Beste ouder, verzorger, Alweer van start met het laatste blok van dit schooljaar van taal, spelling en begrijpend lezen. Het thema van dit blok is: andere tijden Bij woordenschat leren de kinderen: Woorden kunnen worden uitgelegd met een zin, met een woord dat hetzelfde of het tegengestelde betekent of met een plaatje. Als woorden niet worden uitgelegd kun je de betekenis opzoeken of de betekenis vragen. Woorden kun je op verschillende manieren onthouden: taal
Bij spreken/luisteren komt aan de orde: Je luistert naar mensen die vertellen, voorlezen, informatie hebben of hun mening geven. Je kunt hierbij letten op hoe de spreker praat, waar het over gaat, wat er gebeurt, hoe de spreker beweegt en kijkt, of je alles begrijpt en of je het ermee eens bent. Let bij spreken op hoe je praat, tegen wie je praat, waarover je praat, wat eerst gebeurt en wat daarna en hoe je kijkt en beweegt. Bij taalbeschouwing gaan we aan de slag met; Doe-woorden kunnen verschillende vormen hebben; loop-loopt-lopen-liep-liepen-gelopen. Je kunt over elk onderwerp van gedachten wisselen. Dat betekent dat je elkaar om de beurt vertelt wat je denkt. Je gedachten schrijf je op in een woordweb. Je kiest wat je belangrijk vindt. Hierover voer je samen een gesprek. Zeg hierin wat je vindt en wat je weet. Vraag wat je niet begrijpt en wat je nog meer wilt weten. Naamwoorden hebben ook verschillende vormen; boom-bomen-boompje-boompjes. Verschillende dingen over zinnen: Zinnen betekenen soms iets anders dan wat er staat: Bij schrijven komt aan bod: Je kunt op veel plaatsen informatie over een onderwerp vinden. Deze informatie kun je verzamelen in een woordweb. Met de belangrijkste woorden maak je zinnen. Met die zinnen maak je een weettekst.
Bij de tekst kun je een plaatje met een bijschrift maken. Een toneelstuk bestaat uit verschillende scènes. Die maken duidelijk waar of wanneer het toneelstuk zich afspeelt. Ze zorgen voor de volgorde. Bij het schrijven van een tekst let je op: de soort tekst: Kies je een weettekst, een verhaaltekst, een gedicht of een toneelstukje? de volgorde; Wat gebeurt er na elkaar? de titel; Past de titel bij de tekst? het plaatje: Legt het plaatje iets uit over de tekst? woorden die de kinderen gaan leren : aarzelen dromerig beledigd achterom fantaseren ernstig eeuwig de keizer de horizon de elektriciteit de koetsier de kust de kazerne de lakei languit lijkbleek de luxe langzamerhand modern opgroeien de oogst nabij komen de ruiter rotsachtig het slot (kasteel) de waarheid de situatie de vorst (koning) zeldzaam vruchtbaar spelling week van 27 mei week van 3 juni week van 10 juni woorden met kleefletters woorden met f_ Begint een woord met een f woorden met ie Eindigt een klankgroep op woorden met s- Begint een woord met woorden met meer klankgroepen. Stel steeds de vraag: Wat hoor je aan het eind
of een v? Dat kun je vaak moeilijk horen. Onthoud die woorden. /ie/? Hoor je in de volgende klankgroep een stomme e? Dan schrijf je bijna altijd ie. gieter, brieven, verbieden. een s of een z? Dat kun je vaak moeilijk horen. Onthoud die woorden. van de klankgroep? kaart K21 kaart W5 kaart R16 kaart W7 kaart R11 Kleefletters kleven aan Is de tweede letter een Hoor je /ie/ aan het eind Is de tweede letter elkaar. Er komt niets tussen. half, volg, wolk, klinker? Meer woorden beginnen met v van de klankgroep? Dan schrijf je soms I, soms ie. een klinker? Meer woorden beginnen helm Meer woorden Onthoud de woorden met met een z. Maak je de woorden beginnen met vl. i. Is de tweede letter langer? Dan blijven de Onthoud de Maak je een woord met ie een medeklinker? Er kleefletters staan. volgen, wolken, schelpen uitzonderingen: fles en fluisteren langer met e, en of er? Dan blijft de ie staan. de zijn veel woorden met sch-, sj-, sl-, sm-, Let op bij woorden op ~lf Meer woorden manier de manieren, sn-, sp- en st-. en ~rf. Dan verandert de f beginnen met vr. ziek zieke Woorden met zch-, in een v. golf-golven, Onthoud de Die ie is een zj-, zm-, zn-, zp- en durf-durven uitzonderingen: fruit en fris. tweetekenklank. Na een tweetekenklank schrijf je geen dubbele zt- bestaan niet. Hoor je een lange klinker, een korte klinker of een medeklinker? Hoor je een lange klinker aan het eind van de klankgroep? Dan schrijf je één klinker en één medeklinker. muren Hoor je een korte klinker aan het eind van de klankgroep? Dan schrijf je één klinker en twee dezelfde medeklinkers. jassen Hoor je een medeklinker aan het eind van de klankgroep? Dan schrijf je wat je hoort. paarden. medeklinker. woorden die de kinderen gaan leren schrijven twaalf helpen de finale de huisdieren de manieren de soldaat praten dure de slurf scherper framboos de vlieger de rivieren het servet weten de spullen de schelpen de wolven de familie schieten de gebieden de serie trappen natter de golven halve de fontein verdrietig bevriezen sappig leggen bellen de bergen verven de fakkel verliezen genieten soepel de kelder de handen durven reserve het fornuis verbieden verdienen sommige de meester de woorden volgen de kalveren de gieter uitkiezen de regen de kaarten werken de brieven droger begrijpend lezen
Basis van onze methode is het werken met sleutelwoorden. Aan de kinderen wordt dit als volgt uitgelegd: Sommige teksten snap je niet meteen. Soms zit de tekst op slot. Gebruik je sleutelkaart om de tekst te openen Nadere informatie over sleutelkaarten kun u downloaden via de volgende link: http://dl.dropbox.com/u/1871088/sleutels%205.doc inhoud van de lessen Sleutels vertellen wat je moet doen, voor en tijdens het lezen. voor het lezen; verken de tekst. Let op de plaats van de tekst. Waar komt de tekst vandaan. Bekijk de illustraties. Wat zeggen die over de tekst. Let op titel. Wat vertelt die over het onderwerp? De eerste zinnen van de tekst lezen Voorspellen waar de tekst over gaat. tijdens het lezen; Lees de tekst. Denk vooruit bij het lezen Vragen bedenken over het onderwerp. Kan het antwoord in de tekst staan? Bij het lezen vooruit denken, zodat je weet wat er gaat komen. Letten op signaalwoorden (zoals maar, want, toch, dus en daarom.) Controleer of je begrijpt wat er staat. De betekenis van woorden uit de tekst bepalen Bepalen waar verwijswoorden (zoals hij en hun) naar verwijzen. Een tekstdeel opnieuw lezen als dat nodig is. De tekst in drie zinnen navertellen Jezelf een voorstelling maken van de tekst. Antwoorden op vragen uit de tekst halen. na het lezen: Bepaal de bedoeling van de schrijven. De tekstsoort bepalen Het onderwerp van een (stukje) tekst bepalen. Bepalen wat de bedoeling van een (stukje) tekst is. Verwerk de informatie uit de tekst. Informatie uit een schema, of tabellen halen. Informatie uit de tekst in een schema, of tabel, plaatsen.
De opbouw van de tekst in stukjes tekst bepalen. Kijk terug en trek conclusies. Jezelf de vraag stellen: heb ik zoiets zelf ook meegemaakt? Kan ik dit herkennen? Bedenken wat je van de tekst hebt geleerd. Bedenken wat je nog meer over het onderwerp zou willen weten: meer informatie. Je hoeft niet bij iedere tekst alle sleutels te gebruiken. Maar hoe meer sleutels je gebruikt, hoe meer je uit een tekst haalt. woorden woordenschat begrijpend lezen het affiche landen (neerkomen) moedig stapvoets het voordeel het blik de levertraan oproepen de strijd de walvis de dierenhuid het litteken het opwinddier tegenspreken niet goed wijs het fornuis de machine het plastic het toernooi zijn wil is wet de handkar de middeleeuwen de poolzee het toestel de zeerover het kasteel uit de mode raken de riddertijd het vizier de zender Klik op de knop rechts voor meer informatie. Namens alle leerkrachten van de unit, Vriendelijke groet, Adri Keijzer