(Vroeg)signalering eenzaamheid en depressie bij zelfstandig wonende Amsterdamse ouderen



Vergelijkbare documenten
Samen tegen eenzaamheid

Pieternel van Giersbergen & Dieke de Koning EENZAAMHEID / 1

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Eenzaamheid onder ouderen

Bedankt voor het meedoen aan deze peiling. Het invullen duurt ongeveer 10 minuten. Succes!

STAPPENPLAN PREVENTIE VAN EENZAAMHEID IN DE EERSTE LIJN

Nederlandse samenvatting

Schakelen naar het juiste recept

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

AFKORTINGEN IN TABELLEN

Geestelijke Gezondheid (19 64 jaar)

SAMENVATTING. Samenvatting

Het effect van deelname aan ouderenactiviteiten van Timpaan Welzijn op gevoelens van eenzaamheid. Onderzoek in de Gemeente Steenwijkerland

Onderwerpen/deelprojecten regionaal uitvoeringsprogramma depressiepreventie 2008 t/m 2011 Gelderse Roos

Door Cliënten Bekeken voor Huisartsenpraktijken. Groepspraktijk Huizen

Stappenplan depressie

V O LW A S S E N E N

Factsheet. Eenzaamheid. Gelderland-Zuid. Onderzoek onder volwassenen en ouderen

Overdracht en samenwerking 1 e en 2 e lijns diëtisten bij de dieetbehandeling van ondervoede patiënten.

Enquête. huisartsenzorg

Diabetes en depressie, een zorgelijk samenspel. Dr. Caroline Baan

Van Klacht Naar Kracht deelnemersresultaten april

Uitnodiging voor huisartspraktijken voor deelname aan onderzoek Valpreventie in de eerstelijnszorg

STAPPENPLAN DEPRESSIE IN DE EERSTE LIJN

Het voorkomen van geneesmiddel gerelateerde problemen bij oudere patiënten met polyfarmacie ontslagen uit het ziekenhuis

Nederlandse samenvatting

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jaar jaar jaar 65+ Man Vrouw Ja Nee. Deventer gemiddelde

Klanttevredenheid. Vereenzaming Ouderen Soest VOS

KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN

De verpleegkundige als melder van bijwerkingen?

Eenzaamheid in relatie tot digitale communicatie

Mate van tevredenheid van deelnemers aan de training in de cursuskalender

Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid. Kom Erbij

Workshop Positieve gezondheid en geluk Co-productie institute for Positive Health (iph) en HKN huisartsen

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

RAPPORTAGE ZGAO CLIËNTENRAADPLEGING CQ-INDEX ZORG THUIS 2016

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Resultaten interviews met patiënten Vervolgens wordt een korte samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten uit de gelabelde interviews.

Onderzoek burgerinitiatief. Tevredenheid van indieners

DESKUNDIG AAN HET WERK OUDEREN. Trainingen op het gebied van psychische problemen of psychiatrische stoornissen

Bijlagen. Tevredenheid van potentiële werknemers

Samenvatting, conclusies en discussie

Ouderenmonitor Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

Rapportage Wmo onderzoek Communicatie

Sociale contacten, vrijetijdsbesteding en praktische ondersteuning

Interventie zelfmanagement Turkse mannen met diabetes. Monica Overmars GVO functionaris GGD Hart voor Brabant

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Dieteren, CM, Veer, AJE de, Groot, K de. Cliëntgebonden samenwerking over de grenzen van organisaties. Tabellen. Utrecht: NIVEL, 2017.

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld.

Februari Kübra Ozisik. Frans Oldersma.

Kennis en rolopvatting van professionals gedurende Alcohol mij n zorg?!

Voorlopig tabellenboek Volwassenen- en seniorenenquête 2012 Flevoland

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Depressieve Klachten? Herken de signalen!

Clienttevredenheid verslavingskliniek Solutions Voorthuizen, een tussenrapportage

EVALUATIEPEILING BURGERPANEL MOERDIJK

Werkbelevingsonderzoek 2013

Klanttevredenheidsonderzoek Wmo 2012 Wmo-hulpmiddelen onder de loep. Gemeente Ubbergen Juni 2013

EFFECTEN VAN DE WEEKEND- SCHOOL VAN STICHTING WITTE TULP. - eindrapport - dr. Marga de Weerd. Amsterdam, november 2009

Sfeerimpressie netwerkbijeenkomst Preventie in de Buurt 19 maart 2015 in Haarlem

Cliëntervaringsonderzoek Wmo

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Jaarrapport Het Voorbeeld BV 2007

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Depressie tijdens de zwangerschap uit de taboesfeer

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

Samenvatting (summary in Dutch)

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 64%.

Openingstijden Stadswinkels 2008

PLAN VAN AANPAK VOORKOMEN EN BESTRIJDEN VAN EENZAAMHEID 1 INLEIDING...2

Cliënttevredenheidsonderzoek Wmo

GGD Amsterdam Eenzaamheid in Beeld

Ervaringen en trainingsbehoefte professionals jeugdzorg

Do s en don ts bij aanpak van eenzaamheid bij thuiswonende senioren. Leen Heylen

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

A.J.E. de Veer, R. Verkaik & A.L. Francke. Stagiairs soms slecht voorbereid op praktijk. Zorgverleners over de aansluiting

Ouderenonderzoek Kennemerland

Kwaliteitsonderzoek begeleiding

Eenzaamheid nader beschouwd. Informatiebijeenkomst Gouda 1 oktober 2016

Clientervaringsonderzoek Wmo & Jeugd

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016

Individuele creatieve therapie als onderdeel van de oncologische revalidatie

Cliënttevredenheid verslavingskliniek SolutionS Center in Voorthuizen 2012

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen 2016

Werkt Guided Care in jouw huisartsenpraktijk? Resultaten van een pilot bij vijf Nederlandse huisartsenpraktijken. multi.

Samenvatting. Inleiding en theoretische achtergrond van de studie

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

WELKOM. Depressieve klachten en hulpbehoefte bij diabetes. De komende 45 minuten

Effecten van cliëntondersteuning. Samenvatting van een haalbaarheidsonderzoek naar de meetbaarheid van door de cliënt ervaren effecten

Cursus en Thema voor mantelzorgers en vrijwilligers

Toolkit Cliëntenparticipatie Zorg en Welzijn

Evaluatie module zorg voor kwetsbare ouderen

Subsidiënt: Ministerie van VWS. Zorgverleners werken liever met interne oproepkrachten dan met personeel van buitenaf

Cliënttevredenheid verslavingskliniek SolutionS Center in Voorthuizen 2012

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Onze punten van zorg en onze aanbevelingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen die in de bijlage nader worden uitgewerkt:

Transcriptie:

GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering (Vroeg)signalering eenzaamheid en depressie bij zelfstandig wonende Amsterdamse ouderen Marlies Visser Fatima El Fakiri GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering augustus 2013

Colofon GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering Nieuwe Achtergracht 100 1018 WT Amsterdam Tel. 020-555.5495 E-mail: edg@ggd.amsterdam.nl Internet: www.ggd.amsterdam.nl ISBN 978-90-5348-208-7 EDG reeks 2013/5 2

Voorwoord In dit rapport zijn de resultaten beschreven van het onderzoeksproject (Vroeg)signalering eenzaamheid en depressie bij zelfstandig wonende ouderen, dat in de periode 2011-2013 door de GGD Amsterdam is uitgevoerd. Wij willen graag alle mensen bedanken die hebben deelgenomen aan dit onderzoek: dit onderzoek was nooit mogelijk geweest zonder jullie bijdrage. Daarnaast gaat onze dank uit naar de mensen en organisaties die hebben geholpen bij de werving van deelnemers: bedankt voor jullie tijd, inzet en hulp. Verder willen we graag de leden van de klankbordgroep bedanken voor hun deskundige bijdrage aan het onderzoek: Anja van den Bos (Cliëntenbelang Amsterdam) Els Dozeman (Prezens; VU Medisch Centrum) Mia Fiedeldij Dop (Overleg Ouderenorganisaties Amsterdam, WOUW) Francis Hartog en Niels van Santen (Dienst Wonen, Zorg en Samenleven) Margriet Lenglet (GGD Amsterdam; voorzitter klankbordgroep) Saskia Schalkwijk (Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam) Anne-Marieke van der Veldt (Stichting 1 e lijn Amsterdam) Petra Wempe (Stichting Amsterdamse Gezondheidscentra) Tot slot betuigen wij dank aan onze collega s van de afdeling EDG van de GGD Amsterdam voor hun inzet bij de totstandkoming van, en inhoudelijke feedback op, de digitale vragenlijst en het eindrapport. M.A. Visser F. El Fakiri 3

Samenvatting Inleiding De doelstelling van dit onderzoek is om inzicht te bieden in het proces van (vroeg)signalering van eenzaamheid en depressie bij thuiswonende ouderen in Amsterdam: hoe signaleren professionals deze problemen bij ouderen? Welke knelpunten ervaren professionals, ouderen en hun mantelzorgers in het signaleringsproces? En hoe kan de signalering volgens hen verbeterd worden? Het beantwoorden van deze vragen is belangrijk omdat een betere signalering en adequate doorverwijzing ervoor zorgen dat ouderen tijdig worden geholpen en zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Methode Het onderzoek bevatte een kwalitatief en kwantitatief gedeelte. Voor het kwalitatieve deel zijn zes focusgroep-discussies gevoerd met (in totaal 23) professionals uit de Amsterdamse zorg- en welzijnssector en (in totaal 22) zelfstandig wonende Amsterdamse ouderen en hun mantelzorgers. Daarnaast zijn acht aanvullende (individuele) diepte-interviews bij professionals en bij eenzame en depressieve ouderen afgenomen. Op basis van de kwalitatieve resultaten en literatuuronderzoek is een gestructureerde digitale vragenlijst opgesteld met o.a. vragen over de huidige manier van signaleren van eenzaamheid en depressie bij ouderen en knel- en verbeterpunten in het signaleringsproces. Deze vragenlijst is uitgezet onder Amsterdamse professionals, die in de stadsdelen Oost en West werkzaam zijn in de sectoren zorg, welzijn en/of wonen en via hun werk of vrijwilligerswerk (in)direct met zelfstandig wonende Amsterdamse ouderen in contact komen. Deelnemers zijn geworven via de sociale kaart van de GGD Amsterdam en via (leidinggevenden binnen) partnerorganisaties. Dit leverde 189 bruikbare vragenlijsten op. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 50 jaar; de meerderheid is vrouw (77%), hoogopgeleid (74 % HBO of WO) en werkzaam in de zorgsector (61%); de deelnemers zijn gemiddeld 10 jaar werkzaam in hun huidige functie. Aan het onderzoek heeft een zeer diverse groep professionals deelgenomen: de groep bestond, onder andere, uit huisartsen, praktijkondersteuners van huisartsen, (wijk)verpleegkundigen, ouderenwerkers, fysiotherapeuten, sociaal-cultureel werkers, thuiszorg medewerkers, maatschappelijk werkers, huismeesters, pastores, leidinggevenden en coördinatoren. Resultaten Bijna alle ondervraagde professionals (95%) signaleren tijdens hun werk eenzaamheid en/of depressie bij zelfstandig wonende ouderen. Zij signaleren vooral op basis van hun ervaring, intuïtie en/of eerder opgedane kennis uit een cursus of studie. Men let, onder andere, op een sombere of verdrietige stemming en een slechte zelfzorg. Slechts een klein deel van de professionals lijkt vroegsignalering (het signaleren van risicofactoren) toe te passen. Instrumenten om eenzaamheid en depressie bij ouderen te signaleren lijken in de praktijk nauwelijks een rol te spelen. Ondanks een, over het algemeen, positieve houding over signaleringsinstrumenten, maakt 74% hier geen gebruik van. De groep die wel een signaleringsinstrument gebruikt, past deze vooral toe om depressie te signaleren en gebruikt hiervoor de Vierdimensionale Klachtenlijst (4DKL). Het betreft hier voornamelijk huisartsen en hun praktijkondersteuners. De meeste professionals krijgen wel eens signalen via anderen gemeld, bijvoorbeeld door iemand uit de omgeving van de oudere (buren, mantelzorger etc.). Het merendeel (83%) van de professionals denkt wel eens signalen te missen; ze schrijven dit toe aan het feit dat zij een te vluchtig of oppervlakkig contact met de oudere hebben en dat ouderen de signalen verbergen. Bijna alle professionals (95%) ondernemen een actie na het opvangen van een signaal en de meesten ondernemen meerdere acties. 4

De meest ondernomen acties zijn het nagaan van vermoedens van eenzaamheid of depressie, het in gesprek gaan met de oudere over mogelijke oplossingen en het doorverwijzen van de oudere. Professionals melden signalen van depressie vooral aan de huisarts en de GGZ en zij wijzen ook vooral naar deze instanties door. In het geval van eenzaamheid is het beeld wat meer verdeeld en wordt er ook regelmatig de omgeving van de oudere (familie, kennissen of buren) of een collega/leidinggevende uit de organisatie bij betrokken. Ouderen en mantelzorgers zoeken zelf vooral hulp bij de huisarts. Professionals blijken matig tevreden over hoe het signaleringsproces op dit moment in hun wijk of stadsdeel verloopt (het gemiddelde rapportcijfer is een 5.5). Professionals noemen dezelfde knelpunten in het signaleringsproces als ouderen en mantelzorgers: een gebrek aan vertrouwd en menselijk contact in zorg en welzijn, een taboe op het probleem (vooral bij depressie), waardoor ouderen hun gevoelens verborgen houden en de wegbezuiniging van buurthuizen en andere laagdrempelige activiteiten voor ouderen. De meeste professionals vinden een betere samenwerking tussen verschillende beroepsgroepen het belangrijkste verbeterpunt voor het signaleringsproces van eenzaamheid (31%) en depressie (24%) bij ouderen. Daarnaast wordt deskundigheidsbevordering veel genoemd als verbeterpunt voor de signalering van depressie (21%). Zowel professionals als ouderen vinden verder nog belangrijk: een laagdrempelig meldpunt waar signalen gemeld kunnen worden, benaderen van risicogroepen en meer tijd/geld voor vertrouwd en menselijk contact met ouderen. De taak om eenzaamheid en depressie bij ouderen te signaleren ligt volgens de meeste professionals bij meerdere personen, maar vooral bij de omgeving van de oudere, zoals buren en familie. Qua beroepsgroep vinden professionals, ouderen en mantelzorgers dat de huisarts de aangewezen persoon is om eenzaamheid en depressie bij ouderen te signaleren en om naar door te verwijzen, terwijl huisartsen dit zelf niet altijd zo zien. Doorgaans vindt men dat eenzaamheid en depressie niet bij het ouder worden horen. Men vindt de autonomie van ouderen belangrijk, maar weet soms niet waar de grens van deze autonomie precies zou moet liggen: ouderen mogen niet betutteld worden, maar tegelijkertijd hebben sommigen een duwtje in de rug nodig. Conclusie Professionals signaleren vooral op basis van hun ervaring, intuïtie en eerder opgedane kennis uit een cursus of studie en in mindere mate door het gebruik van signaleringsinstrumenten. Hoewel er in de meeste organisaties geen beleid is over hoe medewerkers om moeten gaan met signalen van eenzaamheid en depressie bij ouderen, ondernemen vrijwel alle professionals actie na het opvangen van een signaal (maar het aantal en soort acties varieert). Men is matig tevreden over hoe het signaleringsproces op dit moment in het eigen werkgebied verloopt: veel professionals missen het vertrouwde en menselijke contact in zorg en welzijn en vinden dat de samenwerking tussen professionals verbeterd moet worden. Over het algemeen vinden professionals dat eenzaamheid en depressie niet bij het ouder worden horen, maar dat wel de autonomie van ouderen in acht genomen moet worden bij de aanpak van deze problemen. Tegelijkertijd vindt men het moeilijk om precies te bepalen waar de grens van deze autonomie ligt. Aanbevelingen Op basis van dit onderzoek en rekening houdend met de huidige ontwikkelingen in zorg- en welzijn, zijn een aantal aanbevelingen geformuleerd. Zo is het van belang om voorlichting en empowerment bij ouderen en mantelzorgers te stimuleren, om het taboe op eenzaamheid en depressie te verlichten en signalering te bevorderen. Daarnaast dient de inzet van wijkverpleegkundigen die zonder indicatiestelling huisbezoeken bij ouderen mogen afleggen (Zichtbare Schakels), gecontinueerd en uitgebreid te worden. 5

Wijkverpleegkundigen krijgen daarmee tijd en ruimte om een vertrouwensband met ouderen op te bouwen, wat vroegsignalering, het melden van opgevangen signalen en het doorverwijzen van ouderen bevordert. Tot slot is het verstandig om te investeren in de wijkzorgteams. Zorg dat de leden van deze teams korte lijnen hebben met elkaar en voldoende bijscholing ontvangen, zodat er snel en doelgericht actie ondernomen kan worden na het opvangen van een signaal. 6

Inhoudsopgave 1. Inleiding 8 1.1 Aanleiding en doelstelling 8 1.2 Achtergrond 9 1.2.1 Manieren van signalering en gebruik van instrumenten 9 1.2.2 Proces van (vroeg)signalering en knelpunten hierbinnen 9 1.3 Vraagstelling en verantwoording van begrippen 11 1.4 Opzet van het rapport 13 2. Methode 14 2.1 Kwalitatief deel 14 2.1.2 Deelnemers en procedure 14 2.1.3 Analyse 14 2.2 Kwantitatief deel 15 2.2.1 Vragenlijst 15 2.2.2 Deelnemers en procedure 15 2.2.3 Analyse 16 3. Resultaten 17 3.1 Resultaten vragenlijst professionals 17 3.1.1 Beschrijving van de respondenten 17 3.1.2 Signaleringsproces 20 3.1.3 Knelpunten, verbeterpunten en opvattingen 27 3.2 Opvattingen, ervaringen en wensen van ouderen 32 3.2.1 Signaleringsproces 33 3.2.2 Knelpunten in het signaleringsproces 34 3.2.3 Verbeterpunten en opvattingen 35 4. Conclusie 38 4.1 Conclusie 38 4.2 Discussie 38 5. Aanbevelingen 42 Literatuur 44 Bijlage Bijlage 1 47 Bijlage 2 49 Bijlage 3 63 Bijlage 4 64 7

1. Inleiding 1.1 Aanleiding en doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is om inzicht te bieden in het proces van (vroeg)signalering van depressie en eenzaamheid bij thuiswonende ouderen in Amsterdam: hoe verloopt dit proces en in hoeverre worden hierbij instrumenten gebruikt? Welke knelpunten ervaren signaleerders en op welke wijze kan het signaleringsproces volgens hen verbeterd worden? Depressie en eenzaamheid zijn grote maatschappelijke problemen en treffen veel Amsterdamse ouderen direct in hun gezondheid en welzijn. Bijna de helft van de Amsterdammers heeft depressieve klachten en vier op de tien zijn matig tot ernstig eenzaam (Dijkshoorn et al., 2009). Ten opzichte van 2000 en 2004 lijken de percentages van eenzaamheid en depressie in Amsterdam te zijn toegenomen. Belangrijke risicogroepen zijn vooral ouderen, lager opgeleiden, inwoners van krachtwijken en niet-westerse allochtonen. De risicofactoren voor eenzaamheid en depressie komen grotendeels overeen (Schuijt- Lucassen & Deeg, 2006). Er wordt daarom aanbevolen om de preventie van eenzaamheid en depressie met elkaar te combineren (Van der Zouwe, 2006). Hoewel risicofactoren van depressie en eenzaamheid in eerder GGD-onderzoek in kaart zijn gebracht (Schuijt-Lucassen & Deeg, 2006) en er een aanbod is van preventieve interventies, zijn er hiaten in kennis inzake (vroeg)signalering van deze problematiek en de randvoorwaarden waarbinnen interventies ter bevordering van signalering effectief kunnen worden toegepast. Vooral de aanbeveling uit bovenstaand GGD-onderzoek dat er een screeningsinstrument ontwikkeld moet worden, bleek om een drietal redenen moeilijk implementeerbaar. Ten eerste zijn er al enkele signaleringsinstrumenten ontwikkeld (Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie, 2011; TNO Kwaliteit van Leven, 2011). Er blijkt echter weinig tot geen informatie voorhanden te zijn over de mate waarin personen met een signalerende functie bekend zijn met (het gebruik van) signaleringsinstrumenten en wat hun ervaringen hiermee zijn in de praktijk van alle dag. Ten tweede is de aanbeveling vanuit het perspectief van de hulpverleners geformuleerd en ontbreekt het perspectief van de betrokken ouderen zelf. Zo is bijvoorbeeld onbekend wat de behoeftes, opvattingen en wensen van de ouderen en hun mantelzorgers zijn ten aanzien van (vroeg)signalering van eenzaamheid en depressie en het (wel/niet) gebruiken van een instrument hiervoor. Ten derde dient zich de vraag aan of het inzetten van een signaleringsinstrument een effectieve methode is om kwetsbare ouderen te identificeren en vervolgens door te verwijzen, te meer omdat schaamte en taboe een rol kunnen spelen rond genoemde problemen waardoor de ouderen zich hierover weinig uitlaten (De Boer, 2010; Van Tilburg & De Jong-Gierveld, 2007). Gezien de omvang en de ernst van de gevolgen van eenzaamheid en depressie is het noodzakelijk om aandacht te besteden aan de vroegsignalering van deze problematiek in brede zin. Een betere signalering en adequate doorverwijzing zal ervoor zorgen dat ouderen tijdig worden geholpen en zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren en wonen. 8

1.2 Achtergrond 1.2.1 Manieren van signalering en gebruik van instrumenten Het Trimbos-instituut heeft onderzoek verricht naar de signalering van depressie door huisartsen, praktijkondersteuners (POH s), wijkverpleegkundigen en maatschappelijk werkers (Ruiter et al, 2010). Daarnaast heeft Movisie onderzocht hoe het signaleringsproces van eenzaamheid in de praktijk verloopt (Briels & Ploegmakers, 2010). Zij hebben hiervoor veel verschillende soorten professionals benaderd, zoals leidinggevenden of coördinatoren van welzijnsinstellingen, adviseurs, maatschappelijk werkers en woonbegeleiders. Uit deze twee onderzoeken blijkt dat professionals vooral signaleren op basis van hun intuïtie, mensenkennis en ervaring. In de onderzoeken is ook gevraagd op welke soorten signalen men let. Wat betreft depressie let men vooral op een sombere stemming en het eerder hebben doorgemaakt van een depressie, maar men is ook attent op andere signalen, zoals non-verbale signalen (oogcontact, stem, gezichtsuitdrukking, houding) en sociale factoren, zoals een sterfgeval of echtscheiding. Wat betreft eenzaamheid letten professionals vooral op neerslachtigheid, claimgedrag, weinig contacten en vervreemding en soms gaf de persoon zelf aan eenzaam te zijn. Het is onduidelijk in hoeverre de resultaten van bovenstaande twee onderzoeken te vertalen zijn naar de signalering van eenzaamheid en depressie bij ouderen en naar een grote stad als Amsterdam. Ook is het nog onduidelijk of en hoe professionals risicofactoren bij ouderen signaleren (selectieve preventie). In hoeverre worden instrumenten ingezet bij de (vroeg)signalering van depressie en eenzaamheid? Signaleringsinstrumenten kunnen globaal ingedeeld worden in observatieinstrumenten, zoals de Niet-Pluis Index (Welnis, 2007) en de TNO-observatielijst (Tak et al., 2005), en screeningsinstrumenten, zoals de Geriatric Depression Scale (GDS; Yesavage et al., 1982) (zie bijlage 1). Van een aantal instrumenten is bekend of ze gebruikt worden door bepaalde professionals, maar van de meeste instrumenten is dit onbekend. Bovendien weten we niet wat professionals van (het gebruik van) signaleringsinstrumenten vinden. 1.2.2 Proces van (vroeg)signalering en knelpunten hierbinnen Voor zover we kunnen nagaan, is er geen literatuur voorhanden waarin het proces van (vroeg)signalering van depressie beschreven wordt. Wat betreft eenzaamheid, wordt in bovengenoemd onderzoek van Movisie aan professionals gevraagd wat zij doen na het signaleren hiervan (Briels & Ploegmakers, 2010). Uit het onderzoek blijkt dat de meeste professionals in gesprek gaan met de persoon zelf, het signaal bespreken binnen de eigen organisatie en/of doorverwijzen. Verder is er onderzoek gedaan naar de verschillende fases van signalering over het algemeen, grotendeels gezien vanuit het oogpunt van professionals (Ritsche & Rijkhoek, 2009; Van Doorn, 2006; Van Zoest, 2009). Wij hanteren in dit onderzoek deze fases als leidraad voor de (vroeg)signalering en doorverwijzing van eenzaamheid en depressie. Volgens deze theorieën behelst (vroeg)signalering twee fases: benoemen van het signaal (fase 1) en omgaan met het signaal (fase 2). Bij de eerste fase, de benoeming van het signaal, ligt de nadruk vooral op de persoon die het signaal opmerkt of nader onderzoekt. In de tweede fase, het bespreken van het signaal, spelen ook degene waarbij het signaal wordt opgemerkt en de organisatie waartoe de professional behoort een grote rol. Indien de professional besluit om n.a.v. het signaal actie te ondernemen, ligt de nadruk op het vervolgtraject, zoals doorverwijzing en evaluatie. Dit vervolgtraject hoort niet meer bij het signaleringsproces zelf, maar omdat het er wel nauw mee verbonden is, zal het waar nodig worden besproken. Binnen de twee fases en in het vervolgtraject bevinden zich telkens een aantal stappen. Deze fases en stappen zijn voor dit onderzoek verwerkt in een overzichtelijk model (zie figuur 1.1). 9

De verschillende stappen binnen de fases worden hier kort uitgelegd: Fase 1, stap 1: waarnemen van veranderingen bij de oudere. Fase 1, stap 2: vermoeden dat er iets mis is of dreigt te gaan, observeren, associëren, interpreteren, de omgeving van de oudere consulteren en de verzamelde informatie combineren. Fase 1, stap 3: onderkennen dat er echt iets mis is of dreigt te gaan. Fase 2, stap 1: de waargenomen verschijnselen met de oudere bespreken en vaststellen of de oudere de situatie wil veranderen (en zo nee, of deze hiertoe gemotiveerd kanworden). Fase 2, stap 2: rapporteren aan en consulteren van collega s of leidinggevenden binnende eigen organisatie. Fase 2, stap 3: nemen van een besluit wat te doen met het signaal. Vervolgtraject, stap 1: van signaal naar zorg, zoals het inbrengen van het signaal in een signaleringsnetwerk, doorverwijzen of zelf een interventie aanbieden. Vervolgtraject, stap 2: evalueren van het resultaat van de actie en zo nodig weer verder gaan bij stap één van fase 2. Fase 1: Signaal opmerken en benoemen Stap1: Waarnemen situatie oudere en de veranderingen daarbinnen Fase 2: Signaal bespreken Fase 2, stap 1: Bespreken waarneming met oudere, vaststellen behoefte en (mogelijkheden tot) motivatie Vervolgtraject: van signaal naar zorg Stap 1: Signaal inbrengen in signaleringsoverleg / doorverwijzen / zelf interventie aanbieden Stap 2: Vermoeden, observeren, associëren, interpreteren, consulteren, combineren Fase 2, stap 2: Rapporteren aan en consulteren van collega s en/of leidinggevende Stap 2: Evalueren: heeft de interventie geholpen? Stap 3: Onderkennen: er is iets mis of er dreigt iets mis te gaan Fase 2, stap 3: Nemen van besluit over wat te doen met het signaal Figuur 1.1: Model met de verschillende fases van het signaleringsproces voor professionals Er is een aantal onderzoeken verricht waarin mogelijke knelpunten voor het signaleren van eenzaamheid en/of depressie bij ouderen in kaart zijn gebracht (Briels & Ploegmakers, 2010; Nuijen, 2009; Ruiter et al, 2010; Van Tilburg & De Jong-Gierveld, 2007; Van der Zouwe, 2006; Verhaak, 2011). Tabel 1.1 geeft een overzicht van deze mogelijke knelpunten en in welke fase en stap van het signaleringsproces deze kunnen optreden. 10

Tabel 1.1: Schema met mogelijke knelpunten in het signaleringsproces Fase 1 Fase 2 Knelpunten bij professionals Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 1 Stap 2 Stap 3 Oudere niet kunnen bereiken x Moeilijkheden bij interpretatie van signalen x x Gebrek kennis over signaleringsinstrumenten x x x Gebrek kennis over wat te doen na opgevangen signaal / ontbreken x x x samenwerkingsafspraken of richtlijnen Gebrek aan tijd om te kunnen signaleren of om iets met het signaal te doen x x x x x x Gebrek aan (voldoende gedifferentieerd) aanbod x Taboe bij professional / angst om oudere te stigmatiseren x x Taboe bij oudere x x Ontbreken vertrouwensband oudere en professional x x Onvoldoende motiverende houding professional x Oudere mijdt zorg / is moeilijk te motiveren x x Schaamte / taboe bij familie van oudere x x x Onduidelijk is of het hierboven beschreven signaleringsproces ook geldt voor de signalering van eenzaamheid en depressie. Bovendien is het onbekend of de genoemde knelpunten bij het signaleren van eenzaamheid en depressie ook (en in dezelfde mate) gelden voor professionals in Amsterdam. 1.3. Vraagstellingen en verantwoording van begrippen Onderzoeksvragen Het doel van dit onderzoek is om in bovengenoemde zaken meer inzicht te geven. Hiervoor zijn de volgende vragen geformuleerd: 1. Welke vormen van (vroeg)signalering van eenzaamheid en depressie worden bij thuiswonende ouderen toegepast? En in hoeverre worden hierbij instrumenten ingezet? 2. Hoe verloopt het proces van (vroeg)signalering van eenzaamheid en depressie bij ouderen in de praktijk en welke fases zijn hierin te onderscheiden? 3. Wat zijn de opvattingen en ervaringen van professionals met betrekking tot (vroeg)signalering van depressie en eenzaamheid en welke behoeften en wensen voor verbeteringen (inclusief randvoorwaarden) hebben ze ten aanzien hiervan? 4. Wat zijn de opvattingen en ervaringen van ouderen en hun mantelzorgers met betrekking tot (vroeg)signalering van depressie en eenzaamheid en welke behoeften en wensen voor verbeteringen (inclusief randvoorwaarden) hebben ze ten aanzien hiervan? Afbakening begrippen Ouderen Onder het begrip ouderen vallen alle volwassenen van 55 jaar en ouder. Deze ondergrens is in overeenstemming met eerdere onderzoeken van de GGD en het Trimbos-instituut (Ruiter & De Jonge, 2010; Schuijt-Lucassen & Deeg, 2006). Daarnaast is voor deze ondergrens gekozen om migrantenouderen niet uit te sluiten van dit onderzoek (zij worden vaak op jongere leeftijd kwetsbaar dan autochtone ouderen). Een laatste reden voor het hanteren van deze leeftijdsgrens is de mogelijkheid om gezondheidswinst te behalen door tijdig in te grijpen. 11

(Vroeg)signalering Voor de definitie van het begrip (vroeg)signalering wordt de omschrijving uit het Digitale Handboek Vroegsignalering Ouderen van Vilans (Ritsche & Rijkhoek, 2009) aangehouden: Het waarnemen door een beroepskracht, vrijwilliger of mantelzorger van veranderingen, problemen of wensen bij de cliënt, waarbij degene die het signaal opvangt moet overwegen om wel of niet zelf tot actie over te gaan of anderen tot actie aan te zetten, zodat de cliënt de zorg- of hulpverlening ontvangt die hij wenst of nodig heeft. In aanvulling hierop beschouwen wij de oudere zelf en zijn/haar omgeving in brede zin (niet alleen de mantelzorger, maar ook bijvoorbeeld buren of familie) als potentiële signaleerders. Het verschil tussen vroegsignalering en signalering zit vooral in het vroege stadium: door tijdig risico s te signaleren en daarop actie te ondernemen kan (verergering van) een probleem voorkomen worden. In termen van preventie valt vroegsignalering onder selectieve preventie (geen symptomen, wel risicogroep) en valt signalering onder geïndiceerde preventie (beperkte of volledige symptomen). Eenzaamheid Eenzaamheid wordt in dit onderzoek gedefinieerd in navolging van het onderzoek van Van Tilburg en De Jong-Gierveld (2007): de ervaring van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan betekenisvolle relaties met anderen. 1 Eenzaamheid is altijd subjectief (een gevoel van gemis). Eenzaamheid kan onderscheiden worden van sociaal isolement. Sociaal isolement wordt gedefinieerd als een objectief, van buitenaf waarneembaar gegeven: de objectieve omstandigheid waarin iemand geen of weinig verbindingen heeft met anderen (Dykstra, 2009). Omdat sociaal isolement objectief is, hoeft iemand in een sociaal isolement zich niet noodzakelijk eenzaam of ongelukkig te voelen. Er bestaat veel verwarring over de begrippen eenzaamheid en sociaal isolement: het is nog onduidelijk in hoeverre deze begrippen elkaar overlappen en hoe zij precies aan elkaar gerelateerd zijn. Het is wel bekend dat eenzaamheid en sociaal isolement beiden samenhangen met depressie (Stek et al., 2005; Prince et al., 1997; Schuijt-Lucassen & Deeg, 2006; Beekman et al., 1997). In dit onderzoek concentreren wij ons vooral op de subjectieve beleving en wij gebruiken daarom vooral het begrip eenzaamheid. Depressie Depressie wordt door het Trimbos-instituut (Conijn & Ruiter, 2011) als volgt gedefinieerd: Er is sprake van een depressieve stoornis als iemand minimaal vijf van de onderstaande symptomen heeft, waaronder één of beide kernsymptomen, gedurende tenminste twee weken. Kernsymptomen: Een neerslachtige stemming. Een duidelijk verlies aan interesse in (bijna) alle activiteiten. Aanvullende symptomen: Eetproblemen (heel veel of heel weinig eten) of verandering in het gewicht. Slaapgebrek of juist te veel slapen. Geagiteerd en rusteloos zijn of juist geremd. 1 Eenzaamheid kan worden onderscheiden in sociale en emotionele eenzaamheid. Emotionele eenzaamheid duidt vooral op een gemis aan een intieme relatie, een emotioneel hechte band met een partner of een hartsvriend(in). Sociale eenzaamheid duidt op een gemis aan betekenisvolle relaties met een bredere groep van mensen, zoals kennissen, collega s, buurtgenoten, mensen met dezelfde belangstelling of mensen om samen een hobby mee uit te voeren. 12

Vermoeidheid en verlies aan energie. Gevoelens van waardeloosheid of overmatige schuldgevoelens. Concentratieproblemen, vertraagd denken en besluiteloosheid. Terugkerende gedachten aan de dood of zelfdoding. Bij jongeren kan depressie gepaard gaan met agitatie en risicovol gedrag en bij ouderen met motorische vertraging, waanideeën en fysieke pijn. In de DSM-5 wordt deze depressieve episode major depressieve episode (grote depressieve episode) genoemd (American Psychiatric Association, 2013). Er zijn ook mildere vormen van depressie, zoals de minor depressie, de dysthyme stoornis (chronische milde depressie) en de subtreshold / subsyndromal depressie. Laatstgenoemde vorm van depressie is de aanwezigheid van depressieve klachten, maar niet in zo n sterke mate dat er gesproken kan worden van een minor depressie (Schoevers et al., 2006). Uit onderzoek blijkt dat ouderen vaker dan andere leeftijdsgroepen last hebben van milde vormen van depressie (Lyness et al.,1999; Chopra et al., 2005; Van Tilburg & Beekman, 1998). Daarom hebben wij ervoor gekozen om ook de milde vormen van depressie in dit onderzoek onder het begrip depressie te scharen. 1.4 Opzet van het rapport In hoofdstuk 2 wordt de methode van het onderzoek beschreven. Hierbij gaan wij in op de werving van deelnemers, de gebruikte vragen- en topiclijsten en de analyse van de gegevens. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk worden de uitkomsten van de vragenlijst, die bij professionals is afgenomen, beschreven. De tweede paragraaf geeft de resultaten van de focusgroep-discussies en interviews met ouderen en mantelzorgers weer. Er is veel overlap tussen de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de professionals. In verband met de leesbaarheid van het rapport hebben wij er daarom voor gekozen om de resultaten van het kwalitatieve deel van de professionals in de bijlage op te nemen (bijlage 2). In hoofdstuk 4 worden de belangrijkste conclusies samengevat en formuleren wij een aantal aanbevelingen. 13

2. Methode Dit onderzoek bevat een kwalitatief deel, bestaande uit focusgroep- en diepte-interviews, en een kwantitatief deel, waarin een digitale vragenlijst is afgenomen. 2.1 Kwalitatief deel 2.1.2 Deelnemers en procedure Professionals Professionals zijn geworven via contacten van GGD-collega s, leden van de klankbordgroep en via deelnemers. De werving werd grotendeels telefonisch en per e-mail uitgevoerd. Elke potentiële deelnemer ontving een informatiebrief over het onderzoek en een korte uitleg van het doel en de organisatie van de focusgroep. Als tegemoetkoming voor hun deelname ontvingen deelnemers een cadeaubon t.w.v. 25,-. In totaal hebben 23 professionals (18 vrouwen, 5 mannen) aan één van de drie focusgroepen deelgenomen. De focusgroepen bestonden telkens uit zeven tot acht deelnemers. Er hebben veel verschillende soorten professionals uit zorg, welzijn en wonen aan de focusgroepen deelgenomen, zoals ouderenadviseurs, preventiemedewerkers, sociaal-cultureel werkers, huismeesters, een huisarts, een medewerker Loket Zorg en Samenleven, wijkverpleegkundigen, een ergotherapeut, een predikant en vrijwilligers. Verder zijn er nog 2 huisartsen en 3 praktijkondersteuners geworven, die individueel zijn geïnterviewd. Ouderen Ouderen en mantelzorgers zijn geworven via leden van de klankbordgroep en via professionals die aan de focusgroepen deelnamen. Er hebben 25 ouderen en mantelzorgers deelgenomen aan drie focusgroepen en drie individuele interviews: er zijn twee focusgroepen met ouderen georganiseerd, met elk acht deelnemers (7 vrouwen en 1 man per focusgroep); de focusgroep met mantelzorgers bestond uit zes deelnemers (4 vrouwen, 2 mannen). Verder zijn er twee individuele interviews afgenomen met depressieve oudere vrouwen en 1 individueel interview met een eenzame oudere vrouw. De focusgroep-discussies met de ouderen en mantelzogers vonden plaats in buurthuizen, waar deze groepen gewend zijn bij elkaar te komen voor activiteiten. De individuele interviews werden bij de ouderen thuis afgenomen. De duur van alle focusgroep-discussies en interviews varieerde van één tot twee uur. 2.1.3 Analyse Alle focusgroep-discussies en interviews zijn opgenomen met een voice recorder en vervolgens getranscribeerd, waarna ze zijn geanalyseerd met het programma MAXQDA. Door middel van inductieve analyse is er een codeboom opgesteld. Nadat alle gesprekken waren geanalyseerd, is er een overall-analyse uitgevoerd. Om de betrouwbaarheid van de analyses te verhogen zijn meerdere focusgroep-discussies en interviews door twee onderzoekers onafhankelijk van elkaar geanalyseerd, waarna de resultaten met elkaar vergeleken zijn. 14

2.2 Kwantitatief deel 2.2.1 Vragenlijst De vragenlijst had een gestructureerd karakter en is opgesteld op basis van het literatuuronderzoek en de resultaten uit het kwalitatieve deel van het onderzoek (zie bijlage 4 voor de vragenlijst). In de vragenlijst kwamen verschillende soorten vragen aan bod, zoals meerkeuzevragen, stellingen, rapportcijfers, open vragen en vragen waarbij verschillende stellingen in een rangorde geplaatst dienden te worden. De vragenlijst bestond uit 5 delen: A. Algemeen/Achtergrond: vragen over leeftijd, geslacht en opleidingsniveau van de respondent, over de sector waarin hij of zij werkzaam is en over zijn of haar functie. B. Mate van contact met de doelgroep: vragen over de mate waarin respondenten in het afgelopen half jaar via hun werk met ouderen in contact kwamen en in hoeverre zij hierbij eenzaamheid en/of depressie tegen kwamen. C. Huidig verloop van het signaleringsproces: vragen over hoe respondenten signaleren, wat redenen zijn om signalen te missen en welke acties zij in het afgelopen half jaar ondernomen hebben na het opvangen van een signaal. Afhankelijk van de antwoorden van de respondenten op onderdeel B, ontvingen zij de vragen uitsluitend over eenzaamheid, uitsluitend over depressie of over zowel eenzaamheid als depressie. Respondenten die in onderdeel B hadden aangegeven dat zij helemaal geen rechtstreeks contact met ouderen hadden of hierbij nooit eenzaamheid en depressie tegenkwamen, sloegen onderdeel C in zijn geheel over. D. Knelpunten en verbeteringen in het signaleringsproces: vragen over wat volgens de respondenten de knel- en verbeterpunten zijn in het signaleringsproces en bij wie de taak ligt om te signaleren. E. Opvattingen: vragen over de mening van de respondenten over het gebruik van instrumenten en over o.a. de autonomie van ouderen in het signaleringsproces. De vragenlijst is uitgebreid getest voordat deze onder de doelgroep uitgezet werd. Ten eerste is deze voorgelegd aan een expertpanel 2 met kennis over het onderwerp, de doelgroep en het ontwerpen van vragenlijsten. Ten tweede is de vragenlijst gedigitaliseerd en getest op functionaliteit: werkte de vragenlijst op alle internetbrowsers en werden de antwoorden correct opgeslagen? Tot slot is er een pre-test uitgevoerd, waarbij een viertal potentiële respondenten uit de onderzoeksdoelgroep de digitale vragenlijst ingevuld hebben en hun mening gegeven hebben over de lengte van de vragenlijst, de duidelijkheid ervan, de gevoeligheid van de vragen en de algemene lay-out. 2.2.2 Deelnemers en procedure Wervingsprocedure De onderzoeksgroep bestond uit professionals die via hun werk of vrijwilligerswerk (in)direct met zelfstandig wonende Amsterdamse ouderen in contact komen en werkzaam zijn in de sectoren zorg, welzijn en/of wonen. Om de wervingsactiviteiten af te bakenen, is gekozen om deze vooral te richten op professionals werkzaam in de stadsdelen Amsterdam Oost en West. Wij hebben voor deze stadsdelen gekozen, omdat hier al enige (samenwerkings)afspraken gemaakt zijn tussen zorg en welzijn m.b.t. signalering en doorverwijzing. Bestaande samenwerkingsafspraken bieden meer mogelijkheden om de onderzoeksvragen te beantwoorden over het verloop van het signaleringsproces dan wanneer er niet of nauwelijks afspraken zijn. In de meeste gevallen was het niet mogelijk om rechtstreekse e-mail adressen van de respondenten uit de onderzoeksdoelgroep te verkrijgen. 2 Dit panel bestond uit drie collega-onderzoekers, één gezondheidsbevorderaar en twee leden van de klankbordgroep van het onderzoek. 15

Daarom is de uitnodiging voor de vragenlijst verstuurd naar de algemene e-mail adressen en/of de coördinatoren / leidinggevenden van relevante organisaties in Amsterdam Oost en West, met het verzoek om de uitnodiging voor de vragenlijst onder hun medewerkers te verspreiden. Deze organisaties zijn als volgt bereikt: via de sociale kaart van de GGD Amsterdam, waaruit de contactgegevens van alle relevante organisaties in Amsterdam Oost en West verkregen zijn. via ambtenaren van de Amsterdamse stadsdelen Oost en West. via coördinatoren / leidinggevenden binnen relevante organisaties op het terrein van zorg, welzijn en wonen in de stadsdelen Amsterdam Oost en West. De e-mail met de uitnodiging voor de vragenlijst is verstuurd op 3 december 2012 en bevatte een link, via welke deelnemers de digitale vragenlijst konden bereiken. Vervolgens is er op 12 december een e-mail verstuurd, waarin professionals eraan herinnerd werden om de vragenlijst in te vullen. Op 22 december is de digitale vragenlijst gesloten. Bereik Het is niet exact bekend hoeveel professionals een uitnodiging voor de vragenlijst ontvangen hebben. Een deel van de professionals heeft de uitnodiging voor de vragenlijst waarschijnlijk meerdere keren (via meerdere kanalen) ontvangen, dus bijvoorbeeld zowel door een contactpersoon als door de mailing op basis van de sociale kaart. Om toch een schatting van het aantal bereikte professionals te kunnen geven, is aan alle contactpersonen gevraagd naar hoeveel mensen zij de uitnodiging voor de vragenlijst hebben gestuurd. Op basis van deze inventarisatie kon een grove schatting gemaakt worden van ongeveer 400 tot 500 bereikte professionals in de sectoren zorg, welzijn en wonen. In totaal hebben 220 professionals de digitale vragenlijst geopend. Van deze vragenlijsten waren er 31 geheel onbruikbaar (afgebroken vóór onderdeel C) 3. Van de overgebleven 189 bruikbare vragenlijsten waren 121 volledig en 68 onvolledig ingevuld. Redenen voor het voortijdig afbreken van de vragenlijst zijn grotendeels onbekend. Deels hebben deze te maken met technische problemen, zoals een verouderde internet browser. Daarnaast speelde de omvang van de vragenlijst vermoedelijk een rol. Opvallend was dat een deel van de respondenten afhaakte bij één specifieke vraag (zie vraag 47 en 50 in bijlage 4); dit lag mogelijk aan de moeilijkheidsgraad hiervan. 2.2.3 Analyse De antwoorden van de respondenten zijn verwerkt in SPSS en werden vervolgens zo gecodeerd en/of samengevoegd dat de benodigde analyses voor de beantwoording van de onderzoeksvragen uitgevoerd kon worden. Er is een codeboek opgesteld om de open vragen te coderen. De analyses bestonden vooral uit beschrijvende statistiek, zoals frequentie- en kruistabellen. Incidenteel werden ook t-toetsen uitgevoerd 4. Omdat een deel van de respondenten de vragenlijst niet volledig ingevuld heeft en omdat bepaalde onderdelen voor eenzaamheid en depressie apart uitgevraagd zijn, varieert het aantal waarnemingen per vraag en per problematiek (eenzaamheid of depressie). Hier is in de analyses rekening mee gehouden. In de verslaglegging wordt om deze reden bij ieder resultaat het aantal waarnemingen vermeld. 3 Er is voor gekozen om alle respondenten die de vragenlijst ten minste tot en met onderdeel B hebben ingevuld, mee te nemen in het onderzoek. De reden voor deze keuze is dat veel waardevolle informatie voor de onderzoeksdoeleinden verloren zou gaan als deze respondenten verwijderd zouden worden. 4 Hiermee wordt getoetst of de gemiddelden van twee groepen significant van elkaar verschillen. 16

3. Resultaten Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Paragraaf 3.1 geeft de resultaten van het kwantitatieve deel van het onderzoek weer, gebaseerd op de digitale vragenlijst die bij professionals is afgenomen. Onderzoeksvragen 1, 2 en 3 worden hierin beantwoord. De kwalitatieve data van de professionals zijn in bijlage 2 opgenomen (om herhaling te voorkomen). In paragraaf 3.2 worden de resultaten van de focusgroep-discussies en interviews met ouderen en mantelzorgers beschreven. Hierin wordt onderzoeksvraag 4 beantwoord. 3.1 Resultaten vragenlijst professionals Deze paragraaf start met een beschrijving van de respondenten. Vervolgens wordt in kaart gebracht hoe deze respondenten eenzaamheid en depressie bij ouderen signaleren en welke fases zij hierbij doorlopen. Hierbij besteden wij aandacht aan hoe professionals signalen opmerken en hoe zij met een opgevangen signaal omgaan. Tot slot volgt een beschrijving van de opvattingen van de respondenten over het huidige verloop van het signaleringsproces: wat zijn de knelpunten en wat kan er beter? 3.1.1 Beschrijving van de respondenten Kenmerken van de respondenten Tabel 3.1 geeft de kenmerken van de respondenten weer. Het grootste deel van de respondenten bestaat uit hoogopgeleide (74%) vrouwen (77%), werkzaam in zorg (61%) of welzijn (27%). De meeste professionals hebben een uitvoerende (84%) en betaalde (86%) baan. Verder is men gemiddeld 50 jaar oud (s.d. = 11) en 10 jaar werkzaam in de huidige functie (s.d. = 10) 5. Deze twee laatstgenoemde kenmerken hebben een grote range (respectievelijk 25-77 jaar en 0.5-40 jaar). De vragenlijst is door veel verschillende soorten professionals ingevuld, waaronder huisartsen, POH s, (wijk)verpleegkundigen, ouderenwerkers, fysiotherapeuten, sociaal-cultureel werkers, thuiszorgmedewerkers, maatschappelijk werkers, leidinggevenden en coördinatoren (niet in tabel). Mate van contact met (eenzame en/of depressieve) ouderen In tabel 3.2 is te zien dat nagenoeg twee derde (63%) van de respondenten in het afgelopen jaar via hun werk (bijna) dagelijks contact met zelfstandig wonende ouderen had. Voor ongeveer een kwart (23%) was dit wekelijks en voor slechts een klein deel (14%) was dit maandelijks of minder. Van de professionals die in het afgelopen jaar minimaal een paar keer contact met ouderen hadden, kwam het grootste deel (81%) zowel eenzaamheid als depressie tegen. Een veel kleiner percentage (13%) heeft alleen met eenzaamheid bij ouderen te maken gehad en slechts één respondent (1 %) kwam in het afgelopen jaar wel depressie, maar geen eenzaamheid tegen. 5% van de professionals hebben in het afgelopen jaar geen enkele keer met eenzaamheid en depressie bij ouderen te maken gehad. 5 Bij de berekening van dit gemiddelde is een uitschieter weggelaten: deze respondent was 60 jaar als vrijwilliger werkzaam. 17

Tabel 3.1: Kenmerken van de respondenten (percentages / gemiddelden, standaarddeviatie (s.d.), range en aantal waarnemingen (N)) Kenmerk % / gem. (s.d.) Range N leeftijd (gem. (s.d.)) 50 (11) 25-77 122 Geslacht - 120 Vrouw (%) 77 man (%) 23 hoogst afgeronde opleiding: 0-7 Maximaal MAVO (%) 8 MBO, HAVO of VWO (%) 18 HBO (%) 54 WO (%) 20 soort dienstverband - 184 betaalde baan (%) 86 vrijwilligerswerk (%) 14 Werkzaam in stadsdeel: - 122 Oost (%) 57 West (%) 32 Ander stadsdeel (%) 11 Werkzaam in sector: 0-2 183 zorg (%) 61 welzijn (%) 27 overig (%) 12 soort functie: 0-2 182 leidinggevend / coördinerend (%) 14 uitvoerend (%) 84 ondersteunend (%) 2 aantal jaar werkzaam in functie (gem. (s.d.)) 10 (10) 0.5-40 185 Tabel 3.2: Mate waarin professionals in het afgelopen jaar rechtstreeks via hun werk met ouderen in contact kwamen en of zij hierbij te maken kregen met eenzaamheid en/of depressie (percentages, range en aantal waarnemingen) % Range N contact met ouderen via werk: 0-5 189 vraag overgeslagen 2 geen enkele keer 1 paar keer per jaar 6 maandelijks 6 wekelijks 23 (bijna) dagelijks 62 te maken met eenzaamheid / depressie bij ouderen via werk: 0-3 187 nooit 5 alleen eenzaamheid 13 alleen depressie 1 eenzaamheid en depressie 81 Zoals in figuur 3.1 te zien is kwamen respondenten in het afgelopen half jaar eenzaamheid met een grotere regelmaat tegen dan depressie. Van de respondenten, die in het afgelopen jaar wel eens eenzaamheid bij ouderen tegengekomen zijn, had 35% hier wekelijks en 31% hier maandelijks mee te maken. De respondenten die in het afgelopen jaar wel eens met depressie bij ouderen te maken hebben gehad, kwamen dit hoofdzakelijk maandelijks (33%) tot een paar keer per jaar (37%) tegen. 18