiteiten. Een bijzondere aandacht zal uitgaan naar mogelijke problemen ingevolge de waterdruk aan de onderzijde van het kleipakket. Door de ontginning blijft er nog een kleipakket over van ± 14 m waarvan ongeveer de helft bestaat uit klei uit het Lid van Belsele-Waas. Deze klei is meer siltig en daardoor ook minder ondoorlaatbaar. Onder de invloed van de relatief grote waterdruk kan de kritische hydraulische gradiënt overschreden worden waardoor fenomenen als kwel en opdrukken van de kleilaag kan voorkomen. Om dit probleem te voorkomen moet

136 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 136 nagegaan worden of een bemaling tot -24 m TAW steeds noodzakelijk is. Door eventueel water in de groeve te laten kan voor tegendruk gezorgd worden. XI.5. Postmonitoring De waterkwaliteit van het grondwater in het Lid van Ruisbroek en van het freatisch water zal minstens tweemaal per jaar gemeten worden. XI.6. Leemten in de kennis Er zijn geen leemten in de kennis.

137 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 137 XII. XII.1. DISCIPLINE GELUID Juridische en beleidsmatige context Het wettelijk toetsingskader voor hinderlijke inrichtingen is titel II van het VLAREM. Voor nieuwe inrichtingen worden grenswaarden afgeleid op basis van de ligging van de immissiepunten volgens het gewestplan en het huidige omgevingsgeluid. Volgens de voorschriften van VLAREM II Bijlage milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht gelden volgende richtwaarden (RW) voor het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel XII-1: Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht Richtwaarde in db(a) Categorie overdag s avonds s nachts 1. Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3. Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning bis. Agrarische gebieden Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie Alle andere gebieden, uitgezonderd: bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Opmerking: Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing. Dag: Avond: Nacht: van tot uur van tot uur van tot uur

138 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 138 Het specifieke geluid van een nieuwe inrichting dient aan volgende voorwaarden te voldoen: Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk aan of hoger dan de milieukwaliteitsnorm van bijlage bij VLAREM II is, moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a) enerzijds evenals tot de in bijlage bij VLAREM II vermelde richtwaarde anderzijds. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid lager is dan de richtwaarde in de gebieden onder 2, 3, 5, 8 of 9 van bijlage bij VLAREM II, moet de continue component van het specifiek geluid voortgebracht door de nieuwe inrichting voor deze gebieden beperkt worden tot de in bijlage bij het VLAREM II bepaalde richtwaarde verminderd met 5 db(a). Als het geluid in openlucht van de inrichting een incidenteel, fluctuerend, intermitterend of impulsachtig karakter vertoont, dan worden de in bijlage bij VLAREM II aangegeven richtwaarden toegepast. De toepasselijke waarde is in dit geval de in bijlage bij VLAREM II aangegeven richtwaarde voor de verschillende gebieden verminderd met 5. Tabel XII-2 geeft de richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht weer van als hinderlijk ingedeelde inrichtingen: Tabel XII-2: Richtwaarden voor fluctuerend, incidenteel, impulsachtig en intermitterend geluid in open lucht Aard van het geluid - fluctuerend - incidenteel Richtwaarden uitgedrukt als L Aeq, 1s in db(a) - Overdag - s Avonds - s Nachts - Toepasselijke waarde Toepasselijke waarde Toepasselijke waarde impulsachtig - intermitterend - Toepasselijke waarde Toepasselijke waarde Toepasselijke waarde + 15 Toepasselijke waarde voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde uit bijlage bij VLAREM II verminderd met 5 db(a); voor bestaande inrichtingen: richtwaarde uit bijlage Deze richtwaarden zijn niet van toepassing op het in- en uitgaande wegverkeer.

139 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 139 XII.2. Methodologie XII.2.1. Algemeen Zoals bij de scoping reeds aangegeven, is deze effectgroep enkel relevant voor de fase van werkzaamheden (zowel ontginning op zich als lagunering binnen de groeve): De ontginning gebeurt met machines die geluid produceren. Volgende installaties worden ingezet tijdens de selectieve afgraving van de klei: emmerkettingbagger voor het delven van de klei; transportbanden voor het transport naar de fabriek; pompen om de groeve droog te houden tijdens het graven; hydraulische graafmachines en dumpers voor het verwijderen van teelaarde en eventueel niet-bruikbare lagen evenals nivellering van het terrein ter voorbereiding van ontginning met emmerkettingbagger; kraan voor het verleggen van sporen. De afgraving van deklagen in het kader van voortgang ontginning zijn maar af en toe (maximaal 1 à 2x/jaar) noodzakelijk. Het verplaatsen van de sporen gebeurt slechts 4 à 5 keer per jaar.. Ook de lagunering zal machinaal gebeuren: voor het ontwateren van bagger- en ruimingsspecie worden één overslagkraan, dumpers, een graafkraan en een bulldozer ingezet. Binnen het ontginningsgebied zullen beide activiteiten gelijktijdig aanwezig kunnen. In de effectbespreking zijn een aantal scenario s opgenomen, waarbij onder meer rekening gehouden wordt met de mogelijk gelijktijdige aanwezigheid van verschillende activiteiten. In functie van de effectbespreking heeft de deskundige geluid de toelaatbare waarde van het specifieke geluid dat het project mag veroorzaken bepaald. Conform VLAREM is dit afhankelijk van het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Om de huidige geluidstoestand t.h.v. de dichtst bijgelegen woningen t.o.v. de site te Kruibeke te inventariseren werd voorgesteld twee continue geluidsmetingen over verschillende dagen uit te voeren. De vaste meetpunten werden gekozen in functie van de meest nabijgelegen woningen tot de ontginning. Aan de hand van deze immissiemetingen werd het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. Voor de continue metingen werden de opgemeten niveaus telkens statistisch gemiddeld over één uur ter bepaling van het L Aeq,1h, L A01,1h, L A05,1h, L A10,1h, L A50,1h en L A95,1h. De metingen werden uitgevoerd met twee geluidsmeters (real time frequentie analysator) van het type Larson Davis 824. Dit meetinstrument voldoet aan de wettelijke bepalingen in VLAREM II. Vóór en na de meting werd de meetketen met behulp van een ijkbron van Larson Davis gekalibreerd zoals voorgeschreven in het kwaliteitshandboek van dba-plan bvba. Ook de geluidsmetingen zelf werden uitgevoerd zoals voorgeschreven in het

140 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 140 kwaliteitshandboek van dba-plan bvba. De meetfout op de gemeten geluidsniveaus bedraagt +/- 1 db(a). De toetsing van de meetresultaten aan de milieukwaliteitsnormen of richtwaarden uit VLAREM II in functie van de ligging van de meetpunten volgens het gewestplan is juridisch vereist en geeft aan in hoeverre de huidige geluidsbelasting hieraan conform is. Het verschil tussen het huidige omgevingsgeluid en de milieukwaliteitsnorm geeft vervolgens aan welke toename van omgevingsgeluid is toegelaten. Deze toegelaten waarde heeft de deskundige vervolgens vergeleken met het verwachte specifieke geluid van het nieuwe project. Voor de bepaling van de toelaatbare waarde van het specifieke geluid (verder afgekort als L sp ) dat door het nieuwe project mag worden veroorzaakt werd uitgegaan van het VLAREM II gemiddeld L A95,1h van het oorspronkelijke omgevingsgeluid. Voor de toetsing met de grenswaarde wordt rekening gehouden met de toekomstige bestemming. Echter, in de effectbespreking houden we wel rekening met de opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluidsniveaus. Om het effect van de ontginning op het omgevingsgeluid in te schatten moet de geluidsemissie van de geluidsbronnen gekend zijn. Er wordt gebruik gemaakt van emissiegegevens uit andere MER s voor ontginningen, uit recente geluidsstudies en van bronmetingen in het kader van deze MER. Teneinde de impact van het project te kennen, wordt met behulp van overdrachtsberekeningen het specifieke geluidsniveau in de omgeving bepaald. Deze overdrachtsberekening zal gebeuren met het computersimulatiemodel Geomilieu dat steunt op ISO9613. Bij de berekening werd o.a. rekening gehouden met de geometrische afname van het geluid, luchtabsorptie, het bodemeffect, de glooiing van het landschap, de afscherming of verstrooiing door vegetatie of gebouwen, Voor afstanden tussen bron en ontvanger tussen 100 m en 1000 m geeft ISO 9613 (waarop het rekenmodel is gebaseerd) een nauwkeurigheid van ± 3 db(a). Op korte afstand tot de ontginningsput (minder dan 50m) is de foutenmarge kleiner dan 2 db(a). De overdrachtsberekeningen werden uitgevoerd in de octaafbandfrequenties van 63Hz tot 8kHz. Het effect van de ontginning werd visueel voorgesteld aan de hand van geluidscontouren. Er werden een aantal scenario s doorgerekend in functie van de ruimtelijke fasering, van de plaats van de machines en de in te zetten machines. Er werd steeds een berekening uitgevoerd voor de meest ongunstige situatie zoals een wind van bron naar ontvanger, continu werkende machines met vollast etc. Op basis van de beschouwde geluidsbronnen en de gehanteerde geluidsvermogenniveaus kan globaal worden besloten of het specifieke geluid van het project voldoet aan de eisen opgelegd door VLAREM II. Indien nodig, worden milderende maatregelen voorgesteld. De milderende maatregelen kunnen betrekking hebben op de geluidsbronnen (type machines), werkwijze (b.v. vorming van het afgravingsfront) of op de overdrachtsweg (plaatsen van bermen, ). Er zal dan verder afgewogen worden of een dergelijke berm nog nuttig is, in functie van de duurtijd, de huidige ontginnings/herstructureringsfase, landschappelijke inplanting, enz. Daar de activiteiten die onderwerp zijn van dit MER VLAREM-plichtig zijn, wordt het significantiekader toegepast dat men in het richtlijnenboek voor geluid en

141 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 141 trillingen hanteert voor industrielawaai. Dit omvat enerzijds een beoordeling van het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid en anderzijds een toetsing aan de wettelijke bepalingen van VLAREM II. Dit significantiekader is hierna weergegeven: Tabel XII-3: Significantiekader discipline geluid (definitieve versie dd. 28/02/2011) Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan VLAREM II? L na -L voor * tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔL AX,T (effectscore) L sp GW L sp >GW L sp RW RW<L sp RW+10 L sp >RW+10 ΔL AX,T > <ΔL AX,T <ΔL AX,T ΔL AX,T /-2 ** ΔL AX,T < ΔL AX,T < ΔL AX,T < ΔL AX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: N parameter van statistische analyse (L AN,T ), in VLAREM II wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (L Aeq,T ), van het omgevingsgeluid. GW: grenswaarde volgens het beslissingsschema van VLAREM II RW: richtwaarde L sp : specifiek geluid *bij hervergunning dient L voor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). Voor wat betreft de lege vakjes kan gesteld worden dat de mogelijkheid om in dergelijk vakje terecht te komen zich in uitzonderlijke gevallen zal voordoen. De deskundige zal hier zelf een score aangeven die vergezeld gaat van een degelijke motivatie. Voor niet VLAREM-punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore. De parameter mag door de deskundige gekozen en gemotiveerd worden.

142 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 142 De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (matig significant negatief) -2 (significant negatief) -3 (zeer significant negatief) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief. XII.2.2. Emissies Bij de ontginning wordt volgende procedure gevolgd: verwijdering van de teelaarde en deklagen (indien nodig wanneer men begint te ontginnen op maaiveldniveau; stockeren ter plaatse); afgraven en transporteren van de kleilagen. Bij de lagunering wordt volgende procedure gevolgd: verwijdering van de teelaarde; bouwen compartimenteringsdijken en randinfrastructuur; aanvoer van bagger- en ruimingsspecie; ontwateren van bagger- en ruimingsspecie; afvoer van bagger- en ruimingsspecie. De geluidsbelasting voor de diverse stappen in de ontginning is verschillend omdat enerzijds de duur van elke stap niet dezelfde is en anderzijds de kenmerken (ingezette machines, exploitatieritme) verschillen. We beschrijven elke stap en bespreken de afgeleide invoergegevens in de geluidsmodellering. XII Verwijderen van teelaarde Deze voorbereidende stap in de ontginning en lagunering is slechts een éénmalige en tijdelijke activiteit. De graafmachine bevindt zich op maaiveldniveau. Een gedeelte van de dekgrond zal gebruikt worden voor de aanleg van een tijdelijke berm voor de laguneringsbekkens. Bij de geluidsmodellering werd voor de relevante zones binnen het betrokken projectgebied een scenario berekend waarbij de machinerie, ingezet voor verwijdering van teelaarde, zich bevindt op maaiveldniveau. Deze situatie is immers te beschouwen als een worst case inzake geluidshinder naar de receptoren.

143 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 143 XII Afgraven en transporteren van de kleilagen Omwille van de grote ontginningsdiepte en noodzaak tot intense menging van het volledig afgegraven geologisch profiel, wordt gebruik gemaakt van een systeem met emmerkettingbagger. Dit systeem omvat een baggerarm waarop op regelmatige afstand emmers zijn gemonteerd die in een stijgende beweging klei van het talud afschrapen. De afgeschraapte klei wordt bovenaan het talud via een breker op een korte transportband gebracht, die op zijn beurt de klei op langere transportbanden brengt, die de klei afvoeren naar de opslagruimte op de Argexfabriek aan de overzijde van de Burchtstraat. De transportbanden situeren zich net boven maaiveld en transporteren de klei dan ook op deze manier richting fabriek. Enkel ter hoogte van de Burchtstraat gaat de transportband in de hoogte om de Burchtstraat te dwarsen. Voor het projectgebied te Kruibeke is de bagger steeds werkzaam op circa 4 meter onder het maaiveldniveau, deze bagger kan tot op 30 à 35 m beneden maaiveldniveau ontginnen. Het geluidsproducerende gedeelte van deze bron bevindt zich echter boven het maaiveldniveau. Bij de geluidsmodellering werden alle scenario s doorgerekend met de geluidemissie van de bagger boven maaiveldhoogte. De ontginningsactiviteiten gebeuren normaal gezien tussen 07u en 14u in een vroege ploeg. Uitzonderlijk kan er gewerkt worden tot 22u indien de noodzaak er zich toe verplicht. (op basis van de knowhow van het bedrijf kan aangegeven worden dat dit zeer sporadisch nodig. XII Ontwateren bagger- en ruimingsspecie Het keren van de specie gebeurt met behulp van een kraan die in de laguneringsbekkens rijdt. De ingezette machinerie bevindt zich op een dijk op hoogte van 2,5m boven maaiveld. De ringdijk rondom het laguneringsveld ligt op 4 meter boven maaiveld. Bij de geluidsmodellering werd voor de relevante zones binnen het betrokken projectgebied een scenario berekend waarbij de machinerie, ingezet voor de lagunering, zich bevindt op een dijk op hoogte. Deze situatie is immers te beschouwen als een worst case inzake geluidshinder naar de receptoren. XII.2.3. Ingezette machinerie De voornaamste en meest belangrijke geluidsproducerende machines die worden ingezet gedurende de ontginnings- en laguneringsactiviteiten zijn de kranen, de dumpers en de bulldozer. Om de te verwachten emissie zo correct mogelijk te kunnen inschatten, werden een aantal bronmetingen uitgevoerd ter hoogte van geluidsbronnen in vergelijkbare situaties. Tevens werd gebruik gemaakt van gegevens uit de andere

144 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 144 gelijkaardige MER s 17. Alle relevante machines zijn meegenomen in de effectbeoordeling. Voor onze berekeningen gaan we er van uit dat volgende machines zullen worden ingezet op de klei-ontginning / lagunering: Ingezette machines voor ontginning aantal Emmerkettingbagger 1 WOLF Graafkraan (ontginning) 1 Zaxis 200 Transportbanden 11 (fase 2) Ingezette machines afgraven dekgronden 8 (fase 3) aantal Graafkraan 1 Zaxis 250 Dumper 3 HM 300 Ingezette machines lagunering aantal Graafkraan 1 Zaxis 250 Overslagkraan 1 Zaxis 870 Dumper 4 HM300 Bulldozer 1 Type (bv. merk en model) Type (bv. merk en model) Type (bv. merk en model) De geluidsbronnen met bijhorende geluidsvermogenniveaus die tijdens de ontginning en opvulling worden ingezet, zijn weergegeven in onderstaande tabel. Aangezien er verschillende types kunnen worden ingezet wordt in de berekeningen telkens het hoogst mogelijk L WA gehanteerd. Elk berekend scenario geeft het effect weer indien de machines met vol vermogen in werking zijn. Met andere woorden de meest ongunstige situatie wordt in rekening gebracht. In werkelijkheid wordt niet altijd met vol vermogen gewerkt en zijn de werktuigen ook niet continu in werking. Tabel XII-4: Geluidsvermogenniveaus van de geluidsbronnen 17 O.a. MER Leemwinning te Zaventem, uitgevoerd door Belconsulting i.o.v. Transport Demets n.v. (2003) en MG-MER Groeves Ieperiaanklei (2009).

145 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 145 XII.2.4. Scenario s De locatie van de machines is bepalend voor het immissieniveau dat aan de verschillende woningen zal heersen. Tevens wordt gelijktijdig het effect van het werfverkeer in rekening gebracht (i.e. afvoer dekgrond in de groeve en aan- en afvoer van specie). Voor het betrokken ontginnings- en laguneringsgebied worden een aantal scenario s doorgerekend. Elk scenario is slechts een momentopname, maar kan perfect doorgetrokken worden naar een gelijkaardige situatie. Scenario s voor de groeve te Kruibeke: Scenario A: verwijderen van dekgrond ontginningsgebied fase 2 + verwijderen van dekgrond in laguneringsgebied (=fase 3): o 1 graafkraan + 3 dumpers in ontginningsgebied (11 transportbewegingen per uur); o 1 graafkraan + 3 dumpers in laguneringsgebied (11 transportbewegingen per uur). Scenario B: ontginning in ontginningsgebied fase 2 + lagunering in laguneringsgebied (= fase 3): o 1 emmerkettingbagger met transportband + 1 graafkraan in ontginningsgebied; o 1 graafkraan + 4 dumpers + 1 bulldozer in laguneringsgebied (24 transportbewegingen per uur). Scenario C: ontginning in ontginningsgebied fase 3 + lagunering in laguneringsgebied (= fase 3): o 1 emmerkettingbagger met transportband + 1 graafkraan in ontginningsgebied; o 1 graafkraan + 4 dumpers + 1 bulldozer in laguneringsgebied (24 transportbewegingen per uur). Opmerking: in functie van de voortgang van de ontginning fase 3 wordt de lagunering afgebouwd. We merken op dat er in de modellen van scenario s B en C, waar er sprake is van lagunering, rekening werd gehouden met een ringdijk van 4 m hoog (boven maaiveldniveau) rondom het laguneringsterrein. XII.3. Referentiesituatie Om de huidige geluidskwaliteit in en rondom het projectgebied te inventariseren werden 2 vaste meetpunten gekozen. In onderstaande figuren wordt de locatie van deze meetpunten aangeduid.

146 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 146 Figuur XII-1: Gewestplan met aanduiding projectgebied (dikke zwarte lijn) en meetpunten geluid Figuur XII-2: Kleurenortho met aanduiding meetpunten geluid De coördinaten van deze meetpunten en de situering volgens het gewestplan worden in Tabel XII-5 besproken. De meetpunten bevinden zich allen in een gebied op minder dan 500 m van een industriegebied. De meetpunten zijn voldoende representatief om het geluidsklimaat te karakteriseren op andere beoordelingspunten dan deze waar werd gemeten.

147 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 147 Tabel XII-5: Situering van vaste meetpunten voor projectgebied Op deze 2 vaste meetpunten werd simultaan gemeten van vrijdag 5/7/13 tot en met dinsdag 9/7/13. De bedoeling van deze metingen is na te gaan welke geluidsniveaus er momenteel heersen. Om ook het effect van de ontginning tijdens de avonduren te kennen werd er de gehele dag en avond ontgonnen. Enkel op zondag was er geen enkele activiteit in de groeve. Het omgevingsgeluid wordt momenteel bepaald door de huidige ontginningsactiviteiten enerzijds maar ook door het wegverkeer op grote afstand (autosnelweg E17). De meetresultaten van de geluidsmetingen bij een windsnelheid van meer dan 5 m/s en bij neerslag zijn, zoals voorgeschreven in VLAREM II bijlage Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid, niet weerhouden voor verdere analyse. We merken op dat de windsnelheid door het KMI op een hoogte van 10 m geregistreerd wordt. Rekenen we dit met de algemeen toegepaste logaritmische formule voor het windprofiel om naar een hoogte van 4 m (= hoogte microfoon) dan ligt de windsnelheid hier lager. Zo zien we dat een windsnelheid van 7 m/s op 10 m hoogte slechts 5,2 m/s bedraagt op 4 m hoogte. Vanaf een windsnelheid van 8 m/s op 10 m hoogte waait de wind volgens bijlage bij VLAREM II te snel t.h.v. de meetmicrofoon om nog een representatieve geluidsoverdracht van de inrichting te kunnen registreren. XII.3.1. Meetresultaten vaste meetpunten XII Meetpunt 1 De continue meetpost werd opgesteld in de achtertuin van de woning in de Vossenstraat in Kruibeke. Deze woning bevindt zich op korte afstand tot het projectgebied en ook op korte afstand tot de zone waar er momenteel wordt ontgonnen. Het omgevingsgeluid wordt bepaald door de huidige ontginningsactiviteiten, woonactiviteiten en het wegverkeer op grote afstand. Volgens het gewestplan ligt het meetpunt in een agrarisch gebied, weliswaar op een afstand van minder dan 500 meter van een industriegebied. Hierdoor wordt het meetpunt ingedeeld onder punt 2 van de tabel weergegeven in bijlage bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm voor geluid in openlucht tijdens de dagperiode 50 db(a) bedraagt, tijdens de avond en nachtperiode 45 db(a). Op het meetpunt werd simultaan met meetpunt 2 gemeten van vrijdag 5/7/13 tot en met dinsdag 9/7/13. Onderstaande tabel geeft voor het vast meetpunt een

148 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 148 overzicht van de gemiddelde L Aeq,1h, L A50,1h verschillende perioden 18. en L A95,1h -waarden voor de Tabel XII-6: VLAREM II - gemiddelde van de L Aeq,1h L A50,1h meetresultaten op vast meetpunt 1 en L A95,1h De L Aeq -niveaus die werden geregistreerd in de betrokken achtertuin worden bepaald door enerzijds de huidige (ontginnings)activiteiten en ook het verkeer op grote afstand. Immers op de zondag was er geen ontginning en toch bedraagt het LAeq,1h nog ca. 50 db(a). De gemiddelde niveaus liggen tijdens de dagperiode buiten het weekend tussen 49 en 51 db(a), dit wordt waargenomen als hoorbaar. Dit is volledig toe te schrijven aan het wegverkeersgeluid en uiteraard niet aan de ontginning. Voor de beschouwing van het continue geluidsklimaat of achtergrondgeluidsdrukniveau hanteren we de L A95 parameter, deze geeft het geluidsniveau weer dat gedurende 95 % van de meetduur (in dit geval 1h) werd overschreden. Titel II van het VLAREM schuift deze parameter naar voren om een indicatie te bekomen van de milieukwaliteit. Tijdens de weekdagen stijgt het LAeq,1h tot 55 db(a) en het LA95,1h niveau tot 50 à 51 db(a). Vrijdagnamiddag bedroeg dit LA95,1h gemiddelde 45 db(a). De spitsperiode van het verkeer heeft een invloed op het LA95,1h. Zo blijft het LA95,1h soms boven de 45 db(a) tijdens de avondperiode. Tijdens de nachtperiode zakt het omgevingsgeluid onder de 45 db(a) maar niet onder de 40 db(a). XII Meetpunt 2 De continue meetpost werd opgesteld langs de woning in de Hollestraat in Kruibeke. Deze woning bevindt zich op 85 m van fase 3. Er zijn nog woningen dichter tot deze fase maar daar was geen mogelijkheid om de meetpost te plaatsen. Vermits hier hoofdzakelijk het weg verkeer op grote afstand bepalend is, 18 Voor de nachtperiode is dit telkenmale het gemiddelde van de 4 laagste L A95,1h-waarden.

149 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 149 maak dit echter niet zoveel waar het oorspronkelijk omgevingsgeluid wordt gemeten. Volgens het gewestplan ligt het meetpunt in een agrarisch gebied op een afstand van minder dan 500 meter van een industriegebied. Hierdoor wordt het meetpunt ingedeeld onder punt 2 van de tabel weergegeven in bijlage bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm voor geluid in openlucht tijdens de dagperiode 50 db(a) bedraagt, tijdens de avond en nachtperiode 45 db(a). Geluidsbronnen die bepalend zijn voor het omgevingsgeluid zijn woonactiviteiten en verkeer op grote afstand. Op het meetpunt werd gemeten van vrijdag 5/7/13 tot en met dinsdag 9/7/13.Onderstaande tabel geeft voor het vast meetpunt een overzicht van de gemiddelde L Aeq,1h, L A50,1h en L A95,1h -waarden voor de verschillende perioden 19. Tabel XII-7: VLAREM II - gemiddelde van de L Aeq,1h L A50,1h meetresultaten op vast meetpunt 2 en L A95,1h De L Aeq -niveaus die werden geregistreerd in de betrokken achtertuin worden bepaald het verkeer op grote afstand en lokale autopassages en woonactiviteiten. De gemiddelde niveaus liggen, ook zonder ontginning op de zondag, nog rond de 50 db(a); dit wordt waargenomen als hoorbaar. Voor de beschouwing van het continue geluidsklimaat of achtergrondgeluidsdrukniveau hanteren we de L A95 parameter, deze geeft het geluidsniveau weer dat gedurende 95 % van de meetduur (in dit geval 1h) werd overschreden. Titel II van het VLAREM schuift deze parameter naar voren om een indicatie te bekomen van de milieukwaliteit. Het LA95,1h bedraagt overdag minder dan 50 db(a) en s avonds zakt het LA95,1h onder de 45 db(a) maar niet lager dan 40 db(a). 19 Voor de nachtperiode is dit telkenmale het gemiddelde van de 4 laagste L A95,1h-waarden.

150 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 150 XII.3.2. Toetsing aan de milieukwaliteitsnorm volgens Vlarem II Op basis van de metingen kunnen we stellen dat de milieukwaliteitsnorm voor meetpunt 1 en 2 overdag en s nachts nog gerespecteerd wordt maar dat s avonds het LA95,1h soms boven de milieukwaliteitsnorm uit stijgt. Voor meetpunt 1 zijn ook de huidige ontginningsactiviteiten meebepalend terwijl dit voor meetpunt 2 in de Hollestraat veel minder is. Op basis van deze metingen kunnen we ook stellen dat de milieukwaliteitsnormen voor de dagperiode en nachtperiode voor andere beoordelingspunten anders dan de meetpunten ook daar gerespecteerd zullen worden. De opgemeten (oorspronkelijke) achtergrondgeluidsniveaus liggen voor alle meetpunten beneden de MKN die titel II van het VLAREM oplegt voor de dag- en nachtperiode. Bijgevolg wordt de grenswaarde die van toepassing is op de ontginning bekomen door de richtwaarden weergegeven in bijlage bij VLAREM II te verminderen met 5 db(a). Vermits men de activiteiten voornamelijk tijdens de dagperiode (7u-19u) plant moet het specifiek geluidsniveau getoetst worden aan: Overdag: RW 5 db(a) = 45 db(a). Indien er sporadisch tijdens de avond (19u-22u) of nachtperiode (22u-07u) gewerkt wordt moet het specifiek geluidsniveau getoetst worden aan: Avond/nacht: RW 5 db(a) = 40 db(a). Voor de avondperiode zou een hogere waarde kunnen worden toegestaan maar op basis van de metingen is het onmogelijk te garanderen dat voor alle avonden de milieukwaliteitsnorm wordt overschreden. In de effectbespreking hierna worden volgende beoordelingspunten (zie onderstaande figuur) meegenomen. Beoordelingspunt 1 komt overeen met meetpunt 1 terwijl beoordelingspunt 4 iets dichter tot het projectgebied is gelegen dan meetpunt 2 (zie eerder). In functie van

151 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 151 de bepalingen conform VLAREM II werden bijkomende beoordelingspunten beschouwd in de effectbespreking. Beoordelingspunt 7 is gelegen in toekomstig natuurgebied (nabestemming na opvulling) op minder dan 500 m van een industriegebied. XII.4. Effectbespreking Op de hierboven weergegeven VLAREM-beoordelingspunten wordt het (berekende) specifieke geluidsniveau getoetst en beoordeeld. In functie van de geplande kleiontginning te Kruibeke werden er drie scenario s doorgerekend. Zo wordt er voor de toekomstige groeve één scenario doorgerekend waarin men de dekgrond gaat verwijderen (zowel i.f.v. ontginning als i.f.v. lagunering). Voor de ontginning zelf (het afgraven en transporteren van klei) en de lagunering (die simultaan zullen plaatsvinden) zijn twee scenario s doorgerekend. Het doel van deze geluidscontourenkaarten is een indicatie te krijgen van welke afstand er tussen de geluidsbronnen en de immissiepunten gerespecteerd dient te worden opdat de grenswaarden die titei II van het VLAREM oplegt niet worden overschreden. In Tabel XII-8 worden de berekende geluidsniveaus weergeven. Daar echter het gehele projectgebied ontgonnen dient te worden en men de specie ontwatert over heel het laguneringsgebied zal de ingezette machinerie zich tijdens de exploitatiefase over de hele groeve bevinden. Bijgevolg geven we in de Tabel XII-8 per scenario een bis-scenario met het berekende specifieke geluidsniveau wanneer de afstand tussen de geluidsbronnen en de beoordelingspunten minimaal is, m.a.w. wanneer de ingezette machinerie actief is t.h.v. de projectgrenzen. Er werd afgesproken het Lsp van ontginning en lagunering af te toetsen aan de normen voor de dagperiode, voor de volledigheid worden de normen voor de avond- en nachtperiode eveneens weergegeven in Tabel XII-8. Voor alle beoordelingspunten buiten het industriegebied (enkel BP 6 ligt in het industriegebied) bedraagt de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens de dagperiode 45 db(a). De grenswaarde voor de avond- en nachtperiode is voor alle punten, behalve 6, vastgelegd op 40 db(a). Voor beoordelingspunten binnen industriegebied is de norm 10 db(a) minder streng. In scenario A simuleren we het verwijderen van teelaarde binnen het betrokken projectgebied. Hiertoe wordt er centraal in het ontginningsgebied fase 2 één hydraulische graafmachine en drie dumpers ingezet. Dezelfde machinerie is actief centraal in het laguneringsgebied. Al het transport van afgegraven dekgrond richting de fabriek vindt plaats door middel van vrachtwagens (= worst case scenario met 11 vrachtwagenbewegingen per uur voor ontginning als lagunering). Uit de overdrachtsberekening blijkt dat de GW die het VLAREM oplegt voor de dagperiode overschreden wordt t.h.v. BP 1, BP 2, BP 3, BP 4, BP 5, & BP 7. Daar we voor elk beoordelingspunt een worst case scenario dienen te bespreken werd in scenario A bis per beoordelingspunt weergegeven hoeveel het specifieke geluidsniveau bedraagt indien de machinerie zich op de meest nabijgelegen plaats t.o.v. de immissiepunten bevindt. In scenario A bis noteren we een overschrijding van de grenswaarden t.h.v. alle beoordelingspunten tijdens de dagen nachtperiode. BP 2 (Vossenstraat 138) bevindt zich het dichtst t.o.v. de projectgrens, logischerwijs berekenen we met een L sp van 74 db(a) hier het

152 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 152 hoogste niveau. Op de meeste andere BP s berekenen we nog een L sp van meer dan 60 db(a). We merken echter op dat het hier een kortstondige voorbereidende fase betreft en dat deze worst case berekende geluidsniveaus uiteraard slechts gedurende korte tijd aanwezig kunnen zijn. Het nemen van milderende maatregelen i.f.v. dergelijke werken wordt dan ook niet realistisch geacht. In scenario B simuleren we het afgraven en transporteren van klei centraal in het ontginningsgebied fase 2. Al het transport van ontgonnen klei richting de Argexfabriek vindt plaats m.b.v. een transportband. Gelijktijdig zal de machinerie die wordt ingezet voor de lagunering actief zijn centraal in het laguneringsgebied (= fase 3). Uit de overdrachtsberekening blijkt dat de GW die het VLAREM oplegt voor de dagperiode overschreden wordt t.h.v. alle beoordelingspunten. Daar we voor elk beoordelingspunt een worst case scenario dienen te bespreken werd in scenario B bis per beoordelingspunt weergegeven hoeveel het specifieke geluidsniveau bedraagt indien de machinerie zich op de meest nabijgelegen plaats t.o.v. de immissiepunten bevindt. In scenario B bis noteren we dus eveneens een overschrijding van de grenswaarden t.h.v. alle beoordelingspunten. BP 1 en BP 2 bevinden zich het dichtst t.o.v. de ontginningsactiviteiten, logischerwijs berekenen we met een L sp van 58 db(a) hier het hoogste niveau. De grenswaarden kunnen hier niet gerespecteerd blijven. T.g.v. de werken kan het continue achtergrondgeluidsniveau tijdelijk toenemen met 13 db(a). Ten westen van het laguneringsgebied (zie BP 4) berekenen we specifieke geluidsniveaus tot max. 61 db(a) en ten zuiden van het laguneringsgebied (zie BP 5) tot max. 56 db(a). Deze niveaus zullen bij continue activiteiten bepalend zijn voor het heersende LA95. De woning binnen het industriegebied (zie BP 6) wordt blootgesteld aan de hoogste niveaus (Lsp = 67 db(a)). In het natuurgebied berekenen we tijdens de dagperiode een overschrijding van de GW met 8 db(a), tijdens de nachtperiode wordt dit 13 db(a). In scenario C simuleren we het afgraven en transporteren van klei in het noordelijk gedeelte van het ontginningsgebied fase 3. Al het transport van ontgonnen klei richting de Argex-fabriek vindt plaats m.b.v. een transportband. Gelijktijdig zal de machinerie die wordt ingezet voor de lagunering actief zijn in het zuidelijk deel van het laguneringsgebied (= fase 3). Uit de overdrachtsberekening blijkt dat de GW die het VLAREM oplegt voor de dagperiode overschreden wordt t.h.v. alle beoordelingspunten. Daar we voor elk beoordelingspunt een worst case scenario dienen te bespreken werd in scenario C bis per beoordelingspunt weergegeven hoeveel het specifieke geluidsniveau bedraagt indien de machinerie zich op de meest nabijgelegen plaats t.o.v. de immissiepunten bevindt. In scenario C bis noteren we dus eveneens een overschrijding van de grenswaarden t.h.v. alle beoordelingspunten. BP 4 bevindt zich het dichtst t.o.v. de activiteiten, logischerwijs berekenen we met een L sp van 60 db(a) hier het hoogste niveau. De grenswaarden kunnen hier niet gerespecteerd blijven. T.g.v. de werken kan het achtergrondgeluidsniveau tijdelijk toenemen met 19 db(a). Ten zuiden van het laguneringsgebied (zie BP 5) berekenen we specifieke geluidsniveaus tot max. 57 db(a). Deze niveaus zullen bij continue activiteiten bepalend zijn voor het heersende LA95. In het natuurgebied berekenen we tijdens de dagperiode een overschrijding van de GW met 4 db(a).

153 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 153 Op basis van de resultaten van de verschillende doorgerekende scenario s kunnen we stellen dat de afstand tussen de meest nabijgelegen woningen en de grenzen van het projectgebied zodanig zijn dat een overschrijding voor de dagwaarden kan verwacht worden. Hierbij dient benadrukt dat deze overschrijdingen niet ter hoogte van alle omliggende woningen worden verwacht tijdens de volledige ontginningsperiode, maar enkel indien de betreffende activiteiten binnen de gesimuleerde afstanden tot een specifieke woning aanwezig zijn. Bovendien betreffen de doorgerekende scenario s pieksituaties (alle machinerie werkt in vollast met wind van bron richting ontvanger) terwijl dit in de praktijk zelden het geval is. Indien vooropgesteld wordt dat de grenswaarden te allen tijde gerespecteerd dienen te worden ter hoogte van de woningen rondom het ontginningsgebied, zijn milderende maatregelen noodzakelijk. Zoals verder aangegeven, dient de keuze voor de uitvoering van dergelijke maatregelen geëvalueerd te worden in overleg met omwonenden. Tabel XII-8: Berekende geluidsniveaus voor de verschillende scenario s en beoordelingspunten voor groeve te Kruibeke

154 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 154 XII.5. Milderende maatregelen Op basis van de fasering, de beschouwde geluidsbronnen en de gehanteerde geluidsvermogenniveaus kan globaal besloten worden dat het specifiek geluidsniveau van de ontginnings- en laguneringsactiviteiten tijdens de beoordelingsperiodes niet zal voldoen zonder geluidsreducerende maatregelen. De milderende maatregelen in de geluidsoverdracht bestaan erin de te stockeren dekgrond aan te wenden als aarden wallen van 7 m hoog. Gezien de overschrijdingen van de opgelegde normen wordt voorgesteld het projectgebied (lagunering) te omringen met een aarden wal van 7 m hoog. Een gronddam met

155 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 155 een tophoogte van 7 m wordt i.f.v. dit project als het maximaal realiseerbare beschouwd er van uitgaande dat dit reeds serieuze gronddammen zijn en daar de activiteiten op korte afstand tot de bewoonde vertrekken immers van tijdelijke aard zijn. Opmerking: dit is enkel als theoretisch modelmatig doorgerekend scenario onderzocht maar er is nog fine-tuning mogelijk bij de engineering van de lagunering die in ieder geval een ringdijk nodig heeft. Het verwijderen van de toplaag en de aanleg van deze aarden wal zal uiteraard ook voor een tijdelijke geluidshinder zorgen. Volgende scenario s met gronddam werden modelmatig doorgerekend: scenario B bis + aanleg van een gronddam; scenario C bis + aanleg van een gronddam; Tabel XII-9: Berekende geluidsniveaus voor de scenario s B & C voor groeve te Kruibeke (met maatregelen - gronddam) In het geval van een ontginning en lagunering zullen de machines zich niet op een vaste plaats bevinden, maar van plaats wijzigen in functie van de afgraving / lagunering. Bovenstaande berekeningen van de geluidsimmissies met en zonder geluidsreducerende maatregelen zijn bijgevolg slechts een momentopname. In scenario B bis + gronddam wordt onderzocht in welke mate het mogelijk is om de VLAREM-normen te respecteren gedurende de ontginningsactiviteiten binnen fase 2 en laguneringsactiviteiten binnen fase 3. De machinerie is telkens gesimuleerd op de meest nabijgelegen / minst gunstige plaats t.o.v. de immissiepunten. BP 1 en BP 2 bevinden zich het dichtst t.o.v. de

156 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 156 ontginningsactiviteiten, door een gronddam te voorzien t.h.v. de projectgrens daalt het Lsp van de ontginningsactiviteiten met meer dan 10 db(a) waardoor de GW die VLAREM oplegt tijdens de dagperiode wordt benaderd. Echter indien er laguneringsactiviteiten worden uitgevoerd in het noorden van fase 3 kunnen deze bepalend zijn voor het Lsp en noteren we t.h.v. BP 1 nog een overschrijding van de GW voor de dagperiode met 6 db(a). BP 3 situeert zich ten W van het projectgebied t.h.v. de grens van fase 2 en fase 3. Door het plaatsen van de gronddam zakt het totaal Lsp met 7 db(a), het Lsp van de ontginningsactiviteiten levert met 37 db(a) nog een verwaarloosbare bijdrage, het Lsp van de laguneringsactiviteiten is met 49 db(a) bepalend voor het heersende geluidsniveau. De GW voor de dagperiode wordt in deze worst case situatie nog met 5 db(a) overschreden. Ook t.h.v. BP 4, in de Hollestraat iets zuidelijker gelegen dan BP 3, is het Lsp van de laguneringsactiviteiten bepalend voor L totaal. Hier kan de GW voor de dagperiode in absolute worst case condities overschreden worden met 10 db(a). Ten zuiden van het projectgebied (BP 5) zijn de laguneringsactiviteiten eveneens bepalend voor L totaal, het plaatsen van de gronddam zorgt voor een reductie van 4 db(a). De GW kan tijdens de dagperiode nog overschreden worden met 7 db(a). In het industriegebied ten oosten van het projectgebied noteren we na plaatsing van de gronddam nog een overschrijding van de GW voor de dagperiode met 5 db(a), dit t.g.v. het Lsp afkomstig van de lagunering en het hieraan gerelateerde transport. In het natuurgebied ten noorden van het projectgebied realiseert de afschermende werking van de gronddam een reductie van 4 db(a) in een worst case situatie wanneer ontginnings- en laguneringsactiviteiten simultaan plaatsvinden in het noorden van fase 2 en fase 3. De GW die het VLAREM oplegt tijdens de dagperiode wordt met 4 db(a) overschreden. In scenario C bis + gronddam wordt onderzocht in welke mate het mogelijk is om de VLAREM-normen te respecteren gedurende de ontginnings- en laguneringsactiviteiten binnen fase 3. De machinerie is telkens gesimuleerd op de meest nabijgelegen / minst gunstige plaats t.o.v. de immissiepunten. BP 1 en BP 2 bevinden zich op de grootste afstand t.o.v. de activiteiten, door een gronddam te voorzien t.h.v. de projectgrens daalt het Lsp t.h.v. BP2 met meer dan 10 db(a) waardoor de GW voor de dagperiode gerespecteerd blijft. BP 1 ligt dichter tot de activiteiten, hier wordt het Lsp gereduceerd met 5 db(a) en blijft de GW voor de dagperiode onder worst case condities beperkt overschreden met 3 db(a). BP 3 situeert zich ten W van het projectgebied t.h.v. de grens van fase 2 en fase 3. Door het plaatsen van de gronddam zakt het totaal Lsp met 4 db(a), het Lsp van de ontginningsactiviteiten levert met 39 db(a) nog een verwaarloosbare bijdrage, het Lsp van de laguneringsactiviteiten is met 50 db(a) bepalend voor het heersende geluidsniveau. De GW voor de dagperiode wordt in deze worst case situatie nog met 6 db(a) overschreden. Ook t.h.v. BP 4, in de Hollestraat iets zuidelijker gelegen dan BP 3, is het Lsp van de laguneringsactiviteiten bepalend voor L totaal. Hier kan de GW die het VLAREM oplegt tijdens de dagperiode in absolute worst case condities overschreden worden met 9 db(a). Ten zuiden van het projectgebied (BP 5) zijn de laguneringsactiviteiten eveneens bepalend voor L totaal, het plaatsen van de gronddam zorgt voor een reductie van 5 db(a). De GW kan tijdens de dagperiode nog overschreden worden met 7 db(a). In het industriegebied ten oosten van het projectgebied noteren we na plaatsing van de gronddam nog een zeer beperkte overschrijding van de GW voor de dagperiode met 1 db(a), dit t.g.v. het Lsp afkomstig van de lagunering en het hieraan

157 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 157 gerelateerde transport. In het natuurgebied ten noorden van het projectgebied realiseert de afschermende werking van de gronddam een reductie van 4 db(a) in een worst case situatie wanneer ontginnings- en laguneringsactiviteiten simultaan plaatsvinden binnen fase 3. De GW die het VLAREM oplegt tijdens de dagperiode blijft nu juist gerespecteerd. We concluderen dat het voorzien van een gronddam met een tophoogte van 7 m t.h.v. de projectgrens een significant positief tot zeer significant positief effect uitoefent op de geluidsimmissie afkomstig van de ontginnings- en laguneringsactiviteiten. Toch blijft de GW die VLAREM II hanteert voor de dagperiode op bijna alle beoordelingspunten overschreden. Wanneer men de opsplitsing van het specifieke geluidsniveau in de bovenstaande tabel nader bekijkt stelt men vast dat de overschrijdingen voornamelijk het gevolg zijn van de bijdrage afkomstig van de machinerie die wordt ingezet voor de lagunering. Daar er in de BBT voor ontginningen sprake is van de toepassing van geluidarm materieel voor overslag en transport, specifiek in de vorm van silent-kits (= extra afscherming motorcompartimenten) worden volgende scenario s met gronddam en geluidarm materieel (L wa kranen, bulldozer en dumpers verminderd met 7 db(a)) doorgerekend: scenario B bis + aanleg van een gronddam + geluidarm materieel; scenario C bis + aanleg van een gronddam + geluidarm materieel. Tabel XII-10: Berekende geluidsniveaus voor de scenario s B & C voor groeve te Kruibeke (met maatregelen gronddam + geluidarm materieel)

158 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 158 Na doorvoering van het geluidarm materieel noteren we t.g.v. het Lsp van (simultane) ontginning en lagunering in scenario B bis enkel nog een zeer beperkte overschrijding van de norm t.h.v. BP 1, BP 4 en BP 6. In scenario C bis is dit enkel nog t.h.v. BP 4, BP 5 en BP 6. Daarenboven zijn de overschrijdingen zeer beperkt en dit voor de absolute worst case situatie (pieksituaties met alle machinerie in vollast met wind van bron richting ontvanger). In de reële situatie zal de machinerie niet continu in vollast werken en verwachten we tevens iets minder geluidsbronnen gerelateerd aan de lagunering. In zulke gevallen verwachten we dan nog een afname van het Lsp van de lagunering met 2 à 3 db(a) waardoor de norm tijdens de dagperiode gerespecteerd zal blijven. Deze maatregelen moeten nog afgewogen worden in de andere disciplines. Er moet rekening mee gehouden worden dat deze geluidsproducerende activiteiten op maaiveldniveau slechts tijdelijk zijn. Bij geluidsklachten van omwonenden zal in overleg met omwonenden geëvalueerd worden welke de meest passende maatregelen zijn. Zo werd i.f.v. de reeds afgeronde ontginning in fase 1 met de buurt afgesproken een groenbuffer aan te leggen. Tenslotte wordt de significantie van de milieueffecten, veroorzaakt door het project (milderende maatregelen inbegrepen), ingeschat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het significantiekader, het betreft een expliciet uitgeschreven beoordelingsmethodiek die van toepassing is voor industriële MER s (koppeling met VLAREM II is opgenomen). De evolutie van het omgevingsgeluid (verschil O.G. voor en na de uitvoering van het project) wordt nagegaan. Na toetsing van het specifieke geluidsniveau aan de vigerende wetgeving wordt een score toegekend. Op basis van deze score kan men de ernst van de milieueffecten veroorzaakt door het project inschatten. Elke score dient door de deskundige gekaderd te worden in het project. Op basis van de immissiemetingen en de overdrachtsberekeningen kunnen de effecten voor de toekomstige (worst case) ontginningsactiviteiten in fase 2 en laguneringsactiviteiten in fase 3 (scenario B bis + gronddam + geluidarm materieel) als volgt worden samengevat: Ter hoogte van BP 1 (Vossenstraat 119) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 47 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 45 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 49 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +4. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde niet respecteert is de eindscore voor de pieksituatie gelijk aan -3 ( zeer significant negatief (er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan korte termijn; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Echter voor de reële of gemiddelde situatie daalt het Lsp van de lagunering nog met 2 à 3 db(a) waardoor de GW gerespecteerd blijft en de eindscore beoordeeld wordt als matig significant negatief (-1). Ter hoogte van BP 2 (Vossenstraat 138) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 45 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 45 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 48 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +3. Doordat het specifieke

159 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 159 geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1 ( beperkt significant negatief (onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Ter hoogte van BP 3 (Hollestraat 97) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 45 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 46 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +5. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1 ( beperkt significant negatief (onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Ter hoogte van BP 4 (Hollestraat 81) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 49 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 50 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +9. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde niet respecteert is de eindscore gelijk aan -3 ( zeer significant negatief (er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan korte termijn ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Echter voor de reële of gemiddelde situatie daalt het Lsp van de lagunering nog met 2 à 3 db(a) waardoor de GW benaderd wordt. Ter hoogte van BP 5 (Burchtstraat 102) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 45 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 46 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +5. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1 ( beperkt significant negatief (onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Ter hoogte van BP 6 (Haagstraat 5) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 57 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 60 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +16. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde niet respecteert is de eindscore gelijk aan -3 ( zeer significant negatief (er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan korte termijn ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Echter voor de reële of gemiddelde situatie daalt het Lsp van de lagunering nog met 2 à 3 db(a) waardoor de GW gerespecteerd blijft en de eindscore beoordeeld wordt als matig significant negatief (-1).

160 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 160 Ter hoogte van BP 7 (toekomstig natuurgebied) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 44 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 45 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 48 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +3. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1 ( beperkt significant negatief (onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Op basis van de immissiemetingen en de overdrachtsberekeningen kunnen de effecten voor de toekomstige (worst case) ontginnings- en laguneringsactiviteiten in fase 3 (scenario C bis + gronddam) als volgt worden samengevat: Ter hoogte van BP 1 (Vossenstraat 119) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 43 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 45 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 47 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +2. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1 ( beperkt significant negatief (onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Ter hoogte van BP 2 (Vossenstraat 138) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 36 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 45 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 45 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T < 1. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde voor de dagperiode respecteert is de eindscore gelijk aan 0 ( effect wordt beoordeeld als zijnde verwaarloosbaar). Ter hoogte van BP 3 (Hollestraat 97) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 45 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 46 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +5. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde respecteert is de eindscore gelijk aan -1 (beperkt significant negatief (onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Ter hoogte van BP 4 (Hollestraat 81) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 49 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 50 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +9. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde niet respecteert is de eindscore gelijk aan -3 ( zeer significant negatief (er

161 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 161 dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan korte termijn ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Echter voor de reële of gemiddelde situatie daalt het Lsp van de lagunering nog met 2 à 3 db(a) waardoor de GW benaderd wordt. Ter hoogte van BP 5 (Burchtstraat 102) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 46 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 47 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +6. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde niet respecteert is de eindscore gelijk aan -3 ( zeer significant negatief (er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan korte termijn ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Echter voor de reële of gemiddelde situatie daalt het Lsp van de lagunering nog met 2 à 3 db(a) waardoor de GW gerespecteerd blijft en de eindscore beoordeeld wordt als matig significant negatief (-1). Ter hoogte van BP 6 (Haagstraat 5) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 56 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 41 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 56 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +15. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde niet respecteert is de eindscore gelijk aan -3 ( zeer significant negatief (er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan korte termijn ; zijn hier reeds genomen, bovendien betreft het hier een zeer tijdelijke overschrijding)). Echter voor de reële of gemiddelde situatie daalt het Lsp van de lagunering nog met 2 à 3 db(a) waardoor de GW gerespecteerd blijft en de eindscore beoordeeld wordt als matig significant negatief (-1). Ter hoogte van BP 7 (toekomstig natuurgebied) bedraagt het (tijdelijke worst case) berekende L sp afkomstig van de toekomstige werken 42 db(a). Het opgemeten oorspronkelijke omgevingsgeluid (L voor ) bedraagt hier 45 db(a). Wanneer de werken bezig zijn wordt L na op 47 db(a) geraamd (in een worst case scenario met machinerie in vollast en met inbegrip van milderende maatregelen), hierdoor is ΔL AX,T = +2. Doordat het specifieke geluidsniveau de door VLAREM II opgelegde grenswaarde voor de dagperiode respecteert is de eindscore gelijk aan -1 ( matig significant negatief (milderende maatregelen zijn niet dwingend ; zijn hier reeds genomen)). Uit de toetsing aan het significantiekader blijkt dat het effect van de werken (ontginningsactiviteiten en laguneringsactiviteiten als simultane ontgininnings- en laguneringsactiviteiten) op praktisch alle beoordelingspunten beoordeeld als zijnde matig significant negatief. Op de beoordelingspunten waar men in deze absolute worst case scenario s een overschrijding van de norm vaststelt verwachten we dat het Lsp in de reële situatie (niet alle machinerie in vollast en niet altijd wind van bron richting ontvanger voor elke relevante geluidsbron) de

162 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 162 norm respecteert of alleszins benadert. Belangrijk is wel dat de activiteiten enkel tijdens de dagperiode (tussen 7 u en 19 u) worden uitgevoerd daar de norm tijdens de avond- en nachtperiode 5 db(a) strenger is. Voor de beoordeling van de geluidsberm als visuele barrière in het landschap en voor de mens wordt er verwezen naar de respectievelijke disciplines. In de discipline wordt de aanleg van een gronddam afgewogen ten opzichte van eventuele andere effecten zoals de duurtijd van de aanleg van een gronddam versus hinder tijdens ontginning. Ook de barrièrewerking kan als hinderlijk ervaren worden. Naast de voorgestelde maatregelen (geluidsarme machines en gronddam), gaan we ook in op de wijze waarop het lawaai en/of de perceptie op lawaaihinder op een ontginningsterrein maximaal kan worden beperkt. behoud van de huidige milderende maatregelen die in het verleden in samenspraak met de omwonenden en gemeente werd uitgevoerd (groenbuffer met streekeigen struikgewas). Deze maatregel blijkt ook efficiënt te zijn (voor ontginning) in het kader van geluidsreductie maar ook inzake het visuele aspect. communicatie met de omwonenden. Bijvoorbeeld door het aanstellen van een contactpersoon, het opgeven van een groen telefoonnummer; maximaal de capaciteit van de vrachtwagens benutten om het aantal ritten te minimaliseren; onderhoud van de werfwegen; onderhoudstoestand van de machines is van zeer groot belang; lossen van materiaal: vermijden van impacten, dichtklappen van laadkleppen; maximaal gebruik maken van aanwezige objecten om afschermingen te krijgen. (b.v. de machines plaatsen achter terreinoneffenheden of opgestapelde gronden. Zo nodig kan men ook uitgegraven aarde, en eventueel uitgegraven zand of klei op een voor afscherming gunstige plaats leggen); gebruik van geluidsarme machines (zie desbetreffende Europese wetgeving en KB van 2006). Belangrijk is nogmaals te melden dat de berekende geluidsdrukniveaus een worst-case benadering zijn. Immers, er wordt steeds vanuit gegaan dat de machines vollast in werking zijn. In de praktijk is dit echter niet het geval. Tevens blijven het theoretische berekeningen waar een foutmarge van 2 à 3 db(a) moet voor gehanteerd worden. Een exact beeld van de hinder is toch maar te verkrijgen wanneer de exploitatie begint. Tevens zijn nog bijsturingen (qua maatregelen) mogelijk. Daarom is een regelmatige monitoring van de geluidsniveaus belangrijk. Zo heeft men bijvoorbeeld voor de grind- en zandontginning in Limburg een periodieke meetcampagne om de veranderde situatie van de ontginning te kwantificeren. Deze meetresultaten worden dan voorgesteld in een werkgroep aan de hand van een voortgangsrapportage. Op basis van deze resultaten kan men eventueel de werkingstijden bijsturen of bijkomende maatregelen voorstellen.

163 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 163 Tevens is het ook belangrijk te vermelden dat er in het kader van de MER gerekend werd met de huidige kennis van de technologie. Op het moment dat de ontginning ter hoogte van de woningen reikt, bestaan er wellicht nog geluidsarmere types machines. XII.6. Trillingseffecten Een rijdend voertuig kan een bron van trillingen zijn naar de omgeving toe. Oneffenheden in het wegdek genereren krachten op de wielen en het wegdek. Deze krachten zijn een bron van trillingen die zich voortplanten in alle richtingen. Deze trillingen zetten zich ook verder in de gebouwen langsheen deze wegen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze trillingen aldus in de huiskamer waargenomen worden en zelfs als hinderlijk ervaren worden. De belangrijkste oorzaken voor het genereren van trillingen is het type wegdek en de wegdekoneffenheden. De wegtypes kunnen ingedeeld worden in asfalt, beton en elementverhardingen. Deze kunnen verder onderverdeeld worden in: asfalt: DAB Dicht asfaltbeton, SMA Steenmastiekasfalt, ZOAB zeer open asfaltbeton, ZOAB Tweelaags, Dunne deklaag, Combinatiedeklaag en Coatings; beton: Uitgewassen beton, Oppervlakbehandeling en ZOB Zeer open beton; elementenverhardingen: Gebakken klinkers, Betonstraatstenen en Stille betonstraatstenen. De oneffenheden van de weg zijn de primaire oorzaak van de trillingen. Door het rijden over oneffenheden wordt het voertuig verplicht zich te verplaatsen. Hierdoor zullen dynamische krachten op het wegdek worden uitgeoefend die op zich de bron zijn van de trillingen die verder propageren via de ondergrond. Deze ondergrond speelt natuurlijk ook een belangrijk rol in de propagatie van deze trillingen. De sterkte van de trillingen in de gebouwen is afhankelijk van de bouwconstructie - de aard van de fundering en het materiaal van de vloeren - en kan dus behoorlijk verschillen van woning tot woning. Ten aanzien van invloed op mensen in gebouwen (trillingshinder) wordt een onderscheid gemaakt naar: zelden, kortstondig optredende trillingen (b.v. als gevolg van impulsen en pneumatische stampers); stationaire trillingen (bijvoorbeeld als gevolg van in drukkerijen opgestelde machines). Dit wordt beschreven in de Duitse Norm: DIN 4150/2. Momenteel is er in België nog geen wettelijk kader voor trillingen. De belangrijkste reden voor trillingshinder voor personen blijkt de vrees te zijn dat deze trillingen hun woning schade kan toebrengen. Nochtans wordt in studies van probleemsituaties geen oorzakelijk verband gevonden tussen de geobserveerde schade en de opgemeten trillingen. De gemeten trillingsniveaus zijn veel lager dan de grenswaarden die voor structurele schade gehanteerd worden. De administratie Wegen en Verkeer heeft nogal wat trillingsmetingen uitgevoerd in woningen die zich op korte afstand tot de weg bevonden. Uit de meeste metingen

164 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 164 blijkt dat er geen problemen zijn inzake trillingshinder indien er geen oneffenheden zijn in de weg. Tevens wijzen deze metingen uit dat in veel gevallen in de omgeving van oneffenheden en passerende vrachtwagens inderdaad sprake is van trillingshinder voor de bewoners, maar dat de verkeerstrillingen te zwak zijn om structurele schade te veroorzaken. Trillingsmetingen uitgevoerd in het kader van andere studies of MER s wijzen uit dat trillingsniveaus ten gevolge van lokale defecten 10 maal groter kunnen zijn dan deze van een wegdek in goede staat. Op basis van meetresultaten kan men stellen dat er trillingshinder voor wegverkeer over een weg in normale staat kan voorkomen tot 14 m van de weg. Door defecten en oneffenheden kunnen de trillingsniveaus tot 10 maal groter zijn dan deze van een wegdek in goede staat. Er werden geen trillingsmetingen uitgevoerd, maar er werd nagegaan of het aanwezige wegdek voor trillingshinder kan zorgen indien de weg door de vrachtwagens/dumpers wordt gebruikt. Op basis van de gegevens uit anders studies of MER`s en de staat van het wegdek is in het kader van deze MER voldoende om aan te geven waar trillingshinder kan verwacht worden en waar niet. De transportroute tussen het projectgebied (fase 2 + fase 3) en de Argexfabriek loopt langs enkele bewoonde vertrekken in de Haagstraat (zie BP 6). De Haagstraat zelf betreft op dit ogenblik grotendeels een onverharde weg met putten. Indien men het wegdek van de transportroute niet voldoende egaliseert kan men trillingshinder in deze bewoonde vertrekken niet uitsluiten! Ten gevolge van de ontginnings- en laguneringsactiviteiten zelf worden rondom het projectgebied geen waarneembare trillingen verwacht, de afstand tussen bron en ontvanger(s) is zo groot waardoor men dit kan uitsluiten. We besluiten dat, indien de aan- en afvoerroute bekend is, men er op dient toe te zien dat de gebruikte wegsegmenten in optimale staat zijn.

165 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 165 XIII. DISCIPLINE LANDSCHAP XIII.1. Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat het projectgebied van de bestaande kleiontginning Argex (fase 2) en de geplande uitbreiding ten zuiden van de Haagstraat en een zone van 0,5-1 km rond dit ontginningsgebied. De westelijke grens komt overeen met de E17, de oostelijke grens met de Schelde, de noordgrens loopt doorheen het industriegebied en militair domein en de zuidelijke grens ligt aan de rand van het centrum van Kruibeke. In het studiegebied kunnen de landschappelijke structuren en elementen wijzigen en kan er een visuele impact van het project waarneembaar zijn. De meeste activiteiten gebeuren onder maaiveld en/of binnen een afgeschermd gebied, waardoor de ruimtelijke/visuele impact eerder beperkt blijft. XIII.2. Methodologie XIII.2.1. Beschrijving van de referentiesituatie Het huidige landschap in en in de omgeving van het kleiontginningsgebied wordt geanalyseerd en beschreven op macro-, meso- en microschaal. Aanbevelingen van het Richtlijnenboek (2006) worden gevolgd. Volgende bronnen zullen geraadpleegd worden bij de beschrijving van de referentietoestand: Indeling in Traditionele Landschappen (Antrop, 2002); Landschapsatlas; Landschapskenmerkenkaart; Databankgegevens beschermde landschappen, monumenten, dorpsgezichten; Databankgegevens inventaris bouwkundig erfgoed; Databankgegevens archeologische inventaris (CAI); Archeologische dienst van het Waasland; Historische kaarten, topografische kaarten en orthofotoplans; Google earth; Gegevens biologische waarderingskaart; Bestaande MER-studies in het studiegebied. Het studiegebied op macroschaal wordt algemeen beschreven op basis van de voorkomende landschapstypes die aangetroffen worden. Voor de afbakening van

166 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 166 de landschapstypes wordt gebruik gemaakt van de indeling van de landschappen in Traditionele Landschappen. Bij de beschrijving van het landschap op mesoschaal komen aan bod: landschapstypologie: met beschrijving van de geomorfologische, topografische en hydrografische karakteristieken van het landschap; historische ontwikkeling: beschrijving historiek van het landschap en menselijke inbreng, aan de hand van historisch kaartmateriaal; cultuurhistorische en archeologische erfgoedwaarden: met beschrijving van de beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten, ankerplaatsen en relictlandschappen volgens de Landschapsatlas, nietbeschermde waardevolle bouwkundige elementen en gekende archeologische gegevens; landschapsstructuur: met ruimtelijke schikking en zonering van de landschappelijke elementen en de landschapsecologische relaties. Bij de beschrijving van het landschap op microschaal gaat de aandacht uit naar: huidig bodemgebruik: de gebruiksvormen van het landschap; de graad en de aard van de verstedelijking van het landschap; landschapsbeeld: met beschrijving van de visueel-ruimtelijke kenmerken en elementen die als positieve/negatieve beelddragers van het landschap fungeren. XIII.2.2. Beoordeling van de referentiesituatie De aanwezigheid van kenmerkende landschapselementen en structuren, mogelijke gekende en potentiële erfgoedwaarden en de aanwezigheid van positieve en negatieve beelddragers in de referentietoestand, zullen op een kwalitatieve wijze worden beoordeeld. XIII.3. Beschrijving van de referentiesituatie XIII.3.1. Situering op macroniveau Voor de beschrijving van het landschap op macroschaal wordt een ruime contour rond het projectgebied beschreven. Het studiegebied is gelegen tussen de E17 en de Schelde, op de provinciegrens van Oost-Vlaanderen en Antwerpen en in de directe omgeving van het Fort van Kruibeke. Het projectgebied is gelegen op het grondgebied Kruibeke en behoort tot het Land van Waas, het oostelijk deel van het studiegebied (Zwijndrecht en Hoboken) behoort tot de Scheldevallei stroomafwaarts Gent. De structuurdragende matrix van het Land van Waas bestaat uit een nagenoeg vlakke topografie behalve langs de randen, waar de begrenzing met de

167 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 167 omliggende landschappen door de topografie bepaald wordt (steilranden, zandruggen, valleien). Kenmerkend voor het Land van Waas zijn de bolle akkers op kleine blokvormige percelen en de perceelsrandbegroeiingen van populieren (gesloten coulissenlandschappen). Geïsoleerde boerderijen vormen de kenmerkende elementen in de open ruimte. Bebouwing en infrastructuur zijn ruimtebegrenzend in de urbane gebieden. De Schelde en aangrenzende polders langs beide zijden van de rivier (Kruibeekse polder en Hobokense polder) behoren tot de Scheldevallei stroomafwaarts Gent. De bedijkte rivier, afgesneden meanders, rivierduinen en valleiranden vormen de belangrijkste kenmerken. XIII.3.2. Situering op mesoniveau De situering op mesoniveau omvat een beschrijving van de landschappelijke kenmerken, de historische ontwikkeling, de landschapsstructuren en erfgoedelementen binnen het afgebakende studiegebied. XIII Landschapstypologie Het studiegebied situeert zich op de rand van de cuesta van het Waasland, die aan de zuidrand wordt begrensd door een steile helling naar de Schelde en aan de noordrand door een zachte helling. De hoogteligging van het projectgebied bedraagt ongeveer 11 m TAW, terwijl de Scheldevallei gelegen is op 1 2 m TAW. De omgeving van het ontginningsgebied is vrij vlak. De Tertiaire ondergrond bestaat uit kleigronden van de Formatie van Boom en is bedekt met een zandlemige deklaag van enkele meters dik, afgezet tijdens het Holoceen. De Zwaluwbeek in het noordwesten en de Watermolenbeek ten zuiden van het projectgebied zijn de belangrijkste waterlopen naar de Schelde. De gronden ten westen van het bestaande ontginningsgebied worden ingenomen door akkers en weilanden. Rond de bolle percelen en langs wegen komen bomenrijen (veelal populier of wilg) voor. Ten oosten van het ontginningsgebied ligt aansluitend het Fort van Kruibeke, dat slechts voor een deel is bewaard gebleven. Het westelijke deel van het fort is door vroegere kleiontginning verdwenen. Ten noorden en ten zuiden van het ontginningsgebied komt een industriële bebouwing voor. Oostelijk van het Fort is er het militair domein. Het gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde ligt ten zuidoosten van het projectgebied langsheen de Schelde. XIII Historische ontwikkeling Het dorp Kruibeke ontstond als een gehucht rond het kasteel van Altena. De vroegste bedrijvigheid bestond waarschijnlijk uit turfuitbating, maar werd in de 13de-14de eeuw vervangen door landbouw. Dat het Waasland zich kon ontwikkelen tot een vooraanstaande landbouwstreek is voornamelijk te wijten aan een aantal technieken die van oudsher werden toegepast. Het verbeteren van de gronden is voornamelijk verwezenlijkt door de bijzondere manier van spitten, wat uiteindelijk heeft geleid tot het ontstaan van de typische koepelvormige bolle akkers. Uit opgravingen, historische teksten en bodemkundig onderzoek is

168 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 168 immers aangetoond dat bolle akkers handmatig door de mens zijn aangelegd met als doel de afwatering en/of de kwaliteit van de (uitgeputte) landbouwgrond te verbeteren. De bolle perceelstopografie is dus ontstaan uit een synthese van puur landbouwkundige grondverbetering en het vermijden van grondwaterstuwing (relatie geologie en bodem). De blokvormige percelen die zo ontstonden waren aanvankelijk omzoomd door houtkanten (vooral els) en knotbomen (vooral wilg). Later, vanaf de 19de eeuw werden ze vervangen door bomenrijen (populieren). De historische ontwikkeling vanaf de 18de eeuw wordt geschetst aan de hand van een reeks historische kaarten, waarbij de ontwikkeling van het wegenpatroon, het bodemgebruik, de bebouwing en de biotische componenten worden nagegaan. Op het einde van de 18de eeuw (zie Ferrariskaart ), bestond het studiegebied uit een gesloten landbouwgebied. Kleine blokvormige percelen, vooral in gebruik als akker, waren omgeven door grachten en langs beide zijden afgezoomd door opgaande begroeiing. Deze bolle akkers waren gegroepeerd in blokken en waren gelegen tussen een uitgebreid wegenpatroon. Bebouwing kwam voor als alleenstaande hoeven (Sleutelhof, Pachtgoed), verspreid langsheen de wegen (Schiphoek, Sterhoek) en langs de belangrijkste verbindingsweg tussen Kruibeke en Burcht (gelegen op de bovenrand van de vallei, parallel met de Schelde). Een strook met hooilanden kwam voor langs de Schelde (Schiphoek). Uitgestrekte poldergronden waren nog aanwezig tussen het centrum van Kruibeke en de Schelde. De Schelde zelf was bedijkt.

169 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 169 Figuur XIII-1: Uittreksel uit de Ferrariskaart van met aanduiding van het projectgebied Argex NV Op de kaart van Vandermaelen (1845) is de toestand nauwelijks veranderd. Het wegenpatroon is nagenoeg gelijk gebleven, de bebouwing is wel wat toegenomen. De belangrijkste wijziging in het landschap vond plaats door de bouw van het Fort van Kruibeke. Dit fort is aangeven op onderstaande militaire kaart (MGI 1896). Een Route Militaire is hierbij aangelegd die het vroegere wegennet in noordelijke richting doorkruist (de huidige Krijgsbaan). De rest van het studiegebied bestaat nog steeds uit gesloten akkerland en talrijke verspreide bebouwing langsheen de wegen. De bebouwing zelf is algemeen toegenomen.

170 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 170 Figuur XIII-2: Uittreksel uit de militaire kaart van 1896 (detail ter hoogte van het Fort Kruibeke) Het perceleringspatroon en het stratenpatroon in het studiegebied zijn zeer oud. Het oorspronkelijke perceleringspatroon is vrij goed bewaard gebleven in het aanpalende landbouwgebied ten westen van het ontginningsgebied, maar de perceelsrandbegroeiingen zijn bijna volledig verdwenen. Ter hoogte van de kleigroeve en de nieuwe industriële bebouwing langs de N419 (Burchtstraat/Kruibeeksesteenweg) is de aantasting veel groter en is het oorspronkelijke perceleringspatroon zo goed als verdwenen. Het stratenpatroon dat al goed waarneembaar was op de Ferrariskaart en Vandermaelenkaart is tot op heden goed bewaard gebleven (behalve ter hoogte van de kleigroeve en het Fort) met o.a. Haagstraat, Vossenstraat, Hollestraat en de Heirbaan in de directe omgeving van de kleigroeve. De Heirbaan ten noorden van de kleigroeve maakte deel uit van een belangrijke verbindingsweg tussen Antwerpen en Gent. Op de meest recente topografische kaart (1997) is het bodemgebruik sterk gewijzigd door de toename van de bebouwing en industriële bebouwing langsheen de Schelde. In de omgeving van de Watermolenbeek en Zwaluwbeek liggen nog een aantal percelen onder weiland, op de perceelsgrenzen komen sloten en relicten van bomenrijen (populier) voor. Bolle akkers zijn nog in beperkte mate aanwezig ten noorden en ten westen van de huidige kleigroeve. In het noordelijk deel van het studiegebied doorkruist de autosnelweg E17 het agrarisch gebied met een afrittencomplex dat aansluit op de Krijgsbaan. Door de kleiwinning is het westelijk deel van het Fort van Kruibeke verloren gegaan, samen met de aanpalende akkers. Bij de aanleg van het gecontroleerd overstromingsgebied langs de Schelde is een ringdijk aangelegd op 8,35 m TAW die een belangrijke landschappelijke barrière vormt.

171 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 171 Figuur XIII-3: Uittreksel uit de topografische kaart met aanduiding van het projectgebied Argex NV De uitbreiding van de kleigroeve in noordelijke richting en de toegenomen bebouwing is duidelijk zichtbaar op een recentere luchtfoto (zie Figuur B.I-1). Het Fort van Kruibeke werd samen met het Fort van Zwijndrecht (ten noordwesten) en de Defensieve Dijk tussen 1870 en 1880 gebouwd als uitbreiding van het Verschanst Kamp Antwerpen op de Linkeroever. Het Fort van Kruibeke werd zo toegevoegd aan de oude fortengordel die rond de stad Antwerpen werd gebouwd en die tot doel had de stad oninneembaar te maken. De oude fortengordel (met 8 forten) was gelegen was op 3,5 km afstand van de stadsomwalling. Als gevolg van de wetten van werd het Fort van Kruibeke gemoderniseerd en met beton versterkt en ging het deel uitmaken van de Tweede Verdedigingslijn op de Linkeroever. Tijdens de belegering in 1914 loste het geen schot. In 1924 werd het als vestingswerk buiten dienst gesteld. Het Fort van Kruibeke is asymmetrisch gebouwd om de Schelde stroomop- en stroomafwaarts onder vuur te houden. Alle constructies waren uit baksteen. In een latere fase werden de belangrijkste delen van het fort versterkt met gewapend beton. Verder was de originele opbouw gelijkaardig met het Fort van Zwijndrecht. Door grote wijzigingen aan de interne structuur, is de oorspronkelijke

172 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 172 fortopbouw moeilijk herkenbaar. De caponnière is verdwenen maar het fort beschikt over een unieke infanteriekazerne. Het fort heeft een belangrijke militairbouwkundige erfgoedwaarde gehad, maar is zwaar aangetast. Het westelijk gedeelte van het fort (muren, gebouwen en grachten) verdwenen door de kleiontginning, de resterende fortgracht zou munitie bevatten. XIII Landschapsstructuur De belangrijkste ruimtelijke structuren in het studiegebied zijn: De kleiontginningsput Argex; Het Fort van Kruibeke; Het militair domein ten oosten van het fort en de Krijgsbaan; De Schelde- en Zwaluwbeekvallei; Het bolle akkergebied van het Waasland, met plaatselijk nog de typische percelering en perceelsrandbegroeiing; De autosnelweg E17; De industriegebieden en KMO-zones langs de Schelde en de E17; De woonkern Sterhoek (Vossenstraat, Hollestraat en Galgenstraat); Het Gecontroleerd Overstromingsgebied langs de Schelde. Een aantal van deze structuren zijn opgenomen in de Landschapskenmerkenkaart; deze kaart geeft de ruimtelijke structurerende kenmerken van het landschap op mesoschaal weer. XIII Erfgoedelementen XIII Landschappelijk erfgoed Beschermd erfgoed Er zijn geen beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten aanwezig in het studiegebied, evenmin erfgoedlandschappen of definitief aangeduide ankerplaatsen. Landschapsatlas De landschapsatlas kan met zijn aanduiding van de verschillende relictzones en ankerplaatsen beschouwd worden als een landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die er toenmaals was. Ankerplaatsen zijn de meest landschappelijke waardevolle gebieden voor Vlaanderen. Ze bestaan uit complexen van gevarieerde erfgoedelementen die één geheel vormen. Ze zijn binnen de relictzone uitzonderlijk inzake gaafheid en representativiteit, zijn uniek of nemen een belangrijke plaats in voor de zorg of het herstel van de

173 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 173 landschappelijke omgeving. Daarnaast is er in de Landschapsatlas nog een aanduiding van lijnrelicten en puntrelicten. Ter hoogte van het projectgebied zijn er geen relictzones of ankerplaatsen gelegen. Een deel van het studiegebied, ter hoogte van het Fort van Kruibeke, behoort tot de relictzone Fortengordel linkeroever. De overige relictzones in het studiegebied zijn de Scheldevallei van Dendermonde tot Kruibeke en de Polder van Zwijndrecht (oostelijk aansluitend bij het Fort van Kruibeke). De Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde is eveneens aangeduid als ankerplaats. Dit gebied langsheen de Schelde is ingericht als gecontroleerd overstromingsgebied en situeert zich ten zuidoosten van het kleiontginningsgebied. Tussen het projectgebied en de Schelde ligt het Backersveer, meer noordelijk het Sleutelshof. Beide gebouwen zijn opgenomen als puntrelicten in de Landschapsatlas; de Schelde is aangeduid als lijnrelict. Figuur XIII-4: Uittreksel uit de Landschapsatlas met aanduiding van het projectgebied Argex NV

174 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 174 XIII Bouwkundig erfgoed Beschermd erfgoed Er komen geen beschermde monumenten voor in het studiegebied. Inventaris bouwkundig erfgoed Er is geen bouwkundig erfgoed aanwezig in het projectgebied voor uitbreiding van de kleiontginning. In het studiegebied rond het ontginningsgebied komen een aantal waardevolle gebouwen of elementen voor, die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed (zie onderstaande figuur). Volgend bouwkundig erfgoed is vastgesteld en bewaard: 1. Arduinen grenspaal, Burchtstraat zonder nummer te Kruibeke. In de wegberm ter hoogte van het vroegere administratieve gebouw van Argex NV; 2. Kasteel Altena, Burchtstraat 11 te Kruibeke. Voormalige waterburcht, momenteel bejaardenhuis; 3. Fort van Kruibeke, Kruibeeksesteenweg te Zwijndrecht. Het westelijk deel van het fort is bij uitvoering van de vroegere ontginningswerken verdwenen; 4. Backersveer, Kruibeeksesteenweg 160 te Zwijndrecht. Voormalige veerwoning met herberg, brouwerij en rosmolen langs de Schelde; 5. Sleutelshof, Oeverkant 15 te Zwijndrecht. Omgrachte herenwoning gelegen in het militair domein; voormalige brouwerij, mouterij en molen; 6. Pachtgoedhof, Warandestraat 159 te Kruibeke; 7. Ongelukskruis, Warandestraat naast 155 te Kruibeke; 8. Hoeve De Cock, Vossenstraat 10 te Kruibeke. Daarnaast zijn er 2 niet-vastgestelde elementen: 1. Boerenhuis, Vossenstraat 78 te Kruibeke (gesloopt, niet-vastgesteld); 2. Artilleriepost van de Eerste Wereldoorlog, Vossenstraat zonder nummer te Kruibeke (bewaard, niet-vastgesteld), te situeren aan de noordrand van het ontginningsgebied - fase 2. Restanten van kleine munitienissen uit beton en baksteen, deels verplaatst en omvergeduwd; de site is overwoekerd met struiken (niet-vastgesteld, aanvulling van inventaris bouwkundig erfgoed in 2013). XIII Archeologisch erfgoed Beschermd erfgoed Er komen geen beschermde archeologische zones voor in het studiegebied. Centraal archeologische inventaris In het studiegebied zijn er - ter hoogte van het Fort van Kruibeke, het Backersveer, Sleutelshof, kasteel Altena, Pachtgoedhof, langs de Zwaluwbeek en in het industriegebied Hoge Akker (ten noorden van het projectgebied) - in het

175 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 175 verleden archeologische relicten aangetroffen of werd er onderzoek uitgevoerd. Deze locaties zijn opgenomen in de databank archeologisch erfgoed (CAI) en aangeduid in het blauw op onderstaande figuur. De Archeologische Dienst Waasland heeft in het verleden de kleigroeve Argex archeologisch opgevolgd en onderzocht. Tijdens deze onderzoeken ( en 2007) werden sporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en de late Middeleeuwen aangetroffen. Tijdens de onderzoeken werd een site van Romeinse bewoning aangetroffen (waterput, paalkuilen, greppels, ), maar de eigenlijke kern van deze bewoning werd niet aangesneden. Ook greppels die dateren van vóór de aanleg van de bolle akkers werden aangetroffen ten noorden tegen de Heirbaan. Ter hoogte van de industriezone Hoge Akker (ten noorden van de Heirbaan) werden tijdens archeologisch proefsleuvenonderzoek in 2011 twee zones van Romeinse bewoning aangetroffen (met fragmenten van aardewerk uit de 2 e eeuw) en eveneens greppels uit de Middeleeuwen met aardewerk. Figuur XIII-5: Aanduiding van het bouwkundig erfgoed (bruin) en archeologische erfgoed (CAI) (blauw) ter hoogte van het ontginningsgebied Argex NV Omwille van de talrijke vondsten hebben alle niet-ontgonnen percelen in de omgeving van de huidige groeve een hoge potentiële archeologische waarde. Bij

176 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 176 de verdere ruimtelijke uitbreiding van de geplande ontginning zijn archeologische vondsten daarom niet uit te sluiten. XIII.3.3. Situering op microniveau Bij de beschrijving van het landschap op microschaal wordt het projectgebied en de directe omgeving in detail behandeld. XIII Bodemgebruik Binnen het projectgebied (fase 2 en fase 3 van het ontginningsgebied) is het bodemgebruik nog deels agrarisch. Fase 2 (tussen de Haagstraat en de Vossenstraat) is momenteel in ontginning, bijna alle percelen worden momenteel ontgonnen; aan de westelijke rand liggen nog enkele percelen onder grasland of akkerland. Een strook langs de bewoning van de Vossenstraat wordt behouden en maakt geen voorwerp uit van de vergunningsaanvraag. Het opgaand groen is in deze zone verwijderd (oude populieren), enkele wilgen resteren aan de noordkant. Op de rand van de Vossenstraat is een groenscherm aangelegd, dat bestaat uit een dichte aanplanting van eik, es, schietwilg, hazelaar, els en Gelderse roos. De gronden binnen fase 3 (ten zuiden van de Haagstraat) worden nog als akkerland of weiland gebruikt, de percelen zijn omgeven of doorsneden met grachten. Op sommige perceelsgrenzen en langs wegen (Haagstraat en veldwegen) komen nog bomenrijen en houtkanten voor. Deze bestaan vooral uit knotwilg, populier, Italiaanse populier, es, eik, meidoorn, sleedoorn, vlier en berk. Een klein perceel grasland met restant van hoogstamboomgaard is omgeven door een dichte haag (vooral meidoorn, verder sleedoorn, hondsroos, olm, ), de bebouwing op het perceel (aangeduid op de topografische kaart) is verdwenen. Aan de rand met de bebouwing komt een perceel naaldhout voor. Vooral bij de graslanden is de bolle structuur nog duidelijk zichtbaar. Fase 1 van het ontginningsgebied (ten oosten van het projectgebied) is al volledig ontgonnen tot tegen de Heirbaan, maar nog niet opgevuld. Aan de rand van de groeve komt buffergroen voor. Langs de wegrand van de Galgenstraat bestaat de groenbuffer uit bomenrijen van eik en ratelpopulier, aangevuld met hazelaar, linde, kastanje, lijsterbes en siergroen. Langs de Heirbaan is er een dichte groenbuffer van hazelaar, meidoorn, sleedoorn, kastanje en ratelpopulier aanwezig. De wegranden zijn langs beide zijden afgeboord met een bomenrij van essen. Langs de Haagstraat (zuidelijk deel van fase 1) komt nog een beboste zone voor aan de zuidrand van de oude groeve, bestaande uit berk, wilg en acacia. De noordoostrand van de groeve wordt gevormd door de beboste omgeving van het Fort van Kruibeke. De Haagstraat vormt momenteel de zuidgrens van het ontginningsgebied, langs deze kasseiweg/aardenweg loopt de transportband van de kleiontginning (fase 2) naar de fabriek (productie van geëxpandeerde kleikorrels) aan de Kruibeeksesteenweg. Zowel het bos als de Haagstraat zullen op termijn verdwijnen bij het verder zetten van de ontginning. Ten noorden, ten zuiden en ten westen van het projectgebied bevinden zich nog landbouwgronden (maïsakkers en weilanden met populierenrijen). Bebouwing

177 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 177 komt voor langs de Vossenstraat, Hollestraat, Warandestraat en Galgenstraat (gehucht Sterhoek). Langs de Warandestraat zijn er hoogstamboomgaarden met meidoornhagen aanwezig langs de hoeves. Ten zuidoosten van het projectgebied is er industriële bebouwing langs de Burchtstraat (N419); deze bebouwing grenst aan het uitbreidingsgebied voor kleiontginning. Ten oosten van het projectgebied en het volledige ontginningsgebied is er de industriezone Hoge Akker (ten noorden van de Heirbaan), het Fort van Kruibeke en aansluitend het militair domein van Zwijndrecht. XIII Visuele kenmerken landschapsbeeld Het projectgebied is hoofdzakelijk een open tot halfopen landschap. Het open uitzicht wordt bepaald door de beperkte aanwezigheid van opgaand groen in het uitbreidingsgebied voor ontginning (fase 3) en door de werkzaamheden (ontginning in fase 2), waarbij het opgaand groen (vooral populierenrijen) werd weggenomen. Ook in het aanpalende landbouwgebied ten westen en ten noorden van het projectgebied is het landschap open en agrarisch. Ter hoogte van de bebouwing Hollestraat en Vossenstraat is het landschap halfopen. De oude kleigroeve (fase 1), ten oosten van het projectgebied gelegen, is begrensd door buffergroen (Galgenstraat en Heirbaan), de beboste omgeving van het fort van Kruibeke en een beboste zone ter hoogte van de Haagstraat, waardoor het zicht op de voormalige groeve vanuit het projectgebied en vanuit de omgeving afgeschermd wordt en de diepe ontginningsput slechts zeer beperkt zichtbaar is. Plaatselijk zijn er ook nog hoge aarden wallen aanwezig in de randzone van de groeve. Ten zuidoosten van het projectgebied is het landschap meer gesloten door de aanwezige bebouwing (bedrijfsgebouwen). Zowel de kleiontginning (fase 2) als de opvulling van de oude groeve (fase 1) hebben weinig negatieve invloed op de landschapsbeleving (geluid, transporten). Wel is er de zichtbaarheid van de emmerkettingbagger en van de transportband langs de Haagstraat, maar deze transportband is enkel ter plaatse een belangrijke blikvanger. De baggermolen is omwille van zijn kleur en hoogte vanop grotere afstand zichtbaar (vanaf de omgevende woonstraten als Warandestraat, Hollestraat en Vossenstraat), maar slechts weinig storend. Figuur XIII-6: Zicht op de emmerkettingbagger(l) en transportband (R) vanaf de Haagstraat

178 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 178 De huidige landschappelijke verstoring in het projectgebied en de directe omgeving gaat uit van de geluidsverstoring van de E17 en van de 2 windturbines langs de E17 (ter hoogte van de brug aan de Galgenstraat). Omdat ze hoog zijn en steeds in beweging hebben ze hier een belangrijke impact op het landschap. In het nog niet-ontgonnen gebied en in het aangrenzende landbouwgebied is er nog een vrij aantrekkelijk landschap aanwezig met een vlak tot licht golvend karakter, dat vooral bestaat uit graslanden en opgaande begroeiing van populier, Italiaanse populier en wilgen. Verstoring is hier veel minder aanwezig. Figuur XIII-7: Zicht op de windturbines langs de E17 vanaf de Haagstraat De belangrijkste positieve beelddragers in het landschap zijn: Bolle akkers; Grachten, bomenrijen en houtkanten in het agrarisch landschap; Buffergroen en boszone op de rand van het ontginningsgebied; Oude hoeves met boomgaarden en hagen. Negatieve beelddragers zijn: Lintbebouwing; Industriële bebouwing aan de N419; Emmerkettingbagger; Transportband langs de groeve en over de N419 naar de fabriek van Argex (productie geëxpandeerde kleikorrels). Belangrijke beelddragers of bakens in de ruimere omgeving van het projectgebied zijn: E17 met 2 windturbines aan de Galgenstraat; De beboste omgeving rond het Fort van Kruibeke; Industriële bebouwing Hoge Akker; 6 windturbines langs de E17 (Melselestraat, ten zuidwesten van het projectgebied); Industriële gebouwen, schouwen en hoge kranen langs de Schelde.

179 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 179 XIII.4. Toekomstige situatie en milieueffecten XIII.4.1. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie De impact van het project op het landschap en de erfgoedwaarden wordt geëvalueerd en getoetst aan de referentiesituatie. Volgende effecten worden onderzocht bij het verderzetten van de kleiontginning bij Argex: verlies of aantasting van waardevolle landschapselementen en structuren door bijkomend ruimtebeslag en verbreking of wijziging van landschapsecologische relaties; wijziging of potentiële aantasting van erfgoedwaarden (landschappelijke en archeologische erfgoedwaarden, ); wijziging van de perceptieve kenmerken (visuele impact en wijziging landschapsbeeld). De voorziene activiteiten zijn lagunering van bagger- en ruimingsspecie en de ruimtelijke uitbreiding van de groeve voor ontginning van klei op grote diepte. De ontstane groeve zal worden opgevuld (baggerspecie). De ontginning en opvulling gebeurt gefaseerd. De nabestemming van het ontginningsgebied is vastgelegd in een GRUP van 2012 (nabestemming industriegebied op grondgebied Kruibeke). Op het grondgebied Zwijndrecht is de nabestemming natuur vastgelegd (zone ter hoogte van het voormalige Fort van Kruibeke). De opvulling van de groeve wordt hier niet behandeld, want maakt geen deel uit van dit MER en de daarop volgende vergunningsaanvraag. Door het verder zetten van de kleiontginning en de uitbreiding van het ontginningsgebied in zuidelijke richting (ten zuiden van de Haagstraat) kunnen bestaande landschapsstructuren en geomorfologische structuren wijzigen of verdwijnen. Door deze werken kunnen bepaalde erfgoedelementen verloren gaan of hun landschappelijke context verliezen. Dit kan gaan om zowel bovengrondse (perceleringspatroon, landgebruik, perceelsrandbegroeiing, historisch wegennet,...) als ondergrondse (onzichtbare archeologische) erfgoedwaarden. De graafwerken kunnen negatieve effecten veroorzaken op het nog ongekende archeologische erfgoed. De archeologische potentie van het projectgebied (uitbreidingszone) is groot, omwille van de reeds gedane vondsten in het ontginningsgebied en in de directe omgeving (Backersveer, Fort Kruibeke, industriezone Hoge Akker, ). Om potentiële effecten op het archeologisch erfgoed uit te sluiten worden milderende maatregelen voorgesteld. De lagunering kan plaatsvinden ter hoogte van uitbreidingszone voor kleiontginning (fase 3), nadat de deklagen zijn weggehaald, maar waar de klei nog niet ontgonnen is (verlaagd maaiveld). De lagunering wordt omgeven door een dijk van 4 m hoogte. Zowel tijdens als na de werken kan er een visuele impact optreden door uitvoering van het project (lagunering en kleiontginning en het ontstaan van een diepe ontginningsput), waardoor de schaal, openheid, reliëf, beelddragers, van het landschap zullen wijzigen. Doordat de werken vooral onder maaiveldniveau

180 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 180 plaatsvinden, is het project slechts vanaf korte afstand zichtbaar. De belangrijkste activiteiten die visuele effecten kunnen teweegbrengen zijn het gevolg van graafwerken, verwijdering vegetatie, afvoer van klei en afdekgronden tijdens de ontginning en de oprichting van laguneringsbekkens. Een onderscheid wordt gemaakt in de effecten die zich voordoen op het landschap, het bouwkundig erfgoed en archeologie en dit tijdens de lagunering en kleiontginning in het projectgebied. De inschatting van de effecten gebeurt voornamelijk op een kwalitatieve wijze, met aanduiding van de omvang, de duurtijd en de reikwijdte van de effecten. Indien mogelijk worden de effecten op een kwantitatieve wijze weergegeven. XIII.4.2. Methodologie beoordeling van de milieueffecten Bij de beoordeling van de effecten wordt het gebruikte significantiekader aangegeven in onderstaande tabel. Beoordelingskader discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Score volledige vernietiging/permanente verdwijning van karakteristieke -3 landschapselementen of -structuren, elementen uit de landschapsatlas, beschermde en/of archeologisch erfgoed sterke verstoring visuele kenmerken en belevingswaarde, verstoring van grote omvang (op bovenlokaal niveau) wijziging/gedeeltelijke verdwijning of aantasting van karakteristieke -2 landschapselementen of -structuren, elementen uit de landschapsatlas, beschermde elementen of bouwkundig waardevolle elementen en/of archeologisch erfgoed tijdelijke of permanente verstoring visuele kenmerken en belevingswaarde van matige omvang (op lokaal niveau) tijdelijke wijziging/beperkte verdwijning of aantasting van karakteristieke -1 landschapselementen of -structuren, elementen uit de landschapsatlas, beschermde of bouwkundig waardevolle elementen en/of archeologisch erfgoed tijdelijke verstoring visuele kenmerken en belevingswaarde of geringe verstoring van beperkte omvang verwaarloosbare effecten 0 tijdelijk wegvallen van storende landschapselementen of structuren +1 conservatie en vrijwaren van archeologische zones tijdelijke verbetering visuele kenmerken of verbetering van beperkte omvang inbreng nieuwe karakteristieke landschapselementen, wegvallen van storende +2 landschapselementen of -structuren verbetering context erfgoedwaarden gedeeltelijke documentatie en conservatie van archeologische sites verbetering visuele kenmerken van beperkte omvang inbreng nieuwe karakteristieke landschapselementen, versterking +2/+3 landschapsstructuur, permanent wegvallen van zeer storende landschapselementen of -structuren belangrijke verbetering context erfgoedwaarden

181 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 181 documentatie en conservatie van archeologische sites permanente belangrijke verbetering visuele kenmerken van grote omvang Waar nodig zullen milderende maatregelen worden voorgesteld om negatieve gevolgen veroorzaakt door het project te vermijden, zoveel mogelijk te verhelpen of te beperken en om de landschappelijke inpasbaarheid en kwaliteiten te verhogen. XIII.4.3. Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten van de toekomstige situatie XIII Structuur- en relatiewijzigingen Bij de verdere uitbreiding van de kleiontginning (deel van fase 2 en fase 3) zal het huidige bodemgebruik (akkerbouw en weilanden) verdwijnen. Ook de opgaande begroeiing die nog aanwezig is langs de Haagstraat (bomenrijen van essen en knotwilgen), ter hoogte van het bosgebied aan de Haagstraat (fase 1) en het opgaand groen op de perceelsgrenzen (bomenrijen en houtkanten), zal ter voorbereiding van de ontginning verwijderd worden. De teelaarde en de deklagen worden afgegraven. Door deze ingrepen zal het huidig grondgebruik, de landbouwfunctie en de structuur van bolle akkers omgeven door grachten definitief verloren gaan. Andere geomorfologische structuren zijn hier niet aanwezig. Naast het verlies van de historische perceelsstructuur gaat ook stratenpatroon verloren. Zowel de Haagstraat 20 als enkele veldwegen binnen de uitbreidingszone (fase 3) zullen verdwijnen. Deze wegen zijn belangrijke structuren die al zeer lang aanwezig waren (al ten tijde van Ferraris, eind 18 de eeuw). Door het verdwijnen van de wegen en de uitbreiding van het ontginningsgebied worden de landschapsecologische relaties met de omgeving verbroken. Bij de verdere ontginning van klei zal een diepe ontginningsput ontstaan. De nieuwe ontginningsput sluit aan bij de bestaande kleigroeve (fase 1 en deel van fase 2), die ondertussen wordt opgevuld. Door de ontginning zal het bestaande reliëf verdwijnen, wordt het gebied ontoegankelijk en worden de landschapsecologische relaties met de omgeving verstoord. De effecten door het verdwijnen van de bestaande landschapsstructuren en landschappelijke relaties door uitbreiding van de kleiontginning zijn significant negatief (-2) beoordeeld. Indien de percelen in het uitbreidingsgebied (fase 3) eerst als laguneringsveld worden ingericht, treden gelijkaardige effecten op de landschapsstructuur en landschapsecologische relaties op ter voorbereiding van de lagunering. Dit door het verlies van perceelsstructuur bij het verwijderen van de vegetatie en het opgaand groen, het teniet doen van grachten en bolle akkers en het afgraven van 20 De Haagstraat binnen het projectgebied (deel van buurtweg 17) is, ten gevolge van een beslissing van genomen door de Deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen, afgeschaft.

182 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 182 de teelaarde. De afgegraven teelaardelaag kan ter plaatse hergebruikt worden bij de aanleg van de dijk rond de laguneringsvelden. Hierbij wordt het ontginningsgebied opgedeeld en ontstaan er nieuwe, tijdelijke structuren op maaiveldniveau. Beoordeling van de effecten De effecten door het verdwijnen van de huidige landschapsstructuren en landschappelijke relaties en het ontstaan van nieuwe structuren voor lagunering zijn significant negatief (-2) beoordeeld en treden op indien de gronden van fase 3 eerst als laguneringsveld worden ingericht. Bij een latere kleiontginning zijn er geen negatieve effecten (0) op de landschapsstructuur meer te verwachten. Bij lagunering in de groeve zijn de effecten op de landschapsstructuur verwaarloosbaar (0). XIII Visuele impact en wijziging landschapsbeeld Door de uitbreiding van kleiontginning in zuidelijke richting, zal de openheid in het huidige agrarische gebied gaan toenemen door het wegnemen van de vegetaties en het opgaand groen tijdens de voorbereidende werken. De transporten voor de afvoer van afdekgronden zijn tijdelijk visueel storend. Bij de verdere ontginning van klei zal een diepe ontginningsput ontstaan en neemt de openheid verder toe door de wijziging van het reliëf. De nieuwe ontginningsput vormt een negatieve beelddrager, maar zal slechts op microschaal zichtbaar zijn omwille van het reliëf. Behalve de baggermolen zijn geen andere machines die gebruikt worden in de groeve zichtbaar vanuit de omgeving. De transportband voor klei zal een blijvend storend element zijn; deze bevindt zich nu langs de Haagstraat en zal zich later aan de zuidoostrand van het ontginningsgebied bevinden (rand met industriezone langs de Burchtstraat). Voor de bewoners van de Hollestraat en Vossenstraat is deze transportband niet zichtbaar. Bij de aanleg en aanwezigheid van laguneringsvelden zal de dijk rond de bekkens ervoor zorgen dat de openheid opnieuw gaat afnemen en dat het gebied wordt afgeschermd, maar anderzijds worden hierdoor ook de werkzaamheden en transporten van bagger- en ruimingsspecie aan het oog onttrokken, omdat de zichtrelaties vanuit de omgeving door de dijk afnemen. Een persleiding kan een bijkomend element van verstoring zijn. Deze transporten of de transporten met vrachtwagens vanaf de Schelde vinden grotendeels plaats binnen het bestaande ontginningsgebied, zodat verstoring van omwonenden gering blijft. Tijdelijke stapelzones, voor de opslag van ontwaterde en herbruikbare specie, worden voorzien in de noordoostelijke zone van de fase 3, deze gronden kunnen vanaf hier naar elders worden afgevoerd en hergebruikt worden. Deze stapelzones (meer dan 3 m hoog) kunnen lokaal storende elementen zijn in het landschap. Aan de rand van het uitbreidingsgebied (rand met de woonstraten) kunnen groenbuffers worden aangelegd, waardoor het zicht op de groeve afneemt. Ook de verstoring die uitgaat van de activiteiten van ontginning (baggermolen, transportband), lagunering en af- en aanvoer van specie worden hierdoor aan het zicht onttrokken.

183 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 183 Beoordeling van de effecten De effecten door wijziging van de perceptieve kenmerken zijn het grootst tijdens de voorbereidende werken (verwijderen vegetatie en opgaand groen, afvoer dekzanden en aanleg van de dijk vanaf maaiveldniveau) en worden significant negatief (-2) beoordeeld. De visuele impact tijdens de eigenlijke kleiontginning in de diepte, door de lagunering en de aanvoer van baggerspecie zijn minder zichtbaar en worden weinig significant negatief (-1) beoordeeld. XIII Aantasting erfgoedwaarden Bij de uitbreiding van het ontginningsgebied en het verlies aan landbouwgronden gaat er geen beschermd of waardevol landschappelijk erfgoed volgens de Landschapsatlas verloren. Er zijn geen ankerplaatsen en relictzones aanwezig in het projectgebied. Wel zal in het uitbreidingsgebied de plaatselijk nog aanwezige historische perceelsstructuur (blokvormige percelen), het bolle karakter van de percelen met omgevende grachten en opgaand groen, het historisch bodemgebruik en het historisch wegennet (Haagstraat) verloren gaan. Het bolle karakter is nog aanwezig ter hoogte van enkele weilanden, maar al deels verdwenen bij de grote akkergronden die voor de maïsteelt worden gebruikt. Het lokaal verdwijnen van deze structuren en kenmerkende elementen is een aantasting van het landschappelijk erfgoed. Er komt geen bouwkundig erfgoed of bebouwing voor in het projectgebied. Door de uitbreiding van het ontginningsgebied zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Het projectgebied bezit een hoge archeologische potentie, in de aangrenzende percelen werden in het verleden talrijke vondsten gedaan bij archeologisch onderzoek (zie hoger). Door de uitbreiding van het ontginningsgebied is de kans groot dat er tijdens graafwerken (wegnemen van de teelaarde) archeologische sporen aan het licht komen en verstoord kunnen worden. Dit archeologisch erfgoed is momenteel nog ongekend en onzichtbaar in de bodem aanwezig. Om potentiële negatieve effecten te voorkomen wordt een archeologisch vooronderzoek (proefsleuven) als milderende maatregel voorgesteld. Tevens is de bestaande wetgeving van zorgplicht en vondstmelding steeds van toepassing. Beoordeling van de effecten De effecten op het landschappelijk erfgoed zijn plaatselijk significant negatief (-2) tot plaatselijk weinig significant negatief (-1). Effecten op het bouwkundig erfgoed zijn verwaarloosbaar (0). De effecten op het archeologisch erfgoed zijn mogelijk zeer significant negatief (-3), indien archeologisch sporen vernietigd worden zonder dat er een voorafgaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze effecten dienen vermeden te worden door gepaste milderende maatregelen. XIII.4.4. Milderende maatregelen Om de visuele impact tijdens de voorbereidende werken, de kleiontginning en de lagunering te verminderen en de zichtbaarheid vanuit de omgeving te verkleinen wordt aanbevolen om een dicht groenscherm te voorzien langs de buitenrand van het ontginningsgebied van fase 2 en fase 3 (west- en zuidzijde en eventueel

184 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 184 ook aan de rand met de industriezone langs de Burchtstraat). Deze aanplantingen kunnen al in een vroeg stadium gebeuren en ten laatste bij de aanvang van de voorbereidende werken. Het groenscherm wordt best aangelegd op maaiveldniveau (niet op dijken, maar aan de buitenzijde van de dijken) en kan gedurende de volledige periode van ontginning behouden blijven. Ook bij de latere ontwikkeling en nabestemming naar industriegebied kan het groenscherm (of een deel er van) behouden blijven. Door de aanwezigheid van een groenscherm zullen de visuele effecten vanuit de omgeving gaan afnemen. De resterende effecten op het landschapsbeeld zijn weinig significant negatief (-1), indien het groenscherm al voldoende is uitgegroeid. Er wordt aanbevolen om een dichte beplanting te voorzien, vergelijkbaar met het bestaande groenscherm langs de Vossenstraat en de Heirbaan, dat zeer efficiënt afschermt. Dit groenscherm bestaat uit een bomenrij (eik, es, wilg) met onderbeplanting van struiken (hazelaar, els, wilg, doornstruiken, ), waardoor een dicht scherm ontstaat. Enkel een bomenrij (zoals plaatselijk langs de Galgenstraat) is onvoldoende. Alle nieuwe aanplantingen dienen te gebeuren met streekeigen en inheemse soorten, indien mogelijk met autochtoon plantgoed. Ter hoogte van de stapelzones in het noordoosten van fase 3 kunnen snelgroeiende bomen zoals berk, Canadapopulier of Italiaanse populier aangeplant worden, om de hogere stapelzones af te schermen. Vanuit de discipline Geluid wordt voorgesteld om eventueel een hogere aarden wal, nl. van 7 m te voorzien om geluidseffecten voor omwonenden te milderen. Deze aarden wal wordt voorzien in de randzone rond de lagunering. Deze eventuele aarden wal van 7 m hoogte vormt een belangrijke tijdelijke structuur en zorgt voor een extra negatieve visuele impact voor de omwonenden, behalve op die plaatsen waar voldoende opgaand groen ter afscherming van de dijken aanwezig is of nog zal aangelegd worden. Om mogelijke zeer significant negatieve effecten op het archeologisch erfgoed te vermijden wordt een archeologisch vooronderzoek met proefsleuven aanbevolen bij het aansnijden van fase 3. Dit onderzoek dient voorafgaand te gebeuren (voor het wegnemen van de teelaarde en/of deklagen) en zowel indien de gronden worden klaargemaakt voor lagunering als voor diepere kleiontginning. Zoals in het verleden kan de Archeologische Dienst van het Waasland bij dit onderzoek betrokken worden. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan bijkomend vlakdekkend onderzoek als volgende stap nodig zijn, eventueel ook een archeologische opgraving. Door deze werkwijze worden negatieve effecten vermeden. De resterende effecten na het vooronderzoek en eventueel aanvullend onderzoek zijn verwaarloosbaar (0). Verder dient de zorgplicht en meldingsplicht steeds nageleefd en is de Conventie van Malta (veroorzakersprincipe) van toepassing. Archeologische toevalsvondsten dienen binnen de drie dagen gemeld te worden aan de bevoegde instantie (Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen). De negatieve effecten op de landschapsstructuur en de landschapsecologische relaties die optreden door de uitbreiding van de ontginningsoppervlakte kunnen niet gemilderd worden, aangezien de opvulling en nabestemming geen onderdeel

185 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 185 vormt van het project. Er zijn hierover wel al beleidsbeslissingen genomen (cf. bijlage 6). Wel kunnen bij de opvulling van de ontstane groeve en de realisatie van de nabestemming (bedrijventerrein op het grondgebied Kruibeke) de landschapsecologische relaties deels hersteld worden en ontstaan er nieuwe structuren in het landschap. Het landschappelijk erfgoed (bolle akkers, historische perceel- en wegenstructuur) gaat definitief verloren door het voorgenomen project, dit kan niet gemilderd worden (ook niet door de voorziene opvulling en nabestemming). XIII.4.5. Leemten in de kennis Behalve het mogelijk aanwezige, ongekende archeologisch erfgoed in het projectgebied zijn er geen andere leemten gekend.

186 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 186 XIV. DISCIPLINE MENS RUIMTELIJKE ASPECTEN XIV.1. Afbakening studiegebied De afbakening van het studiegebied gebeurt aan de hand van twee criteria: het gebied waarin de gevolgen van de ingreep voelbaar zijn; de ruimtelijke deelsystemen waarin deze effecten optreden. Er zal tegelijk met de beschrijving van de referentiesituatie, een afbakening van het studiegebied gebeuren volgens de functies van de ruimte (wonen, landbouw, industriële bedrijvigheid, ) en volgens de ruimtelijke structuur. XIV.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie Er zal een terreinbezoek worden uitgevoerd in de omgeving van het projectgebied. De beschrijving omvat gegevens over volgende functies in het studiegebied (telkens voor zover aanwezig/relevant in het studiegebied): bewoning; commerciële en/of industriële bedrijvigheid in de omgeving; recreatief gebruik van de omgeving; agrarisch gebruik van gronden; het verkeers- en vervoersnetwerk en het gebruik ervan. Daarnaast worden de ruimtelijke kenmerken van de omgeving beschreven. Hiervoor wordt in hoofdzaak gesteund op documenten van diverse overheidsinstanties (beleidsplannen, ruimtelijke structuurplannen). Vervolgens gaat de aandacht naar factoren die van invloed kunnen zijn op de werking van deze functionele systemen. In dit kader wordt in de eerste plaats gedacht aan invloeden op het vlak van grondkwaliteit en landbouwgeschiktheid in de omliggende landbouwgebieden als gevolg van de ontginning (verdroging). Hinderaspecten worden behandeld in het deel Mens gezondheid. XIV.3. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie = effectvoorspelling In de toekomstige situatie zal de aandacht vooral gaan naar de volgende mogelijke impact: nieuwe ruimtelijke inname (wijziging ruimtebeslag); wijziging van eigendoms- en/of gebruiksrechten en mogelijkheden; barrière-effecten; wijziging van bereikbaarheid en verkeersleefbaarheid.

187 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 187 XIV.4. Beoordeling van de toekomstige situatie Voor de beoordeling van de geplande situatie zal gebruik gemaakt worden van significantiekaders voor elk van de voornoemde effectgroepen (ruimtebeslag, gebruiks- en eigendomsrechten en mogelijkheden, barrière-effecten en belevingswaarde). De opgegeven quotering is eerder indicatief en geldt m.a.w. onder voorbehoud. Zij kan, in functie van specifieke vaststellingen of omstandigheden die pas zullen gekend zijn na grondig onderzoek van de gegevens, worden aangepast in positieve of in negatieve zin. Ruimtebeslag Significantiekader ruimtebeslag Nieuwe ruimtelijke inname, permanent, gepaard gaande met: - onteigening van bewoonde woningen; - onteigening van gebouwen die actueel gebruikt worden voor handelsdoeleinden (winkels, bedrijven); - onteigening van gronden die actueel en effectief in gebruik zijn voor landbouwdoeleinden en die horen bij een landbouwbedrijf met veestapel; - sterke waardevermindering van een woongebouw door gedeeltelijke onteigening, of door wijziging van de ligging t.o.v. de openbare weg of nieuwe infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke inname, permanent, gepaard gaande met: - onteigeningen van gronden die actueel en effectief in gebruik zijn voor landbouwdoeleinden (andere dan hierboven); - onteigeningen van terreinen actueel in gebruik voor recreatiedoeleinden (andere dan handelszaken); - regelmatig of frequent terugkerende periodes waarin het eigendom (gebouw, terrein) zijn normale functie niet kan vervullen, met mogelijke opbrengst- of handelsverliezen voor gevolg; - beperkte kans op waardevermindering van een gebouw door gedeeltelijke onteigening of door wijziging van de ligging t.o.v. de openbare weg. -3-2

188 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 188 Significantiekader ruimtebeslag Nieuwe ruimtelijke inname, permanent, gepaard gaande met: - onteigening van niet bewoonde noch voor enige ander doel gebruikte gebouwen; - sporadisch terugkerende periodes waarin het eigendom (gebouw, terrein) zijn normale functie niet kan vervullen, met mogelijk opbrengst- of handelsverliezen voor gevolg; - Tijdelijke ruimtelijke inname, al dan niet met verstoringen van de normale functie van het eigendom voor gevolg. -1 De scores gelden ongeacht de onteigeningspremies, schadevergoedingen of compensaties, noch de grootte van deze eventuele tegoeden of uitkeringen. Significantiekader barrière-effect Barrière-effect Barrière, gepaard gaande met permanente vermindering of van de bereikbaarheid van nabijgelegen woningen, bedrijven, commerciële inrichtingen, winkels of vrije beroepen, gronden bestemd als graasweiden en die effectief als graasweide in gebruik in gebruik zijn. - Barrière, gepaard gaande met regelmatig tot frequent optredende vermindering van de bereikbaarheid van terreinen bestemd voor agrarische doeleinden, andere dan hierboven; - Barrière, gepaard gaande met regelmatig tot frequent optredende vermindering van de bereikbaarheid van terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, andere dan hierboven; - Barrière, gepaard gaande met sporadisch optredende vermindering van de bereikbaarheid van terreinen bestemd voor agrarische doeleinden, andere dan hierboven; - Barrière, gepaard gaande met sporadisch optredende vermindering van de bereikbaarheid van terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, andere dan hierboven; Geen enkele barrière

189 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 189 Belevingswaarde Significantiekader belevingswaarde Hinder of verstoring (met name: geuremissies, stofemissies, visuele verstoring), die zich permanent zal voordoen (over lange termijn) waarbij onder meer bewoners in kwetsbare locaties het slachtoffer (receptor) van zijn; Hinder of verstoring (met name: geuremissies, stofemissies, visuele verstoring), die zich permanent zal voordoen (over lange termijn) waarbij geen nergens bewoners in kwetsbare locaties het slachtoffer (receptor) van zijn; Tijdelijke hinder of verstoring, die zich enkel zal voordoen over korte termijn, hetzij voor bewoners of voor andere gebruikers van de omgeving; Bereikbaarheid Significantiekader bereikbaarheid Vlotte verkeersafwikkeling komt in het gedrang als gevolg van het project; Aanzienlijke bijkomende verkeersgeneratie (> 20%) als gevolg van het project, zonder dat een vlotte verkeersafwikkeling in het gedrang komt; Beperkte bijkomende verkeersgeneratie (< 20%) als gevolg van het project, zonder dat een vlotte verkeersafwikkeling in het gedrang komt; Significantiekader verkeersleefbaarheid Verkeersleefbaarheid Overschrijding van de theoretische capaciteit van de weg in functie van verkeersleefbaarheid als gevolg van het project; Aanzienlijke bijkomende invulling van de theoretische capaciteit van de weg in functie van verkeersleefbaarheid (> 20%) als gevolg van het project; Beperkte bijkomende invulling van de theoretische capaciteit van de weg in functie van verkeersleefbaarheid (< 20%) als gevolg van het project; Effecten in omgekeerde zin bijvoorbeeld het wegnemen van barrières, verhogen van de verkeersleefbaarheid, worden, op analoge wijze, positief beoordeeld.

190 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 190 XIV.5. Referentiesituatie XIV.5.1. Ruimtelijke context Onderstaande gegevens werden bekomen uit het plan-mer GRUP Kleigroeve Argex (Resource Analysis, juni 2011). XIV Nederzettingsstructuur In de omgeving van het projectgebied bevinden zich de kernen van Kruibeke (Hoofddorp) en Burcht (behorend tot het grootstedelijk gebied Antwerpen). Beide kernen hebben een lokaal voorzieningenniveau. Deze kernen bevinden zich op minder dan 1 km van het projectgebied. Dichter bij het projectgebied bevinden zich een aantal kleine woonlinten en woninggroepjes. Langs de Watermolenstraat (Schiphoek) bevinden zich diverse woningen, net als in de Hollestraat, de Vossenstraat en de Galgenstraat. De woningen in de Haagstraat sluiten aan op het woonlint in de Hollestraat, of zijn gelegen in de rand van de bedrijvenzone. Langsheen de N419 Burchtstraat Krijgsbaan zijn nog enkele restanten van woninggroepjes gelegen tussen de bedrijven, en noordelijk bevindt zich een woonlint tussen het bedrijventerrein en de weg. Er zijn naast enkele bars geen voorzieningen in de onmiddellijke omgeving van het plangebied. De kernen aan de overzijde van de Schelde, met name Hoboken, zijn eveneens op geringe afstand gelegen maar zijn door de Schelde ruimtelijk gescheiden van de linkeroever. Om deze te bereiken moet men gebruik maken van de Kennedytunnel, Waaslandtunnel of Temsebrug. De interactie is dus beperkt. Het projectgebied is opgenomen binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen (GRUP Afbakening Grootstedelijk Gebied Antwerpen). XIV Economische structuur In de onmiddellijke omgeving van het projectgebied zijn diverse bedrijventerreinen gelegen. Noordelijk, aan de afrit van de E17, bevindt zich het gemengd regionaal bedrijventerrein Schaarbeek Hogen Akkerhoek. Langsheen de Schelde zijn diverse vormen van watergebonden bedrijvigheid gevestigd. Naast Argex zijn er nog andere bedrijven die grond bewerken en verwerken. Er zijn aanlegkades en steigers langs de Schelde. De bedrijven gelegen in Kruibeke tussen de N419 Burchtstraat en het plangebied, zijn, naast Argex, kleinere en meer lokale bedrijven, zoals carrosserieën, fietsfabriek en - winkel, transportbedrijf. Enkele bedrijven omvatten ook een toonzaal/winkel of een bedrijfswoning. Aan de westelijke zijde van het projectgebied bevindt zich een uitloper van een landbouwgebied. Het betreft voornamelijk agrarisch gebied met akkerbouw, afgewisseld met kleinere weilanden. Er bevinden zich geen agrarische bedrijfszetels in de onmiddellijke omgeving. De meeste nog te ontginnen percelen van fase 2 en 3 van de kleiwinning zijn al in eigendom van de ontginner (Argex).

191 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 191 Oostelijk van het projectgebied is er een militair domein. Het behelst een gedeelte van het fort van Kruibeke, en een zone aan de overzijde van de N419 Kruibeeksesteenweg. XIV Natuurlijke structuur De biologische waarderingskaart versie 2 geeft een beeld van de ecologische waardevolle gebieden. De fortsite en een gedeelte van de groeve vormen samen een cluster met natuurwaardes. Langs de Schelde vormen het Gecontroleerd Overstromingsgebied (GOG) Kruibeke-Bazel-Rupelmonde en de Hobokense polder concentraties van gebieden met ecologische waarde. Ze vormen samen met de Schelde een faunistisch waardevol gebied. XIV Verkeer- en vervoersstructuur In de onmiddellijke omgeving van het projectgebied zijn verschillende structurerende elementen van de verkeers- en vervoersstructuur gelegen. De Schelde is een hoofdwaterweg. In de onmiddellijke omgeving van het projectgebied zijn diverse aanlegkades en steigers aanwezig voor goederentransport over het water. Deze transportmodus wordt gebruikt door diverse bedrijven. De E17 is een belangrijke hoofdweg. Er is een afrittencomplex op geringe afstand van het plangebied. De N419 Burchtstraat Krijgsbaan verzorgt de verbindingen tussen de woonkernen van Kruibeke en Burcht, de bedrijventerreinen en de verbinding naar het hoger wegennet, met name de E17 maar ook de iets verder gelegen A11. De Heirbaan, Galgenstraat, Vossenstraat en Watermolenstraat zijn lokale wegen met een beperkt uitrustingsniveau. Ze hebben voornamelijk een ontsluitende functie voor de woningen in het gebied. De Haagstraat is eveneens een lokale weg, maar functioneert door het heel beperkte uitrustingsniveau slechts beperkt comfortabel verhard, gedeeltelijk verhard in kasseiverharding en gedeeltelijk onverhard -, enkel voor landbouwverkeer en langzaam verkeer. Er is geen lokale verbinding naar de rechterscheldeoever voor gemotoriseerd verkeer. Er is een grote omrijfactor langs het hogere wegennet. Langzaam verkeer kan gebruik maken van het veer tussen Kruibeke en Hoboken. De N419 Burchtstraat Krijgsbaan is uitgerust met vrijliggende fietspaden. Net als de Kruibeeksesteenweg is deze geselecteerd als een provinciale functionele fietsroute. Er zijn geen recreatieve fietsroutes behorend tot de provinciale knooppuntennetwerken in de onmiddellijke omgeving gesitueerd. Er zijn geen spoorontsluitingen in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied. Te Zwijndrecht, noordelijk van de E17, is de hoofdspoorlijn Gent- Antwerpen gelegen. Er is een lokaal personenstation. Langsheen de N419 Burchtstraat Krijgsbaan en de Kruibeeksesteenweg loopt een buslijn. XIV.5.2. Ruimtebeslag Momenteel is van het projectgebied ca. 9% reeds ontgonnen, 35% in ontginning, 41 % in gebruikt als akker en 13% als weiland. De landbouwgronden bevinden zich vooral in het westelijke deel van het projectgebied (fase 3). Het gebied krijgt

192 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 192 een hoge waardering toegekend door de landbouwtyperingskaart. De meeste nog te ontginnen percelen zijn al in eigendom van Argex. De agrarische functie wordt gekenmerkt door een lage gebruiksintensiteit: op akkers en weiden vinden niet constant bewerkingen plaats, de activiteit beperkt zich tot begrazing en seizoensgebonden bewerkingen van de akkers. Gebruiksfunctie Fase Aantal percelen Oppervlakte (ha) Ontgonnen percelen 1 of 2 1 0,0029 < 0.1% 2 4 2,4700 9% In ontginning 2 6 3, % 2 2 6, % Akker 2 3 1,5720 6% , % Weiland 3 6 3, % Totaal 35 26, % % XIV.5.3. Mobiliteitsaspecten In de goedgekeurde MER s Speciebergingslocatie Argex te Kruibeke/Zwijndrecht (Technum/Resource Analysis, 2008) en GRUP Kleigroeve Argex (Resource Analysis, 2011) kwam ook de discipline Mobiliteit aan bod. Aangezien beide MER s nog vrij recent zijn en om maximale consequentie aan te houden, wordt zo veel mogelijk vertrokken van beide MER s. Waar noodzakelijk wordt hiervan afgeweken, dit zal dan ook worden aangegeven. XIV Verkeersnetwerken XIV Wegencategorisering Op slechts 2 km van het projectgebied ligt de door het RSV als hoofdweg geselecteerde A14/E17 die onder meer Lille, Gent en Antwerpen met elkaar verbindt. In de ruime omgeving van het projectgebied is ook nog de N419 tussen de A14/E17 en de N70 door het RSV geselecteerd als primaire weg type II, wat aangeeft dat dit wegsegment als hoofdfunctie het verzamelen op Vlaams niveau heeft en als nevenfunctie het verbinden op Vlaams niveau. De gemeente Zwijndrecht aanziet de N419 als van een hoger dan lokaal belang en doet de suggestie naar de provincie om het gedeelte ten zuiden van de E17 eveneens te selecteren als secundaire weg type II (gezien zijn functie als verzamelweg voor Kruibeke en andere kernen langsheen de Schelde). Los van dit voorstel heeft de N419 voor Zwijndrecht een functie als intergemeentelijke verbindingsweg (lokale weg type I). Verder selecteert de gemeente nog het traject

193 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 193 Kruibeeksesteenweg Heirbaan Dorpstraat Koningin Astridlaan als belangrijke as op lokaal niveau (lokale weg type II). Verder stelt het mobiliteitsplan Zwijndrecht dat de bestaande bedrijvigheid langs de Schelde moet worden afgestemd op de Schelde (goederenvervoer over het water), zoniet moet de bedrijvigheid op termijn verhuizen. Net als Zwijndrecht selecteert ook Kruibeke de N419 als lokale weg type I. XIV Waterwegen De Schelde ( Zeeschelde ter hoogte van het projectgebied) is in het RSV geselecteerd als hoofdwaterweg. Deze heeft bijgevolg een verbindende functie op internationaal en Vlaams niveau. Daarenboven voldoet de Schelde aan de in Europees verband beschreven minimumklasse IV 21. XIV Openbaar vervoer Het openbaar vervoerssysteem bestaat uit 3 delen: - Lijnbundel 90 Langs de N419 ten zuiden van de kruising met de Kruibeeksesteenweg liggen een aantal haltes (zie onderstaande figuur). Al deze haltes worden bediend door de lijnbundel 90 die Antwerpen linkeroever (LO), waar aansluiting is met het Antwerpse premetronetwerk, verbindt, via Temse, met Sint-Niklaas enerzijds en Hamme anderzijds. Deze lijnbundel, die de zuidoostrand van het Waasland ontsluit, wordt gekenmerkt door een vrij hoge frequentie. Lijn 93 Antwerpen LO Temse Hoogkameren Sint-Niklaas 95 Antwerpen LO Temse Velle Sint-Niklaas 97 Antwerpen LO Temse Tielrode Sint- Niklaas 99 Antwerpen LO Temse Frequentie tijdens de spitsuren 2/u tussen 6u en 8u Frequentie tijdens de daluren Richting 1/u Kruibeke 1/u 1/u Kruibeke 3/dag 6/dag Kruibeke Kruibeke 21 Maximale lengte schepen: 80 m; maximale breedte schepen: 9,5 m; maximale diepgang schepen: 2,5 m; maximale doorvaarthoogte: 4,4 m; maximaal laadvermogen schepen: ton.

194 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 194 Hamme 99s Antwerpen LO Temse Hamme 93 Sint-Niklaas Hoogkameren Temse Antwerpen LO 95 Sint-Niklaas Velle Temse Antwerpen LO 97 Sint-Niklaas Tielrode Temse Antwerpen LO 99 Hamme Temse Antwerpen LO 99s Hamme Temse Antwerpen LO 2/u 1/u Kruibeke 3/u tussen 17u en 19u 1/u E17 1/u 1/u E17 3/dag 7/dag E17 E17 2/u 1/u E17 De lijnbundel 90 kan niet los gezien worden van de aansluiting op het Antwerpse premetronetwerk. Zowel aan de halte Halewijn (waar de trams onder de grond gaan) als aan de halte Van Eedenplein (waar lijnbundel 90 zijn eindhalte heeft) is er een uitwisselingsmogelijkheid tussen beide. Er is aansluiting op 4 verschillende tramlijnen. In de tabel hieronder is de basisfrequentie weergegeven. De lijnen worden echter verstrekt tijdens de piekuren. Lijnnummer Lijn Basisfrequentie 3 Zwijndrecht Merksem 5 Linkeroever Wijnegem 9 Linkeroever Eksterlaar 15 Linkeroever Mortsel 6/u 6/u 6/u 6/u - Lijnbundel 80 / tramlijn 3 Op circa 4 km van het projectgebied ligt de P&R Melsele. Naast een hoogfrequente tramverbinding met de Antwerpse regio (lijn 3), die hier haar eindhalte heeft, houdt ook lijnbundel 80 hier halt. Deze zorgt voor een verbinding tussen Antwerpen en de noordoostelijke rand van het

195 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 195 Waasland (onder andere Sint-Gillis-Waas, Sint-Niklaas en de verschillende deelgemeenten van Beveren). Groot nadeel is wel dat de enige openbaar vervoersverbinding tussen de site en deze P&R de belbus is. - Belbus 280 Beveren Kruibeke Temse De belbus kan halte houden aan de haltes op de Krijgsbaan. Deze bus is vooral van belang voor de zones in Kruibeke en Beveren die te ver van een reguliere lijn liggen. Onderstaande figuur geeft het openbaar vervoersnetwerk weer in de regio van het projectgebied. Figuur XIV-1: Plangebied: openbaar vervoersnetwerk XIV Fietsroutenetwerk In het bovenlokale functionele fietsroutenetwerk van enerzijds de provincie Oost- Vlaanderen en anderzijds de provincie Antwerpen is de N419 geselecteerd als bovenlokale functionele fietsroute.

196 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 196 XIV Bereikbaarheidsprofiel XIV Weginfrastructuur Ten noordwesten van het projectgebied bevindt zich de E17 autosnelweg die onder meer Lille, Gent en Antwerpen met elkaar en met de rest van het autosnelwegnetwerk verbindt. De N419, een voorrangsweg, verzorgt de ontsluiting van de woongebieden en bedrijvenzones, gelegen langs deze weg, naar de E17. Deze aansluiting gebeurt door middel van een zogenaamd Hollands complex. De N419 bestaat uit 2x1 rijstroken die met markeringen van elkaar zijn gescheiden. De toegestane snelheid is 70 km/uur. Tussen de E17 en de kern van Kruibeke zijn twee aansluitingen van belang: - de Kruibeeksesteenweg (verbinding Burcht met Kruibeke en met E17); - de Zwaluwbeekstraat die de bedrijvenzone Hogenakkerhoek ontsluit. De Krijgsbaan (N419 in Zwijndrecht) en de Kruibeeksesteenweg/Heirbaan werden in de loop van heraangelegd. In het studiegebied zijn twee wegsegmenten waar de verkeersafwikkeling niet altijd optimaal verloopt: - De N419/E17 wordt vrij intensief gebruikt voor verkeer tussen Kruibeke/Bazel en Antwerpen. s Avonds dient dit verkeer, komende van Antwerpen, op het complex linksaf te draaien richting Kruibeke. Doordat het een significante verkeersstroom betreft, is de afwikkeling hiervan suboptimaal. De wachtrij reikt echter slechts in zeer uitzonderlijke gevallen tot aan de autosnelweg. - Daarnaast is het op het kruispunt N419/Kruibeeksesteenweg/Oude Heirbaan vooral s avonds bij momenten stroef invoegen komende van de Kruibeeksesteenweg. Het probleem is eerder beperkt, maar de situatie is niet wenselijk gezien de hoogfrequente lijnbundel 90 via de Kruibeeksesteenweg rijdt. XIV Transport over het water Argex beschikt over een loskade die momenteel onderstaande combinaties aankan: - 2 binnenvaartschepen of; - 1 zeeschip of; - 1 binnenvaartschip én 1 zeeschip als deze niet te groot zijn. XIV Openbaar vervoer De meest nabije haltes van De Lijn op de N419 zijn: - Kruibeke Burchtstraat (t.h.v. Argex); - Kruibeke Watermolenstraat; - Kruibeke Krijgsbaan (kruispunt N419/Kruibeeksesteenweg).

197 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 197 Met uitzondering van de halte Krijgsbaan richting Kruibeke zijn overal schuilhuisjes aanwezig. Al deze haltes worden aangedaan door lijnbundel 90 die Sint-Niklaas en Hamme via Temse met Antwerpen Linkeroever verbindt, waar aansluiting is op het Antwerpse premetronetwerk. XIV Fietsroutes De N419 heeft aan beide zijden een vrijliggend fietspad. Dit op het grondgebied van Zwijndrecht werd recent heraangelegd. Op de Kruibeeksesteenweg tussen de N419 en het centrum van Burcht werd tevens recent aan één zijde een tweerichtingsfietspad aangelegd. De aanleg van de fietsroute maakt deel uit van het Masterplan 2020 van de Vlaamse overheid. De route sluit aan op zowel de fietstunnel als de voetgangerstunnel op Antwerpen Linkeroever. Een groot deel van het traject loopt langs de Schelde. Verder verbindt een veerboot de kern van Kruibeke met Hoboken (voor voetgangers, fietsers en motorfietsen). De veerboot heeft een frequentie van 2 boten per uur per richting. De overtocht duurt een tiental minuten. XIV Verkeersintensiteiten In 2002 werden door AWV Oost-Vlaanderen tellingen uitgevoerd op de N419. Tussen zaterdag 21 september en vrijdag 27 september 2002 werden via tellussen beide richtingen geteld ter hoogte van het dorp van Kruibeke. De oorspronkelijke gegevens zijn omgezet naar pae/uur (personen-autoequivalenten/uur). Een actualisatie van deze cijfers wordt niet gemaakt aangezien de telgegevens van de Vlaamse overheid aangeven dat er in 2006 gemiddeld voor heel Vlaanderen een daling van net geen procent was op de N-wegen ten overstaan van Deze daling wordt niet doorgerekend in de beschikbare cijfers aangezien het een gemiddelde betreft voor heel Vlaanderen. Deze cijfers werden, door de makers van het project-mer Speciebergingslocatie Argex te Kruibeke/Zwijndrecht, bijkomend geverifieerd met een doorsnedetelling in 2007 (zie verder). Hier kwam naar voor dat de telgegevens nog actueel zijn. Ten behoeve van dit MER werd een nieuwe doorsnedetelling uitgevoerd in Opnieuw blijkt dat de telgegevens consistent zijn met de eerdere resultaten (zie verder). 22 Bron: Agentschap Wegen en Verkeer

198 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 198 Figuur XIV-2: Verkeersintensiteiten N419 op weekbasis (2002) Werkweekdagen onderscheiden zich duidelijk van weekenddagen. Tijdens de werkweekdagen is een duidelijke ochtend- en avondspits merkbaar, respectievelijk tussen 7u en 9u en tussen 16u en 18u. De ochtendpiek kent gemiddeld pae/u tussen 8u en 9u, de avondpiek haalt gemiddeld bijna pae/u tussen 16u en 18u. Dinsdag is de drukste dag met pieken tot pae/u tijdens de ochtendspits en pae/u tijdens de avondspits. Figuur XIV-3: Gemiddeld dagverloop (2002) van verkeersintensiteiten (ma-vrij) Tijdens de ochtendspits is het verkeer richting Antwerpen het drukst met een piek van pae/u tussen 7u en 8u. Rond 15u wisselt de verkeersstroom en wordt het drukker richting Kruibeke met een piek van 700 pae/u tussen 17u en 18u. In het kader van het project-mer Speciebergingslocatie Argex werd op woensdag 24 januari 2007 ter hoogte van de transportband op de Kruibeeksesteenweg (N419) een doorsnedetelling uitgevoerd tussen 8u en 9u. De resultaten van deze gegevens waren zeer gelijklopend met de telgegevens van AWV voor In het kader van dit project-mer werd op deze locatie opnieuw een telling uitgevoerd op dinsdag 17 september 2013 tussen 8u en 9u. Onderstaande tabel geeft de resultaten weer.

199 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 199 Tabel XIV-1: Resultaten tellingen 2007 en 2013 pae/u (vrachtwagens) Richting E17 Richting Kruibeke (56) 827 (58) 258 (32) fietsers (66) Er werden in 2013 meer fietsers geteld dan in 2007; vermoedelijk heeft dit te maken met het tijdstip (september t.o.v. januari). Uit de controletellingen kan worden afgeleid dat de cijfers uit 2002, hoewel gekenmerkt door ietwat hogere intensiteiten dan gemeten tijdens de tellingen in 2007 en 2013, nog steeds als representatief kunnen worden beschouwd. Er wordt hiermee dan ook verder gewerkt. Aangezien de telling van AWV een hele week betrof en de controletellingen slechts momentopnames zijn, kan de telling van AWV als statistisch meer relevant worden beschouwd. Gezien de structuur van de N419 met slechts een beperkt aantal aantakkingen, wordt er van uitgegaan dat deze waardes benaderend gelden voor heel de N419 tussen de kern van Kruibeke en de E17. In het plan-mer GRUP Kleigroeve Argex werd een toekomstscenario opgebouwd van de te verwachten verkeersintensiteiten tijdens het ochtendspitsuur (pae) voor de jaren 2014, 2021 en 2028, berekend op basis van het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Het toekomstjaar 2028 wordt hier verder niet in beschouwing genomen, gezien dit het jaar is wanneer de ontginning volledig beëindigd zou zijn en de bedrijvenzone in exploitatie. Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn de meest recente statistisch relevante tellingen die van Aangezien de controletellingen uit 2007 en 2013 aangeven dat in deze periode de intensiteiten niet significant zijn gewijzigd, worden de waarden van 2002 aangenomen als zijnde de waarden voor Zoals reeds eerder aangegeven worden onderstaande waarden verondersteld te gelden voor heel het gedeelte van de N419 tussen de kern van Kruibeke en de aansluiting op de E17.

200 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 200 Tabel XIV-2: Te verwachten verkeersintensiteiten tijdens het ochtendspitsuur (pae) (autonome ontwikkeling) OSP Richting E17 Richting Kruibeke Totaal ASP Richting E17 Richting Kruibeke Totaal Gezien de verkeersdeelnemers in zekere mate zijn gescheiden en het aantal kruispunten/erfontsluitingen beperkt is, ligt de maximale capaciteit van de weg tussen en pae per uur. Tijdens de avondspits (in beide richtingen) en tijdens de ochtendspits (in de richting van Kruibeke) is er momenteel duidelijk nog een significante reservecapaciteit. Indien de geraamde groei van het wegverkeer zich doorzet, zullen er in 2021 tijdens een ochtendspits ca pae in de richting van de E17 rijden. Dit ligt nog steeds beneden de geraamde capaciteit van tot pae. XIV Verkeersleefbaarheid De N419 heeft als stedelijke hoofdstraat, gecatalogeerd als primaire weg type II, een theoretische capaciteit van pae/uur per rijrichting 23. De intensiteiten zijn zeker tijdens de ochtendspits richting E17 hoog (ca pae/uur nu tot pae/uur in 2021) maar nog beneden de theoretische capaciteit in functie van verkeersleefbaarheid. Het effect naar bewoning is hier bovendien minder van belang aangezien er tussen het complex met de E17 en de kern van Kruibeke geen kernen zijn. Er is enkel een beperkt woonlint ten noorden van de aansluiting naar Burcht en dit nagenoeg enkel aan de westzijde van de N419. Het betreft een 30-tal wooneenheden. 23 Bron: Kencijfers Mobiliteitsstudies/Verkeersleefbaarheid in het Gentse, Groep Swartenbroeckx, Leefbaarheidscapaciteit, 1991

201 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 201 XIV.5.4. Veiligheidsaspecten XIV Risico s voor bodeminstabiliteit De ontginning van klei kan aanleiding geven tot wijziging van de stabiliteit. Door Alpha-Studieb.u.r.o. werd in 1996 in opdracht van Geologica een stabiliteitsstudie uitgevoerd voor de groeve. De studie berekent welke taludhoeken voldoende veiligheid bieden ten opzichte van afschuiving, en tot op welke afstand geen bovenbelasting op het aanpalende maaiveld mag worden aangebracht. De resultaten van deze studie worden in detail beschreven in de discipline Bodem. XIV Risico s voor zware ongevallen met externe gevolgen Er worden bij Argex geen gevaarlijke stoffen opgeslagen boven de drempelwaarden van de zgn. Seveso-regelgeving. Argex is bijgevolg geen OVRnoch SWA-VR-plichtig bedrijf. Het risico op zware ongevallen met externe gevolgen wordt beschouwd als verwaarloosbaar (score 0). XIV Risico s voor gas- en stofexplosies Voor een gasexplosie zijn drie dingen nodig: brandbare stof, zuurstof in de juiste hoeveelheid en een ontstekingsbron. Dit wordt de explosiedriehoek genoemd. Met explosieve atmosfeer wordt bedoeld luchtmengsels onder atmosferische omstandigheden van brandbare stoffen, waarbij na ontsteking de verbranding zich verspreidt binnen het nog niet reagerende mengsel. Stofexplosies ontstaan indien poedervormig stof wordt opgewerveld. Bij de activiteiten van Argex doen zich de voorwaarden en samenloop van omstandigheden waarbij gas- of stofexplosies kunnen ontstaan niet voor. Het risico wordt dus als verwaarloosbaar beschouwd. XIV Risico s voor de verspreiding van pathogenen Argex beschikt niet over koelsystemen of boilers waarop de regelgeving inzake Legionella (Legionellabesluit of Besluit inzake de preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen) van toepassing is. Het risico voor de omgeving wordt als verwaarloosbaar beschouwd (score 0). XIV.6. Geplande situatie XIV.6.1. Ruimtebeslag Met het verder ontginnen van fase 2 en het ontginnen van fase 3, zal het landbouwgebruik van deze gronden stopgezet worden. Het gaat om ca. 11 ha akkergrond en 3 ha weiland, gespreid over in totaal 20 percelen. De meeste nog te ontginnen percelen zijn al in eigendom van Argex. De afname van de oppervlakte van landbouwgebied is negatief voor de landbouwsector. Op deze locatie wordt een andere functie gerealiseerd met een gemiddelde gebruiksintensiteit (lagunering, ontginning). Binnen een stedelijk gebied wordt een hogere gebruiksintensiteit positief beoordeeld.

202 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 202 Deze impact (alsook de impact van de nabestemming) werd echter reeds onderzocht in het kader van de plan-mer GRUP Kleigroeve Argex. Er wordt dan ook verwezen naar dit MER voor een volledige impactbespreking. Het behoud van de landbouw tot het moment dat het gebied wordt aangesneden voor lagunering of ontginning, is wenselijk. XIV.6.2. Barrièrewerking Er worden geen nieuwe routes gecreëerd, noch routes geknipt. Het effect is dan ook 0. XIV.6.3. Veiligheidsaspecten XIV Risico s voor bodeminstabiliteit Op basis van de stabiliteitsstudie uitgevoerd door Alpha-Studieb.u.r.o in 1996 werd in het verleden ontgonnen met talud 8/4 dat als veilig kan worden beschouwd, ook op lange termijn. Ook in de toekomst zullen de ontginningen op dezelfde wijze uitgevoerd worden. Het effect op de wijziging van de bodemstabiliteit wordt door de deskundige Bodem als gering negatief beoordeeld (zie desbetreffende discipline). XIV Risico s voor zware ongevallen met externe gevolgen Er zijn geen wijzigingen te noteren. Het risico op zware ongevallen met externe gevolgen wordt beschouwd als verwaarloosbaar (score 0). XIV Risico s voor gas- en stofexplosies De maatregelen met betrekking tot het voorkomen van gasexplosies blijven ook in de toekomstige situatie van kracht. Het risico op gasexplosies wordt beschouwd als verwaarloosbaar (score 0). De omstandigheden waarbij stofexplosies kunnen plaatsvinden, doen zich bij Argex niet voor in het ontginningsgebied. XIV Risico s voor de verspreiding van pathogenen Er zijn geen wijzigingen te noteren. Het risico op de verspreiding van pathogenen als Legionella wordt als verwaarloosbaar beschouwd (score 0).

203 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 203 XIV.6.4. Mobiliteitseffecten XIV Bereikbaarheid (verkeersgeneratie en doorstroming) XIV Verkeersgeneratie De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van het aantal vertrekken en aankomsten van personen (bewegingen) en goederen (tonnage). De ontginning van de kleiput wordt niet in rekening gebracht daar deze activiteit nu reeds lopende is en daar voor de volgende fasen in de ontginning van de kleiput geen extra vrachtverkeer wordt voorzien. Naar verkeer toe hebben volgende deelingrepen een mogelijke impact: afvoeren deklaag ten behoeve van de inrichting van de laguneringssite; aanvoer bagger- en ruimingsspecie; afvoer gedroogde specie; toekomend/vertrekkend personeel en contractanten. Afvoer deklaag Het aantal transporten wordt geraamd op basis van het berekende volume te verwijderen grond, waarbij wordt uitgegaan van 28 ton per transport. Tabel XIV-3: Overzicht afvoertransporten deklaag totaal en per week hoeveelheid (ton) aantal transporten totaal wekelijks Deze transporten vinden enkel plaats op weekdagen tussen 7u en 19u. Het afvoeren van de deklaag maakt deel uit van de inrichting van de laguneringssite en deze transporten zullen dus slechts gedurende deze periode plaatsvinden. Aangenomen dat 4 vrachtwagens grond per week worden afgevoerd, gaat het om een periode van 7 weken. Gezien het lage aantal wordt de impact op de doorstroming als verwaarloosbaar beschouwd. Aanvoer baggerspecie De baggerspecie zal per schip aangevoerd worden naar de kade van Argex en daar gelost. De specie kan vanaf dat punt naar de laguneringssite worden getransporteerd met traktoren/dumpers met waterdichte laadbakken. Hiertoe moeten de dumpers de openbare weg oversteken. Het is geen optie om de specie over te voeren met de aanwezige transportband, aangezien de specie bij aanvoer nog nat zal zijn en de kans dat deze over/van de transportband loopt, te groot is. De aanvoer kan echter ook verlopen via een persleiding die het traject van de huidige transportband zou volgen. Dit heeft een gunstig effect op het aantal

204 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 204 transporten, maar genereert wel een grote hoeveelheid transportwater, gezien de specie zal verpompt worden met een densiteit van 20% droge stof. Het transportwater zal uit de Schelde onttrokken worden. Er wordt rekening gehouden met 3 scenario s: één waarbij alles met dumpers naar de groeve wordt getransporteerd (worst case), één waarbij alles via een persleiding getransporteerd wordt (best case) en een gemiddeld scenario waarbij de helft met dumpers en de helft via de persleiding wordt getransporteerd. Tabel XIV-4: Overzicht maximale specieaanvoer per dag hoeveelheid (ton) worst case best case 0 0 gemiddeld aantal transporten Ook hier zullen de transporten plaatsvinden op weekdagen tussen 7u en 19u. Afvoer gedroogde specie De afvoer van specie is afhankelijk van hoeveel specie zal aangeleverd worden met dumpers (45% DS) en hoeveel met de persleiding (20% DS). Het droge stofgehalte bepaalt immers hoelang de specie zal moeten ontwateren en dus ook hoe vaak de bekkens kunnen hervuld worden. De specie wordt ontwaterd tot een droge stofgehalte van 60%. Er wordt gerekend met een nuttig volume van het bekken van m³ en een gemiddelde benuttingsgraad van 2,5 keer/jaar. Tabel XIV-5: Verwerkingscapaciteit laguneringsbekkens in 2 scenario s densiteit bij aanvoer in groeve Persleiding 0,225 tds/m³ 20% DS Dumpers 0,628 tds/m³ 45% DS droge stof in bekken 2.415,96 tds 6.743,21 tds soortelijk gewicht bij afvoer (60% DS) 0,966 tds/m³ 0,966 tds/m³ volume ontwaterde specie (60% DS) 2.500,99 m³ 6.980,55 m³ densiteit ontwaterde specie 1,6 ton/m³ 1,6 ton/m³ ontwaterde specie per bekken (60% DS) TOTAAL capaciteit/jaar ( ca. 12 bekkens) ton ton ton ton

205 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 205 Verder dient ook rekening gehouden te worden met de hoeveelheid te storten specie en de hoeveelheid specie die kan hergebruikt worden. Enkel die specie die kan hergebruikt worden, zal afgevoerd worden naar een afnemer. Er wordt rekening gehouden met 2 scenario s: 60% en 85% hergebruik, en dit telkens voor het worst case, best case en gemiddeld scenario (gebruik persleiding). Tabel XIV-6: Overzicht aantal transporten per jaar per scenario Nr. scenari o hoeveelheid ton/jaar % hergebruik afvoer worst case % gemiddeld scenario % % % best case % aantal transporten per jaar aantal transporten per dag % Afvoer van behandelde specie zal slechts mogelijk/nodig zijn in een beperkt aantal gevallen. De gemiddelde laadcapaciteit van een binnenschip bedraagt ongeveer ton dit is 10 maal zoveel als een vrachtwagen. Enkel indien een minimale hoeveelheid naar een enkele afnemer moet vervoerd worden, en deze niet te ver gelegen is van een waterweg om het natransport niet onoverkomelijk te maken, zal afvoer van specie via de waterweg een haalbare optie zijn. Met deze mogelijkheid wordt in de berekening van de verkeersgeneratie over de weg daarom geen rekening gehouden (worst case). De TOP zal gebruikt worden om de hoeveelheden vrijgekomen baggerspecie tijdelijk te stockeren in afwachting van afvoer. Personeel en contractanten Vier werknemers zullen dagelijks aanwezig zijn op de site. Verder worden een 15- tal transporten van contractanten per maand verwacht. Gezien de lage aantallen is de verkeersgeneratie hiervan verwaarloosbaar jaar = 250 werkdagen

206 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 206 Samengevat kan volgende verkeersgeneratie worden verwacht: Tabel XIV-7: Verkeersgeneratie specieaanvoer per dag Aantal transporten worst case gemiddeld best case Aanvoer specie Tabel XIV-8: Verkeersgeneratie specieafvoer per dag Aantal transporten worst case gemiddeld best case % hergebruik 85% 60% 85% 60% 85% 60% Nummer scenario Afvoer specie XIV Verdeling doorheen de dag en toedeling op het wegennetwerk Elke vrachtwagen genereert twee bewegingen: één naar de site en één van de site weg. Uitgaande van een 12 uur durende werkdag (7u 19u) betekent dit in het worst case scenario 16 à 17 vrachtwagenbewegingen per uur tussen de Schelde en de groeve en 8 vrachtwagenbewegingen per uur in het gemiddeld scenario. Vanaf de kade van Argex kan fase 3 van de groeve op twee manieren bereikt worden: via een route die de transportband volgt en via de Haagstraat. In het laatste geval moet bij het verlaten van de site, linksaf geslagen worden op de N419 en een 300-tal meter verder opnieuw rechtsaf, de Haagstraat in. In het eerste geval moet de N419 enkel gedwarst worden. Deze route lijkt het meest logisch. In het best case scenario verloopt alle transport via de persleiding. Tabel XIV-9: Verkeersgeneratie specieaanvoer per uur per richting pae/uur.richting worst case gemiddeld best case Aanvoer specie Afhankelijk van het scenario zijn er bijkomend 2 tot 7 vrachtwagenbewegingen per uur voor de afvoer van herbruikbare specie (van en naar de site). Deze vrachtwagens zullen in hoofdzaak richting E17 rijden en dus via het noordelijke gedeelte van de N419 naar het autosnelwegennetwerk rijden en daar hun invloed uitoefenen. Om de effecten van de vrachtwagens te kunnen inschatten dienen de vrachtwagens te worden omgezet naar personenauto-equivalenten (pae). Hierbij wordt een vrachtwagen gelijkgesteld aan 2 pae. De waarden hierboven dienen dan ook te worden verdubbeld. Dit resulteert in onderstaande tabel. Tabel XIV-10: Verkeersgeneratie specieafvoer per uur per rijrichting

207 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 207 pae/uur.rijrichting worst case gemiddeld best case % hergebruik 85% 60% 85% 60% 85% 60% Nummer scenario Afvoer specie XIV Doorstroming Indien bij de geraamde verkeersintensiteiten het verkeer gegenereerd door de afvoer van specie zou worden bijgeteld, bekomt men voor 2021 de intensiteiten weergegeven in Figuur XIV-4. Gezien er weinig verschillen zijn tussen de verschillende scenario s, worden enkel de scenario s 1 (worst case met 85% hergebruik), 3 (gemiddeld scenario met 85% hergebruik) en 6 (best case scenario met 60% hergebruik) berekend.

208 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 208 Figuur XIV-4: Geraamde verkeersintensiteiten op de N419 tijdens lagunering in 2021 In scenario 1 (absolute worst case) is er tijdens de spitsuren slechts één richting waar de totaal geraamde pae de pae benadert: de ochtendspits in de richting van de E17. Merk echter op dat de intensiteiten in het referentiescenario reeds de pae benaderen en dat de intensiteiten, gegenereerd door de site, zeer beperkt zijn. Bovendien betreft het een absolute worst case: deze waarbij de specie met dumpers wordt aangeleverd (grotere verwerkingscapaciteit van de laguneringsbekkens), bij een aanvoer aan 40% droge stof, en een hergebruik van 85%. Verder dient rekening gehouden met het transport van specie van de kade naar de groeve. In het worst case scenario zijn er 16 à 17 vrachtwagenbewegingen per uur tussen de Schelde en de groeve (alle specie met dumpers naar de groeve) en in het gemiddeld scenario (de helft met dumpers, de helft met de persleiding naar de groeve) 8 vrachtwagenbewegingen per uur. In het best case scenario verloopt alle transport via de persleiding. De Vlaamse administratie hanteert volgende richtlijn voor het plaatsen van verkeerslichten in functie van de spitsuurintensiteiten op de hoofdtakken en de dwarstakken van een kruispunt:

209 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 209 Figuur XIV-5: Richtlijn AVVG (Dienstorder A266) (bron: RLB Mobiliteitseffectenstudies, MOW, oktober 2009) In het worst case scenario is i = 33 (vrachtwagen = 2 pae) en I = 1.470, zodat na berekening (buiten bebouwde kom) blijkt dat 33 < 172 zodat het plaatsen van verkeerslichten volgens dit criterium niet noodzakelijk is. Omgerekend naar frequentie van aantal vrachtwagen oversteken zal er in het worst case scenario gemiddeld genomen om de drie-en-een-halve minuut een vrachtwagen de N419 dwarsen. In het gemiddeld scenario is dit, opnieuw gemiddeld genomen, om de 7 minuten. Dit zal de doorstroming op de N419 vooral tijdens het spitsuur negatief beïnvloeden en een vlotte verkeersafwikkeling belemmeren (score -2). Een groot aantal dwarsende bewegingen en manoeuvres beperkt immers de capaciteit van de N419. De mate waarin dit het geval zal zijn, kan echter niet worden berekend. De capaciteit van een weg wordt immers beïnvloed door tal van factoren en kan vrijwel uitsluitend theoretisch benaderd worden. Gezien de verkeersintensiteiten, met name tijdens de ochtendspits in de richting van de E17, de theoretische maximale capaciteit in 2021 zullen benaderen, geniet het gebruik van een persleiding de voorkeur boven het transport met dumpers. Eventueel kan bij het gebruik ervan rekening gehouden met het uur van de dag (bijv. extra gebruik van persleiding tijdens de spitsuren). XIV Verkeersleefbaarheid De N419 heeft als stedelijke hoofdstraat, gecatalogeerd als primaire weg type II, een theoretische capaciteit van pae/uur per rijrichting 25. De intensiteiten zullen zeker tijdens de ochtendspits richting E17 hoog (1.176 pae/uur in 2021 in het worst case scenario) maar nog (net) beneden de theoretische capaciteit in functie van verkeersleefbaarheid. De intensiteiten benaderen echter in het 25 Bron: Kencijfers Mobiliteitsstudies/Verkeersleefbaarheid in het Gentse, Groep Swartenbroeckx, Leefbaarheidscapaciteit, 1991

210 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 210 referentiescenario reeds de pae en de intensiteiten, gegenereerd door de site, zijn zeer beperkt. Het effect naar bewoning is hier echter minder van belang aangezien er tussen het complex met de E17 en de kern van Kruibeke geen kernen zijn. Er is enkel een beperkt woonlint ten noorden van de aansluiting naar Burcht en dit nagenoeg enkel aan de westzijde van de N419. Het betreft een 30-tal wooneenheden. XIV.6.5. Beoordeling van de geplande situatie Onderstaande tabel toont de globale beoordeling van de geplande situatie. Omgevings- of risicofactor Beoordeling Ruimtebeslag Barrièrewerking 0 Veiligheidsaspecten bodeminstabiliteit -1 Mobiliteitseffecten zware ongevallen met externe gevolgen 0 gas- en stofexplosies 0 verspreiding van pathogenen 0 doorstroming worst case scenario -2 gemiddeld scenario -1 best case scenario 0 verkeersleefbaarheid (alle scenario s) -1 XIV.7. Milderende maatregelen Volgende milderende maatregelen worden voorgesteld: in het ontginningsproces is het lokaal transport van klei tussen groeve en verwerkingsinstallatie voor 100% via de bestaande transportband te organiseren (reeds voorzien); in het laguneringsproces is het gebruik van een persleiding voor het lokaal transport van bagger- en ruimingsspecie tussen groeve en kade voor minstens de helft van de specie te voorzien; de afvoer van herbruikbare, behandelde specie dient indien mogelijk/nodig via de waterweg te gebeuren (afhankelijk van afzethoeveelheid en afzetlocatie). 26 Voor de volledige impactbespreking wordt verwezen naar het MER GRUP Kleigroeve Argex, Technum

211 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 211 XV. XV.1. DISCIPLINE MENS GEZONDHEID Afbakening studiegebied Het studiegebied voor de discipline mens wordt uiteraard, en in de eerste plaats, bepaald door de menselijke aanwezigheid (receptoren) in de omgeving van Argex. Het gaat hier om omwonenden, werknemers van eventuele handelszaken en bedrijvigheden in de omgeving, maar ook om eventuele andere gebruikers in de omgeving (landbouwers, recreanten, toerisme, ). Voor het inventariseren van de menselijke populaties en activiteiten werd het studiegebied vooraf afgebakend tot de zone binnen een straal van 500 m rond het projectgebied. Om praktische redenen zal deze zone desgevallend worden uitgebreid tot de administratieve eenheid (eenheden) waartoe de zone behoort. Dit studiegebied wordt echter in principe verder afgebakend tot de volledige zone waarbinnen zich hinder of gezondheidseffecten voor de mens zouden (kunnen) voordoen via de verschillende abiotische milieucompartimenten (bijvoorbeeld door geluidshinder, stofhinder, luchtverontreiniging, ). Deze afbakening van het studiegebied wordt dus ook afgeleid uit de effectbepalingen voor de andere disciplines. De afbakening van het studiegebied voor de discipline Lucht is hier bepalend. Naar analogie met de discipline Lucht zal het studiegebied voor de discipline Mens daarom worden uitgebreid tot een straal van 2 km rond het project. XV.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie Voor de bepaling van de effecten op de gezondheid en het leefklimaat van de mens gaat de aandacht naar de factoren die van invloed kunnen zijn op deze receptoren. Het betreft hier bepaalde hinder- en gezondheidsaspecten, die van belang kunnen zijn voor het algemeen welzijn en/of de gezondheid van de receptoren (bestaande knelpunten en hinderaspecten, belevingswaarde van de omgeving). Dit hoofdstuk zal uiteindelijk gegevens omvatten over: gegevens eigen aan de exploitatie van de site; een overzicht van de heersende milieukwaliteit en desgevallend, hinderbeleving (conclusies uit andere, abiotische disciplines lucht, bodem, water, geluid en tevens bevraging bij gemeenten en bevoegde overheidsdiensten); indien beschikbaar, gegevens over de actuele gezondheidstoestand van mensen in de omgeving. Informatiebronnen De beschikbare databanken met betrekking tot de receptoren zelf en met betrekking tot gezondheid in relatie tot milieu en milieubeleving worden geraadpleegd. Hieronder (de lijst is niet beperkend bedoeld en wordt aangepast in functie van de noden):

212 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 212 Statistiek van de bevolking en demografische ontwikkeling (diverse databanken van federale overheidsdiensten (NIS)); Diverse inventarissen van kwetsbare locaties zoals scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, woonzorgcentra en hun resp. opvangcapaciteiten; Lijsten van sportterreinen, recreatieve activiteiten, landbouwactiviteiten, ; Aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) met betrekking tot richtwaarden of drempelwaarden voor gezondheid; Toxiciteitswaarden aanbevolen door andere toonaangevende organisaties of wetenschappelijke onderzoeksinstellingen zoals EPA, IRIS, ACGIH, NIOSH, ; Publicaties van het Agentschap Zorg en Gezondheid en van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, van de Dienst Hinder- en Risicobeheer, het Vlaams Humaan Biomonitoringsprogramma, diverse gezondheidsonderzoeken en gezondheidsenquêtes. In de discipline mens-gezondheid wordt geëvalueerd welke risico s dit kan inhouden voor de menselijke gezondheid. Hier spelen factoren zoals de verspreiding van de atmosferische polluenten een rol, de verontreinigings- en geluidscontouren, het aantal mogelijke receptoren, de aard van de polluenten waaraan blootstelling kan plaatsvinden, de aard en de ernst van de effecten die daarbij zouden kunnen optreden bij de receptoren, rekening houdend met hetgeen bekend is (uit wetenschappelijk onderzoek) over het verband tussen dosis en respons (dosis/responsrelaties). XV.3. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie = effectvoorspelling Er wordt gesteund op de richtlijnen opgenomen in toepasselijke richtlijnenboeken, uitgegeven door de Dienst Mer. Voor de evaluatie van de effecten in de geplande situatie zal de aandacht gaan naar de mogelijke wijziging in de toekomst, als gevolg van de verderzetting van de huidige en van de geplande ingrepen/activiteit van milieuhinder- en gezondheidsaspecten, zoals aangegeven in de andere disciplines van het MER (hierbij wordt vooral gedacht aan geluid en trillingen, visuele impact, zwerfvuil en de diverse verkeersstromen, gekoppeld aan de eigenlijke realisatie van het project), en rekening houdend met de huidige, reeds bestaande milieubelasting in het gebied. Bij de beoordeling van de effecten van de verschillende alternatieven wordt vooral gesteund op de beoordeling bij de abiotische disciplines (geluid en trillingen, mobiliteit, ) en rekening gehouden met: de aard van de hinder (bijv. duur, frequentie); de aanwezigheid van receptoren/gehinderden; de afstand tot gevoelige receptoren.

213 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 213 XV.4. Beoordeling van de toekomstige situatie Er zal sprake zijn van een verhoging van de gezondheidsrisico s, en dus van negatieve effecten, in de mate dat de risicofactoren zullen toenemen en/of het aantal receptoren zal stijgen. In de mate dat de risicofactoren zullen afnemen en/of het aantal receptoren zal dalen, verlagen de gezondheidsrisico s en zal men eventueel kunnen gewagen van een verbetering of een positief effect. Volgend significantiekader kan daarbij gehanteerd worden (onder voorbehoud van aanpassingen als gevolg van de bevindingen tijdens de loop van het onderzoek): Toekenning bij disc. Mens partim hinder-, gezondheids- en veiligheidsaspecten Omschrijving Score Situatie - Nergens enig zintuiglijk waarneembaar effect Significant positief +3 Matig positief +2 Zwak positief +1 Neutraal 0 Zwak negatief -1 Matig negatief -2 - Én 100 % wegnemen van bestaand hinderprobleem op bovenlokaal vlak, - Én opportuniteit tot verbetering op het vlak van risicofactoren - Nergens enig zintuiglijk waarneembaar effect - Én opportuniteit tot verbetering op het vlak van risicofactoren - Geen wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid - Maar wel opportuniteit tot verbetering op het vlak van risicofactoren - Geen enkele wijziging op het vlak van waarneembaarheid - Geen enkele wijziging wat betreft risicofactoren - Geen wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid; - Creëren van bijkomende risicofactoren, tijdelijk; - Geen wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid; - Creëren van bijkomende risicofactoren, permanent Significant negatief -3 - Wijzigingen wat betreft zintuiglijke waarneembaarheid; - Creëren van nieuw hinderprobleem op lokaal of bovenlokaal vlak; - Creëren van bijkomende risicofactoren, permanent. Onder bijkomende risicofactoren kan worden verstaan: de toename van risicofactoren die leidt tot een verhoogde blootstelling van de receptoren. De aard van deze risicofactoren is afhankelijk van de wijze waarop de resultaten in de

214 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 214 abiotische disciplines, in het bijzonder de disciplines lucht en geluid, zullen worden aangeleverd. De schaal (bovenlokaal, lokaal) wordt gedefinieerd op basis van het aantal blootgestelde receptoren, waarbij bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare locaties. Waar mogelijk zal de beoordeling kwantitatief gebeuren. Indien dit niet mogelijk is door het ontbreken van specifieke gegevens, zal dit op een kwalitatieve wijze gebeuren. De eindbeoordeling gebeurt relatief, dus in termen van toename/afname van blootstelling van de receptoren. In elk geval zal de effectbeoordeling genuanceerd gebeuren en zal er gekeken worden zowel naar de bestaande belasting als het bijkomende effect van het project. XV.5. Referentiesituatie XV.5.1. Bevolking en bevolkingsdichtheid Het projectgebied is gelegen op het grondgebied van de gemeente Kruibeke in de provincie Oost-Vlaanderen. Kruibeke ligt in het uiterste oostelijk deel van de provincie in het arrondissement Sint-Niklaas, met als buurgemeenten: Temse en Beveren in de provincie Oost- Vlaanderen en Zwijndrecht, Antwerpen, Hemiksem, Schelle en Bornem in de provincie Antwerpen. Onderstaande figuur toont de ligging van Kruibeke binnen zijn arrondissement in de provincie Oost-Vlaanderen. Figuur XV-1: Ligging van de gemeente Kruibeke binnen het arrondissement Sint- Niklaas in de provincie Oost-Vlaanderen (bron: Wikipedia) Het studiegebied omvat delen van de gemeente Kruibeke, Zwijndrecht, Antwerpen en Beveren. Het omvat (delen van) de woonzones van Burcht (Zwijndrecht), Kruibeke en Hoboken (Antwerpen). In Beveren (Melsele) gaat het voornamelijk om landbouwgebied met verspreide of lintbewoning en bedrijventerrein (zie Figuur XV-2).

215 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 215 Figuur XV-2: Ligging op het gewestplan: De dichtst bijgelegen woningen zijn deze langs de Vossenstraat en Hollestraat. In de omliggende straten wonen ongeveer 500 personen (zie Tabel XV-1). Tabel XV-1: Aantal inwoners in de omgevende straten Straatnaam Aantal bewoonde woningen Aantal onbewoonde woningen Aantal inwoners Haagstraat Hollestraat Warandestraat Burchtstraat Watermolenstraat Vossenstraat Galgenstraat TOTAAL

216 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 216 In het studiegebied zijn op basis van de meest recente bevolkingsgegevens van de statistische sectoren (2008) naar schatting inwoners. De meesten hiervan wonen in Kruibeke en Hoboken. Tabel XV-2: Geschat aantal inwoners in het studiegebied Oppervlakte binnen studiegebied (ha) Inwoners (berekend) Sector Gemeente PETROLEUM - SCHELDEKADEN- Z. ANTWERPEN 8 1 KAPELSTRAAT ANTWERPEN SPORT PARK BELL ANTWERPEN LEOPOLDLEI ANTWERPEN METALLURGIE - COCKERILL ANTWERPEN MORETUSBURG ANTWERPEN VISPUTTEN ANTWERPEN POLDERSTAD ANTWERPEN INDUSTRIEPARK ANTWERPEN POLDERBOS ANTWERPEN 82 0 ZWIJNDRECHT - VERSPR. BEW. - WEST EN ZUIDWEST ZWIJNDRECHT VROMENHOVE ZWIJNDRECHT 7 88 BURCHT-DORP ZWIJNDRECHT KRUIBEEKSE STEENWEG ZWIJNDRECHT BOSKOUTER ZWIJNDRECHT FORT VAN KRUIBEKE - SLIJKHOEK ZWIJNDRECHT HEIDAM ZWIJNDRECHT 1 1 OEVERKANT ZWIJNDRECHT BEEKMOLEN - ES BEVEREN VENDOORN - PONJAART BEVEREN KRUIBEKE-DORP KRUIBEKE OUDE EN NIEUWE WIJK KRUIBEKE KROMSTRAAT KRUIBEKE MOORTELSTRAAT - BAZELSTRAAT KRUIBEKE KRUIBEKE-POLDER OOST EN ZUID KRUIBEKE HOGENAKKERHOEK KRUIBEKE STERHOEK-MOLENBERG KRUIBEKE TOTAAL

217 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 217 XV.5.2. Kwetsbare locaties stiltebehoevende inrichtingen Eveneens relevant is de eventuele aanwezigheid van kwetsbare of gevoelige, menselijke populaties in de omgeving. Het gaat hier ofwel om personen met verminderde of slechte gezondheidstoestand (in ziekenhuizen), om oudere personen (bejaarden in rust- en zorgcentra) ofwel om jongere personen (kinderdagverblijven, scholen). In het studiegebied zijn 10 dergelijke locaties aanwezig (zie Figuur XV-3 en Tabel XV-3) Figuur XV-3: Kwetsbare locaties

218 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 218 Tabel XV-3: Kwetsbare locaties in het studiegebied Naam Type Adres Afstand en richting Populatie Dada kinderopvang Langestraat 78 Vrije Basisschool Onze Lieve Vrouw school 9150 Kruibeke Ambachtstraat 7B 9150 Kruibeke Polderstadschool school Veerdamlaan 15 Basisschool Reynaert 2660 Hoboken school Kattestraat Kruibeke t Reyntje kinderopvang Kattestraat Kruibeke De Ploppertjes kinderopvang Kattestraat 146 Gemeentelijke basisschool De Eenhoorn school 9150 Kruibeke Edmond Gorrebeeckstraat 14A 9150 Kruibeke Baby Planet kinderopvang Heirbaan Burcht Baby Planet 2 kinderopvang Krijgsbaan 245 Basisschool Vlinder De school 2070 Burcht Baron Sadoinestraat Hoboken 0,9 km ten Z ± 14 1,3 km ten Z ± 417 1,3 km ten O 1,4 km ten ZW 1,4 km ten ZW 1,4 km ten ZW ± 448 ± 189 ± 14 ± 22 1,5 km ten Z ± 304 1,5 km ten N 1,6 km ten N 1,9 km ten ZO ± 17 ± 22 ± 167 De kwetsbare locaties in het studiegebied vertegenwoordigen een populatie van naar schatting personen. Alle kwetsbare locaties liggen op minstens 900 meter van het projectgebied. VLAREM definieert verder in art stiltebehoevende inrichtingen als: verplegingsinrichting, bejaardentehuis, wetenschappelijke en onderwijsinstelling, cultureel centrum, openbare bibliotheek of museum, ( )

219 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 219 Figuur XV-4: Stiltebehoevende inrichtingen Volgende stiltebehoevende inrichtingen liggen in het studiegebied (zie Figuur XV-4): studie- en vormingscentrum Canon Triest in kasteel Altena in Kruibeke, op ca. 0,6 km ten zuiden; de bibliotheek van Kruibeke, op ca. 1,4 km ten zuiden; ontmoetingscentrum De Brouwerij op het Onze-Lieve-Vrouwplein in Kruibeke, op ca. 1,4 km ten zuidwesten. XV.5.3. Recreatief gebruik van de omgeving Vlakbij het projectgebied ligt het fort van Kruibeke. Een gedeelte van het fort is een militaire opslagplaats van materieel voor de nabije geniekazerne van Burcht (Zwijndrecht). Het zuidwestelijke deel van het fort is verdwenen voor de kleiontginningsput van Argex. Het domein zelf is niet openbaar toegankelijk. Meer naar het zuiden ligt de Oostpolder, die ontpolderd zal worden en opgenomen is in het gecontroleerd overstromingsgebied van Kruibeke-Bazel- Rupelmonde. Het natuurgebied zal in de toekomst via paden tussen en op de omringende dijken toegankelijk zijn voor bezoekers. Tot dan is het gebied enkel onder begeleiding toegankelijk tijdens de maandelijkse werftochten. Aan de overzijde van de Schelde ligt de Hobokense polder en het Polderbos, een natuurgebied in beheer door Natuurpunt. In het gebied zijn drie wandelpaden

220 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 220 uitgestippeld (Rood Wandelpad, Aardgaswandeling en een rolstoelpad). Het gebied is vrij toegankelijk. Figuur XV-5: Sport- en recreatieinfrastructuur In de omgeving van het projectgebied liggen volgende sport- en recreatiemogelijkheden: ten oosten van het fort van Kruibeke ligt een voetbalterrein van FC Socio (Sleutelshof 1, ca. 650 meter ten NO); meer naar het noorden ligt sportpark De Wallen (Heirbaan, ca. 1,7 km ten NO). Ten zuiden van de kern van Kruibeke ligt het sportcentrum Kerkeputten (ca. 1,6 km ten ZW). XV.5.4. Bedrijfsbevolking Het projectgebied bevindt zich in en nabij het bedrijventerrein De Zeven Bochten en nabij de industriezone Hogenakkerhoek. In het studiegebied bevinden zich een tiental bedrijventerreinen met een oppervlakte van minstens 1 ha. Deze worden weergegeven in onderstaande tabel.

221 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 221 Naam terrein Gemeente(n) Type Oppervlakte (ha) Argex Kruibeke, Zwijndrecht Aantal arbeidsplaatsen De Zeven Bochten Kruibeke I BWK Sierbeton Kruibeke I Industriezone N419 en Schelde Hogenakkerhoek tussen Kruibeke, Zwijndrecht Kruibeke, Beveren, Zwijndrecht I I Oeverkant Zwijndrecht III Hoboken polderstad Antwerpen III E17 Schaarbeek Beveren, Zwijndrecht II KMO-zone Lindenstraat Zwijndrecht I TOTAAL Op deze bedrijventerreinen zijn samen naar schatting ca werknemers tewerkgesteld 30. Voor de bedrijfsbevolking van de landbouwbedrijven wordt verwezen naar de volgende paragraaf. XV.5.5. Agrarisch gebruik in de omgeving Het bodemgebruik in de onmiddellijke omgeving ten zuiden en ten westen van het projectgebied is hoofdzakelijk agrarisch. Volgens de Landbouwtellingen van mei 2010 bedroeg de totale oppervlakte cultuurgrond in Kruibeke ha voor 109 land- en tuinbouwbedrijven en in Beveren ha voor 374 bedrijven. Kruibeke en Beveren behoren landbouwkundig gezien tot de Zandstreek ten noordoosten van Gent. Het gaat in hoofdzaak om zandige bodems. Het bodemgebruik in dit gebied bestaat uit afwisselend weide, grasland, groenvoeder en akkerbouw voor de rundvee- en varkenshouderij. 27 Berekend op basis van de oppervlakte en het type bedrijventerrein; of indien beschikbaar aantal bedrijven en tewerkstelling in de gemeente 28 Bron: Argex 29 Bron: bedrijfswebsite 30 Deze zijn niet noodzakelijk allemaal tegelijkertijd aanwezig (ploegensysteem).

222 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 222 Door de verschillende ruilverkavelingen die in het gebied gelegen zijn, is de landbouwstructuur geoptimaliseerd. Het landbouwareaal staat onder sterke verstedelijkingsdruk zowel vanuit Gent als vanuit Antwerpen. In de gemeente Kruibeke is er een opvallend groot aandeel 'wijkers' (in vergelijking met het Oost- Vlaamse gemiddelde). Omwille van de concentratie aan veredelingsbedrijven is de mestdruk in dit gebied erg groot, wat een knelpunt vormt voor de ontwikkeling van de bestaande veeteeltbedrijven. Blijvend grasland, graangewassen (vooral korrelmaïs en tarwe) en voedergewassen (voedermaïs en tijdelijke weiden) zijn naar oppervlakte de belangrijkste teeltgroepen in Kruibeke. In Beveren zijn ook nijverheidsgewassen (o.a. suikerbiet), aardappelen, de teelt van vaste planten (hoofdzakelijk boomgaarden) en in mindere mate de teelt van groenten in open lucht van belang. De gemiddelde bedrijfsgrond in Kruibeke bedraagt 16,5 ha, in Beveren 21 ha. In 2010 stelde de landbouw in Kruibeke 232 arbeidskrachten tewerk: 136 hiervan zijn voltijdse arbeidskrachten (VAK). In Beveren gaat het om 781 arbeidskrachten, waarvan 559 voltijds. De meerderheid hiervan zijn familiale arbeidskrachten (73%). XV.5.6. Milieubeleving Er werd geïnformeerd bij de milieudienst van de gemeenten Zwijndrecht en Kruibeke, de provinciale diensten Milieu-inspectie Oost-Vlaanderen en Antwerpen, en het bedrijf zelf. Bij de gemeente Zwijndrecht en de afdeling Milieu-inspectie (buitendiensten Oost- Vlaanderen en Antwerpen) zijn geen klachten gekend over de exploitatie van de kleigroeve. De gemeente Kruibeke noteerde in de periode vier klachten, alle in verband met stofhinder. In tenminste drie gevallen was de stofhinder afkomstig van de productie-installatie van Argex of hieraan gekoppelde activiteiten (oven en opslag kleikorrels). Verder werden tijdens het openbaar onderzoek in het kader van de MER-procedure (mei-juni 2013) aan het loket twee meldingen in verband met stofhinder gedaan (enkel mondeling). Vermoedelijk is de stofhinder ook hier vooral gerelateerd aan de productie-installatie en niet aan de ontginningsactiviteiten. Het bedrijf noteert alle externe klachten, andere dan verband houdende met verkoop, in een afzonderlijk register. Hierin wordt datum, bron of naam van degene die de klacht uit, een omschrijving van de klacht, de oorzaak en eventuele maatregelen of acties genoteerd. Het bedrijf heeft sinds 2006 slechts 2 klachten genoteerd die verband houden met de groeve, nl. één in 2006 in verband met geluid, en één aanmaning van Milieu-inspectie zelf in verband met het afsluiten van de peilputten (dit laatste heeft eigenlijk geen betrekking op milieuhinder in de strikte zin van het woord). De geluidshinder in 2006 werd veroorzaakt door kapotte rollen van de transportband.

223 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 223 XV.5.7. Omgevingsfactoren, reële blootstelling en gezondheidseffecten XV Geluid en trillingen De huidige geluidskwaliteit in en rondom het projectgebied worden in de discipline Geluid & Trillingen beschreven aan de hand van de meetresultaten van 2 representatieve meetpunten, m.n. Vossenstraat 119 en Hollestraat 44. Beide meetpunten zijn volgens het gewestplan gelegen in agrarisch gebied, op minder dan 500 meter van industriegebied. Ter hoogte van de woning in de Vossenstraat wordt het omgevingsgeluid bepaald door de huidige ontginningsactiviteiten, woonactiviteiten en het wegverkeer op grote afstand. De gemiddelde niveaus (L Aeq ) tijdens de dagperiode en buiten het weekend liggen tussen 49 en 51 db(a); dit wordt waargenomen als hoorbaar. Ook in het weekend bedraagt het omgevingsgeluid nog meer dan 50 d(b)a. Dit is nagenoeg volledig toe te schrijven aan het wegverkeersgeluid en niet aan de ontginning. De WGO hanteert de richtwaarde van 50 db(a) en 55 db(a) (L Aeq ) tijdens de dag en avond voor de bescherming tegen matige resp. ernstige hinder 31. Er is dan ook kans dat een aanzienlijk deel van de blootgestelde bevolking (matige) hinder ondervindt van deze geluidsniveaus. Tijdens de nacht bedraagt het L Aeq,1h tussen 47 en 49 db(a). Deze waarden zullen lijden tot slaapverstoring indien men met het raam licht geopend slaapt 32. Aan de woning in de Hollestraat (op 85 meter van fase 3) is het wegverkeer op grote afstand eveneens bepalend, alsook lokale autopassages en woonactiviteiten. De gemiddelde niveaus liggen rond de 50 db(a) en worden waargenomen als hoorbaar. De huidige ontginningsactiviteiten zijn hier minder bepalend voor het omgevingsgeluid. De milieukwaliteitsnormen worden op beide punten overdag en s nachts nog gerespecteerd, maar s avonds ligt het LA95,1h-niveau soms boven de milieukwaliteitsnorm. Deze conclusie is ook door te trekken naar de andere beoordelingspunten, die gelegen zijn rondom het ontginningsgebied (andere locaties in de Vossenstraat, Hollestraat, Burchtstraat en Haagstraat). XV Luchtverontreiniging In de discipline Lucht wordt de actuele luchtkwaliteit in het studiegebied beschreven. Op basis van de modelberekeningen van de VMM wordt in het studiegebied globaal voldaan aan de doelstellingen inzake NO 2 en PM 10. Dit sluit echter niet uit dat lokaal een te groot aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde fijn stof (PM 10 ) kan optreden. Dergelijke overschrijdingen treden in gans Vlaanderen op. Meteorologische omstandigheden spelen hierbij een belangrijke rol. Inzake PM 2,5 kan worden aangenomen dat wordt voldaan aan de 31 Bron: WGO, Guidelines for Community Noise, Bron: WGO, Night noise guidelines for Europe, 2009

224 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 224 toekomstige grenswaarde, behoudens in de onmiddellijke omgeving van relevante bronnen. De jaargemiddelde PM 10 -concentratie bedraagt uitgaande van de VMMmodelleringen 26 tot 29,4 µg/m³, naargelang het raster waarin het gebied ligt. Omgerekend gaat het om jaargemiddelde PM 2,5 -concentraties van 16 à 23 µg/m³. Niettegenstaande deze waarden voldoen aan de (toekomstige) grenswaarden, kunnen gezondheidseffecten bij deze concentraties niet worden uitgesloten. Wat betreft fijn stof kunnen immers geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Het risico neemt toe met de blootstelling. Fijn stof veroorzaakt een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. PM 2,5 (aerodynamische diameter kleiner dan 2,5 µm) is gevaarlijker dan PM 10 (aerodynamische diameter kleiner dan 10 µm) omdat deze bij inademing de perifere zones van de bronchiolen kunnen bereiken en kunnen interfereren met de gasuitwisseling in de longen. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Deze effecten worden vastgesteld vanaf concentraties van ongeveer 10 µg/m³ PM 2,5. De advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en afgeleid hiervan 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10 ). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de relatieve risico s van lange-termijnblootstelling aan fijn stof op mortaliteit en morbiditeit geassocieerd met een toename van 10 µg/m³ in de concentratie van PM 2,5 en PM 10, zoals bepaald in verschillende studies (met tussen haakjes het 95% confidentieinterval).

225 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 225 Tabel XV-4: Overzicht relatieve risicoschattingen voor langetermijnblootstelling per 10 µg/m³ Eindpunt Relatief risico voor PM 2,5 Dood 33 1,14 (1,04-1,24) 1,10 Dood 34 1,07 (1,04-1,11) Relatief risico voor PM 10 Bronchitis 35 1,34 (0,94-1,99) 1,29 (0,96-1,83) Percentage wijziging in -1,9% (-3,1% - -0,6%) -1,2% (-2,3% - -0,1%) FEV 1, kinderen 36 Percentage wijziging in FEV 1, volwassenen 37-1,0% (n.b.) FEV1 = Forced Expiratory Volume in 1 second : index voor ademcapaciteit. Deze waarden kunnen worden omgerekend naar bijkomend aantal kinderen (op uit een populatie van ) met deze gezondheidseffecten bij een langdurige blootstelling aan 10 of 20 µg/m³ boven een achtergrondconcentratie van 10 µg/m³. Indicator gezondheidseffect Aantal bijkomende kinderen met symptomen van bronchitis Aantal bijkomende kinderen met een longfunctie minder dan 85% als voorspeld Aantal kinderen per jaar met PM 2,5 concentraties boven de achtergrondwaarde van: 10 µg/m³ 20 µg/m³ Dockery, D.W. et al.. An association between air pollution and mortality in six U.S. cities. New England journal of medicine, 329: (1993). 34 Pope, C.A. III et al.. Particulate air pollution as a predictor of mortality in a prospective study of U.S. adults. American journal of respiratory and critical care medicine, 151: (1995). 35 Dockery, D.W. et al.. Health effects of acid aerosols on North American children: respiratory symptoms. Environmental health perspectives, 104: (1996). 36 Raizenne, M. et al. Health effects of acid aerosols on North American children: pulmonary function. Environmental health perspectives, 104: (1996). 37 Ackermann-Liebrich, U. et al. Lung function and long-term exposure to air pollutants in Switzerland. American journal of respiratory and critical care medicine, 155: (1997).

226 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 226 Gerekend met een populatie van personen waarvan 20% kinderen 38 en een voorkomen van 5% personen met bronchitis als uitgangswaarde, betekent dit 39 extra kinderen met symptomen van bronchitis als gevolg van de heersende concentraties PM 2,5 in het studiegebied per jaar. Deze cijfers zijn uiteraard slechts schattingen en geven enkel een ruw beeld van de te verwachten effecten. Om nauwkeurig te zijn zouden de cijfers onder meer moeten aangepast worden aan de morbiditeit van de beschouwde populatie. Bovendien blijkt uit toxicologische studies dat de fijne partikels gegenereerd door de verbranding van fossiele brandstoffen, met name deze van verkeersemissies, een significante bijdrage leveren aan de negatieve gezondheidseffecten. Deze emissies hebben over het algemeen een hoger gehalte aan organisch koolstof en sommige metalen. Bepaalde studies op stofstormen geven aan dat deze PM 10 - deeltjes veel minder toxisch zijn dan deze geassocieerd met verbrandingsbronnen. Momenteel zijn er echter nog onvoldoende bewijzen om een andere indicator dan de partikelgrootte van de deeltjes te hanteren. Bovendien werden de concentraties uitgemiddeld over het gebied. Zowel inzake PM als NO 2 kunnen er in het studiegebied sterk verhoogde waarden optreden vlakbij de relevante bronnen. Dit blijkt ook uit de meetwaarden van het meetstation te Zwijndrecht, dat relatief dicht bij de E17 gelegen is. Inzake SO 2 worden geen overschrijdingen verwacht. Sinds 2009 wordt er ter hoogte van de meetstations in de omgeving een aanzienlijke daling van de SO 2 - concentraties vastgesteld; het jaargemiddelde bedraagt momenteel (waarden 2011) 3 µg/m³ en het hoogste gemeten daggemiddelde 16 tot 20 µg/m³. Deze laatste waarde, gemeten in het meetstation te Zwijndrecht, voldoet net aan de advieswaarde vooropgesteld door de WGO. Ten aanzien van CO en PAK s worden evenmin overschrijdingen van de luchtkwaliteitsdoelstellingen verwacht. Bij zonnig en warm weer kunnen periodiek wel overschrijdingen optreden van de actuele doelstellingen voor ozon. Stofdepositiemetingen nabij de kleiverwerking wijzen op een belangrijke depositie. De meetwaarden worden beïnvloed door de activiteiten van de productieafdeling en andere omliggende bedrijven. Er kunnen lokaal overschrijdingen van grens- en richtwaarden optreden. Er zijn echter geen gegevens die de effecten van de ontginning in kaart brengen. Gezien de kleiwinning betrekking heeft op een relatief vochtige fractie en het gewonnen materiaal per transportband naar de verwerkingseenheid wordt vervoerd (nauwelijks rijdend transport), kan gesteld worden dat deze activiteiten nauwelijks of geen impact zullen hebben buiten de perceelsgrenzen. De emissies van de machines kunnen eveneens als beperkt aanzien worden. Gezien de grootte van het terrein waarover de verbrandingsemissies verspreid worden, kan men stellen dat de impact ter hoogte van de perceelsgrenzen hooguit als verwaarloosbaar/beperkt kan worden beschouwd. 38 verhouding op basis van aantal personen jonger dan 18 jaar van de Vlaamse bevolking in 2008

227 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 227 De gezondheidseffecten als gevolg van luchtemissies gekoppeld aan de activiteiten van Argex, kunnen dan ook als verwaarloosbaar tot beperkt worden aanzien (score 0 à -1). XV Bodemverontreiniging Er hebben zich in het verleden nooit calamiteiten voorgedaan op de site. De oorspronkelijke activiteiten op de site (landbouwgrond) doen evenmin bodemverontreiniging vermoeden. In de omgeving zijn op verschillende locaties langs de N419, de terreinen van het fort van Kruibeke en ter hoogte van het industriegebied Hoge Akker oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd. Geen enkele ervan gaf aanleiding tot een beschrijvend bodemonderzoek. Uit een analyse van bodemstalen van de dekgronden ter hoogte van de westelijke en oostelijke dijk van de kleiput (2009) bleek dat zich overschrijdingen voordoen voor de parameters chroom-iii en zink. Het bodemonderzoek besluit dat indien gewerkt wordt volgende de code van goede praktijk binnen de kadastrale zone, er geen aanleiding is tot ernstige bedreiging van het milieu. Er zullen dan ook geen omwonenden of andere receptoren worden blootgesteld aan bodemverontreiniging, zodat gezondheidsrisico s kunnen worden uitgesloten. XV Visuele aspecten De visuele kenmerken en het landschapsbeeld worden besproken in de discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Het projectgebied is hoofdzakelijk een open tot halfopen landschap. Ook in het aanpalende landbouwgebied ten westen en ten noorden van het projectgebied is het landschap open en agrarisch. Ter hoogte van de bebouwing van de Hollestraat en de Vossenstraat is het landschap halfopen. Het zicht op de voormalige groeve vanuit het projectgebied en vanuit de omgeving wordt afgeschermd door buffergroen en beboste zones zodat de diepe ontginningsput slechts zeer beperkt zichtbaar is. Ten zuidoosten van het projectgebied is het landschap meer gesloten door de aanwezige bebouwing (bedrijfsgebouwen). De kleiontginning (fase 2) heeft weinig negatieve invloed op de landschapsbeleving (geluid, transporten). Wel is er de zichtbaarheid van de emmerkettingbagger en de transportband langsheen de Haagstraat, maar deze is enkel ter plaatse een belangrijke blikvanger. De baggermolen is van op grotere afstand (vanaf de omgevende woonstraten als Warandestraat, Hollestraat en Vossenstraat) zichtbaar maar slechts weinig storend. De huidige landschappelijke verstoring in het projectgebied en de directe omgeving gaat uit van de geluidsverstoring van de E17 en van de 2 windturbines langs de E17 ter hoogte van de brug aan de Galgenstraat. In het nog niet ontgonnen gebied en het aangrenzende landbouwgebied is nog een vrij aantrekkelijk landschap aanwezig. Verstoring is hier veel minder aanwezig.

228 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 228 XV.6. Geplande situatie XV.6.1. Hinder- en gezondheidsaspecten XV Geluid en trillingen In de discipline Geluid & Trillingen werden drie scenario s doorgerekend: één voor het verwijderen van de dekgrond en één voor de ontginning zelf en de lagunering (die beide simultaan zullen plaatsvinden, maar met de ontginning op 2 verschillende locaties, m.n. fase 2 en fase 3). Omdat de machines bij de ontwatering van de specie zich over het hele laguneringsgebied kunnen bevinden, werd er voor elk scenario een bis-scenario berekend waarbij de afstand tussen de geluidsbronnen en de beoordelingspunten minimaal is (m.a.w. ter hoogte van de projectgrenzen) (= worst case scenario). In scenario A (verwijderen van dekgrond) worden in nagenoeg alle beoordelingspunten overschrijdingen van de daggrenswaarden berekend; in scenario A bis worden overschrijdingen genoteerd ter hoogte van alle beoordelingspunten in de dag- en nachtperiode. Het gaat hier echter om een kortstondige, voorbereidende fase. Uit de berekeningen voor scenario s B en C (zowel gemiddeld als worst case) blijkt dat door de inzet van de machinerie voor de lagunering, de VLAREMgrenswaarden voor de dagperiode (45 db(a)) niet kunnen gerespecteerd worden zonder het nemen van milderende maatregelen. Ten gevolge de werken kan het achtergrondgeluidsniveau tijdelijk toenemen met 13 db(a) in scenario B en 19 db(a) in scenario C. De overschrijdingen vinden evenwel niet plaats ter hoogte van alle omliggende woningen en niet tijdens de volledige periode, maar enkel indien de betreffende activiteiten binnen de gesimuleerde afstanden tot een specifieke woning aanwezig zijn. Bovendien betreffen de doorgerekende scenario s pieksituaties waarbij de machines vollast in werking zijn en bovendien allen tegelijk, terwijl dit in de praktijk zelden het geval is. Tenslotte blijven het theoretische berekeningen waar een foutmarge van 2 à 3 db(a) moet voor gehanteerd worden. In scenario B bis (worst case) met aanleg van een gronddam van 7 meter hoog en de inzet van geluidsarm materieel, het geluidsniveau afhankelijk van de beoordelingslocatie, stijgt met 3 tot 16 d(b)a. Het gaat hier telkens om een zeer tijdelijke worst case situatie. Er werd ook telkens een reële of gemiddelde situatie berekend. De resultaten worden hieronder in tabelvorm gegeven (telkens overdag). Beoordelingspunt L voor (db(a)) L na, worst case (db(a)) Vossenstraat 119 (BP1) Vossenstraat 138 (BP2) Hollestraat 97 (BP3) Hollestraat 81 (BP4) L na, gemiddeld (db(a))

229 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 229 Burchtstraat 102 (BP5) Haagstraat 5 (BP6) In scenario C bis (worst case) kunnen de effecten als volgt worden samengevat (telkens overdag): Beoordelingspunt L voor (db(a)) L na, worst case (db(a)) Vossenstraat 119 (BP1) Vossenstraat 138 (BP2) Hollestraat 97 (BP3) Hollestraat 81 (BP4) Burchtstraat 102 (BP5) Haagstraat 5 (BP6) L na, gemiddeld (db(a)) Het voorzien van een eventuele gronddam met een tophoogte van 7 meter, en in mindere mate de inzet van geluidsarm materieel, heeft een significant tot zeer significant positief effect op de geluidsimmissie van de ontginnings- en laguneringsactiviteiten. De WGO hanteert de richtwaarde van 50 db(a) en 55 db(a) (L Aeq ) tijdens de dag en avond voor de bescherming tegen matige resp. ernstige hinder 39. In de worst case situatie wordt voornamelijk matige tot mogelijk ernstige hinder verwacht als gevolg van de geluidsniveaus ter hoogte van het oostelijk deel van de Haagstraat. In de gemiddelde situatie is het merendeel van de bevolking beschermd tegen ernstige hinder. Het is mogelijk dat ook bij waarden boven 50 db(a) het merendeel geen hinder ondervindt, net zoals bij lagere waarden toch hinder kan optreden. Het is wel belangrijk dat de activiteiten enkel tijdens de dagperiode worden uitgevoerd (7u-19u), aangezien tijdens de nacht slaapverstoring zou kunnen optreden en s avonds (en s nachts) eenzelfde geluidsniveau bovendien als meer storend wordt ervaren. Anderzijds dient ook rekening gehouden te worden met de tijdelijke geluidshinder bij de aanleg (en nadien afgraven) van de gronddam. Het aanvoeren van de grond voor een ringdijk van 7 meter kan aan een snelheid van ongeveer drie kwartier per lopende meter dijk. Indien 8 uur per werkdag gewerkt wordt, komt dit voor de ringdijk neer op ongeveer 130 werkdagen of een half kalenderjaar (langere werkdagen zullen de periode uiteraard inkorten). Daarbij moeten nog enkele dagen gerekend worden voor de finale profilering met kraan. De dijk moet nadien ook nog terug afgegraven worden. Hiervoor worden twee zware machines 39 Bron: WGO, Guidelines for Community Noise, 1999

230 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 230 (kraan en dumper van elk 105 à 108 db(a)) ingezet die niet afgeschermd zijn en werken op de grens van het gebied. Eenvoudigheidshalve kan worden aangenomen dat dit opnieuw ongeveer een half kalenderjaar duurt voor de ringdijk. De hinder zal afhankelijk zijn van de afstand tot de receptor. Er kan verondersteld worden dat de machinerie zich ongeveer gedurende één 12 de van de tijd zich op de meest korte afstand van een receptor bevindt (12 laguneringsbekkens van 150 op 60 meter). Indien er laguneringsactiviteiten plaatsvinden gedurende 20 jaar aan 260 werkdagen per jaar, betekent dit in totaal 433 hinderdagen per receptor (waarbij wordt verondersteld dat de hinder op andere dagen verwaarloosbaar is). Daarnaast vormt de geluidsberm ook een visuele barrière in het landschap. Ook dit kan als hinderlijk voor de omwonenden worden ervaren. De deskundige Landschap oordeelt dat vooral een aarden wal van 7 meter de grootste impact heeft voor de woningen in het centraal deel van de Hollestraat (net ten zuiden van de bocht in de Haagstraat), mede doordat deze woningen op een hoog punt gelegen zijn met zicht naar en uitkijkend naar de Scheldevallei in het oosten. Ook voor de verderaf gelegen woningen in het zuidelijk deel van de Hollestraat en de Warandestraat kan de berm visueel storend zijn. Er wordt aanbevolen de bestaande bomenrijen in de Haagstraat zo lang mogelijk te behouden en de aarden wallen in te kleden met buffergroen. Vanuit de discipline Mens is het onmogelijk om op basis van objectieve criteria een afweging te maken tussen de geluidshinder bij afwezigheid van de aarden wal en de visuele hinder bij de eventuele aanleg ervan. Beide situaties dienen globaal als significant negatief te worden beoordeeld. Een mogelijkheid is om de geluidsniveaus op regelmatige basis te monitoren en op basis van de periodieke resultaten kan men dan eventueel de werkingstijden bijsturen of bijkomende maatregelen voorstellen. De resultaten dienen in een werkgroep besproken te worden waarin ook de omwonenden vertegenwoordigd zijn. Uit de specifieke geluidsniveaus bepaald in de discipline Geluid blijkt dat de machinerie ingezet voor de lagunering de voornaamste geluidsbron vormt. De transportroute tussen het projectgebied (fase 2 + 3) en de Argex fabriek loopt langs enkele bewoonde vertrekken in de Haagstraat. De Haagstraat zelf is op dit ogenblik een grotendeels onverharde weg met putten. Indien met het wegdek van de transportroute niet voldoende egaliseert kan men trillingshinder in deze bewoonde vertrekken niet uitsluiten. De belangrijkste reden voor trillingshinder blijkt de vrees te zijn dat deze trillingen hun woning schade kan toebrengen. Nochtans wordt in studies van probleemsituaties geen oorzakelijk verband gevonden tussen de geobserveerde schade en de opgemeten trillingen. Waar er trillingshinder is, zijn de verkeerstrillingen veelal te zwak om structurele schade te veroorzaken. Ten gevolge van de ontginnings- en laguneringsactiviteiten zelf worden rondom het projectgebied geen waarneembare trillingen verwacht.

231 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 231 XV Luchtverontreiniging m.i.v. geur Voor de inrichting van de laguneringsvelden zal het afvoeren van de deklaag een aantal vrachtwagentransporten genereren (éénmalige activiteit). Uitgemiddeld over één jaar komt dit transport overeen met 14 vrachtwagenbewegingen per dag. Uitgemiddeld op jaarbasis wordt hiervan nauwelijks een impact op de luchtkwaliteit verwacht. Op dagen met meer transportbewegingen kunnen toch effecten optreden; deze kunnen echter niet kwantitatief worden beoordeeld. Inzake stofemissies en mogelijke stofhinder, moet de nadruk gelegd worden op de toepassing van goed vakmanschap. Globaal gezien kan gesteld worden dat mits het toepassen van deze maatregelen de impact tijdens de aanlegfase ter hoogte van de omliggende bewoning verwaarloosbaar zal zijn (gezien de afstand tot het projectgebied en gezien de beperkte emissies). De impact van het verder zetten van de activiteiten in de groeve wijzigt niet ten opzichte van de actuele impact. Voor de beoordeling kan dan ook verwezen worden naar de bespreking van de actuele impact (score 0 à -1). Bij de lagunering dient met potentiële stofemissies rekening gehouden te worden, met als meest relevante bron het werfverkeer langsheen de werfwegen. Vlakbij de locatie waar de lagunering zal plaatsvinden, wordt doorgaans nauwelijks of geen impact verwacht, gezien de afstand, de aanwezigheid van een ringdijk die niet voor transport zal gebruikt worden, en het voorzien van een bufferzone. Enkel bij droog en zeer windering weer en bij een windrichting van de bron naar de meest nabij gelegen bewoning, kan niet uitgesloten worden dat er een lokale, tijdelijke impact kan optreden. Door het nemen van milderende maatregelen kan deze impact evenwel sterk beperkt worden (zie hiervoor discipline Lucht). Als beoordeling ten aanzien van het aspect stof wordt door de deskundige Lucht een score van -1 voorop gesteld. Met betrekking tot de verbrandingsparameters van de machines en het intern transport wordt in worst case scenario langsheen de transportroute een beperkt effect verwacht. In de nabije omgeving van de werfweg liggen op beperkte afstand wel enkele woningen, maar deze liggen niet in de overheersende windrichting. Indien bij droog weer de wind waait vanuit de richting van de werfwegen, kan er op die ogenblikken dat intens transport langsheen de werfweg verloopt, een impact niet uitgesloten worden. De frequentie waarmee dit zal voorkomen is evenwel beperkt. De globale impact op de luchtkwaliteit ter hoogte van de bewoning wordt bijgevolg als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt ingeschat (score 0 à -1). Indien als alternatief voor vrachtwagentransport ook afvoer met binnenschepen zou plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met bijkomende stofemissies bij op- en overslag van de specie en verbrandingsemissies van de scheepvaart. Ten aanzien van de impact binnen het studiegebied kan er vanuit gegaan worden dat dit zal leiden tot een hogere impact, en dit geconcentreerd op een locatie waar reeds met een aanzienlijke impact inzake stof dient rekening gehouden te worden. Met betrekking tot eventuele geurhinder veroorzaakt door de specie of de opvang van percolaat kan gesteld worden dat het geurvormend potentieel laag zal zijn gezien het te verwachten laag gehalte aan organische stoffen van de specie (er wordt geen biologisch zuiveringsslib verwerkt). Een beperkte

232 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 232 geuremissie onder bepaalde omstandigheden, in functie van de samenstelling van het te behandelen materiaal en de opvang/buffering van percolaat, is niet met zekerheid uit te sluiten, maar de verspreiding buiten de perceelsgrenzen en de frequentie waarmee dit te verwachten is, kan als beperkt aanzien worden. Gezien de ligging t.o.v. bewoning wordt niet verwacht dat de voorop gestelde grenzen van onaanvaardbare hinder zullen overschreden worden ter hoogte van de bewoning (score 0). XV Bodemverontreiniging Gezien de maatregelen die genomen worden bij de ontginningsactiviteiten is er geen reden om aan te nemen dat bij de uitbreiding van de ontginningszone nieuwe verontreiniging zou optreden. Wel kunnen er mogelijkerwijze lekken of calamiteiten (verlies minerale olie) optreden bij het gebruik van de zware machines. De eventuele gevolgen kunnen opgevangen worden door gepaste milderende maatregelen te nemen. De impact van de toekomstige activiteiten wordt als niet-significant beoordeeld (score 0). Na het uitgraven van het dekzand wordt de bodem en opgetrokken dijken bedekt met een folie in voorbereiding van de lagunering. Hierdoor is er geen uitloging mogelijk van de verontreiniging in de aangevoerde bagger- en ruimingsspecie. Er is dus geen effect op de bodemkwaliteit. XV Visuele aspecten Door de uitbreiding van de kleiontginning in zuidelijke richting, zal de openheid van het agrarische gebied toenemen door het wegnemen van de vegetatie en het opgaand groen. De transporten voor de afvoer van afdekgronden zijn tijdelijk visueel storend. De nieuwe ontginningsput zal een negatieve beelddrager vormen, maar zal slechts op microschaal zichtbaar zijn omwille van het reliëf. De transportband voor klei zal een blijvend en storend element zijn. Deze bevindt zich nu langs de Haagstraat en zal later naar de zuidoostrand van het ontginningsgebied verplaatst worden (rand met industriezone langs de Burchtstraat). Voor de bewoners van de Hollestraat en de Vossenstraat is deze transportband niet zichtbaar. De aanleg van dijken op maaiveldniveau zal de openheid van het gebied doen afnemen. Een nieuwe transportband voor de aanvoer van baggerspecie of een persleiding kan een bijkomend element van verstoring zijn. Deze transporten of de transporten met vrachtwagens vanaf de Schelde vinden grotendeels plaats binnen het bestaande ontginningsgebied, zodat verstoring van omwonenden gering blijft. Indien de lagunering plaatsvindt in de groeve zal dit niet zichtbaar zijn vanuit de omgeving. Tijdelijke stapelzones van ontwaterde en herbruikbare specie voorzien in de noordoostelijke zone van fase 3 kunnen lokaal storende elementen in het landschap zijn. De effecten door wijziging van de perceptieve kenmerken zijn het grootst tijdens de voorbereidende werken en worden significant negatief beoordeeld (score -2). De visuele impact tijdens de eigenlijke kleiontginning in de diepte, door de lagunering en de aanvoer van baggerspecie zijn minder zichtbaar en worden weinig significant beoordeeld (score -1). De lagunering in de diepe groeve is niet

233 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 233 zichtbaar vanuit de omgeving en heeft een verwaarloosbaar effect op het landschapsbeeld (score 0). XV.7. Milderende maatregelen Globaal kan gesteld worden dat de impact zich voornamelijk situeert op het vlak van stof (wegwaaiend en neervallend stof) en geluid. In de discipline Lucht worden daarom een aantal milderende maatregelen voorgesteld teneinde de impact zo ver als mogelijk terug te dringen. Deze worden vanuit de discipline Mens dan ook volledig ondersteund. In de discipline Geluid werd de milderende maatregel onderzocht van de aanleg van een hogere aarden wal van 7 meter hoog. Dit blijkt een significant tot zeer significant positief effect te hebben op de geluidsimmissie Een gronddam van deze hoogte zal visueel echter ook storend zijn. Bovendien zal de aanleg ervan (en nadien de verwijdering) ook geluidshinder veroorzaken. Vanuit de discipline Mens is het onmogelijk om op basis van objectieve criteria een afweging te maken tussen de geluidshinder bij afwezigheid van de aarden wal en de visuele hinder bij de eventuele aanleg ervan. Een mogelijkheid is om de geluidsniveaus op regelmatige basis te monitoren en op basis van de periodieke resultaten kan men dan eventueel de werkingstijden bijsturen of bijkomende maatregelen voorstellen. De resultaten dienen in een werkgroep besproken te worden waarin ook de omwonenden vertegenwoordigd zijn. Uit de specifieke geluidsniveaus bepaald in de discipline Geluid blijkt dat de machinerie ingezet voor de lagunering de voornaamste geluidsbron vormt. Het toepassen van geluidsarm materieel kan zonder voorbehoud worden ondersteund. Om de visuele impact tijdens de voorbereidende werkzaamheden, de kleiontginning en de lagunering te verminderen wordt door de deskundige Landschap aanbevolen (onafhankelijk van de eventuele aanleg van een gronddam van 7 meter voor de lagunering) om een dicht groenscherm te voorzien langs de buitenrand van het ontginningsgebied van fase 2 en fase 3 (west- en zuidzijde en eventueel ook aan de rand van de industriezone met de Burchtstraat). Ook bij de latere ontwikkeling en nabestemming naar industriegebied kan het groenscherm (of een deel ervan) behouden blijven. Ter hoogte van de stapelzones in het noordoosten van fase 3 kunnen snelgroeiende bomen geplant worden om de hogere stapelzones af te schermen. De resterende effecten zijn weinig significant negatief (score -1), indien het groenscherm al voldoende is uitgegroeid.

234 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 234 XVI. DISCIPLINE FAUNA & FLORA XVI.1. Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat het projectgebied (het te ontginnen gebied) plus een zone van m rondom het projectgebied waarin directe en/of indirecte effecten waargenomen kunnen worden ten gevolge van de uitvoering/exploitatie van het voorliggende project. Dit gebied kan uitgebreid worden als uit de directe disciplines zou blijken dat bepaalde invloeden verder reiken dan de vooraf afgebakende grenzen. XVI.2. Methodologie beschrijving van de referentiesituatie XVI.2.1. Methodologie Het projectgebied bevindt zich op akkers en weilanden met verspreide natuurwaarden (de biologische waarderingskaarten). De biologische kwaliteit van het projectgebied en van de omgeving werd bepaald via literatuur en beschikbare gegevens van verschillende onderzoeksinstituten (bijv. INBO). De toestand van de Fauna en Flora werd getoetst t.o.v. de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met bijzondere aandacht voor de aanwezigheid van prioritaire soorten en habitats uit de bepalingen i.v.m. de vogel- en habitatrichtlijngebieden uit de omgeving. De beschikbare bronnen zijn: gegevens ter beschikking gesteld door de deskundige geluid, lucht en water: de discipline fauna en flora is immers een integrerende discipline; topografische kaarten; grondplan van het project; luchtfoto s; ligging Natura 2000-gebieden t.o.v. het projectgebied (Geo-vlaanderen) en bepalingen zoals ze opgenomen zijn in de juridische bepalingen bij de afbakening; Biologische Waarderingskaart (= BWK) (verschillende versies: te raadplegen bij Instituut voor Natuurbehoud en Geo-Vlaanderen); instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden; verspreidingsgegevens; broedvogelatlas Vlaanderen; databanken van de verschillende natuurwerkgroepen (Natuurpunt); rode lijsten voor verschillende soorten (Instituut voor Natuurbehoud); literatuurgegevens (vooral in verband met de natuurgebieden inclusief natuurreservaten en bosreservaten) in de omgeving van het projectgebied; diverse Natuurrapporten (NARA);

235 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 235 gegevens in bezit van terrein beherende organisaties (o.a. Natuurpunt) met o.a. beheersplannen; richtlijnenboek Deel 5: Algemene methodologie discipline fauna en flora (versie 2006). De criteria die binnen deze studie worden gehanteerd worden, zijn zoals bij de BWK, versie 2.1 zeldzaamheid, natuurlijkheid, (bio)diversiteit en biologische potenties. Na onderzoek en beschrijving van de huidige natuurwaarden (actualisering BWK), worden gebieden afgebakend met mogelijke kwetsbaarheden naar de te verwachten effectgroepen. Bij de afweging van de effecten worden vijf criteria gebruikt: 1. biologische basiskwaliteit; 2. biologische representativiteit; 3. biologische potenties; 4. biologische infrastructuur; 5. biologische ruimtebeslag. Biologische basiskwaliteit Hiermee wordt het effect op de aanwezige natuurwaarden beoordeeld (zowel verbetering als verslechtering) bij het doorvoeren van de werken. Criteria zijn zeldzaamheid, vervangbaarheid en kwetsbaarheid. Dit betreft effecten van o.a. verhoging van dynamiek, verstoring, verdroging op volledige ecotopen (met inbegrip van aanwezige fauna-elementen). Hierbij wordt rekening gehouden met de vegetatie die typisch is voor het studiegebied. Speciale aandacht gaat uit naar de (relatief zeldzame) en prioritaire vegetatietypes (zie Natura 2000-criteria). Biologische representativiteit Beoordeeld wordt hoe het projectgebied en haar natuurlijke patronen zich verhouden tot de natuurlijke opbouw van gelijkaardige landschappen in het gebied. Bij representativiteit horen ook begrippen als zeldzaamheid, kwetsbaarheid en vervangbaarheid van plant en biotoop. Biologische potenties Hiermee wordt geëvalueerd in welke mate de werken de potenties van het projectgebied benutten en in welke mate de activiteiten inspelen op de aanwezige potenties. Biologische infrastructuur Beoordeeld wordt welke ingrepen opbouwend of afbrekend werken op de onmisbare lijnen en punten in het landschap (inclusief kleine landschapselementen (=KLE)) die mee de ecologische infrastructuur van het landschap bepalen. Ook de mate waarin de migratiemogelijkheden van de aanwezige soorten bevorderd dan wel gehinderd worden, wordt beoordeeld. Biologische ruimtebeslag Geëvalueerd wordt in welke mate de geplande ingrepen bijdragen tot de omvang van het natuurlijk milieu.

236 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 236 Een speciale beoordeling vragen de Europese Natura 2000-gebieden, aangezien het in min of meerdere mate aantasten van deze Speciale Beschermingszones (SBZ s) mogelijk een bijkomende kennisgeving vraagt naar Europa toe. Het is belangrijk de te verwachten consequenties van de beschermingsformules uit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn aan te halen. Indien blijkt dat potentiële effecten mogelijk zijn op de Speciale Beschermingszones of omliggende natuurreservaten zal deze beoordeling uitgewerkt worden onder de vorm van een Passende Beoordeling, conform de Europese richtlijnen hieromtrent. Volgende items komen aan bod: - een uiteenzetting van de verschillende soorten en natuurlijke habitats; - de Europees relevante soorten en natuurlijke habitats; - het al dan niet voorkomen van significante (negatieve) gevolgen; - de analyse van de eventuele alternatieven en wijzigingen aan het project. XVI.2.2. Beschikbare studies Natuurinrichtingsplan Groeve Argex (Aeolus, 2006) Het rapport beschrijft de invulling van de nabestemming van de kleigroeve. Het uiteindelijke resultaat is een conceptplan betreffende de toekomstige afwerking van de groeve en werd opgevat als een nauwkeurige schets van hoe het gebied er in de nabestemming zal uitzien. Naar aanleiding van de opmaak van het natuurinrichtingsplan werd een inventaris opgemaakt van de aanwezige fauna en flora. Wat betreft de flora werden vooral oever- en moerasvegetaties aangetroffen. Wat betreft vogels werden de standaard bosvogelsoorten genoteerd. Volgens een beperkte screening van het gebied voor vleermuizen, aangevuld met wintertellingen uit het fort van Kruibeke kunnen een 5-tal soorten worden waargenomen. Project-MER Speciebergingslocatie Argex te Kruibeke/Zwijndrecht (Technum, 2008) In de periode werd door TECHNUM een project-mer opgemaakt dat de effecten onderzocht van het opvullen van de Argex-kleigroeve met 5 miljoen m³ niet-herbruikbare baggerspecie en niet herbruikbare uitgegraven bodem. De baggerspecie is afkomstig van onderhoudsbaggerwerken, uitgevoerd in het Scheldebekken. Naast baggerspecie wordt eveneens voorzien een beperkte hoeveelheid niet-gevaarlijke asbesthoudende bodem te bergen. Vooraleer de specie en uitgegraven bodem wordt geborgen, ondergaat hij een voorbehandeling. Deze voorbehandeling kan op een andere locatie (alternatief 1) of ter plaatse (alternatief 2) gebeuren. De effecten van deze beide alternatieven werden onderzocht in het project-mer. Het project-mer werd goedgekeurd op 20 februari Wat betreft de nabestemming van het gebied werden twee alternatieven op hoofdlijnen onderzocht. Alternatief 3 bestaat uit het opvullen van de groeve met de realisatie van nabestemming natuurgebied in Zwijndrecht en KMO-zone in Kruibeke. Alternatief 4 vormt het opvullen van de groeve met realisatie van nabestemming natuurgebied in beide gebieden.

237 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 237 In het project-mer is gebleken dat de aanleg en de opvulling van de kleigroeve met baggerspecie, uitgegraven bodem en niet-gevaarlijke asbesthoudende bodem een aantal tijdelijke negatieve effecten op het milieu kunnen veroorzaken. Echter zijn er positieve effecten op lange termijn te verwachten na het herstel van het landschap en in het bijzonder het herstel van de structuur van het fort van Kruibeke. Ook de realisatie van de volledige en zelfs gedeeltelijke nabestemming als natuurgebied (provincie Antwerpen), volgend op de opvulling betekent een grotere meerwaarde voor natuur in vergelijking met de situatie waarbij de groeve na ontginning naar een grote diepe plas zou evolueren. Met betrekking tot de discipline fauna en flora kan worden geconcludeerd dat anno 2007 een spontane natuurontwikkeling had plaatsgevonden ter hoogte van het zuidelijk ontgonnen deel van de kleigroeve. De waterplassen, de bosopslag en het loofbos van het fort van Kruibeke hebben een aantrekkingskracht op vogels en deden dienst als foerageergebied of slaapplekken. Plan-MER GRUP kleigroeve Argex (Resource Analysis, 2011) In de periode werd door Waterwegen & Zeekanaal NV een plan- MER opgemaakt in functie van een bestemmingswijziging via een Gewestelijke Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP). Dit plan-mer voorziet in een volledige milieubeoordeling van zowel de verdere ontginning van de kleigroeve, de verondieping/opvulling ervan met bagger- en ruimingsspecie en niet herbruikbare uitgegraven bodem alsook van de realisatie van de nabestemming, in het bijzonder natuurgebied en gemengd regionaal bedrijventerrein. Het plan-mer werd goedgekeurd op 29 augustus Met betrekking tot de discipline fauna en flora kunnen volgende gegevens en conclusies worden overgenomen: - Ecologisch waardevolle zones in de omgeving van het plangebied zijn het Fort van Kruibeke, het gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke - Bazel - Rupelmonde, de Hobokense Polder en de natuurcompensatiegebieden in de polders van Linkeroever. - Op basis van de biologische waarderingskaart (BWK) kan de aanwezige flora in de omgeving van het plangebied geanalyseerd worden. De meeste waardevolle vegetaties in het plangebied bevinden zich in het zuidelijk deel van de groeve. Het gaat voornamelijk om struweelopslag (sz) en loofhoutaanplanten (n) op de zuidwestelijke hellingen van de groeve. Verder worden ook de bomenrij langsheen de Vossenstraat en de loofhoutaanplant langs de Heirbaan aangeduid als waardevolle elementen. - De biologisch zeer waardevolle vegetaties zijn beperkt tot de zones in het oostelijk deel van het plangebied dat aansluit bij het fort van Kruibeke. Deze vegetaties bestaan uit rietland (mr) en eutrofe plassen (ae). - Het plangebied is niet gelegen in Habitatrichtlijngebied. De vegetaties in het studiegebied zijn niet gekarteerd als habitat volgens Bijlage 1 van de Habitatrichtlijn. Het rietland ten noorden van de huidige groeve en de Schelde worden aangeduid als een regionaal belangrijk biotoop. De verschillende

238 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 238 eutrofe plassen in de omgeving (waaronder de plas ter hoogte van de Haagstraat in het plangebied) zijn potentieel beschermde habitats. - Tijdens een vleermuizenonderzoek in september 2005 in en rond de groeve werden verschillende soorten waargenomen. Al deze soorten zijn opgenomen in bijlage IV van de habitatrichtlijn. - De bosgebieden doen ook dienst als slaapplaats voor onder andere houtduiven, eksters en kauwen. Voor het omliggende open tot half open landschap rond de ontginningsput zijn er waarnemingen van algemene en meer zeldzame soorten als Boomvalk, Tapuit, Blauwborst en Gekraagde roodstaart. Er zijn van deze soorten geen broedgevallen waargenomen. Er wordt verondersteld dat in 2028 dezelfde faunasoorten zullen voorkomen in het plangebied als in de huidige situatie. Dit omdat er geen grote biotoopwijzigingen zullen optreden. Studie Rugstreeppad (Van der Goes en Groot, 2011) In juni 2011 werd de bestaande groeve onderzocht naar de mogelijke aanwezigheid van Rugstreeppad. Deze werd niet teruggevonden. Het aangetroffen biotoop is voor deze soort minder geschikt. De waargenomen amfibieën waren Kleine watersalamander, Gewone pad en meerdere exemplaren uit het Groene kikker-complex. XVI.3. Beoordeling referentiesituatie XVI.3.1. Inleiding In de nabije omgeving van het studiegebied situeren zich enkele gebieden van regionaal tot Europees belang. - Het Fort van Kruibeke (< 200 m ten noorden) omvat naast de bovengrondse bouwwerken van het fort ook fortgrachten en loofbos met vooral eiken, wilgen en acacia. Het westelijk deel van het fort is verloren gegaan bij de kleiontginning. Het resterende gedeelte is biologisch zeer waardevol en van belang voor vogels en vleermuizen. De aangrenzende KMO-zones en industriegebieden bezitten geen biologisch waardevolle elementen. Op basis van het GRUP (Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012) is het deel van de groeve op grondgebied van provincie Antwerpen ingekleurd als natuurgebied (na opvulling) dat zal aansluiten bij het resterende gedeelte van het Fort van Kruibeke. - De polders op de linkeroever van de Schelde ten zuiden van Schiphoek, die deel uitmaken van het Gecontroleerd Overstromingsgebied Kruibeke-Bazel- Rupelmonde en de rechteroever van de Schelde zijn aangeduid als habitatrichtlijngebied Schelde en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent, de linkeroeverpolder behoort eveneens tot het vogelrichtlijngebied Durme en de Middelloop van de Schelde. - De Hobokense Polders op de rechteroever van de Schelde zijn aangeduid als VEN-gebied en zijn een erkend natuurreservaat. Deze gebieden zijn

239 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 239 biologisch waardevol tot zeer waardevol en zijn samen met de Schelde belangrijke faunagebieden. Op basis van de bespreking en de besluiten in de disciplines met directe effecten zullen de indirecte effecten van de huidige activiteiten op de fauna en flora op het terrein en in de onmiddellijke omgeving besproken worden. De effecten op fauna en flora zullen vooral op een kwalitatieve wijze uitgedrukt worden (zie ook Richtlijnenboek Deel 5: Algemene methodologie Fauna en Flora (versie 2006)). XVI Natura 2000 gebieden in de nabije omgeving Zoals reeds gemeld is het projectgebied in de buurt van Speciale beschermingszones gelegen (zie Figuur XVI-1). De polders op de linkeroever van de Schelde ten zuiden van Schiphoek, die deel uitmaken van het Gecontroleerd Overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde en de rechteroever van de Schelde zijn aangeduid als Habitatrichtlijngebied Schelde en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent, de linkeroeverpolder behoort eveneens tot het Vogelrichtlijngebied Durme en de Middelloop van de Schelde. PROJECTGEBI Figuur XVI-1: Natura 2000 gebieden in de nabije omgeving

240 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 240 XVI Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent (BE ) Ten zuiden en ten westen van het projectgebied zijn delen van het habitatrichtlijnengebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent (BE ) gelegen. Ter hoogte van de linkeroever bedraagt de afstand ongeveer 330 m. Ter hoogte van het meest zuidelijke punt van het projectgebied bedraagt de afstand iets meer dan 350 m. De Schelde De habitats, aangemeld voor het SBZ H BE , zijn weergegeven in Tabel XVI-1. De Schelde werd gekarteerd als habitat 1130 Estuaria. In het noordelijk deel van het habitatrichtlijngebied Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent komen de habitats 91E0 en 6430 voor. Tabel XVI-1: Opgave van de beschermde habitats in het NATURA-2000 gebied BE Code Habitat 1130 Estuaria 1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten 1310 Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten 1320 Schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion) 1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) 2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamium of Hydrocharition 4030 Droge heide (alle subtypen) 6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu- Molinion) 6430 Voedselrijke ruigten 9160 Eikenbossen van het type Stellario-Carpinetum 91E0(+) Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno- Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde (GOG KBR) Dit GOG-gebied omvat ongeveer 600 ha en maakt deel uit van het natuurverwevingsgebied De Vallei van de Boven Zeeschelde van de Dender- tot de Rupelmonding. Het GOG-gebied bestaat uit drie grotere delen; Kruibeke (KGOG), Bazel (BGOG) en Rupelmonde (RGOG).

241 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 241 In kader van het Sigmaplan wordt sinds 2007 het gebied omgevormd tot een gecontroleerd overstromingsgebied. Waar in andere overstromingsgebieden de secundaire functie meestal landbouw is, heeft de Vlaamse Regering beslist om het gecontroleerd overstromingsgebied van Kruibeke Bazel - Rupelmonde als natuurgebied in te richten. Dit opent nieuwe perspectieven voor het gebied. In dit poldergebied worden behalve de ringdijk daarom ook 300 ha slikken en schorren, 150 ha weidevogelgebied en 40 ha bos aangelegd. Goed ontwikkelde slikken en schorren met rietvelden, wilgenstruwelen en ruigtes kunnen rijk zijn aan vogelsoorten. Verschillende vogelsoorten zoals Rietzanger, Kleine karekiet, Rietgors, Blauwborst en Waterral broeden in de rietvegetaties van de schorren. Er zijn voormalige waarnemingen van Wielewaal, Buidelmees en Baardmannetje. De buitendijkse schorren en rietvegetaties bieden ook broedgelegenheid aan Waterhoen, Patrijs, Torenvalk en Bruine kiekendief. De slikken trekken duizenden watervogels aan en vormen een pleisterplaats voor de jaarlijkse trek van o.a. Bonte strandloper, Oeverloper, Kluut en Tureluur. Typische overwinteraars langs de Schelde zijn Wintertaling, Krakeend, Bergeend, Wilde eend, Tafeleend en Pijlstaart. Op schorren, steenstorten en opgespoten terreinen broeden Kievit, Tureluur, Gele en Witte kwikstaart. De ondoordringbare wilgenvloedbossen en ruigtekruidvegetaties met opslag bieden nestgelegenheid aan Holenduif, Houtduif, Zomertortel, Koekoek, Nachtegaal, Kleine en Grote bonte specht, Ransuil en Buizerd. In het overstromingsgebied kunnen verschillende zones worden onderscheiden: - GOG De regelmatige overstromingen, die hier zullen optreden, hebben een grote impact op het landschap en kunnen het landbouwkundig gebruik beperken. Anderzijds kan de creatie van een nieuw getijdengebied leiden tot een ecologisch herstel van de oorspronkelijke relatie tussen de rivier en haar vallei. Concreet betekent dit dat, in geval van stormvloed, het stormtij van de Zeeschelde afgetopt wordt en over de overloopdijk op een gecontroleerde manier in het gebied stroomt. Een hoge ringdijk omringt het GOG en zorgt ervoor dat het Scheldewater in het overstromingsgebied blijft. Bij laag water, stroomt het water via uitlaatsluizen terug naar de rivier. Het meest noordelijke deel van deze GOG wordt ingericht als parkgebied, grasland en weidevogelgebied (Grutto, Kievit en Tureluur) - GGG In de polder van Kruibeke en in het oostelijke deel van de polder van Bazel kan bij elke vloed een gecontroleerde, beperkte hoeveelheid Scheldewater worden toegelaten. Het in- en uitvloeiende getijdenwater creëert kreken en platen met een rijke planten- en dierenwereld. In het andere gedeelte van het overstromingsgebied Kruibeke, zoals rond de Rupelmondse kreek, zal een afwisseling ontstaan van grazige hoogtes en door kwelwater gevoede laagtes met broekbossen. Zo wordt het overstromingsgebied Kruibeke een afwisselend natuurgebied dat voor iedereen toegankelijk zal zijn. - Donk van Bazel De hoge donk van Bazel ligt buiten de invloedssfeer van dit gedempte getij, zodat zich hier een open begraasd natuurlandschap kan ontwikkelen.

242 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 242 XVI Vogelrichtlijngebied (SBZ-V) Durme en de middenloop van de Schelde (BE ) Ten zuidoosten van het projectgebied bevindt zich het Vogelrichtlijngebied Durme en de middenloop van de Schelde (4.190 ha - gebiedscode BE ). Het vogelrichtlijngebied Durme en de middenloop van de Schelde BE bestaat uit de slikken en schorren langs de middenloop van de Schelde en de Durme en enkele biologisch zeer waardevolle gebieden, waaronder Kruibeke - Bazel - Rupelmonde. De waarde van dit vogelrichtlijngebied wordt vooral bepaald omwille van het voorkomen van broedende Annex I-soorten: Blauwborst en Ijsvogel, niet broedende Annex I-soorten: Aalscholver, Blauwe kiekendief, Bosruiter, Bruine kiekendief, Kemphaan, Kleine zwaan, Porseleinhoen, Purperreiger, Roerdomp, Velduil, Visdief, Wilde zwaan, Witoogeend, Zwarte stern en van watervogels met internationaal belangrijke aantallen: Slobeend. De beschermde habitats zijn stromende en stilstaande waters, met hun oevervegetatie en slikplaten, rietvelden, zeggevelden en moerassen. Een overzicht van broedende en niet-broedende soorten en aantallen winter/trekvogels in het Vogelrichtlijngebied, van die soorten die in belangrijke mate in Vlaanderen voorkomen, wordt weergegeven in Tabel XVI-2. Tabel XVI-2: aangemelde vogelsoorten voor het SBZ Durme en de middenloop van de Schelde Populatie-grootte Vogelsoort Min Max Seizoen Aalscholver 3 Niet broedend Annex I Bergeend 630 Wintergast of doortrekker niet Annex I Blauwborst Broedvogel Annex I Blauwe Kiekendief 10 Niet broedend Annex I Blauwe Reiger 100 Wintergast of doortrekker niet Annex I Bosruiter 5 10 Niet broedend Annex I Bruine Kiekendief 3 5 (1 bp) Niet broedend Annex I Dodaars 45 Wintergast of doortrekker niet Annex I Fuut 45 Wintergast of doortrekker niet Annex I Grutto 150 Wintergast of doortrekker niet Annex I IJsvogel 5 10 Broedvogel Annex I Kemphaan Niet broedend Annex I Kleine Zwaan 4 Niet broedend Annex I Knobbelzwaan 10 Wintergast of doortrekker niet Annex I Krakeend 20 Wintergast of doortrekker niet Annex I

243 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 243 Populatie-grootte Vogelsoort Min Max Seizoen Kuifeend 70 Wintergast of doortrekker niet Annex I Meerkoet 1250 Wintergast of doortrekker niet Annex I Nonnetje Wintergast of doortrekker niet Annex I Pijlstaart 90 Wintergast of doortrekker niet Annex I Porseleinhoen Niet broedend Annex I Purperreiger 5 Niet broedend Annex I Roerdomp 4 5 (1 bp) Niet broedend Annex I Slobeend 800 Wintergast of doortrekker niet Annex I Smient 180 Wintergast of doortrekker niet Annex I Tafeleend 300 Wintergast of doortrekker niet Annex I Velduil 2 3 Niet broedend Annex I Visdief 10 Niet broedend Annex I Wilde Eend 7100 Wintergast of doortrekker niet Annex I Wilde Zwaan 10 Niet broedend Annex I Wintertaling 1500 Wintergast of doortrekker niet Annex I Witoogeend Niet broedend Annex I Woudaap 2 Broedvogel Annex I Zwarte Stern 10 Niet broedend Annex I Zwarte Wouw 1 Broedvogel Annex I Inzake de IHD worden de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen opgelijst. De kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen omvatten de Schelde met slikken en schorren (slijkplaten), open water (ondiepe en diepere delen) omzoomd met moerassige zones (rietland en wilgenstruweel) en grasland. De habitats in het studiegebied die belangrijk kunnen zijn voor een gunstige instandhouding van de soorten waarvoor het vogelrichtlijngebied is afgebakend zijn: - in de huidige toestand: open water (ae, aer), grasland (hp, hx), moeras (mr); - in de referentiesituatie: open water (aer, ap), grasland (hx), moeras (mr). Betreffende de kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen worden twee groepen gevormd. Enerzijds is er de groep met de soorten zoals Visdief, Kluut, Oeverzwaluw, Strandplevier, Zwartkopmeeuw, Kleine plevier, Steltkluut, Bontbekplevier en Kokmeeuw welke voornamelijk afhankelijk zijn van meer artificiële habitatten, m.n. habitatten zoals zandig kaal terrein met weinig of geen begroeiing. Het betreft terreinen die in het kader van de havenontwikkeling werden opgespoten. Vaak gaat het bijgevolg om soorten die dankzij de havenactiviteiten in het gebied voorkomen. Anderzijds is er een groep van soorten die in vergelijking meer natuurlijke habitatten gebruiken of minder

244 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 244 antropogeen beïnvloedde habitatten zoals Bruine kiekendief, Rietzanger, Tureluur, Baardman, Blauwborst, Bergeend, Grutto, Krakeend, Kuifeend, Slobeend, Knobbelzwaan en Scholekster. In het poldergebied van het GOG worden zoals hoger aangegeven ook 300 ha slikken en schorren, 150 ha weidevogelgebied en 40 ha bos aangelegd. Het meest noordelijke deel van de GOG wordt ingericht als parkgebied, grasland en weidevogelgebied voor de soorten: Grutto (bijlage 1 soort), Kievit en Tureluur. Een deel van het KGOG, met name in hoofdzaak de Schiphoekpolder, maakt deel uit van het onderliggende studiegebied. Deze polder omvat weilanden en elzenbroekbos. In de nabij toekomst wordt een opwaardering van deze poldergebieden voorzien. Het elzenbroekbos zal worden uitgebreid en de weilanden zullen deel uitmaken van een getijafhankelijk overstromingsgebied (Vandevoorde et al., 2002 en Van Braeckel et al., 2004). XVI VEN-gebieden Zoals weergegeven in figuren B.I-6 in bijlage 1 zijn binnen een straal van 3 kilometer rondom het projectgebied 2 VEN-gebieden gelegen namelijk ten zuiden het natuurverwevingsgebied De vallei van de Boven Zeeschelde van de Dendertot de Rupelmonding (nr. 321) en ten oosten het GEN Slikken en schorren langsheen de Zeeschelde (nr 304). Slikken en schorren langsheen de Zeeschelde. Het meest nabije deel van dit VEN-gebied van de Hobokense Polder. Ten gevolge van de niet-gelijkmatige ophoging met diverse grondspecies zijn er verschillende biotopen ontstaan. Het gebied heeft een gevarieerd vegetatiepatroon met bos, struwelen, droge, vochtige en natte graslanden, pioniersvegetaties, ruigten, open water, rietkragen. Er worden 426 hogere planten waargenomen sinds 1994 (Mertens, 1999; 2002). Het poldergebied is regionaal belangrijk als pleistergebied voor eenden (onder meer Slobeend, Bergeend en Krakeend). Ook bvb. Lepelaar, Purperreiger, Bruine- en Blauwe kiekendief werden er al opgemerkt. Tijdens de seizoenstrek worden diverse rustende/pleisterende soorten waargenomen. Voorbeelden zijn onder meer Watersnip, Smelleken, Pijlstaart, Roerdomp, Zwarte ruiter en Beflijster. Tot de broedvogels van het gebied behoren Dodaars, Zomer- en Wintertaling, Krakeend, Slobeend, Sprinkhaanzanger en Bosrietzanger. Door de rijkheid aan diverse waterige biotopen is de Hobokense polder goed voorzien van amfibieën. Onder meer Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad, Alpenwatersalamander en Kleine salamander komen er voor. Daarnaast bevat het gebied ook nog een (rest)populatie van de Levendbarende hagedis. Het gebied vormt de leefwereld van vele soorten vlinders, libellen, zweefvliegen, (water-)kevers en wantsen. Naast de grondgebonden zoogdieren, zoals Konijn, Mol, Bunzing, Wezel, Zwarte rat en Egel, komen ook vleermuizen voor. Gewone dwergvleermuis, Watervleermuis en Rosse vleermuis foerageren in het gebied.

245 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 245 De vallei van de Boven Zeeschelde van de Dender- tot de Rupelmonding Dit gebied komt overeen ten zuiden van het projectgebied overeen met het vogelrichtlijngebied Durme en de middenloop van de Schelde en met het GOG Kruibeke-Bazel-Rupelmonde. Voor een beschrijving van het VEN-gebied wordt dan ook verwezen naar voorgaande besprekingen van het SBZ-V en het GOG- KBR. XVI Beschrijving van de overige ecologisch waardevolle gebieden Fort van Kruibeke Met uitzondering van de bebouwde gedeelten wordt het Fort van Kruibeke op de biologische waarderingskaart aangeduid als biologisch zeer waardevol. Centraal bevindt zich een loofbos (Ng volgens BWK versie 2; Qb volgens Bwk versie 1) dat omgeven wordt door eutrofe waterplassen (Ae). Het loofbos bestaat vooral uit Zomereik, Schietwilg, Grauwe wilg, Gewone esdoorn, Ruwe berk en Acacia. In de struiklaag komen Gewone vlier, Kruidvlier, Eenstijlige meidoorn en Waterwilg voor. De kruidlaag bestaat vooral uit bramen en nitrofiele soorten zoals Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Dagkoekoeksbloem. Het fort wordt als waardevol aanzien door het voorkomen van bepaalde avifauna en vleermuizen. Het aantal overwinterende vleermuizen is echter beperkt: 7 Baard/Brandtsvleermuizen en 3 watervleermuizen in de winter van 1999/2000 en slechts 1 watervleermuis in de winter van 2004/2005 (Aeolus, 2006). XVI Biologische waarderingskaart en beschikbare waarnemingen Het landbouwgebied dat deel uitmaakt van het projectgebied bestaat uit een afwisseling van akkers, soortenarme graslanden en enkele weilanden. Een aantal percelen zijn omgeven door grachten en begrensd door bomenrijen en hagen. Sommige grachten zijn tot poelen verbreed. De biologische waarde van het landbouwgebied is beperkt tot deze lijn- of puntvormige elementen. Vanaf de Haagstraat tot aan de bestaande groeve bevindt zich volgens de biologische waarderingskaarten een waardevol biotoop dat bestaat uit struweelopslag, berk en wilg. Ook het studiegebied bevat, naast de reeds opgenomen biotopen in het projectgebied, weinig biologisch waardevolle percelen. De lage biologische waardering uit zich ook in het aantal waarnemingen met betrekking tot fauna en flora. Volgens waarnemingen.be werden er in de periode 2004 en 2011 voor een kleine 20-tal waarnemingen ongeveer 40 vogelsoorten geregistreerd.

246 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 246 XVI.4. Algemene conclusie referentiesituatie fauna en flora XVI.4.1. Bespreking referentiesituatie Speciale Beschermingszones In het studiegebied zijn weinig tot geen waarnemingen gekend van de soorten die aangemeld zijn voor het Vogelrichtlijngebied. Daarnaast komen ook geen habitats voor die belangrijk zijn voor het Habitatrichtlijn. Het studiegebied draagt dan ook zeer beperkt tot niet bij aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de nabijgelegen Speciale beschermingszones. XVI.4.2. Bespreking referentiesituatie overige gebieden Het beperkt aanwezig groen biedt enkel een begeleiding doorheen de open ruimte voor de vastgestelde vleermuissoorten. Er zijn weinig waardevolle bomen aanwezig die beschutting kunnen bieden voor boombewonende vleermuizen. Wegens het ontbreken van waardevolle biotopen (zie onder meer de biologische waarderingskaarten) heeft het studiegebied weinig toegevoegde waarde voor de overige fauna en flora. Dit wordt bevestigd door het ontbreken van waarnemingen. XVI.5. Beschrijving en beoordeling milieueffecten toekomstige situatie XVI.5.1. Beschrijving toekomstige situatie De toekomstige activiteiten op de huidige landbouwpercelen kunnen opgedeeld worden in twee delen, namelijk de kleiwinning en de lagunering. XVI Kleiontginning Als voorbereidende activiteit wordt de deklaag over een breedte van ± 20 m langs het front afgegraven. Deze deklaag heeft een dikte van ongeveer 4 m tot 5 m en wordt tijdelijk opgeslagen op de rand van de ontginning en vervolgens hetzij door aannemers afgevoerd als aanvulgrond (ophogingen) hetzij teruggestort in de reeds ontgonnen delen of aangewend ter afwerking van een reeds verondiepte zone (na opvulling van baggerspecie en verontreinigde bodem). Pas na het verwijderen van de deklaag kan gestart worden met de ontginning. Argex NV maakt gebruik van een elektrisch aangedreven emmerkettingbagger. De bagger beweegt op sporen langsheen de putrand en bestaat uit een baggerarm met bakjes. Via deze installatie wordt er systematisch klei van de putranden afgeschraapt tot op een diepte van -24 m TAW. De afvoer van de klei naar de fabriek gebeurt d.m.v. transportbanden. Om een continue ontginning mogelijk te maken, dient de Haagstraat te worden opgebroken. De Haagstraat werd officieel gedeeltelijk afgeschaft door de Provincie (Besluit 20/06/2013). De kleiput wordt constant bemaald. Het regen- en grondwater, dat zich binnen de uitgraving verzamelt, wordt naar de fortgracht overgepompt.

247 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 247 XVI Lagunering De groeve van Argex NV kan in de toekomst ook gebruikt worden om laguneringsvelden te creëren voor bagger- en ruimingsspecie. De aan- en afvoer van bagger- en ruimingsspecie voor de laguneringsactiviteiten zal meestal gebeuren via schip naar de kade van Argex. Vanaf daar wordt de baggerspecie naar de laguneringsvelden getransporteerd via een persleiding of via vrachtwagens die de N419 oversteken naar de lagunering. Deze activiteiten gebeuren enkel overdag. Lagunering is een ontwateringtechniek waarbij het natuurlijk consolidatie- en uitdrogingsproces zoveel mogelijk geoptimaliseerd wordt. De lagunering zal deels gebeuren onder maaiveldniveau (na afgraving van de deklagen), op nog onontgonnen delen van de groeve. Daarnaast is lagunering ook mogelijk in de groeve na de kleiontginning. Na lagunering kan de bagger- en ruimingsspecie vervolgens aangewend worden als grondstof (bouwstof of bodem) of gestort worden, afhankelijk van de milieu- en bouwtechnische kwaliteit van de aangevoerde specie. De lagunering heeft dus een tijdelijk karakter in afwachting van de ontginning. XVI.5.2. Methodologie beschrijving van de toekomstige situatie (= effectvoorspelling) De methodologie is analoog aan deze geldend voor de referentiesituatie, met dien verstande dat hier wordt aangegeven: hoe de aanwezigheid en de kwetsbaarheid van de receptoren in de geplande situatie zal evolueren, los van en in functie van de ontwikkelingen in/van de geplande activiteiten; hoe de omgevingsfactoren (gekoppeld aan de geplande exploitatie) in de toekomst evolueren; hiervoor dienen de gegevens aangereikt vanuit andere disciplines. Hieronder volgt een overzicht van de relevante effectgroepen: Effectgroep Relevantie Oorzaak Biotoop- en ecotoopverlies Ja De uitbating van de groeve kan een ecotoop- en biotoopverlies veroorzaken. Rustverstoring Ja Auditieve en visuele verstoring: afhankelijk van geluidsemissies, het aantal bewegingen in het projectgebied en de aanwezigheid van gevoelige organismen in de omgeving. Versnippering en barrièreeffecten Ja Inname van landbouwgrond met mogelijke effecten.

248 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 248 De milieueffecten worden beoordeeld per effectengroep volgens de onderstaande significantiekaders. Effectbeschrijving Significantie Biotoop- en ecotoopverlies Verwaarloosbaar 0 Inname van minder waardevolle biotopen / habitats. Matig negatief -1 Inname van een beperkte oppervlakte waardevolle tot zeer waardevolle biotopen/habitats die geen deel uitmaken van een groter geheel met belangrijke natuurwaarde; weinig impact op het areaal van dit ecotoop/habitat. Significant negatief -2 Inname van een belangrijke oppervlakte waardevolle tot zeer waardevolle biotopen/habitats die geen deel uitmaken van een groter geheel met belangrijke natuurwaarde; weinig impact op het globale areaal van dit ecotoop/habitat. Zeer negatief significant -3 Inname van een belangrijke oppervlakte waardevolle tot zeer waardevolle biotopen/habitats die deel uitmaken van een groter geheel met belangrijke natuurwaarde en/ of inname van een belangrijke oppervlakte beschermde natuur; belangrijk areaalverlies. Effectbeschrijving Significantie Rustverstoring Verwaarloosbaar 0 Geen of verwaarloosbare wijziging in de verstoring. Matig negatief -1 Permanente verstoring van beschermde soorten over een relatief kleine oppervlakte van een (deel)gebied waarin deze soorten met regionaal belangrijke aantallen aanwezig zijn. Significant negatief -2 Permanente verstoring van beschermde soorten over een vrij grote oppervlakte van een (deel)gebied waarin deze soorten met regionaal of nationaal belangrijke aantallen aanwezig zijn. Zeer negatief significant -3 Permanente verstoring van beschermde soorten over een vrij grote oppervlakte van een (deel)gebied waarin beschermde soorten met internationaal belangrijke aantallen aanwezig zijn.

249 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 249 Effectbeschrijving Significantie Versnippering en barrière-effecten fauna en flora Verwaarloosbaar 0 Geen of verwaarloosbare effecten. De invloeden hebben geen effect op de populatiegrootte. Matig negatief -1 Beperkte impact, beperkt effect op de populatiegrootte. Voor gevoelige soorten en/of belangrijke populaties (internationaal belang) kan dit effect ook mogelijk significant zijn op de populatie. Significant negatief -2 Impact met gevolgen op de populatiegrootte. Zeer negatief significant -3 Grote impact met grote gevolgen op de populatiegrootte. Via de beoordeling van de bovenstaande effectgroepen zal een globale beoordeling kunnen gemaakt worden van de potentiële effecten op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten, de VEN-gebieden en de gebieden met een grotere biologische waardering. XVI.5.3. Effecten kleiontginning In de disciplines lucht, bodem, geluid en water worden de ontginningsactiviteiten beoordeeld en besproken. Met betrekking tot de discipline fauna en flora kunnen volgende conclusies worden overgenomen: De ontginningsactiviteiten veroorzaken geen verzurende emissies die relevante of significante effecten kunnen veroorzaken. Vanuit discipline lucht zijn geen relevante of significante effecten te noteren (0); De evaluatie in discipline bodem geeft weer dat de uitbreiding van de activiteiten een beperkte impact hebben op bodem en grondwater. Gezien er ter hoogte van het projectgebied geen biotopen aanwezig zijn die afhankelijk zijn van de grondwaterstand of de bodemgesteldheid (zie biologische waarderings- en ecosysteemkwetsbaarheidskaarten, kan geconcludeerd worden dat de beperkte impact (discipline bodem) op het grondwatersysteem geen relevante of significante impact zal hebben op de aanwezige fauna en flora (0); Het overpompen van het hemelwater uit de groeve naar de fortgracht (met overloop in de Zwaluwbeek) zorgt, volgens de bespreking in de discipline water, niet voor relevante wijzigingen in het ontvangende watersysteem, noch naar de kwaliteit noch naar de kwantiteit (0). Volgens de discipline Geluid zijn de geluidemissies veroorzaakt door de activiteiten in de reële situaties eerder beperkt. De eventueel optredende emissies richting natuurgebieden gaan volgens de discipline geluid op in het verkeerslawaai afkomstig van de E17 en de Burchtstraat. De activiteiten veroorzaken dus geen relevante effecten ter hoogte van het toekomstig natuurgebied (na opvulling, eindafwerking fase 1), het fort van Kruibeke en het gecontroleerd overstromingsgebied GOG-KBR.

250 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 250 XVI Effecten op SBZ-H en SBZ-V Ter hoogte van het SBZ-V Durme en middenloop van de Schelde en het SBZ-H Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent treden geen aanzienlijke effecten op ten gevolge van geluidsemissies. In het projectgebied komen geen habitats (zie Tabel XVI-1) met enige relevantie voor met betrekking tot het Habitatrichtlijngebied. Daarnaast is het projectgebied ook niet van belang voor de aangemelde vogelsoorten (zie Tabel XVI-2) van het Vogelrichtlijngebied. Het verlies aan biotopen zorgt niet voor aanzienlijke effecten ter hoogte van de speciale beschermingszones. XVI Effecten op VEN- en andere gebieden Biotoopverlies door ruimte-inname De effecten op de aanwezige biotopen beperken zich hoofdzakelijk tot het projectgebied. Er treden geen effecten op ter hoogte van de VEN- en andere gebieden. In het projectgebied bevindt zich een beboste zone op de rand en deels in de reeds ontgonnen kleigroeve. Volgens artikel 90bis van het decreet kan de ontbossing voor algemeen belang, of in woongebied of in industriegebied, of gelegen in een goedgekeurde verkaveling, vergund worden mits compensatie. In alle andere gevallen (onder meer dus ontginningsgebied en natuurgebied) dient voorafgaandelijk een individuele ontheffing van het ontbossingsverbod te worden verleend door de Vlaamse regering. De compensatieplicht geldt echter niet voor gronden die spontaan bebost zijn na het in werking reden van het bosdecreet, voor zover deze spontane bebossing de leeftijd van tweeëntwintig jaar niet heeft bereikt. Er zal alleen gecompenseerd moeten worden voor het bos dat op de nietontgonnen zone staat (tussen groeve en Haagstraat, de zone die op het plan bestaande toestand BPA 1998 als bos werd ingekleurd) (plan-mer 2011). Door het weggraven van de toplaag met de onderliggende kleilaag verdwijnen, naast het hiervoor besproken bosperceel, vooral akker- en weilanden. Uit de beperkte waarnemingen kan afgeleid worden dat er slechts een beperkt verlies aan geschikte biotopen zal optreden. Tijdens de groeveactiviteiten ontstaan andere waardevolle biotopen waardoor het zeer beperkt verlies aan biotopen wordt tenietgedaan. Het overpompen van het, in de groeve, verzamelde hemelwater zorgt niet voor relevante effecten ter hoogte van de fortgracht en de Zwaluwbeek. Effecten op vleermuizen en amfibieën Er zijn maar een beperkt aantal soorten vleermuizen die gebruik maken van de huidige groeve en de terreinen uit het projectgebied. De groeve-activiteiten vinden vooral overdag plaats waardoor er geen directe hinder (geluid, beweging, licht) wordt veroorzaakt Er zijn weinig geleidende groenstructuren in het projectgebied aanwezig waardoor bij afgraving de kans klein is dat vliegroutes worden verstoord of onderbroken. Daarnaast zorgen de groeve-activiteiten voor een gedeeltelijke ontsluiting in van het projectgebied. Door het opbreken van de Haagstraat wordt een potentiële barrière verwijderd.

251 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 251 Het creëren van een groeve voorziet de foeragerende vleermuizen van een nieuw jachtbiotoop gezien nieuwe struwelen en plassen ontstaan waardoor windstille en insectenrijke omgevingen worden gecreëerd. Ook op vlak van biotoopverlies van amfibieën zijn er weinig tot geen effecten vast te stellen. Tijdens de inventarisaties en uit de gekende waarnemingen zijn geen grote aantallen of bijzonder beschermde soorten af te leiden. Het verlies aan biotopen door de ontginning wordt ook hier gecompenseerd door de nieuw ontstane biotopen in de groeve zelf. XVI.5.4. Effecten lagunering XVI Effecten op SBZ-H en SBZ-V Ter hoogte van het SBZ-V Durme en middenloop van de Schelde en het SBZ-H Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent treden geen aanzienlijke effecten op ten gevolge van geluidsemissies. In het projectgebied komen geen habitats (zie Tabel XVI-1) met enige relevantie voor met betrekking tot het Habitatrichtlijngebied. Daarnaast is het projectgebied ook niet van belang voor de aangemelde vogelsoorten (zie Tabel XVI-2) van het Vogelrichtlijngebied. Het verlies aan biotopen zorgt niet voor aanzienlijke effecten ter hoogte van de speciale beschermingszones. XVI Effecten op VEN- en andere gebieden Verlies van biotopen Er zijn weinig tot geen waardevolle biotopen aanwezig ter hoogte van de locatie van de laguneringsactiviteiten. Zoals ook aangegeven bij de bespreking van de effecten van de kleiontginning, kan gesteld worden ook hier het verlies aan biotopen geen relevante of significante effecten op fauna en flora zal veroorzaken. Er treden dan ook geen effecten op ter hoogte van de VEN- en andere natuurgebieden. Het debiet en de samenstelling van het te lozen laguneringswater zorgen niet voor relevante effecten ter hoogte van de Schelde. De concentraties van eutrofiërende parameters of zware metalen worden beperkt door de lozingsvoorwaarden die opgemaakt worden op basis van de MKN. Door deze lage concentraties en de sterk optredende verdunning (bij lozing) in de Schelde, kan geconcludeerd worden dat er geen effecten zullen optreden op de aanwezige fauna en flora. Er treden ten gevolge van de geplande activiteiten geen relevante effecten op. Effecten amfibieën/vleermuizen Ter hoogte van de geplande activiteiten zijn geen tot weinig waarnemingen gekend van amfibieën en vleermuizen ( De vleermuisscreening (Aeolus, 2006) geeft weinig tot geen indicatie van grote vleermuizenactiviteit ter hoogte van het projectgebied deel lagunering. De lagunering zorgt wel voor een ander fysische omgeving, onder meer wordt de bodem afgedekt met een folie, maar dit geeft geen aanleiding tot een negatieve

252 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 252 verandering op de leefwereld van de amfibieën. De aangelegde wegen worden enkel overdag gebruikt, de bermen en slibbekkens vormen voor amfibieën geen onnatuurlijke en onoverkomelijke barrière. De laguneringsvelden bevatten stilstaand water/slib. Dit trekt een groot aantal insecten aan waardoor dit een nieuw jachtterrein kan vormen voor de eventueel aanwezige vleermuizen. Effecten op beide diergroepen zijn bijgevolg niet te verwachten. XVI.5.5. Mogelijke cumulatieve effecten Niet van toepassing XVI.5.6. Besluit effectbeoordeling Uit de beoordeling van de directe disciplines kan het volgende geconcludeerd worden: er treden geen effecten op ten gevolge van het overpompen van het, in de groeve, opgevangen hemelwater en het lozen van het laguneringswater: ten gevolge van de groeve-activiteiten en de lagunering treden er slechts beperkte effecten op het grondwatersysteem op; door de beperktheid van de effecten en door het ontbreken van grondwatergevoelige biotopen zijn er geen effecten te noteren op de aanwezige fauna en flora: de geproduceerde geluidsemissies geven geen aanleiding tot relevante effecten: er zijn geen luchtemissies aanwezig die effecten veroorzaken die aanzet geven relevante effecten op de aanwezige fauna en flora. De hierboven vernoemde conclusies zijn ook van toepassing op de omliggende Speciale Beschermingszones, de VEN-gebieden en de andere gebieden met een biologische waardering. Voor deze figuren verwijzen we naar bijlage 1. XVI.6. Milderende maatregelen Geen. XVI.7. Leemten in de kennis Geen. XVI.8. Monitoring en postevaluatie Niet van toepassing.

253 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 253 XVII. INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE In het project is de hervergunning van de kleiontginning en de uitbreiding met lagunering van bagger- en ruimingsspecie van Argex te Kruibeke voorzien. In voorliggend MER werden de volgende disciplines door erkende MERdeskundigen behandeld: - Discipline lucht; - Discipline water; - Discipline bodem; - Discipline geluid; - Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; - Discipline mens; - Discipline fauna en flora. Uit deze bespreking per discipline is gebleken dat het project een aantal milieueffecten met zich meebrengt, welke een impact kunnen hebben op de kwaliteit van het leefmilieu. Deze effecten variëren naargelang de behandelde disciplines. In de discipline lucht werd aangegeven dat tijdens de aanlegfase van de lagunering nauwelijks of geen impact wordt verwacht. Bij de aan- en afvoer van de baggerspecie wordt wel een impact verwacht door het transport per dumper. Deze impact situeert zich zowel ten aanzien van de uitlaatgassen als van opwaaiend stof. Bij eventuele afvoer van gelaguneerde specie met binnenschepen dient met extra emissies of impact rekening gehouden te worden (transport vanuit de lagnuering, tijdelijke opslag op de kade, beladings- en scheepvaartemissies). In de mate dat de aanvoer via persleiding kan voorzien worden, zal de impact uiteraard afnemen. Verder dient nog rekening gehouden te worden met de emissies van uitlaatgassen door de machines die bij de lagunering ingezet worden. Omwille van de korstvorming die optreedt bij uitdrogende baggerspecie wordt niet verwacht dat bij het onaangeroerd laten uitdrogen van de baggerspecie er aanzienlijke stofemissies zullen optreden. Er wordt wel rekening gehouden met bijkomende stofemissies bij het keren van de (gedeeltelijk) gedroogde specie, de afvoer van de gedroogde specie en het intern transport over werfwegen. De weersomstandigheden bij deze activiteiten hebben een zeer belangrijke invloed op deze emissies, en dit zowel naar grootte ervan als naar verspreiding in de omgeving. Op basis van meetgegevens nabij een bestaande lagunering kan gesteld worden dat in de onmiddellijke omgeving ervan met een impact inzake stofdepositie dient rekening gehouden te worden. Deze impact neemt wel snel af met de afstand tot de bron. Gezien de ligging van de meest nabije woningen t.o.v. de locatie waar de lagunering zal plaatsvinden, wordt doorgaans nauwelijks of geen impact verwacht. Enkel indien sterk verhoogde stofemissies zouden optreden bij droog en zeer winderig weer, en bij een windrichting van deze bron(nen) naar de meest nabij gelegen bewoning, kan niet uitgesloten worden dat er een lokale, tijdelijke impact kan optreden. Door het nemen van milderende maatregelen kan deze impact evenwel sterk beperkt

254 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 254 worden. Bij de lagunering, en de (tijdelijke) opslag van percolaat, kan het niet uitgesloten worden dat onder bepaalde omstandigheden er geurvorming kan optreden. De impact zal zich hierbij nauwelijks tot voorbij de perceelsgrenzen uitstrekken, zodat niet verwacht wordt dat er door deze activiteiten (onaanvaardbare) hinder zal optreden. Door het treffen van milderende maatregelen kan de uitstoot en de impact ervan wel verder terug gedrongen worden. Uit de discipline water blijken er voor de kleiontginning geen significante noch relevante effecten op te treden ter hoogte van de ontvangende oppervlaktewateren, gezien de situatie met betrekking tot de hoeveelheden en de kwaliteit van het over te pompen water, verzameld in de put van de kleigroeve, niet wijzigt ten opzicht van de huidige situatie. Op termijn zal de hoeveelheid afnemen wanneer de kleigroeve niet meer ontgonnen wordt en de put opgevuld is. Het effect van de ontginning is dus een tijdelijk effect. Het effluent van de laguneringsactiviteiten zal geloosd worden in de Schelde. Ter hoogte van het lozingspunt heeft de rivier een totaal verplaatst debiet van m³/s. Het bovenlokale debiet is op die plaats ongeveer 80 m³/s. Dit is het debiet dat netto afgevoerd wordt van stroomopwaarts het studiegebied. Jaarlijks zal er ten gevolge van de lagunering max m³ geloosd worden. Gezien de lagunering het gehele jaar in dienst is, betekent dit een debiet van ongeveer 0,015 m³/seconde. Het te lozen debiet komt dus overeen met ongeveer 0,02 % van het bovenlokaal debiet op die locatie. Dit debiet is dus als verwaarloosbaar te beschouwen. Zeker wanneer bovenop het bovenlokaal debiet het totaal verplaatst debiet van m³/s in rekening wordt genomen (aandeel Argex wordt 0,0006 % van het totale debiet). De potentiële invloed van de lozing van het transport- en poriënwater is, ten gevolge van de volumeverhouding van het te lozen effluent versus het bovenlokaal debiet, uiteraard ook verwaarloosbaar te noemen. Het geloosde water wordt immers minstens 500 keer verdund bij een gemiddeld debiet van 80 m³/seconde. Er worden geen concentraties geloosd die in die verhouding relevante effecten kunnen veroorzaken. De leidraad en algemene code van goede praktijk bagger- en ruimingsspecie, vastgesteld bij Ministerieel besluit van 7 juli 2009 (zoals bepaald in art van het VLAREA, nu VLAREMA), stelt met betrekking tot lozing van laguneringswater: Veelal zal tijdens de behandeling de bagger- en ruimingsspecie verwerkt worden tot een steekvast materiaal door de afscheiding van de overmaat aan poriënwater. De afvoer van dit poriënwater is vergunningsplichtig behoudens in de gevallen waar het poriënwater teruggevoerd wordt naar de waterloop waaruit de te ontwateren specie afkomstig is en niet is aangerijkt met polluenten. Deze Code van goede praktijk is eveneens vermeld in de BBT-studie voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingspecie (Goovaerts et al, 2007). Indien na kwaliteitscontrole blijkt dat het af te voeren water niet voldoet aan de lozingsvoorwaarden, dient het gezuiverd te worden (intern of extern). De noodzaak hiervan is momenteel niet vast te stellen omdat de kwaliteit vooral afhankelijk zal zijn van de oorsprong van de bagger- en ruimingsspecie. In de discipline geluid en trillingen werden er in functie van de geplande kleiontginning drie scenario s doorgerekend. Zo wordt er voor de toekomstige groeve één scenario doorgerekend waarin men de dekgrond gaat verwijderen (zowel i.f.v. ontginning als i.f.v. lagunering). Voor de ontginning zelf (het afgraven en transporteren van klei) en de lagunering (die simultaan zullen plaatsvinden) zijn twee scenario s doorgerekend. Het doel van de geluidscontourenkaarten is

255 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 255 een indicatie te krijgen van welke afstand er tussen de geluidsbronnen en de immissiepunten gerespecteerd dient te worden opdat de grenswaarden die het VLAREM II oplegt niet worden overschreden. Daar echter het gehele projectgebied ontgonnen dient te worden en men de specie ontwatert over heel het laguneringsgebied zal de ingezette machinerie zich tijdens de exploitatiefase over de hele groeve bevinden. Voor alle beoordelingspunten buiten het industriegebied bedraagt de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen tijdens de dagperiode 45 db(a). De grenswaarde voor de avond- en nachtperiode is voor alle punten, behalve één (dat in industriegebied ligt en waar de norm 10 db(a) minder streng is), vastgelegd op 40 db(a).op basis van de resultaten van de verschillende doorgerekende scenario s kan gesteld worden dat de afstand tussen de meest nabijgelegen woningen en de grenzen van het projectgebied zodanig is dat een overschrijding voor de dagwaarden kan verwacht worden ( matig significant negatief ). Hierbij dient benadrukt dat deze overschrijdingen niet ter hoogte van alle omliggende woningen worden verwacht tijdens de volledige ontginningsperiode, maar enkel indien de betreffende activiteiten binnen de gesimuleerde afstanden tot een specifieke woning aanwezig zijn. Bovendien betreffen de doorgerekende scenario s pieksituaties (alle machinerie werkt in vollast met wind van bron richting ontvanger, worst case) terwijl dit in de praktijk zelden het geval is. Tevens blijven het theoretische berekeningen waar een foutmarge van 2 à 3 db(a) moet voor gehanteerd worden. Een exact beeld van de hinder is toch maar te verkrijgen wanneer de exploitatie begint. Daarom is een regelmatige monitoring van de geluidsniveaus belangrijk.. Deze meetresultaten worden dan voorgesteld in een werkgroep aan de hand van een voortgangsrapportage. Op basis van deze resultaten kan men eventueel de werkingstijden bijsturen of bijkomende maatregelen voorstellen. Indien vooropgesteld wordt dat de grenswaarden te allen tijde gerespecteerd dienen te worden ter hoogte van de woningen rondom het ontginningsgebied, zijn milderende maatregelen (o.a. gronddam) noodzakelijk. De keuze voor de uitvoering van dergelijke maatregelen dient geëvalueerd te worden in overleg met omwonenden. Belangrijk is dat de activiteiten enkel tijdens de dagperiode (tussen 7u en 19u) worden uitgevoerd. Voor de beoordeling van een gronddam van 7 m hoogte als visuele barrière in het landschap en voor de mens wordt er verwezen naar de respectievelijke disciplines. In de discipline wordt de aanleg van een gronddam afgewogen ten opzichte van eventuele andere effecten zoals de duurtijd van de aanleg van een gronddam versus hinder tijdens bedrijfsactiviteiten. Ook de barrièrewerking kan als hinderlijk ervaren worden. Naast de voorgestelde maatregelen (geluidsarme machines en gronddam), is ook ingegaan op de wijze waarop het lawaai en/of de perceptie op lawaaihinder op een ontginningsterrein maximaal kan worden beperkt. Trillingshinder door de activiteiten wordt niet verwacht. De discipline bodem geeft aan dat de uitbreiding van zowel de ontginnings- als laguneringsactiviteiten leidt tot een beperkte impact op bodem en grondwater. Hierbij werden de bodemaspecten bodemprofiel, structuurwijziging, bodemgebruik en geschiktheid, bodemstabiliteit en hygiëne onderzocht, naast de grondwateraspecten waterhuishouding en waterkwaliteit. In het algemeen zijn de milderende maatregelen vooral gericht op het voorkomen van mogelijke verontreiniging bij lekken en calamiteiten. Een bijzondere aandacht zal uitgaan naar mogelijke problemen ingevolge de waterdruk aan de onderzijde van het kleipakket. Door de ontginning blijft er nog

256 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 256 een kleipakket over van ± 14 m waarvan ongeveer de helft bestaat uit klei uit het Lid van Belsele-Waas. Deze klei is meer siltig en daardoor ook minder ondoorlaatbaar. Onder de invloed van de relatief grote waterdruk kan de kritische hydraulische gradiënt overschreden worden waardoor fenomenen als kwel en opdrukken van de kleilaag kan voorkomen. Om dit mogelijk probleem te voorkomen moet nagegaan worden of een bemaling tot -24 m TAW steeds noodzakelijk is. Door eventueel water in de groeve te laten kan voor tegendruk gezorgd worden. Op het vlak van opvolging is het aangewezen de waterkwaliteit van het grondwater in het Lid van Ruisbroek en van het freatisch water minstens tweemaal per jaar te meten. De discipline mens heeft de mogelijke effecten op de mensen in de omgeving van het bedrijf bestudeerd, zowel op het vlak van mobiliteit als gezondheid. Mobiliteit De N419/E17 wordt vrij intensief gebruikt voor verkeer tussen Kruibeke/Bazel en Antwerpen. Tijdens de avondspits (in beide richtingen) en tijdens de ochtendspits (in de richting van Kruibeke) is er momenteel duidelijk nog een significante reservecapaciteit. Rekening houdend met de geraamde groei van het wegverkeer zal er in 2021 nog steeds voldoende capaciteit zijn. Het verkeer gegenereerd tijdens de aanlegfase wordt als verwaarloosbaar beschouwd. De baggerspecie zal per schip aangevoerd worden naar de kade van Argex en daar gelost. Vervolgens kan deze specie naar de laguneringssite worden getransporteerd met traktoren/dumpers. Hiertoe moeten de dumpers de openbare weg (N419) oversteken. De aanvoer kan echter ook verlopen via een persleiding die het traject van de huidige transportband zou volgen. Dit heeft een gunstig effect op het aantal transporten, maar er zal jaarlijks minder specie kunnen ontwaterd worden, omdat de specie voor het transport door de persleiding zal moeten gemengd worden met water om de specie voldoende vloeibaar te maken. Verder dient rekening gehouden met de afvoer van gedroogde specie die in aanmerking komt voor hergebruik. Dit zal slechts mogelijk/nodig zijn in een beperkt aantal gevallen. Enkel indien een minimale hoeveelheid naar een enkele afnemer moet vervoerd worden, en deze niet te ver gelegen is van een waterweg om het natransport niet onoverkomelijk te maken, zal afvoer van specie via de waterweg een haalbare optie zijn. Enkel in het absoluut worst case scenario wordt er tijdens de ochtendspits de maximale capaciteit in de richting van de E17 benaderd. Dit is echter ook het geval in het referentiescenario. De intensiteiten gegenereerd door de site zijn zeer beperkt. Het plaatsen van verkeerslichten ter hoogte van de dwarsing blijkt volgens het door de Vlaamse administratie gehanteerde criterium niet noodzakelijk. De dwarsende bewegingen zullen de verkeersafwikkeling op de N419 vooral tijdens het spitsuur echter negatief beïnvloeden. Gezien de verkeersintensiteiten, met name tijdens de ochtendspits in de richting van de E17, de theoretische maximale capaciteit in 2021 zullen benaderen, geniet het gebruik van een persleiding de voorkeur boven het transport met dumpers. Eventueel kan bij het gebruik ervan rekening gehouden met het uur van de dag (alle transport via persleiding tijdens de spitsuren). Gezondheid Het verwijderen van de teelaarde zal tijdelijk meer geluid veroorzaken. Indien geluidsarm materieel wordt ingezet en de invloed van een gronddam in rekening wordt gebracht, kunnen de geluidsniveau s modelmatig berekend worden. In een worst case scenario worden overschrijdingen van de richtwaarden mogelijk

257 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 257 geacht. Dit is voornamelijk het gevolg van de machinerie die wordt ingezet voor de lagunering. In dit scenario wordt er wel steeds vanuit gegaan dat de machines vollast in werking zijn, wat in de praktijk niet echter het geval zal zijn. Bovendien dient bij de berekeningen ook rekening gehouden te worden met een zekere foutenmarge. Daarom is een regelmatige monitoring van de geluidsniveaus belangrijk, zodat men de werkingstijden eventueel kan bijsturen of bijkomende maatregelen voorstellen. Gezien een gronddam van 7 m hoogte ook een visuele barrière vormt in het landschap en de aanleg en nadien afgraven ervan tijdelijk ook voor geluidshinder zorgt (grosso modo tijdens een half kalenderjaar), wordt voorgesteld de keuze voor de uitvoering van deze maatregel te evalueren in overleg met de omwonenden. Bij geluidsklachten kan in overleg geëvalueerd worden welke de meest passende maatregelen zijn. Belangrijk is wel dat de activiteiten enkel tijdens de dagperiode (tussen 7u en 19u) worden uitgevoerd omdat dezelfde geluidsniveaus s avonds en s nachts als meer storend worden ervaren en s nachts bovendien slaapverstoring kunnen veroorzaken. De deskundige Landschap oordeelt dat vooral een gronddam van 7 meter de grootste impact heeft voor de woningen in het centraal deel van de Hollestraat (net ten zuiden van de bocht in de Haagstraat), mede doordat deze woningen op een hoog punt gelegen zijn met zicht naar en uitkijkend naar de Scheldevallei in het oosten. Ook voor de verderaf gelegen woningen in het zuidelijk deel van de Hollestraat en de Warandestraat kan de berm visueel storend zijn. Er wordt aanbevolen de bestaande bomenrijen in de Haagstraat zo lang mogelijk te behouden en de gronddam in te kleden met buffergroen. Vanuit de discipline mens is het onmogelijk om op basis van objectieve criteria een afweging te maken tussen de geluidshinder bij afwezigheid van de gronddam en de visuele hinder bij de eventuele aanleg ervan. Beide situaties dienen globaal als significant negatief te worden beoordeeld. Een mogelijkheid is om de geluidsniveaus op regelmatige basis te monitoren en op basis van de periodieke resultaten kan men dan eventueel de werkingstijden bijsturen of bijkomende maatregelen voorstellen. De resultaten dienen in een werkgroep besproken te worden waarin ook de omwonenden vertegenwoordigd zijn. Trillingshinder wordt niet verwacht indien de gebruikte wegsegmenten in optimale staat zijn. Tijdens de aanlegfase wordt nauwelijks of geen impact verwacht op de luchtkwaliteit. Bij de aanvoer van de baggerspecie wordt wel een impact verwacht door het transport per dumper. Deze impact situeert zich zowel ten aanzien van de uitlaatgassen als van opwaaiend stof. In de mate dat de aanvoer via een persleiding kan voorzien worden, zal de impact uiteraard afnemen. Door de lagunering van baggerspecie en de hiermee samenhangende activiteiten zijn wel bijkomende stofemissies te verwachten. Er is lokaal en tijdelijk stofhinder mogelijk, samenhangend de meteorologische omstandigheden. Gezien de ligging van de meest nabije woningen t.o.v. de locatie waar de lagunering zal plaatsvinden, wordt doorgaans nauwelijks of geen impact verwacht. Indien als alternatief voor vrachtwagentransport ook afvoer met binnenschepen zou plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met bijkomende stofemissies bij op- en overslag van de specie en verbrandingsemissies van de scheepvaart. Ten aanzien van de impact binnen het studiegebied kan er vanuit gegaan worden dat dit zal leiden tot een hogere impact, en dit geconcentreerd op een locatie waar reeds met een aanzienlijke impact inzake stof dient rekening gehouden te worden. De impact van eventuele geuremissies zal nauwelijks voorbij de perceelsgrenzen trekken, zodat niet verwacht wordt dat er door deze activiteiten onaanvaardbare hinder zal

258 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 258 optreden. Door het treffen van milderende maatregelen kan de uitstoot en de impact op de luchtkwaliteit verder teruggedrongen worden. In de discipline landschap worden de effecten door het verdwijnen van de bestaande landschapsstructuren en landschappelijke relaties ter hoogte van het agrarisch gebied door uitbreiding van de kleiontginning zijn significant negatief (- 2) beoordeeld. Ook de nieuwe structuren voor lagunering (opdeling van het terrein en aanleg van gronddam vanaf maaiveldniveau) zijn eveneens significant negatief (-2) beoordeeld en treden op indien de gronden van fase 3 eerst als laguneringsveld worden ingericht. Bij een latere kleiontginning zijn er dan geen negatieve effecten (0) op de landschapsstructuur meer te verwachten. De effecten door wijziging van het uitzicht zijn het grootst tijdens de voorbereidende werken (verwijderen vegetatie en opgaand groen, afvoer dekzanden en aanleg van gronddam vanaf maaiveldniveau) en worden significant negatief (-2) beoordeeld. Deze kunnen gedeeltelijk gemilderd worden. De activiteiten door de eigenlijke kleiontginning in de diepte, door de lagunering en de aanvoer van baggerspecie zijn minder zichtbaar en worden weinig significant negatief (-1) beoordeeld. De effecten op het landschappelijk erfgoed zijn plaatselijk significant negatief (-2) tot plaatselijk weinig significant negatief (-1) door het verlies van de typische bolle akkers, de historische perceelsvormen en de Haagstraat. Effecten op het bouwkundig erfgoed zijn verwaarloosbaar (0). De effecten op het archeologisch erfgoed zijn mogelijk zeer significant negatief (-3), indien archeologisch sporen vernietigd worden zonder dat er een voorafgaand onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze effecten dienen vermeden te worden door gepaste milderende maatregelen (dicht groenscherm; archeologisch proefsleuvenonderzoek). Wat discipline fauna en flora geeft aan dat de ontginnings- en laguneringsactiviteiten geen verzurende emissies met zich meebrengen die relevante of significante effecten kunnen veroorzaken. Gezien er ter hoogte van het projectgebied geen biotopen aanwezig zijn die afhankelijk zijn van de grondwaterstand of de bodemgesteldheid, kan geconcludeerd worden dat de beperkte impact (discipline bodem) op het grondwatersysteem geen relevante of significante impact zal hebben op de aanwezige fauna en flora (0). Het overpompen van het hemelwater uit de groeve naar de fortgracht (met overloop in de Zwaluwbeek) en het lozen van het laguneringswater in de Schelde zorgen, volgens de bespreking in de discipline water, niet voor relevante wijzigingen in de ontvangende watersystemen, noch naar de kwaliteit noch naar de kwantiteit (0). De eventueel optredende geluidsemissies richting natuurgebieden gaan volgens de discipline geluid op in het verkeerslawaai afkomstig van de E17 en de Burchtstraat. De activiteiten veroorzaken dus geen relevante effecten ter hoogte van het toekomstig natuurgebied (na opvulling, eindafwerking fase 1, het fort van Kruibeke en het gecontroleerd overstromingsgebied GOG-KBR. De effecten op de aanwezige biotopen beperken zich hoofdzakelijk tot het projectgebied. Ten gevolge van de ontginning en de lagunering zullen de aanwezige biotopen verdwijnen. Het bos dat aanwezig is ter hoogte van de Haagstraat zal verwijderd worden. Ontbossing kan volgens artikel 90bis van het decreet vergund worden indien dit gebeurd in functie van algemeen belang, of gelegen is in woongebied of in industriegebied, of gelegen in een goedgekeurde verkaveling en indien er compensatie voorzien wordt. In alle andere gevallen dient een ontheffing van het ontbossingsverbod te worden aangevraagd. Er dient ook hier een compensatie te worden voorgesteld behalve voor spontane bebossing indien deze de leeftijd van

259 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 259 tweeëntwintig jaar niet heeft bereikt. Concreet zal er zal alleen gecompenseerd moeten worden voor het bos dat op de niet-ontgonnen zone staat (tussen groeve en Haagstraat). Door het weggraven van de toplaag (met de onderliggende kleilaag in functie van de groeve) verdwijnen, naast het hiervoor besproken bosperceel, vooral akker- en weilanden. Uit de beperkte waarnemingen kan afgeleid worden dat er slechts een beperkt verlies aan geschikte biotopen zal optreden. Tijdens de groeveactiviteiten ontstaan andere waardevolle biotopen waardoor het zeer beperkt verlies aan biotopen wordt tenietgedaan. Het overpompen van het, in de groeve, verzamelde hemelwater zorgt niet voor relevante effecten ter hoogte van de fortgracht en de Zwaluwbeek. Het debiet en de samenstelling van het te lozen laguneringswater zorgen niet voor relevante effecten ter hoogte van de Schelde Er zijn maar een beperkt aantal soorten vleermuizen die gebruik maken van de huidige groeve en de terreinen uit het projectgebied. De groeve- en laguneringsactiviteiten vinden vooral overdag plaats waardoor er geen directe hinder (geluid, beweging, licht) wordt veroorzaakt. Het creëren van een groeve voorziet de foeragerende vleermuizen van een nieuw jachtbiotoop gezien nieuwe struwelen en plassen ontstaan waardoor windstille en insectenrijke omgevingen worden gecreëerd. Ook op vlak van biotoopverlies voor amfibieën zijn er weinig tot geen effecten vast te stellen. Tijdens de inventarisaties en uit de gekende waarnemingen zijn geen grote aantallen of bijzonder beschermde soorten af te leiden. Het verlies aan biotopen door de ontginning wordt ook hier gecompenseerd door de nieuw ontstane biotopen in de groeve zelf. In het projectgebied komen geen habitats met enige relevantie voor met betrekking tot het Habitatrichtlijngebied. Daarnaast is het projectgebied ook niet van belang voor de aangemelde vogelsoorten van het Vogelrichtlijngebied. Het verlies aan biotopen zorgt niet voor aanzienlijke effecten ter hoogte van de Speciale beschermingszones. Daarenboven treden er ter hoogte van het SBZ-V Durme en middenloop van de Schelde en het SBZ-H Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent geen aanzienlijke effecten op ten gevolge van geluidsemissies. Er treden geen effecten, bijvoorbeeld op vlak van geluid, op ter hoogte van de VEN-gebieden.

260 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 260 XVIII. GRENSOVERSCHRIJDENDE ASPECTEN Gezien de afstand tot de gewestgrens en de landsgrenzen (meer dan 5 km) zijn er geen effecten te verwachten voorbij deze grenzen. De procedure voor grensoverschrijdende effecten dient niet opgestart te worden.

261 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 261 XIX. EFFECTEN OP TEWERKSTELLING Er worden geen grote veranderingen verwacht inzake het aantal werknemers.

262 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 262 XX. XX.1. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Inleiding Dit is de niet-technische samenvatting van een milieueffectrapport (= MER PR0726), m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectrapport, bestemd voor het publiek en andere belanghebbenden. Een milieueffectrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een planproces of project en de eventuele alternatieven voor dat planproces of project, worden onderzocht. Het MER beslist niet of het project of planproces vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met het MER. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan het publiek en de belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectrapport van het project of plan te communiceren en hiermee de publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectrapport raadplegen. Argex NV (voorheen Gralex NV) baat een kleiontginning uit deels gelegen in Kruibeke en deels in Burcht (Zwijndrecht). De huidige milieuvergunning loopt nog tot 1 augustus Er zijn 3 ontginningsfases waarbij fase 1 reeds volledig ontgonnen is, fase 2 momenteel in ontginning is en fase 3 nog moet aangesneden worden. Ontginningsfase 1 ligt op provincie Antwerpen en Oost- Vlaanderen en is de enige fase die ook op grondgebied Antwerpen lag. In het kader van de hervergunning is enkel het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost-Vlaanderen) nog betrokken. In 2010 startte de opvulling van fase 1 met verontreinigde bodem en baggerspecie. De nabestemming van de groeve is d.m.v. een GRUP vastgelegd door de Vlaamse Regering op 20 juli De nabestemming bestaat uit natuur op provincie Antwerpen (deel van fase 1) en nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein op grondgebied Oost-Vlaanderen (deel fase 1, fase 2 en fase 3). De nabestemming voor fase 1, 2 en 3 is beslist beleid. Fase 1, 2 en 3 zijn opgenomen binnen de perimeter grootstedelijk Gebied Antwerpen. Fase 2 en 3 worden momenteel nog gescheiden door de Haagstraat (buurtweg) die in ontginningsgebied ligt. Er is in samenwerking met de Vlaamse Administratie Wegen en Verkeer en de gemeente Kruibeke een procedure voltooid ter afschaffing van de Haagstraat (Atlas der buurtwegen). De Haagstraat wordt afgeschaft voor het deel dat binnen ontginningsgebied ligt. Dit project-mer is opgemaakt in het kader van de hervergunningsaanvraag met uitbreiding op het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost- Vlaanderen). De bedrijfsactiviteit op de site van Argex NV omvat het exploiteren van een kleigroeve, met name de kleiontginning. De gewonnen klei wordt aangewend voor de productie van geëxpandeerde kleikorrels. In de toekomst zal op de nog niet ontgonnen terreinen van de groeve ook bagger- en ruimingsspecie gelaguneerd worden. Dit MER is opgemaakt voor de exploitatie van de hiervoor beschreven activiteiten. De opvulling en nabestemming van de groeve vallen buiten dit MER en worden hier niet behandeld. Deze navolgende activiteiten geven wel aan dat de

263 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 263 ontginning in feite te beschouwen is als een tijdelijke stap richting concrete na- /eindbestemming. Via een project-mer worden de mogelijke milieueffecten van de beschreven bedrijfsactiviteit onderzocht. XX.2. Ruimtelijke situering Het projectgebied is gelegen op de linkeroever van de Schelde op het grondgebied van Kruibeke (provincie Oost-Vlaanderen). Figuur 1 situeert de locatie van het projectgebied op een luchtfoto. Het klei-ontginningsgebied bevat een oppervlakte van 26 ha 22 a 56 ca gelegen in Kruibeke. De ontginningsdiepte bedraagt ongeveer m vanop maaiveld en gaat tot -24 TAW. Het klei-ontginningsgebied is in twee fasen opgedeeld: Kleiontginning fase 2 omvat het gebied dat momenteel ontgonnen wordt. Deze zone is gelegen op het grondgebied van Kruibeke, tussen de Haagstraat en de Vossenstraat; Kleiontginning fase 3 is een toekomstige uitbreiding ten westen van de Haagstraat, eveneens op het grondgebied van Kruibeke. Het studiegebied is ruimer dan het projectgebied en is afhankelijk van de betreffende disciplines. Noordelijk bevindt zich het gemengd regionaal bedrijventerrein Hogen Akker. Dit bedrijventerrein grenst aan de E17. Zuidelijk is het bedrijventerrein Bakkersveer gelegen. Er bevinden zich naast regionale watergebonden bedrijven ook KMO s. Ten noordoosten van het projectgebied bevinden zich diverse militaire domeinen waaronder ook de restanten van het Fort van Kruibeke. De restanten van het Fort grenzen aan het projectgebied. Het Fort maakt deel uit van de fortengordel rond Antwerpen. In oostelijke richting van het projectgebied bevindt zich het bedrijventerrein De Zeven Bochten. Westelijk van het plangebied bevindt zich landbouwgebied met verspreide bebouwing, al dan niet gegroepeerd in woonlinten. Het projectgebied bevindt zich in de gemeente Kruibeke. Het meest nabijgelegen woongebied van deelgemeente Burcht ligt op ca. 1 km ten noord-oosten van de groeve. De dorpsrand van Kruibeke bevindt zich op een afstand van 1 km van de groeve. Op 1 km ten zuiden van het projectgebied bevindt zich een habitatrichtlijngebied: Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. In hetzelfde gebied is er eveneens een vogelrichtlijngebied Durme en de middenloop van de Schelde en een VEN-gebied De Vallei van de Boven Zeeschelde van de Dender- tot de Rupelmonding gelegen. Ten oosten van het projectgebied bevindt zich een VEN-gebied Slikken en Schorren langsheen de Schelde.

264 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 264 Figuur 1: Luchtfoto projectgebied Figuur 2: Situering van het projectgebied op het gewestplan

265 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 265 Figuur 3: Situering van het projectgebied (dikke zwarte lijn) op het ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) XX.3. Projectbeschrijving XX.3.1. Verantwoording XX Kleiontginning Het Oppervlaktedelfstoffendecreet van 4 april 2003 en het Algemeen Oppervlaktedelfstoffenplan van 10 juli 2008 vormen het juridische en beleidsmatig kader om op een duurzame manier te voorzien in de behoefte aan oppervlaktedelfstoffen voor de huidige en toekomstige generaties. Echter wordt in het kader van duurzaam grondstofbeheer (primaire delfstoffen) zo veel mogelijk gestreefd naar alternatieven. Hiervoor kan verwezen worden naar het jaarverslag Monitoringsysteem Duurzaam Oppervlaktedelfstoffenbeleid. Argex zet alternatieve grondstoffen in ter vervanging van de primaire delfstof Boomse Klei. Dit kan echter slechts in beperkte mate, aangezien de samenstelling van het

266 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 266 kleimengsel moet voldoen aan bepaalde specifieke eisen, rekening houdend met de milieu-hygiënische randvoorwaarden. Het ontginningsgebied bevat de primaire grondstof voor de productie bij Argex nv. De grondstof, Boomse klei, heeft een geschikte samenstelling voor de productie van geëxpandeerde kleikorrels. De klei heeft een goede illiet/kaoliniet verhouding en is ijzerhoudend. De productiesite voor het fabriceren van de geëxpandeerde kleikorrels situeert zich ten oosten van het ontginningsgebied, aan de andere kant van de Gewestweg (N419). De transportafstand voor de aanvoer van klei naar de fabriek is kort (circa 800 meter) en wordt d.m.v. een transportband verzorgd. De aanvoer van deze grondstof via andere wegen (wegtransport en binnenvaart) zorgt voor zowel economische als technische problemen waarbij ook rekening gehouden wordt met CO 2 -vorming afkomstig van verkeer en extra verkeersbelasting die ontstaat. Om de activiteiten te kunnen bestendigen zal de huidige milieuvergunning die afloopt op 1 augustus 2015 worden hernieuwd. XX.3.2. Lagunering Volgens het Ontwerp-Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie (OVAM, 2007) bestaan er voor specie afkomstig van het baggeren en ruimen van de waterlopen in Vlaanderen anno 2007 vier mogelijke bestemmingen: Uitspreiden van ruimingsspecie op de oever van de waterloop; Terugstorten van ruimings- of baggerspecie in de waterloop of in zee; Behandeling van specie (al of niet met reiniging), gevolgd door hergebruik als bodem of als bouwstof en storten van de eventuele restfractie; Storten (na ontwatering en eventueel bijkomende behandelingstechniek). Het behandelen van baggerspecie is nuttig/nodig omwille van drie redenen: Het te storten volume wordt verkleind, waardoor de behoefte aan stortplaatsen/stortplaatscapaciteit vermindert; De milieueffecten worden verminderd; De mogelijkheden om baggerspecie als secundaire grondstof te gebruiken, worden verruimd, waardoor deze specie mogelijk, afhankelijk van de noodzakelijke graad van behandeling en de bouwtechnische kwaliteiten, een volwaardig alternatief kan vormen voor primaire delfstoffen. Enkele belangrijke acties, opgenomen in de plandoelstellingen van het Ontwerp- Uitvoeringsplan zijn: specie opvangen zo dicht mogelijk bij de bron; ontwikkeling van stort- en behandelingscapaciteit; specie die voldoet aan de normen, maximaal inzetten voor hergebruik als grondstof (bodem of bouwstof). Met de voorziene lagunering wenst men tegemoet te komen aan een reële behoefte in Vlaanderen, zoals hiervoor geschetst. Om de laguneringsactiviteiten te kunnen uitvoeren zal hiervoor een milieuvergunning worden aangevraagd.

267 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 267 XX.4. Administratieve voorgeschiedenis kleiontginning De ontginningsactiviteit van klei dateert van voor Het kleiontginningsgebied heeft een oppervlakte van ongeveer 56 ha waarvan circa 44 ha gelegen is in Kruibeke en circa 12 ha in Zwijndrecht. Het Fort van Kruibeke bevindt zich ten oosten van de groeve. Een deel van het Fort is door het ontginnen verdwenen. Het oudste deel van de groeve is hoofdzakelijk in Zwijndrecht gelegen. De ontginningsdiepte bedraagt ongeveer m vanop maaiveldniveau en gaat tot -24 m TAW. Het maaiveldniveau ligt op ongeveer + 11 m TAW. Het projectgebied van dit MER is gesitueerd op het grondgebied van de gemeente Kruibeke (Provincie Oost-Vlaanderen). Het kleiontginningsgebied is in drie fasen opgedeeld (zie Figuur 3): Kleiontginning fase 1 bestaat uit de reeds ontgonnen groeve en al deels opgevuld met baggerspecie en/of verontreinigde bodem. Kleiontginning fase 2 bestaat uit het momenteel in ontginning zijnde gebied. Kleiontginning fase 3 bestaat uit een toekomstige uitbreiding van het ontginningsgebied. Opmerking: voor de verdere toekomst (vanaf 2028) is er reeds een voorstel van ALBON voor de kleiontginning fase 4. De kleiwinning van fase 2 en 3 is stedenbouwkundig vergund voor het uitgraven en heraanvullen van een kleigroeve (vergunning van 1 september 2008). De kleiwinning van fase 2 werd op 22 november 1990 milieukundig vergund. Volgende beleidsbeslissingen en administratieve stappen vormen de voorgeschiedenis van de huidige ontginningsactiviteit: Tot 1964 werd de kleigroeve uitgebaat door de NV Steenbakkerijen van Burcht. In 1964 werd de groeve verkocht aan de cementfabriek NV Portland Cement Van Den Heuvel (VDH). Er werd een nieuwe fabriek voor geëxpandeerde kleikorrels gebouwd waar, tot vandaag, de welgekende bruine Argexkorrels geproduceerd worden. Op 21/09/1965 verkreeg de NV Portland Cement Van Den Heuvel een vergunning voor het exploiteren en uitbreiden van de kleiput van de steenbakkerij. Op 17/05/1965 werd via een KB de toestemming verkregen tot onteigening van bepaalde gebieden door de gemeente Kruibeke met als bestemming industrieterrein, dit met het oog op verdere ontginning. Op 10/04/1970 vond een grondruil plaats tussen het ministerie van Landsverdediging en de NV Portland Cement Van Den Heuvel. In 1975 werd het bedrijf overgenomen door het cementbedrijf CBR, met behoud van de firmanaam. Op 1/01/1979 werd de organisatie onafhankelijk (nv Sicalex). In 1979 werd het gewestplan goedgekeurd: het ontginningsgebied in Oost- Vlaanderen wordt ingekleurd als industriegebied, in Antwerpen wordt het natuurgebied.

268 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 268 Op 29/07/1988 wordt door middel van het BPA Sterhoek-Haaghoek (Kruibeke, Oost-Vlaanderen) het gebied verder gespecificeerd naar een zone met bestemming als buffergebied, een zone met bestemming als industriegebied en een zone met een bestemming als ontginningsgebied met nabestemming ruwe waterwinning en passieve recreatie. In 1989 smolt de NV Sicalex samen met NCGCP (Nouvelles Carrières de Grés, Calcaires et de Porphyres), waaruit de NV Gralex ontstond. Op 22/11/1990 werd via MV een ontginningsvergunning afgeleverd op naam van Gralex NV, Kruibeeksesteenweg, Zwijndrecht voor percelen te Kruibeke en Zwijndrecht. Op 10/06/1991 werd via MB een ontginningsvergunning bekomen op naam van Gralex NV, Woluwedal, Brussel met weigering van overdracht voor een aantal percelen te Kruibeke en Zwijndrecht. Op 20/12/1991 werd via MB een ontginningsvergunning bekomen op naam van Gralex NV met een aanpassing van de in vorig besluit geweigerde percelen. Op 25/09/1997 werd de bvba Sterhoek opgericht, specifiek voor het valoriseren, het gebruik, het dempen en/of aanvullen van de kleiontginningsputten. Op 15/12/1997 werd via een besluit van de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen de overname van de vergunde kleigroeve van NV Gralex door de bvba Argex geacteerd. Voor de provincie Oost- Vlaanderen gebeurde dit op 13/01/1998. Op 9/02/2000 wordt het BPA Kasteleynhoek (Zwijndrecht, provincie Antwerpen) goedgekeurd. Dit BPA legt de bestemming en nabestemming van het deel van de groeve op grondgebied van de gemeente Zwijndrecht vast als deels natuurgebied, deels ontginningsggebied met nabestemming natuurgebied in combinatie met waterberging en zachte vormen van recreatie en voor een deel industriegebied met buffer. Op 2/03/2000 werd door de provincie Antwerpen vergunning verleend aan de bvba Argex voor een uitbreiding van de groeve met 1,8 ha. Op 19/06/2003 werd een milieuvergunning verleend (provincie Oost- Vlaanderen) aan de bvba Argex voor de ontginning en opvulling van de groeve met niet verontreinigde bodem ( m³) volgens Vlaremrubriek 60. Op 11/02/2003 werd de wijziging van het BPA Sterhoek-Haaghoek van 29/07/1988 goedgekeurd. Een beperkt deel van de ontginningszone, aansluitend op Zwijndrecht, wijzigt inzake de nabestemming: ontginningsgebied met nabestemming natuurgebied in combinatie met ruwe waterwinning en passieve recreatie. In 2004 wijzigt de maatschappelijke naam in NV Argex. Op 01/09/2008 wordt een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd voor het uitgraven en heraanvullen van een kleigroeve (fase 2 en 3 van de ontginning). Voor de kleiwinning van fase 2 is er een milieuvergunning van 22/11/1990.

269 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 269 Op 19/06/2009 wordt het gewestelijk RUP afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen goedgekeurd. De groeve is gelegen binnen de afbakeningslijn van het stedelijk gebied, maar niet in een specifiek deelgebied. Op 20/07/2012 werd het GRUP Afbakening van de gebieden voor de winning van oppervlaktedelfstoffen Herstructurering kleigroeve Argex goedgekeurd door de Vlaamse Regering (nabestemming gemengd regionaal bedrijventerrein in Oost-Vlaanderen en natuur in Antwerpen). XX.5. Procesbeschrijving XX.5.1. Kleiontginning Als voorbereidende activiteit wordt de deklaag over een breedte van ± 20 m langs het front afgegraven. Deze deklaag heeft een dikte van ongeveer 4 m tot 5 m en wordt tijdelijk opgeslagen op de rand van de ontginning en vervolgens hetzij door aannemers afgevoerd als aanvulgrond (ophogingen) hetzij teruggestort in de reeds ontgonnen delen of aangewend ter afwerking van een reeds verondiepte zone (na opvulling van baggerspecie en verontreinigde bodem). Pas na het verwijderen van de deklaag kan gestart worden met de ontginning. Argex NV maakt gebruik van een elektrisch aangedreven emmerkettingbagger. De bagger beweegt op sporen langsheen de putrand en bestaat uit een baggerarm met bakjes. Via deze installatie wordt er systematisch klei van de putranden afgeschraapt tot op een diepte van -24 m TAW. De afgeschraapte klei wordt bovenaan de put automatisch op de transportband afgestort. Deze transportband vervoert de klei naar een opslagruimte op de Argex fabriek, aan de overzijde van de Burchtstraat (N419). De klei wordt daar verder verwerkt. Wanneer er een bepaalde laag is afgeschraapt worden de sporen, waarop de baggerinstallatie rust, en de transportbanden verplaatst zodat een nieuwe laag ontgonnen kan worden. De kleiontginning is een discontinu proces dat plaatsvindt op weekdagen van maandag tot vrijdag. De ontginning loopt van 7u tot 14u in een vroege ploeg. Heel uitzonderlijk kan er gewerkt worden tot 22u indien de noodzaak er zich toe verplicht. De ontginning gebeurt conform de voorwaarden vanuit het werkplan, dat door ALBON werd goedgekeurd. De kleiput wordt constant bemaald. Het regen- en grondwater dat zich binnen de uitgraving verzamelt wordt in de fortgracht overgepompt. Op de reeds langer ontgonnen randen en de bodem van de put is een natuurlijke houtopslag en struikgewas ontstaan die het mogelijk afschuiven van de putranden tegengaat.

270 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 270 XX.5.2. Lagunering De groeve van Argex NV kan in de toekomst ook gebruikt worden om laguneringsvelden te creëren voor bagger- en ruimingsspecie. De aan- en afvoer van bagger- en ruimingsspecie voor de laguneringsactiviteiten zal meestal gebeuren via schip naar de kade van Argex. Vanaf daar wordt de baggerspecie naar de laguneringsvelden getransporteerd via de aanwezige transportband of via een persleiding of via vrachtwagens die de N419 oversteken naar de laguneringssite. Lagunering is een ontwateringtechniek waarbij het natuurlijk consolidatie- en uitdrogingsproces zoveel mogelijk geoptimaliseerd wordt. De lagunering zal gebeuren onder maaiveldniveau (na afgraving van de deklagen), op nog onontgonnen delen van de groeve. Na lagunering kan de bagger- en ruimingsspecie vervolgens aangewend worden als grondstof (bouwstof of bodem) of gestort worden, afhankelijk van de milieu- en bouwtechnische kwaliteit van de aangevoerde specie. De lagunering heeft dus een tijdelijk karakter. Het ontwateren van bagger- en ruimingsspecie gebeurt in laguneringsvelden. Binnen de laguneringsvelden kan de ruimte eventueel verder onderverdeeld worden met tussendijken in afzonderlijke laguneringsvelden. Op die manier is er een beperkt verlies aan ruimte en kan men de ruimte indelen afhankelijk van het aanbod. Het keren van de specie gebeurt door een kraan die in de laguneringsbekkens zelf rijdt. Voor de inrichting van een laguneringsveld worden volgende werken uitgevoerd: Aanbrengen van ondoorlatende folie om de onderliggende watertafel te beschermen tegen percolatie van hemelwater of installatie van andere, gelijkwaardige systemen als bescherming tegen percolatie naar het grondwater; Aanbrengen van een drainagelaag en drainageleidingen die zorgen voor natuurlijke afwatering naar pompput of bufferbekken en van waaruit, indien nodig, verpompt wordt naar een waterzuivering; Aanleg van verharde wegen op de dijken en toegangswegen tot in de laguneringsvelden. XX.6. Alternatieven Het opstellen van alternatieven kan gebeuren op vlak van ontwikkeling, locatie en methodische of technische keuzes (uitvoering). Het nulalternatief omschrijft de ontwikkelingen wanneer er geen enkele activiteit noch enig alternatief hiervoor wordt uitgevoerd. De algemene doelstelling kan door het nulalternatief nooit worden bereikt. De autonome ontwikkeling komt overeen met het verdwijnen van de huidige situatie wanneer geen MER wordt opgemaakt en geen verlenging van de bestaande milieuvergunning bekomen wordt. Het bestaande ontginningsgebied is echter bevestigd in het GRUP Herstructurering Kleigroeve Argex (2012), waardoor de bestemming eenduidig vastligt. Dit alternatief wordt niet onderzocht omwille van de doelstellingen van het project, nl. het voorzien van grondstof aan de naastgelegen fabriek (productie van geëxpandeerde kleikorrels).

271 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 271 Voor de kleiwinning zijn locatiealternatieven niet relevant. De kleiwinning is immers reeds een heel eind gevorderd en de toekomstige ontginningen sluiten aan op de reeds ontgonnen put. De ontginning kan zich niet in een andere dan de voorziene richting uitbreiden. Aansluitend aan de groeve bevindt zich namelijk bebouwing en een militair domein met een historisch fort waarvan verdere aantasting niet wenselijk is. Een andere locatie voor de kleiontginning, niet aansluitend met de huidige groeve, is onlogisch gezien in de huidige situatie ter plaatse reeds de fabriek voor de verwerking van klei en verschillende andere technische voorzieningen aanwezig zijn. De huidige en geplande kleiontginning kan overigens volgens het delfstoffenplan en andere juridische plannen als beslist beleid worden beschouwd. Ook werd in het GRUP Herstructurering kleigroeve Argex (20/07/12) een beslist beleid aangegeven voor wat betreft de nabestemmingsrealisatie na verondieping met bagger- en ruimingsspecie voor wat betreft ontginningsfases 1 tot 3. Wat de mogelijke lagunering betreft voorziet het Ontwerp Sectoraal Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie de historische achterstand inzake het baggeren van de bevaarbare waterlopen en het ruimen van de onbevaarbare waterlopen weg te werken. Het plan behandelt de preventie- en behandelingsmogelijkheden en de eindbestemming van bagger- en ruimingsspecie. Er wordt aangegeven dat de verwerking van bagger- en ruimingsspecie volgens de principes van de best beschikbare technieken dient te gebeuren (cf. BBT-studie Verwerkingscentra voor bagger- en ruimingsspecie, VITO, 2007). De lagunering zal gebeuren onder maaiveldniveau (na afgraving van de deklagen), op nog onontgonnen delen van de groeve via klassieke laguneringsbekkens. Wat de hoogte van de gronddam (dijk, aarden wal) rondom de lagunering betreft is het uitgangspunt dat er zal worden gelaguneerd ca. op maaiveldniveau. De mogelijkheid om eventueel te laguneren op de bodem van de groeve wordt niet langer weerhouden omdat dit niet combineerbaar is met de andere functies van ontginnen en opvullen, en een degelijke waterhuishouding in dat geval onmogelijk is. In principe zal rondom het laguneringsgebied een gronddam van 4 m hoog worden aangelegd in een U-vorm. Naargelang de ontginning vordert wordt deze gronddam stelselmatig terug verwijderd en zal een gepaste buffer voorzien worden in het kader van de ontginning (groenbuffer). Waar een gronddam van 7 m hoog nodig is, vanuit het hinderaspect (geluid), zijn volgende negatieve effecten te verwachten: De lagunering van specie zal minder optimaal verlopen door extra ruimtebeslag van de bredere gronddam. De aanleg van de gronddam zal zorgen voor langdurige en intensieve operationele werkzaamheden met landschappelijk-visuele hinder en geluidshinder (dit is verder beschreven in de verschillende disciplines) als gevolg. Als uitvoeringsalternatieven kunnen hier dus worden beschouwd: de milderende maatregelen die mogelijk naar aanleiding van de milieueffectbeoordeling worden voorgesteld.

272 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 272 De kleiontginning betreft een logisch en klassiek concept waarop geen uitvoeringsalternatieven voor handen zijn en waarvan de algemene procestechnieken van toepassing zijn conform de BREF en BBT-studies voor de ontginning van klei. XX.7. Mogelijke milieueffecten Bij de bepaling van de te verwachten effecten worden de mogelijke ingrepen die aanleiding kunnen geven tot effecten in beschouwing genomen. Voor het beschouwde project kunnen de ingrepen/activiteiten tijdens de exploitatiefase, globaal gezien, onderverdeeld worden zoals omschreven in onderstaande tabel 1. De significantiebeoordeling van de mogelijke milieueffecten wordt uitgedrukt op een schaal van -3 (significant negatief effect) tot +3 (significant positief effect). Tabel 1: Overzicht van de relatie tussen ingreep/activiteit en de te verwachten effecten (X: er is mogelijk een significant effect en (X): er is mogelijk een effect). Activiteit Lucht Water Bodem Mens Fauna & Flora Geluid Landschap Ontginnen van klei X X X X X X X Afvoer klei X X X Aanvoer te laguneren X X X bagger- en ruimingsspecie Lagunering bagger- en X X X X (X) (X) (X) ruimingsspecie Afvoer gelaguneerde X X X bagger- en ruimingsspecie Percolaatwater X X (X) lagunering Transport werknemers, contractanten, bezoekers X X X X

273 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 273 XX.8. Milieueffecten discipline lucht XX.8.1. Inleiding Het studiegebied wordt afgebakend tot het gebied waar de actuele en toekomstige exploitatie een aantoonbare impact op de luchtkwaliteit kan hebben. De impact van volgende parameters wordt behandeld: Opwaaiend en wegwaaiend stof; Verbrandingsgassen (uitlaatgassen van machines, intern transport en vrachtwagens); Geur. Voor het in kaart brengen van de impact van de activiteiten wordt vnl. gebruik gemaakt van emissiefactoren. De hiermee berekende uitstoot kan echter enkel als een zeer ruw geschatte waarde beschouwd worden. De impactevaluatie wordt gebaseerd op: Ruw geschatte emissies; Locatie waar de emissies ontstaan; Vaststellingen nabij reeds bestaande laguneringsvelden; Impactberekeningen met CAR-Vlaanderen voor het bepalen van de impact van het vrachtwagentransport. XX.8.2. Beoordeling van de referentiesituatie Omwille van relevante bronnen in de omgeving dient voor het studiegebied wel rekening gehouden te worden met een aanzienlijke luchtverontreiniging. Dit is vnl. het geval in het noordelijk tot oostelijk deel van het studiegebied (E17 en industriële activiteiten). Als belangrijkste impact van deze bronnen kunnen vermeld worden: NO 2 ; (fijn) stof. In de huidige situatie wordt de impact van de groeve op zich als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt ingeschat, en dit zowel ten aanzien van de stofemissies als de emissies van verbrandingsgassen. XX.8.3. Beoordeling van de toekomstige situatie Ten aanzien van de toekomstige impact wordt nagegaan in welke mate de extra voorziene activiteiten een bijkomende impact op de luchtkwaliteit hebben. Tijdens de aanlegfase van de lagunering wordt nauwelijks of geen impact verwacht. Bij de aan- en afvoer van de baggerspecie wordt wel een impact verwacht door het transport per dumper. Deze impact situeert zich zowel ten aanzien van de uitlaatgassen als van opwaaiend stof. Bij eventuele afvoer van gelaguneerde

274 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 274 specie met binnenschepen dient met extra emissies of impact rekening gehouden te worden (transport vanuit de lagnuering, tijdelijke opslag op de kade, beladingsen scheepvaartemissies). In de mate dat de aanvoer via persleiding kan voorzien worden, zal de impact uiteraard afnemen. Verder dient nog rekening gehouden te worden met de emissies van uitlaatgassen door de machines die bij de lagunering ingezet worden. Omwille van de korstvorming die optreedt bij uitdrogende baggerspecie wordt niet verwacht dat bij het onaangeroerd laten uitdrogen van de baggerspecie er aanzienlijke stofemissies zullen optreden. Er wordt wel rekening gehouden met bijkomende stofemissies bij: Keren van de (gedeeltelijk) gedroogde specie; Afvoer van de gedroogde specie; Intern transport over werfwegen. De weersomstandigheden bij deze activiteiten hebben een zeer belangrijke invloed op deze emissies, en dit zowel naar grootte ervan als naar verspreiding in de omgeving. Op basis van meetgegevens nabij een bestaande lagunering kan gesteld worden dat in de onmiddellijke omgeving ervan met een impact inzake stofdepositie dient rekening gehouden te worden. Deze impact neemt wel snel af met de afstand tot de bron. Gezien de ligging van de meest nabije woningen t.o.v. de locatie waar de lagunering zal plaatsvinden, wordt doorgaans nauwelijks of geen impact verwacht. Enkel indien sterk verhoogde stofemissies zouden optreden bij droog en zeer winderig weer, en bij een windrichting van deze bron(nen) naar de meest nabij gelegen bewoning, kan niet uitgesloten worden dat er een lokale, tijdelijke impact kan optreden. Door het nemen van milderende maatregelen kan deze impact evenwel sterk beperkt worden. Bij de lagunering, en de (tijdelijke) opslag van percolaat, kan het niet uitgesloten worden dat onder bepaalde omstandigheden er geurvorming kan optreden. De impact zal zich hierbij nauwelijks tot voorbij de perceelsgrenzen uitstrekken, zodat niet verwacht wordt dat er door deze activiteiten (onaanvaardbare) hinder zal optreden. Door het treffen van milderende maatregelen kan de uitstoot en de impact ervan wel verder terug gedrongen worden. XX.8.4. Milderende maatregelen Hierna worden een aantal milderende maatregelen voorgesteld teneinde de emissies/impact zo ver als mogelijk terug te dringen. Toepassen van goed vakmanschap; Reinigen van de verharde wegen indien ze vervuild zijn; Beperken van de snelheid van transport;

275 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 275 Desgevallend bevochtigen van de werfwegen tijdens droge en winderige perioden; Inzetten van extra machines die voldoen aan de meest recente (of reeds vastgelegde toekomstige) normen inzake emissies; Stopzetten van activiteiten met stofemissies bij droog en winderig weer (of toepassen van bevochtiging) Het toepassen van deze milderende maatregelen zal een positief effect hebben op zowel de emissies als de impact, zonder dat hierbij een daling van de impactscore kan voorop gesteld worden. Indien als alternatief voor vrachtwagentransport bij de afvoer van de gedroogde specie ook scheepvaart zou gebruikt worden dan dient ook rekening gehouden te worden met extra milderende maatregelen op de kade bij op- en overslag. Mogelijkheden hierbij zijn: Hoogte tijdelijke opslag beperken; Werken met gesloten grijpers; Bevochtiging; Gebruik van windschermen; Reinigen van de kade; Activiteiten stopzetten bij te veel wind; Afdekken van het transport vanaf de lagunering/top naar de kade; Beperken van de rijsnelheid. XX.8.5. Postmonitoring Er wordt geen postmonitoring noodzakelijk geacht. XX.8.6. Leemten in de kennis De grootste leemte in de kennis betreft het feit dat de emissies onvoldoende nauwkeurig kwantitatief kunnen berekend worden, en dit zowel voor de referentiesituatie als bij de toekomstige situatie. Door gebruik te maken van emissiefactoren die gekenmerkt worden door een hoge onzekerheid wordt alsnog getracht de emissies kwantitatief te begroten. Impactberekeningen op dergelijke geschatte emissies worden echter niet zinvol geacht.

276 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 276 XX.9. Milieueffecten discipline water XX.9.1. Inleiding Het studiegebied voor oppervlaktewater omvat de zone van het projectgebied uitgebreid met alle oppervlaktewateren en waterlopen die beïnvloed kunnen worden door de activiteiten die verband houden met de groeve of de lagunering. De waterlopen worden niet direct beïnvloed door de groeve- en laguneringsactiviteiten maar kunnen wel onrechtstreeks beïnvloed worden, bijvoorbeeld door het lozen van opgevangen hemelwater. In functie van de activiteiten worden de Watermolenbeek, de fortgracht die in verbinding staat met de Zwaluwbeek en de Schelde in het onderzoek opgenomen. Volgens het Stroomgebiedbeheersplan Schelde is Benedenschelde deel ZEESCHELDE III + RUPEL. Dit is het gedeelte van de getijdengevoelige Schelde tussen de monding van de Durme en de Schelde ter hoogte van de Kennedytunnel + de volledige Rupel. Het water (zwak brakwater) uit deze waterloop in voorgaande zone wordt niet gebruikt voor drinkwaterproductie. XX.9.2. Beoordeling van de referentiesituatie De huidige activiteiten ter hoogte van het projectgebied en de bestaande groeve kunnen potentiële effecten veroorzaken op de Zwaluwbeek ten gevolge van het wegpompen van het overtollige water uit de groeve. De bestaande groeve wordt jaarlijks met ongeveer m³ water gevoed. Er wordt gerekend met een gemiddelde van ongeveer 125 m³/dag of m³/s. Jaarlijks wordt er ongeveer m³ uit de groeve opgepompt en afgewaterd via de fortgracht naar de Zwaluwbeek. Dit overgepompt water wordt gebruikt als proceswater en voor stofbeperking in de kleikorrelproductie van Argex, wanneer er tekort is aan gerecycleerd water in de fabriek. Bij het bestuderen van de potentiële overstromingsrisico s blijken enkel ter hoogte van de Zwaluwbeek er volgens bovenstaande informatie theoretisch overstromingen mogelijk te zijn. Deze zijn in het deelbekken Barbierbeek echter hoofdzakelijk te wijten aan structurele beperkingen die, volgens het Bekkenvoortgangsrapport 2011 Benedenscheldebekken (CIW 2012), reeds zijn opgelost door de uitvoering van diverse acties of waarvan bijkomende acties in de toekomst zijn ingepland om het potentiële risico tot overstromingen op de Zwaluwbeek te beperken. Hierbij kan ook de aanleg van de gescheiden riolering langs de Kruibeeksesteenweg gekaderd worden in de optimalisering van de waterafvoer. Er kan dus geconcludeerd worden dat de activiteiten ter hoogte van het projectgebied en de bestaande groeve geen effecten veroorzaken op de omliggende waterlichamen. XX.9.3. Beoordeling van de toekomstige situatie Zowel de potentiële invloeden ten gevolge van de kleiontginning en van de lagunering zijn besproken en geëvalueerd. Voor beide activiteiten zijn noch significante noch relevante effecten te noteren.

277 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 277 Kleiontginning Gezien de situatie met betrekking tot de hoeveelheden en de kwaliteit van het over te pompen water, verzameld in de put van de kleigroeve, niet wijzigt ten opzicht van de huidige situatie, treden er geen significante noch relevante effecten op ter hoogte van de ontvangende oppervlaktewateren. Op termijn zal de hoeveelheid afnemen wanneer de kleigroeve niet meer ontgonnen wordt en de put opgevuld is. Het effect van de ontginning is dus een tijdelijk effect. Lagunering Het effluent van de laguneringsactiviteiten zal geloosd worden in de Schelde. Ter hoogte van het lozingspunt heeft de rivier een totaal verplaatst debiet van m³/s. Het bovenlokale debiet is op die plaats ongeveer 80 m³/s. Dit is het debiet dat netto afgevoerd wordt van stroomopwaarts het studiegebied. Jaarlijks zal er ten gevolge van de lagunering max m³ geloosd worden. Gezien de lagunering het gehele jaar in dienst is, betekent dit een debiet van ongeveer 0,015 m³/seconde. Het te lozen debiet komt dus overeen met ongeveer 0,02 % van het bovenlokaal debiet op die locatie. Dit debiet is dus als verwaarloosbaar te beschouwen. Zeker wanneer bovenop het bovenlokaal debiet het totaal verplaatst debiet van m³/s in rekening wordt genomen (aandeel Argex wordt 0,0006 % van het totale debiet). Opm. indien er geen transportwater gebruikt wordt, daalt de afgevoerde hoeveelheid naar max m³ (poriën- en hemelwater). Opm. Gezien het dagelijks verplaatste debiet op het lozingspunt zo groot is en veroorzaakt wordt door de getijden, zal zelfs bij zeer lage bovendebieten (P10) dit bovendebiet verwaarloosbaar zijn. De potentiële invloed van de lozing van het transport- en poriënwater is, ten gevolge van de volumeverhouding van het te lozen effluent versus het bovenlokaal debiet, uiteraard ook verwaarloosbaar te noemen. Het geloosde water wordt immers minstens 500 keer verdund bij een gemiddeld debiet van 80 m³/seconde. Er worden geen concentraties geloosd die in die verhouding relevante effecten kunnen veroorzaken. De leidraad en algemene code van goede praktijk bagger- en ruimingsspecie, vastgesteld bij Ministerieel besluit van 7 juli 2009 (zoals bepaald in art van het VLAREA, nu VLAREMA), stelt met betrekking tot lozing van laguneringswater: Veelal zal tijdens de behandeling de bagger- en ruimingsspecie verwerkt worden tot een steekvast materiaal door de afscheiding van de overmaat aan poriënwater. De afvoer van dit poriënwater is vergunningsplichtig behoudens in de gevallen waar het poriënwater teruggevoerd wordt naar de waterloop waaruit de te ontwateren specie afkomstig is en niet is aangerijkt met polluenten. Deze Code van goede praktijk is eveneens vermeld in de BBT-studie voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingspecie (Goovaerts et al, 2007). Indien na kwaliteitscontrole blijkt dat het af te voeren water niet voldoet aan de lozingsvoorwaarden, dient het gezuiverd te worden (intern of extern). De noodzaak hiervan is momenteel niet vast te stellen omdat de kwaliteit vooral afhankelijk zal zijn van de oorsprong van de bagger- en ruimingsspecie.

278 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 278 XX.9.4. Milderende maatregelen Er zijn geen significante effecten te noteren ten gevolge van de kleiontginning en de laguneringsactiviteiten. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen te worden voorgesteld. XX.9.5. Postmonitoring Gezien de exacte lozingsconcentraties niet gekend zijn zal postmonitoring vereist zijn om na te gaan in hoever systematisch aan de lozingsvoorwaarden voldaan wordt. Indien de voorziene buffering onvoldoende blijkt zal het noodzakelijk zijn om: ofwel het water af te voeren; ofwel te behandelen in een (beperkte) waterzuivering. Indien blijkt dat deze zuivering toch nodig is, zal bij de buffer plaats voor deze moeten voorzien worden. Het ruimtebeslag voor een dergelijke installatie kan als relatief beperkt aanzien worden. XX.9.6. Leemten in de kennis De hoeveelheid water die verdampt in de laguneringsvelden is niet gekend. Deze lacune in de kennis betekent enkel dat de reële hoeveelheid water dat teruggepompt wordt naar de Schelde lager zal zijn maar gezien er een belangrijke hoeveelheid regenwater mee afgevoerd moet worden, betekent dit dat er zeker evenveel water zal teruggepompt worden naar de Schelde als er opgepompt wordt. Deze leemte in de kennis geeft dus geen relevante invloed op de effectbepaling.

279 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 279 XX.10. Milieueffecten discipline geluid en trillingen XX Inleiding De ontginning gebeurt met machines die geluid produceren. Volgende installaties worden ingezet tijdens de selectieve afgraving van de klei: emmerkettingbagger voor het delven van de klei; transportbanden voor het transport naar de fabriek; pompen om de groeve droog te houden tijdens het graven; hydraulische graafmachines en dumpers voor het verwijderen van teelaarde en eventueel niet-bruikbare lagen evenals nivellering van het terrein ter voorbereiding van ontginning met emmerkettingbagger; kraan voor het verleggen van sporen. De afgraving van deklagen in het kader van voortgang ontginning zijn maar af en toe (maximaal 1 à 2x/jaar) noodzakelijk. Het verplaatsen van de sporen gebeurt slechts 4 à 5 keer per jaar. Ook de lagunering zal machinaal gebeuren: voor het ontwateren van bagger- en ruimingsspecie worden één overslagkraan, dumpers, een graafkraan en een bulldozer ingezet. Bij de ontginning wordt volgende procedure gevolgd: verwijdering van de teelaarde en deklagen (indien nodig wanneer men begint te ontginnen op maaiveldniveau; stockeren ter plaatse); afgraven en transporteren van de kleilagen. Bij de lagunering wordt volgende procedure gevolgd: verwijdering van de teelaarde; bouwen compartimenteringsdijken en randinfrastructuur; aanvoer van bagger- en ruimingsspecie; ontwateren van bagger- en ruimingsspecie; afvoer van bagger- en ruimingsspecie. De effectbepaling is gebaseerd op een aantal scenario s die varianten zijn van de combinatie activiteit (verwijdering dekgrond, ontginning, lagunering, ) en plaats (fase 2 en fase 3). XX Beoordeling van de referentiesituatie Meetpunt 1 De continue meetpost werd opgesteld in de achtertuin van de woning in de Vossenstraat in Kruibeke. Deze woning bevindt zich op korte afstand tot het projectgebied en ook op korte afstand tot de zone waar er momenteel wordt ontgonnen. Het omgevingsgeluid wordt bepaald door de huidige ontginningsactiviteiten, woonactiviteiten en het wegverkeer op grote afstand. Volgens het gewestplan ligt het meetpunt in een agrarisch gebied, weliswaar op een afstand van minder dan 500 meter van een industriegebied. Hierdoor wordt het meetpunt ingedeeld onder punt 2 van de tabel weergegeven in bijlage

280 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 280 bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm voor geluid in openlucht tijdens de dagperiode 50 db(a) bedraagt, tijdens de avond en nachtperiode 45 db(a). Op het meetpunt werd simultaan met meetpunt 2 gemeten van vrijdag 5/7/13 tot en met dinsdag 9/7/13. Onderstaande tabel geeft voor het vast meetpunt een overzicht van de gemiddelde LAeq,1h, LA50,1h en LA95,1h-waarden voor de verschillende perioden. VLAREM II - gemiddelde van de LAeq,1h LA50,1h en LA95,1h meetresultaten op vast meetpunt 1 De LAeq-niveaus die werden geregistreerd in de betrokken achtertuin worden bepaald door enerzijds de huidige (ontginnings)activiteiten en ook het verkeer op grote afstand. Immers op de zondag was er geen ontginning en toch bedraagt het LAeq,1h nog ca. 50 db(a). De gemiddelde niveaus liggen tijdens de dagperiode buiten het weekend tussen 49 en 51 db(a), dit wordt waargenomen als hoorbaar. Dit is volledig toe te schrijven aan het wegverkeersgeluid en uiteraard niet aan de ontginning. Voor de beschouwing van het continue geluidsklimaat of achtergrondgeluidsdrukniveau hanteren we de LA95 parameter, deze geeft het geluidsniveau weer dat gedurende 95 % van de meetduur (in dit geval 1h) werd overschreden. Titel II van het VLAREM schuift deze parameter naar voren om een indicatie te bekomen van de milieukwaliteit. Tijdens de weekdagen stijgt het LAeq,1h tot 55 db(a) en het LA95,1h niveau tot 50 à 51 db(a). Vrijdagnamiddag bedroeg dit LA95,1h gemiddelde 45 db(a). De spitsperiode van het verkeer heeft een invloed op het LA95,1h. Zo blijft het LA95,1h soms boven de 45 db(a) tijdens de avondperiode. Tijdens de nachtperiode zakt het omgevingsgeluid onder de 45 db(a) maar niet onder de 40 db(a).

281 MER 2013 Argex NV Groeve pagina 281 Meetpunt 2 De continue meetpost werd opgesteld langs de woning in de Hollestraat in Kruibeke. Deze woning bevindt zich op 85 m van fase 3. Er zijn nog woningen dichter tot deze fase maar daar was geen mogelijkheid om de meetpost te plaatsen. Vermits hier hoofdzakelijk het weg verkeer op grote afstand bepalend is, maak dit echter niet zoveel waar het oorspronkelijk omgevingsgeluid wordt gemeten. Volgens het gewestplan ligt het meetpunt in een agrarisch gebied op een afstand van minder dan 500 meter van een industriegebied. Hierdoor wordt het meetpunt ingedeeld onder punt 2 van de tabel weergegeven in bijlage bij VLAREM II, wat betekent dat de milieukwaliteitsnorm voor geluid in openlucht tijdens de dagperiode 50 db(a) bedraagt, tijdens de avond en nachtperiode 45 db(a). Geluidsbronnen die bepalend zijn voor het omgevingsgeluid zijn woonactiviteiten en verkeer op grote afstand. Op het meetpunt werd gemeten van vrijdag 5/7/13 tot en met dinsdag 9/7/13.Onderstaande tabel geeft voor het vast meetpunt een overzicht van de gemiddelde LAeq,1h, LA50,1h en LA95,1h-waarden voor de verschillende perioden. VLAREM II - gemiddelde van de LAeq,1h LA50,1h en LA95,1h meetresultaten op vast meetpunt 2 De LAeq-niveaus die werden geregistreerd in de betrokken achtertuin worden bepaald het verkeer op grote afstand en lokale autopassages en woonactiviteiten. De gemiddelde niveaus liggen, ook zonder ontginning op de zondag, nog rond de 50 db(a); dit wordt waargenomen als hoorbaar. Voor de beschouwing van het continue geluidsklimaat of achtergrondgeluidsdrukniveau hanteren we de LA95 parameter, deze geeft het geluidsniveau weer dat gedurende 95 % van de meetduur (in dit geval 1h) werd overschreden. Titel II van het VLAREM schuift deze parameter naar voren om een indicatie te bekomen van de milieukwaliteit. Het LA95,1h bedraagt overdag minder dan 50 db(a) en s avonds zakt het LA95,1h onder de 45 db(a) maar niet lager dan 40 db(a).

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) ARGEX NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 BURCHT (ZWIJNDRECHT) MER Groeve PRO726 2013 Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/22.32.40 Fax: 011/23.46.70 Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent Tel: 09/216.80.00

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project MER. Edelchemie Benelux bvba. Heulentakstraat Dilsen-Stokkem. In het kader van hervergunning en uitbreiding PR0770.

Project MER. Edelchemie Benelux bvba. Heulentakstraat Dilsen-Stokkem. In het kader van hervergunning en uitbreiding PR0770. Edelchemie Benelux bvba Heulentakstraat 20 3650 Dilsen-Stokkem Project MER In het kader van hervergunning en uitbreiding PR0770 Juli 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Porc Meat Zele nv Baaikensstraat 2 9240 Zele. Project-MER In het kader van de uitbreiding van de slachtcapaciteit PR0719.

Porc Meat Zele nv Baaikensstraat 2 9240 Zele. Project-MER In het kader van de uitbreiding van de slachtcapaciteit PR0719. Porc Meat Zele nv Baaikensstraat 2 9240 Zele Project-MER In het kader van de uitbreiding van de slachtcapaciteit PR0719 December 2014 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23 46

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Aanmelding project-mer Wijziging van een bestaande inrichting Heirbaan z/n 9150 KRUIBEKE. Sterhoek NV. Kruibeeksesteenweg Zwijndrecht

Aanmelding project-mer Wijziging van een bestaande inrichting Heirbaan z/n 9150 KRUIBEKE. Sterhoek NV. Kruibeeksesteenweg Zwijndrecht Sterhoek NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 Zwijndrecht Aanmelding project-mer Wijziging van een bestaande inrichting Heirbaan z/n 9150 KRUIBEKE April 2019 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Kennisgeving / ontwerp-mer Hervergunning en wijziging

Kennisgeving / ontwerp-mer Hervergunning en wijziging FORD WERKE GmbH Henry Fordlaan 8 3600 Genk FORD Lommel Proving Ground Oude Diesterse Baan 135 3920 Lommel Kennisgeving / ontwerp-mer Hervergunning en wijziging Juli 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

N16 Scheldebrug Temse-Bornem

N16 Scheldebrug Temse-Bornem gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Bijlage III: toelichtingsnota tekst colofon Vlaams Ministerie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Departement RWO - Ruimtelijke Planning Phoenixgebouw

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van Bayer Antwerpen

Hervergunning en verandering van Bayer Antwerpen Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied HEIKEN VORSELAAR

Ontwerp startbeslissing signaalgebied HEIKEN VORSELAAR Ontwerp startbeslissing signaalgebied HEIKEN VORSELAAR STATUS/VERSIE: Goedgekeurd door Vlaamse Regering dd 14/1/2014 LEESWIJZER Op 24 januari 2014 nam de Vlaamse Regering een beslissing over de vervolgstappen

Nadere informatie

Inhoudsopgave pagina 2

Inhoudsopgave pagina 2 FORD WERKE GmbH Henry Fordlaan 8 3600 Genk FORD Lommel Proving Ground Oude Diestersebaan 135 3920 Lommel Definitief MER Hervergunning met verandering PR2187 Juli 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg

Nadere informatie

Infomoment Verapazbrug

Infomoment Verapazbrug Infomoment Verapazbrug Toelichting kennisgevingsnota project-mer 08 december 2015 P/A BOVA ENVIRO+ NV WELLINGSTRAAT 102 9070 DESTELBERGEN Tel.: + 32 9 328 11 40 - Fax: + 32 9 328 11 50 Inhoud Mer: wat

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Kennisgeving MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders Maasmechelen.

Kennisgeving MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders Maasmechelen. PLUKON MAASMECHELEN NV Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen Kennisgeving MER Hervergunning met uitbreiding november 2013 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Scheldepolders Hingene in Bornem DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse

Nadere informatie

MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen PR0768.

MER Hervergunning met uitbreiding PLUKON MAASMECHELEN NV. Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen PR0768. PLUKON MAASMECHELEN NV Slakweidestraat 25 Oude Bunders 2051 3630 Maasmechelen MER Hervergunning met uitbreiding PR0768 Januari 2015 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23 46 70

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Eurostadium Brussels

Eurostadium Brussels Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Project:

Project-MER-Verslag. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportage Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Aanmelding project-mer Hervergunning met uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting

Aanmelding project-mer Hervergunning met uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting Sappi Lanaken NV Montaigneweg 2 3620 Lanaken Aanmelding project-mer Hervergunning met uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting Februari 2018 Inhoudsopgave pagina 2 INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave...

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus 2015 Karen Polfliet Arcadis Belgium Inhoud: - MER plicht en - procedure - Inhoud van de kennisgeving - Aspecten van het MER-onderzoek - Inspraakmogelijkheden

Nadere informatie

Figurenbundel. MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie. Oktober

Figurenbundel. MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie. Oktober Figurenbundel MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie Oktober 2010 www.erm.com MER DEFINITIEVE VERSIE Indaver NV OntwerpMER Indaver MER voor een nieuwe Fysicochemische

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Windturbineproject Maatheide te Lommel

Windturbineproject Maatheide te Lommel Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer:

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Plan-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning dossiernummer: 1602849 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever Sint-Gillis-Waas - PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Sint-Gillis-Waas fase 1' Definitieve

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied KOULAAK HERENTALS

Ontwerp startbeslissing signaalgebied KOULAAK HERENTALS Ontwerp startbeslissing signaalgebied KOULAAK HERENTALS STATUS/VERSIE: Goedgekeurd door Vlaamse Regering dd 24/1/2014 LEESWIJZER Op 24 januari 2014 nam de Vlaamse Regering een beslissing over de vervolgstappen

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 14.11.2011 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD 68251 VLAAMSE OVERHEID N. 2011 2948 [C 2011/35922] 14 OKTOBER 2011. Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Bioterra nv Nijverheidslaan 1527 3660 OPGLABBEEK

Bioterra nv Nijverheidslaan 1527 3660 OPGLABBEEK Bioterra nv Nijverheidslaan 1527 3660 OPGLABBEEK Behandeling van asbesthoudende bodem en asbesthoudend breek- en zeefzand in een bestaand grondreinigingscentrum te Bornem MER - Deel 2 Kaartenatlas - Referentie:

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012

college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Vlaamse Regering DE VLAAMSE REGERING,

Vlaamse Regering DE VLAAMSE REGERING, Vlaamse Regering Besluit van de Vlaamse Regering houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oosterweelverbinding DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

VR DOC.0003/2

VR DOC.0003/2 VR 2019 1101 DOC.0003/2 Besluit van de Vlaamse Regering inzake de herziening of de opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg en gemeentelijke ruimtelijke

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied SINT-PIETERSWIJK BRAKEL

Ontwerp startbeslissing signaalgebied SINT-PIETERSWIJK BRAKEL Ontwerp startbeslissing signaalgebied SINT-PIETERSWIJK BRAKEL STATUS/VERSIE: versie 2 wijzigingen goedgekeurd door Vlaamse Regering dd 31/03/2017 LEESWIJZER Dit document geeft voor het betrokken signaalgebied

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL Tel (02)553 80 79 Fax (02)553 80 75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

WAT IS DE SITUATIE VANDAAG?

WAT IS DE SITUATIE VANDAAG? WAT IS DE SITUATIE VANDAAG? KNOKKE Blokkersdijk Sint-Annabos E34 Charles de Costerlaan Vlietbos Middenvijver R1 Zwijndrecht Blancefloerlaan P. Coplaan Galgenweel Burchtse Weel E17 GENT Burcht Schelde WAT

Nadere informatie

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT BIJLAGE 3. Meldingsformulier inzake de exploitatie van een klasse 3 inrichting, de verandering van een inrichting of de overname van een inrichting door een andere exploitant (artikelen 2, 5 en 42 Vlarem)

Nadere informatie

Roeselare - Tielt. 1. Reservegebieden voor woonwijken (KB 17/12/79)

Roeselare - Tielt. 1. Reservegebieden voor woonwijken (KB 17/12/79) Roeselare - Tielt 1. Reservegebieden voor woonwijken (KB 17/12/79) 0180 De gebieden die als "reservegebied voor woonwijken" zijn aangeduid, kunnen op initiatief van de gemeente of de vereniging van gemeenten

Nadere informatie

Resultaat opvraging perceel gelegen in Hasselt afdeling HASSELT 4 AFD, sectie E met perceelnummer 0440/00F000 [71324E0440/00F000]

Resultaat opvraging perceel gelegen in Hasselt afdeling HASSELT 4 AFD, sectie E met perceelnummer 0440/00F000 [71324E0440/00F000] Informatievraag Vlaamse Voorkooprechten Gegevens opvraging Ordernummer: O2018-0091350 Datum opzoeking: 1/06/2018 Referentienummer: Paul Bellefroidlaan 29 Zoekdata: Paul Bellefroidlaan 29, 3500 - Hasselt

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

RUP MOLENBEEK SPORT & RECREATIE

RUP MOLENBEEK SPORT & RECREATIE RUP MOLENBEEK SPORT & RECREATIE PLAN-MER SCREENINGSNOTA (deel II kaartenbundel) Adviesverlening en begeleiding Ruimtelijke ordening Januari 2015 (ontheffingsaanvraag) Projectnr. IL: 506.016 MER-dossiernr.:

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning dossiernummer: 1505496 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever Stekene en Sint-Gillis-Waas - PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene en Sint-Gillis-Waas

Nadere informatie

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project:

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 79 - Fax (02)553 80 75 www.mervlaanderen.be Verzoek tot ontheffing van

Nadere informatie

Resultaat opvraging perceel gelegen in Wetteren afdeling WETTEREN 2 AFD, sectie E met perceelnummer 0397/00P000 [42302E0397/00P000]

Resultaat opvraging perceel gelegen in Wetteren afdeling WETTEREN 2 AFD, sectie E met perceelnummer 0397/00P000 [42302E0397/00P000] Informatievraag Vlaamse Voorkooprechten Gegevens opvraging Ordernummer: O2018-0058751 Datum opzoeking themabestand: 6/04/2018 Referentienummer: MDK 3758 Zoekdata: Van Cromphoutstraat 23, 9230 - Wetteren

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 28 mei 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Ruimtelijke ordening. Uitvoering RSPA : PRUP Oude

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Openruimtegebieden Beneden-Nete DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse Codex

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied WOONGEBIED WEST IEPER

Ontwerp startbeslissing signaalgebied WOONGEBIED WEST IEPER Ontwerp startbeslissing signaalgebied WOONGEBIED WEST IEPER STATUS/VERSIE: Goedgekeurd door de Vlaamse Regering d.d. 9/05/2014 LEESWIJZER Dit document geeft voor het betrokken signaalgebied invulling aan

Nadere informatie

Resultaat opvraging perceel gelegen in Gent afdeling GENT 16 AFD, sectie K met perceelnummer 0567/00P000 [44816K0567/00P000]

Resultaat opvraging perceel gelegen in Gent afdeling GENT 16 AFD, sectie K met perceelnummer 0567/00P000 [44816K0567/00P000] Informatievraag Vlaamse Voorkooprechten Gegevens opvraging Ordernummer: O2018-0027558 Datum opzoeking themabestand: 19/02/2018 Referentienummer: MDK 3742 Zoekdata: Zonnebloemstraat 98, 9000 - Gent Datum

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied ZEGELSEM-PERLINKBEEK BRAKEL

Ontwerp startbeslissing signaalgebied ZEGELSEM-PERLINKBEEK BRAKEL Ontwerp startbeslissing signaalgebied ZEGELSEM-PERLINKBEEK BRAKEL STATUS/VERSIE: Goedgekeurd door de Vlaamse Regering d.d. 8/05/2015 LEESWIJZER Dit document geeft voor het betrokken signaalgebied invulling

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Renogen biomassa-wkk te Ham

Renogen biomassa-wkk te Ham Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

MER Integratie Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S)

MER Integratie Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S) Noord Natie Terminals NV Blauwe Weg 44 Haven 225-253 2030 Antwerpen MER Integratie Noord Natie Terminals en Antwerp for Storage (A4S) PR0729 April 2014 3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Hervergunning en verandering van een attractiepark Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate. ! "#$%&&'()*+$%&&'(&,,,# # Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate Initiatiefnemer: Afdeling Maritieme Toegang Tavernierkaai

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied KERKEBERGEN KEERBERGEN

Ontwerp startbeslissing signaalgebied KERKEBERGEN KEERBERGEN Ontwerp startbeslissing signaalgebied KERKEBERGEN KEERBERGEN STATUS/VERSIE: Goedgekeurd door de Vlaamse Regering d.d. 9/05/2014 LEESWIJZER Dit document geeft voor het betrokken signaalgebied invulling

Nadere informatie

Ontwerp startbeslissing signaalgebied KOEVOET WINGENE

Ontwerp startbeslissing signaalgebied KOEVOET WINGENE Ontwerp startbeslissing signaalgebied KOEVOET WINGENE STATUS/VERSIE: Goedgekeurd door de Vlaamse Regering d.d. 9/05/2014 LEESWIJZER Dit document geeft voor het betrokken signaalgebied invulling aan de

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Openluchtrecreatieve verblijven PRUP Molenzijdse Heide (Merksplas) en Hof van Eeden / t Heultje (Westerlo)

Openluchtrecreatieve verblijven PRUP Molenzijdse Heide (Merksplas) en Hof van Eeden / t Heultje (Westerlo) Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk afdrukdatum 07/11/2011 TP/2110273 2570 09/11/2011

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk afdrukdatum 07/11/2011 TP/2110273 2570 09/11/2011 Alle briefwisseling sturen aan: - Stadsontwikkeling - Stedenbouwkundige vergunningen Grote Markt 1 2000 Antwerpen Steenackers Louis Clementinastraat 24 2018 ANTWERPEN uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk

Nadere informatie