KIJKER 2 Les 1, 6 en 7

Transcriptie

1 KIJKER 2 Les 1, 6 en 7 Kopieerblad 1A Naam Klas Kijkwijzer spreken Gesprekken voeren met klasgenoten Ik kan nog niet zo goed praten met mijn klasgenoten. Ik kan praten met mijn klasgenoten, maar ik luister veel liever dan dat ik spreek. Ik kan goed praten met mijn klasgenoten. Ik kan goed spreken en luisteren naar wat mijn klasgenoten vertellen. Woorden en zinnen correct uitspreken Ik kan de woorden en de zinnen die ik wil gebruiken nog niet goed uitspreken. Ik kan de woorden en de zinnen die ik gebruik al goed uitspreken. Soms gebruik ik verkeerde woorden of klinken mijn zinnen niet zo mooi. Ik kan de woorden en de zinnen die ik gebruik goed uitspreken. Mijn woorden en zinnen klinken als mooi Nederlands, in mijn zinnen zet ik de woorden in de juiste volgorde. Het spreken ondersteunen met non-verbale elementen Als ik uitleg geef, kan ik nog niet zo goed voordoen of tekeningen aanwijzen. Als ik uitleg geef, kan ik al eens iets aanwijzen of voordoen. Ik doe dat nog maar af en toe. Ik kan goed voordoen, tekenen of op tekeningen aanwijzen zodat mijn klasgenoot goed begrijpt wat hij moet doen. Een eenvoudige opdracht geven Ik kan nog niet zo goed vertellen hoe een spel gespeeld moet worden. Ik kan de verschillende stappen nog niet goed aangeven. Ik kan uitleggen hoe je een spel moet spelen. Soms sla ik nog een stap over of ik ben nog niet in alle stappen duidelijk genoeg voor de luisteraar. Ze kunnen daarom het spel nog niet helemaal juist spelen. Ik kan goed uitleggen hoe je een spel moet spelen. De luisteraar kan het spel spelen nadat ik het heb uitgelegd. Het gesprek plannen Ik kan niet zo goed plannen hoe ik een spel best uitleg aan een klasgenoot. Ik verzamel geen ideeën voor ik mijn uitleg doe. Ik kan best al een beetje plannen. Ik vind het nog moeilijk om mijn planning te schrijven of te tekenen. Ik kan plannen. Ik schrijf enkele belangrijke woorden op of teken hoe ik mijn gesprek aanpak.

2 KIJKER 2 Les 1, 6 en 7 Kopieerblad 1B Naam Klas Kijkwijzer spreken Het gesprek plannen Een eenvoudige opdracht geven Gesprekken voeren met klasgenoten Woorden en zinnen correct uitspreken Het spreken ondersteunen met non-verbale elementen

3 KIJKER 2 Les 1, 6 en 7 Kopieerblad 1C Kijkwijzer spreken Gesprekken voeren met klasgenoten Woorden en zinnen correct uitspreken Het spreken ondersteunen met non-verbale elementen Een eenvoudige opdracht geven Het gesprek plannen Naam leerling 1 ± + ± + ± + ± + ± + 2 ± + ± + ± + ± + ± + 3 ± + ± + ± + ± + ± + 4 ± + ± + ± + ± + ± + 5 ± + ± + ± + ± + ± + 6 ± + ± + ± + ± + ± + 7 ± + ± + ± + ± + ± + 8 ± + ± + ± + ± + ± + 9 ± + ± + ± + ± + ± + 10 ± + ± + ± + ± + ± + 11 ± + ± + ± + ± + ± + 12 ± + ± + ± + ± + ± + 13 ± + ± + ± + ± + ± + 14 ± + ± + ± + ± + ± + 15 ± + ± + ± + ± + ± + 16 ± + ± + ± + ± + ± + 17 ± + ± + ± + ± + ± + 18 ± + ± + ± + ± + ± + 19 ± + ± + ± + ± + ± + 20 ± + ± + ± + ± + ± + 21 ± + ± + ± + ± + ± + 22 ± + ± + ± + ± + ± + 23 ± + ± + ± + ± + ± + 24 ± + ± + ± + ± + ± + 25 ± + ± + ± + ± + ± + 26 ± + ± + ± + ± + ± + 27 ± + ± + ± + ± + ± + 28 ± + ± + ± + ± + ± + 29 ± + ± + ± + ± + ± + 30 ± + ± + ± + ± + ± +

4 KIJKER 2 Les 1, 6 en 7 Kopieerblad 2A Naam Klas Kijkwijzer luisteren Voorkennis Voor ik aan een taak begin, kan ik nog niet zo goed bedenken wat ik al weet over de taak. Voor ik aan een taak begin, kan ik al goed nadenken over wat ik al weet over de taak. Ik vind het nog moeilijk om de dingen die ik weet, te vertellen, te tekenen of op te schrijven. Ik kan wat ik al weet goed vertellen, tekenen en opschrijven. Dat helpt me om mijn taken goed te maken. Kijkluisteren Ik kijk niet naar de spreker. Ik kijk niet naar de gebaren of de lippen van de spreker. Ik kijk naar de gebaren en de lippen van de spreker, maar ik begrijp toch nog niet zo goed wat de spreker vertelt. Ik kijk altijd naar de spreker. Ik kijk naar de mond en de beweging van de lippen. Dat helpt me bij het begrijpen. Ik kijk ook naar de gebaren, want die zijn belangrijk om de spreker goed te begrijpen. Navertellen Ik kan de uitleg die ik gehoord heb nog niet navertellen. Ik kan de uitleg die ik gehoord heb navertellen. Sommige stukken ontbreken nog of ik kan het enkel heel kort navertellen. Ik kan goed navertellen wat ik gehoord heb. Ik kan alle belangrijke informatie opnoemen. Daarom kan ik opdrachten goed uitvoeren. Instructies uitvoeren Ik kan een uitleg die uit verschillende stappen bestaat, nog niet uitvoeren. Ik kan maar een stapje uitvoeren. Ik kan een uitleg met verschillende stappen bijna helemaal uitvoeren. Twee of drie stappen krijg ik al netjes voor mekaar. Ik kan een uitleg die bestaat uit vier verschillende stappen, goed uitvoeren. Vragen stellen Ik kan geen extra uitleg vragen als ik een taak niet goed begrijp. Ik kan en durf extra uitleg vragen. Ik doe het nog niet zo vaak omdat ik het moeilijk vind. Soms begrijp ik dan niet helemaal wat ik moet doen. Ik vraag altijd extra uitleg als ik niet begrijp hoe ik iets moet doen. Daarom kan ik altijd uitvoeren wat van me gevraagd wordt.

5 KIJKER 2 Les 1, 6 en 7 Kopieerblad 2B Naam Klas Kijkwijzer luisteren Vragen stellen Instructies uitvoeren Voorkennis Kijkluisteren Navertellen

6 KIJKER 2 Les 1, 6 en 7 Kopieerblad 2C Kijkwijzer luisteren Voorkennis Kijkluisteren Navertellen Instructies uitvoeren Naam leerling 1 ± + ± + ± + ± + ± + 2 ± + ± + ± + ± + ± + 3 ± + ± + ± + ± + ± + 4 ± + ± + ± + ± + ± + 5 ± + ± + ± + ± + ± + 6 ± + ± + ± + ± + ± + 7 ± + ± + ± + ± + ± + 8 ± + ± + ± + ± + ± + 9 ± + ± + ± + ± + ± + 10 ± + ± + ± + ± + ± + 11 ± + ± + ± + ± + ± + 12 ± + ± + ± + ± + ± + 13 ± + ± + ± + ± + ± + 14 ± + ± + ± + ± + ± + 15 ± + ± + ± + ± + ± + 16 ± + ± + ± + ± + ± + 17 ± + ± + ± + ± + ± + 18 ± + ± + ± + ± + ± + 19 ± + ± + ± + ± + ± + 20 ± + ± + ± + ± + ± + 21 ± + ± + ± + ± + ± + 22 ± + ± + ± + ± + ± + 23 ± + ± + ± + ± + ± + 24 ± + ± + ± + ± + ± + 25 ± + ± + ± + ± + ± + 26 ± + ± + ± + ± + ± + 27 ± + ± + ± + ± + ± + 28 ± + ± + ± + ± + ± + 29 ± + ± + ± + ± + ± + 30 ± + ± + ± + ± + ± + Vragen stellen

7 KIJKER 2 Les 4 Kopieerblad 3 au ou ei ij ui ie oe eu

8 KIJKER 2 Les 8, 11 Kopieerblad 4A Naam Klas Kijkwijzer schrijven Ideeën verzamelen Ik kan bij weinig stappen van het spel uitleggen wat er moet gebeuren. Ik kan bij enkele stappen van het spel uitleggen wat er moet gebeuren. Ik kan bij alle stappen van het spel uitleggen wat er moet gebeuren. Ideeën selecteren Ik kan niet echt kiezen welke informatie bij een stap van het spel hoort. Ik kan bijna bij elke stap van het spel kiezen welke informatie erbij moet. Ik kan bij elke stap van het spel kiezen welke informatie erbij moet, in de juiste volgorde. Ideeën ordenen en uitschrijven Ik kan bij de stappen van het spel een zin schrijven, met hulp van de leerkracht of een medeleerling. Ik kan bij de meeste stappen van het spel een zin schrijven, soms met hulp van de leerkracht of een medeleerling. Ik breng een nummering aan. Ik kan bij alle stappen van het spel een zin schrijven, zonder hulp van de leerkracht of een medeleerling. Ik breng een nummering aan. Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven: structuur Ik kan de stappen van het spel nog niet in delen schrijven en nummeren. Ik kan de meeste stappen van het spel in delen schrijven en nummeren. Ik kan de stappen van het spel in delen schrijven en nummeren. Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven: fouten verbeteren Ik kan de fouten die de leerkracht aanduidt niet goed verbeteren. Ik kan de fouten die de leerkracht aanduidt bijna allemaal verbeteren. Ik kan de fouten die de leerkracht aanduidt allemaal verbeteren.

9 KIJKER 2 Les 8, 11 Kopieerblad 4B Naam Klas Kijkwijzer schrijven Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven: fouten verbeteren Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven: structuur Ideeën verzamelen Ideeën selecteren Ideeën ordenen en uitschrijven

10 KIJKER 2 Les 8, 11 Kopieerblad 4C Kijkwijzer schrijven Ideeën verzamelen Ideeën selecteren Ideeën ordenen en uitschrijven Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven: structuur Tekst inhoudelijk controleren en herschrijven: fouten verbeteren Naam leerling 1 ± + ± + ± + ± + ± + 2 ± + ± + ± + ± + ± + 3 ± + ± + ± + ± + ± + 4 ± + ± + ± + ± + ± + 5 ± + ± + ± + ± + ± + 6 ± + ± + ± + ± + ± + 7 ± + ± + ± + ± + ± + 8 ± + ± + ± + ± + ± + 9 ± + ± + ± + ± + ± + 10 ± + ± + ± + ± + ± + 11 ± + ± + ± + ± + ± + 12 ± + ± + ± + ± + ± + 13 ± + ± + ± + ± + ± + 14 ± + ± + ± + ± + ± + 15 ± + ± + ± + ± + ± + 16 ± + ± + ± + ± + ± + 17 ± + ± + ± + ± + ± + 18 ± + ± + ± + ± + ± + 19 ± + ± + ± + ± + ± + 20 ± + ± + ± + ± + ± + 21 ± + ± + ± + ± + ± + 22 ± + ± + ± + ± + ± + 23 ± + ± + ± + ± + ± + 24 ± + ± + ± + ± + ± + 25 ± + ± + ± + ± + ± + 26 ± + ± + ± + ± + ± + 27 ± + ± + ± + ± + ± + 28 ± + ± + ± + ± + ± + 29 ± + ± + ± + ± + ± + 30 ± + ± + ± + ± + ± +

11 KIJKER 2 Les 12 Kopieerblad 5 appel boom moes tuin zon licht zoek tocht kaart spel speel plaats appel boom moes tuin zon licht zoek tocht kaart spel speel plaats appel boom moes tuin zon licht zoek tocht kaart spel speel plaats appel boom moes tuin zon licht zoek tocht kaart spel speel plaats appel boom moes tuin zon licht zoek tocht kaart spel speel plaats appel boom moes tuin zon licht zoek tocht kaart spel speel plaats

12

13 KIJKER 2 Toets begrijpend lezen Kopieerblad 6A Naam Datum Klas Lees aandachtig de spelregels. Toren van Pisa VOOR 2 TOT 4 SPELERS 1 Zet de toren in het midden van de tafel. 2 Verdeel de popjes onder het aantal spelers. 3 Gooi nu met de dobbelsteen. Werp je bijvoorbeeld rood, dan zet je je popje op de rode schijf. 4 Vallen er dan popjes van de toren, dan zijn deze allemaal voor jou. 5 De winnaar is de speler die als eerste al zijn popjes op de toren heeft staan.

14 KIJKER 2 Toets begrijpend lezen Kopieerblad 6A Correctiesleutel Lees aandachtig de spelregels. Toren van Pisa VOOR 2 TOT 4 SPELERS 1 Zet de toren in het midden van de tafel. 2 Verdeel de popjes onder het aantal spelers. 3 Gooi nu met de dobbelsteen. Werp je bijvoorbeeld rood, dan zet je je popje op de rode schijf. 4 Vallen er dan popjes van de toren, dan zijn deze allemaal voor jou. 5 De winnaar is de speler die als eerste al zijn popjes op de toren heeft staan.

15 KIJKER 2 Toets begrijpend lezen Kopieerblad 6B Naam Datum Klas 1 Kruis de juiste betekenis aan. Verdeel de popjes... 1 uitdelen in stukjes delen 2 Met hoeveel spelers kun je het spel spelen? Onderstreep met groen in de tekst. 3 Waar moet je de toren zetten bij de start van het spel? Markeer met geel in de tekst Wat is een ander woord voor gooi? Markeer met groen in de tekst. 1 5 Omkring in stap 4 het woord waarnaar deze verwijst. 1 6 Wanneer is het spel gedaan? Onderstreep met blauw in de tekst. 1 7 Kruis het juiste antwoord aan. Wat moet je doen als er popjes van de toren vallen? 1 Alle popjes terug op de toren zetten. Stoppen met spelen, want het spel is gedaan. De popjes bij jou leggen.

16 KIJKER 2 Toets begrijpend lezen Kopieerblad 6B Correctiesleutel 1 Kruis de juiste betekenis aan. Verdeel de popjes... 1 uitdelen in stukjes delen 2 Met hoeveel spelers kun je het spel spelen? Onderstreep met groen in de tekst. 3 Waar moet je de toren zetten bij de start van het spel? Markeer met geel in de tekst Wat is een ander woord voor gooi? Markeer met groen in de tekst. 1 5 Omkring in stap 4 het woord waarnaar deze verwijst. 1 6 Wanneer is het spel gedaan? Onderstreep met blauw in de tekst. 1 7 Kruis het juiste antwoord aan. Wat moet je doen als er popjes van de toren vallen? 1 Alle popjes terug op de toren zetten. Stoppen met spelen, want het spel is gedaan. De popjes bij jou leggen.

17 KIJKER 2 Toets begrijpend lezen Kopieerblad 6C Naam Datum Klas 8 Welke dobbelsteen hoort bij het spel? Omkring. 1 9 Wat is de juiste volgorde? Kruis aan. toren in het midden van de tafel gooien met de dobbelsteen de popjes verdelen 2 toren in het midden van de tafel de popjes verdelen gooien met de dobbelsteen de popjes verdelen gooien met de dobbelsteen toren in het midden van de tafel Totaal 10 Wat ik ervan denk. Wat de juf / meester ervan denkt.

18 KIJKER 2 Toets begrijpend lezen Kopieerblad 6C Correctiesleutel 8 Welke dobbelsteen hoort bij het spel? Omkring. 1 9 Wat is de juiste volgorde? Kruis aan. toren in het midden van de tafel gooien met de dobbelsteen de popjes verdelen 2 toren in het midden van de tafel de popjes verdelen gooien met de dobbelsteen de popjes verdelen gooien met de dobbelsteen toren in het midden van de tafel Totaal 10 Wat ik ervan denk. Wat de juf / meester ervan denkt.

19 KIJKER 2 Toets taalwijs Kopieerblad 7 Naam Datum Klas 1 Vul de woorden aan met de juiste klinker, medeklinker of tweetekenklank. Kleur daarna alle klinkers blauw en de medeklinkers rood. 3 r oe v e ij ie Wij sp len vana ond een spel. Verl zen, dat d ik niet graag. K k uit dat de to en niet valt! 2 Geef de woorden die bij elkaar horen dezelfde kleur. Kies voor geel en blauw. Geef daarna elke groep een passende naam. 3 melk cola jas kous broek water hemd fruitsap groep geel groep blauw 3 Maak samenstellingen. Verbind telkens een woord uit de ene kolom met een woord uit de andere kolom. Schrijf de nieuwe woorden ernaast. 4 appel jas regen borstel tanden boom Totaal 10 Wat ik ervan denk. Wat de juf / meester ervan denkt.

20 KIJKER 2 Toets taalwijs Kopieerblad 7 Correctiesleutel 1 Vul de woorden aan met de juiste klinker, medeklinker of tweetekenklank. Kleur daarna alle klinkers blauw en de medeklinkers rood. 3 r oe v e ij ie Wij sp len vana ond een spel. Verl zen, dat d ik niet graag. ij e ie K k uit dat de to en niet valt! v oe r 2 Geef de woorden die bij elkaar horen dezelfde kleur. Kies voor geel en blauw. Geef daarna elke groep een passende naam. 3 melk cola jas kous broek water hemd fruitsap dranken groep geel kledij groep blauw 3 Maak samenstellingen. Verbind telkens een woord uit de ene kolom met een woord uit de andere kolom. Schrijf de nieuwe woorden ernaast. appelboom regenjas tandenborstel appel jas regen borstel tanden boom 4 Totaal 10 Wat ik ervan denk. Wat de juf / meester ervan denkt.

21 KIJKER 2 Herhaling: remediëring Kopieerblad 8A Naam Klas Begrijpend lezen Vier op een rij VOOR 2 SPELERS 1 Eerst zet je het bord rechtop in het midden van de tafel. 2 Vervolgens verdeel je de schijfjes. De ene speler krijgt alle rode en de andere speler alle gele. 3 Daarna laten de spelers om beurten een schijfje in het bord zakken. Elke speler probeert als eerste vier schijfjes op een rij te krijgen. 4 Tot slot blijf je zo verder spelen tot een speler vier op een rij heeft. Hij is de winnaar!

22 KIJKER 2 Toets taalwijs Kopieerblad 8A Correctiesleutel Begrijpend lezen Vier op een rij VOOR 2 SPELERS 1 Eerst zet je het bord rechtop in het midden van de tafel. 2 Vervolgens verdeel je de schijfjes. De ene speler krijgt alle rode en de andere speler alle gele. 3 Daarna laten de spelers om beurten een schijfje in het bord zakken. Elke speler probeert als eerste vier schijfjes op een rij te krijgen. 4 Tot slot blijf je zo verder spelen tot een speler vier op een rij heeft. Hij is de winnaar!

23 KIJKER 2 Herhaling: remediëring Kopieerblad 8B Naam Klas 1 Wat is de naam van het spel? Onderstreep met blauw in de tekst. 2 Met hoeveel spelers speel je dit spel? Markeer met geel in de tekst. 3 Waarnaar verwijzen de rode en de gele in stap 2? Omkring in de tekst. 4 Wat betekent om beurten spelen? Kruis het juiste antwoord aan. Eerst laat de ene speler al zijn schijfjes zakken. Daarna doet de andere speler dat. De spelers laten elk afwisselend een schijfje zakken in het bord. 5 Wat is de volgorde van het spel? Onderstreep in de tekst bij elke stap de woorden die de volgorde van het spel aanduiden. 6 Wat doe je eerst? Wat doe je telkens daarna? Kruis het juiste antwoord aan. schijfjes in het bord steken vier op een rij schijfjes verdelen schijfjes verdelen schijfjes in het bord steken vier op een rij schijfjes verdelen vier op een rij schijfjes in het bord steken 7 Tot wanneer speel je dit spel? Markeer met groen in de tekst.

24 KIJKER 2 Herhaling: remediëring Kopieerblad 8B Correctiesleutel 1 Wat is de naam van het spel? Onderstreep met blauw in de tekst. 2 Met hoeveel spelers speel je dit spel? Markeer met geel in de tekst. 3 Waarnaar verwijzen de rode en de gele in stap 2? Omkring in de tekst. 4 Wat betekent om beurten spelen? Kruis het juiste antwoord aan. Eerst laat de ene speler al zijn schijfjes zakken. Daarna doet de andere speler dat. De spelers laten elk afwisselend een schijfje zakken in het bord. 5 Wat is de volgorde van het spel? Onderstreep in de tekst bij elke stap de woorden die de volgorde van het spel aanduiden. 6 Wat doe je eerst? Wat doe je telkens daarna? Kruis het juiste antwoord aan. schijfjes in het bord steken vier op een rij schijfjes verdelen schijfjes verdelen schijfjes in het bord steken vier op een rij schijfjes verdelen vier op een rij schijfjes in het bord steken 7 Tot wanneer speel je dit spel? Markeer met groen in de tekst.

25 KIJKER 2 Herhaling: remediëring Kopieerblad 9 Naam Klas Taalwijs 5 1 Vorm telkens een woord met de letters in de pionnen. Noteer. l p s e d m n o i o n l o r l e 2 Kleur de letters in de woorden juist in. w i n n aa r d o b b e l s t ee n v e r l ie z e n Kleur de medeklinkers rood. Kleur de klinkers met één teken blauw. Kleur de klinkers met twee tekens groen Noteer bij elke groep een passende naam. Vic Loes Miel Marie beuk den eik spar mango peer citroen kiwi 7 4 Voeg telkens de twee delen samen. Noteer de samenstelling. + = + = + =

26 KIJKER 2 Herhaling: remediëring Kopieerblad 9 Correctiesleutel Taalwijs 5 1 Vorm telkens een woord met de letters in de pionnen. Noteer. l p s e spel d m n o i o 2 Kleur de letters in de woorden juist in. w i n n aa r d o b b e l s t ee n v e r l ie z e n Kleur de medeklinkers rood. Kleur de klinkers met één teken blauw. Kleur de klinkers met twee tekens groen. domino n l o r l e rollen 15 3 Noteer bij elke groep een passende naam. namen bomen fruit Vic Loes Miel Marie beuk den eik spar mango peer citroen kiwi 7 4 Voeg telkens de twee delen samen. Noteer de samenstelling. schommelstoel + = suikerspin + = ballenbad + =

27 KIJKER 2 Herhaling: verrijking Kopieerblad 10A Naam Klas Begrijpend lezen Zeeslag VOOR SPELERS 1 Elke speler klapt zijn spelbord uit. Zet beide spelborden tegen elkaar. 2 Verdeel de boten gelijk onder elkaar. Elke speler kiest waar hij zijn vijf boten op zijn vlakke bord zet. Ze mogen niet overlappen. Elke speler krijgt ook evenveel witte en rode pinnetjes. 3 Ten aanval! Speler A begint. Hij wijst een vakje op het lege, rechte bord aan en zegt hierbij een letter en een cijfer, bv. D5. Want hij denkt dat er een deel van een boot van speler B op D5 vaart. 4 Speler B controleert op zijn bord of het schot op D5 raak is of niet. - Raak? Beide spelers zetten elk een rood pinnetje op D5. Speler A zet er één op het rechte bord en speler B één op de boot op zijn vlakke bord. - Een schot in het water? Speler A zet een wit pinnetje op het rechte bord. 5 Nu is speler B aan zet. Ook hij vuurt een schot af en wijst een vakje aan. Speler A controleert of het één van zijn boten raakt of niet. 6 De speler die als eerste alle boten van de tegenspeler laat zinken, wint het spel. controleren kijken of iets klopt overlappen met twee of meer op één deel tegelijk uitklappen naar buiten vouwen

28 KIJKER 2 Herhaling: verrijking Kopieerblad 10A Correctiesleutel Begrijpend lezen Zeeslag 2 VOOR SPELERS 1 Elke speler klapt zijn spelbord uit. Zet beide spelborden tegen elkaar. 2 Verdeel de boten gelijk onder elkaar. Elke speler kiest waar hij zijn vijf boten op zijn vlakke bord zet. Ze mogen niet overlappen. Elke speler krijgt ook evenveel witte en rode pinnetjes. 3 Ten aanval! Speler A begint. Hij wijst een vakje op het lege, rechte bord aan en zegt hierbij een letter en een cijfer, bv. D5. Want hij denkt dat er een deel van een boot van speler B op D5 vaart. 4 Speler B controleert op zijn bord of het schot op D5 raak is of niet. - Raak? Beide spelers zetten elk een rood pinnetje op D5. Speler A zet er één op het rechte bord en speler B één op de boot op zijn vlakke bord. - Een schot in het water? Speler A zet een wit pinnetje op het rechte bord. 5 Nu is speler B aan zet. Ook hij vuurt een schot af en wijst een vakje aan. Speler A controleert of het één van zijn boten raakt of niet. 6 De speler die als eerste alle boten van de tegenspeler laat zinken, wint het spel. controleren kijken of iets klopt overlappen met twee of meer op één deel tegelijk uitklappen naar buiten vouwen

29 KIJKER 2 Herhaling: verrijking Kopieerblad 10B Naam Klas 1 Met hoeveel spelers kun je dit spel spelen? Vul het aantal aan in de tekst. 2 Welk materiaal is er nodig om Zeeslag te spelen? Markeer met geel in de tekst. 3 In de spelregels zijn drie woorden omkringd. Verbind de woorden met het juiste woord waarnaar ze verwijzen. Ze de boten de spelers één een schot een pinnetje het het schot het vakje 4 Waar of niet waar? Kruis het juiste antwoord aan. waar niet waar Als een speler raak schiet, dan zet hij een wit pinnetje op zijn bord. Er zijn tien boten in het spel. Als beide spelers gespeeld hebben, is het de beurt aan de derde speler. Het doel van het spel is om de boten van de tegenspeler te laten zinken. 5 Wat is de juiste betekenis? Kruis het juiste antwoord aan. Nu is speler B aan zet. Speler B moet zijn boten nog zetten. Het is aan speler B om het spelbord uit te klappen. Het is de beurt aan speler B om te schieten.

30 KIJKER 2 Herhaling: verrijking Kopieerblad 10B Correctiesleutel 1 Met hoeveel spelers kun je dit spel spelen? Vul het aantal aan in de tekst. 2 Welk materiaal is er nodig om Zeeslag te spelen? Markeer met geel in de tekst. 3 In de spelregels zijn drie woorden omkringd. Verbind de woorden met het juiste woord waarnaar ze verwijzen. Ze de boten de spelers één een schot een pinnetje het het schot het vakje 4 Waar of niet waar? Kruis het juiste antwoord aan. waar niet waar Als een speler raak schiet, dan zet hij een wit pinnetje op zijn bord. Er zijn tien boten in het spel. Als beide spelers gespeeld hebben, is het de beurt aan de derde speler. Het doel van het spel is om de boten van de tegenspeler te laten zinken. 5 Wat is de juiste betekenis? Kruis het juiste antwoord aan. Nu is speler B aan zet. Speler B moet zijn boten nog zetten. Het is aan speler B om het spelbord uit te klappen. Het is de beurt aan speler B om te schieten.

31 KIJKER 2 Herhaling: verrijking Kopieerblad 11 Naam Klas Taalwijs 5 1 Maak een ander woord met de letters van deze woorden. Van s t o e p maak ik. Van l e n s maak ik. Van l e d e n maak ik. 2 Noteer deze woorden op de juiste plaats. domino tien kaarten pion een woord met twee medeklinkers en een tweetekenklank een woord met drie klinkers een woord met een tweetekenklank en een klinker een woord met twee klinkers 15 3 Maak groepen. Geef de woorden die in dezelfde groep horen, dezelfde kleur. rood sandaal wafel garnaal pannenkoek zalm auto geel pantoffel tram laars ijsje fiets trein oranje kabeljauw lila mossel taart slippers 7 4 Bedenk zelf drie samenstellingen met het woord regen. Noteer. 5 Kleef twee woorden aan elkaar en maak zo zes nieuwe woorden. Noteer. sap pot appel winter bel boom fruit bloem pen bal fiets jas

32 KIJKER 2 Herhaling: verrijking Kopieerblad 11 Correctiesleutel Taalwijs 5 1 Maak een ander woord met de letters van deze woorden. poets snel delen Van s t o e p maak ik. Van l e n s maak ik. Van l e d e n maak ik. 2 Noteer deze woorden op de juiste plaats. domino tien kaarten pion een woord met twee medeklinkers en een tweetekenklank een woord met drie klinkers een woord met een tweetekenklank en een klinker een woord met twee klinkers tien domino kaarten pion 15 3 Maak groepen. Geef de woorden die in dezelfde groep horen, dezelfde kleur. rood sandaal wafel garnaal pannenkoek zalm auto geel pantoffel tram laars ijsje fiets trein oranje kabeljauw lila mossel taart slippers 7 bv. 4 Bedenk zelf drie samenstellingen met het woord regen. Noteer. regendruppel regenboog regenwater 5 Kleef twee woorden aan elkaar en maak zo zes nieuwe woorden. Noteer. sap pot appel winter bel boom fruit bloem pen bal fiets jas fruitsap bloempot appelboom fietsbel balpen winterjas