Workshop Vriendschapsbandjes Opzet: Vriendschapsbandjes in macramé met pareltjes aan. (Idee uit het boekje Eigentijds macramé, Margriet Kors en Gina Lambers, Cantecleer, 2002, ISBN 90 213 3201 9) pagina 38 Materiaal: Macramédraad, pareltjes, meters, latten Opzet OPM Het is de bedoeling dat de kinderen zelf hun draad afsnijden: Ze hebben voor een vriendschapsbandje 3m60 draad nodig. (in 1 of 2 kleuren, zie onder) -> elk kind meet met natuurlijke maten de draad af, de begeleider controleert vóór het afknippen. Als de schatting te ver (meer dan 60 cm mis) afligt van de meting wordt er niet afgeknipt, maar moet het kind een tweede poging doen. Wel even bespreken hoe het komt dat de natuurlijke meting zoveel afwijkt van de benodigde lengte. Dan de kinderen met hun draad een referentiemaat laten zoeken zodat ze het weten voor de volgende keer. (bijvoorbeeld: 90 cm is even lang als dus als we die lengte 4 keer nemen hebben we woldoende draad) Ook: dat verhoudingstabel aan het bord brengen voor het omzetten van 3m60 naar 360 cm, 1m80 naar 180 cm (en verwoorden in dm) 1. Voorbeelden tonen aan de kinderen 2. Bespreken van de voorbeeldjes naar materialen (katoendraad, pareltjes) en techniek (macramé) 3. Tonen van de knooptechniek met dik touw (zowel rechte weitasknoop als draaiende!) 4. Kinderen oefenen met dik touw de knooptechnieken in. 5. Techniek uitleggen met de tussenvoeging van de pareltjes. (de pareltjes worden in een keer op de draad geschoven, en tussengevoegd op het juiste moment.) 6. Kinderen aan het werk voor een vriendschapsbandje PS Verhouding draad voor een sliert weitasknoop: 1/6 binnendraad, 5/6 knoopdraad, Dus voor een armbandje best +/- 3m60. Kan in een kleur: 1x60cm, 1 x 3m of 2 x 1m80 Kan in 2 kleuren: 2 x 1m80 of 1 x 60 en 1 x 3m (geeft een verschillend resultaat!)
Doelen: W.O. Overkoepelende doelen: 0.5 Kinderen werken samen 0.6 Zich verstaanbaar uitdrukken en benoemen waar mogelijk de dingen correct 0.7 Durven problemen aanpakken 0.9 Nauwkeurig waarnemen met alle zintuigen 0.8 kinderen ontwikkelen tot autonome leerders 0.12 Uit een aantal vaststellingen zelf conclusies trekken 0.13 Informatiebronnen op een doeltreffende manier hanteren Mens en medemens: 4.2 Vertrouwen ontwikkelen in eigen mogelijkheden 4.9 Leiding kunnen volgen in een taakgroepje. 4.11 Anderen helpen door zich dienstbaar op te stellen. 4.12 Hulp kunnen vragen, en zorg aanvaarden Mens en samenleving: 5.6 Kinderen zien in dat samenleven het naleven van allerhande omgangsvormen, leefregels en afspraken veronderstelt en ze kunnen zich daaraan houden. Mens en techniek: 6.6 Inzien dat producten gemaakt worden volgens bepaalde technische principes. 6.12 Materialenkennis en kennis van constructieprincipes gebruiken bij het maken van een constructie. 6.13 Kunnen een constructieactiviteit correct uitvoeren. 6.14 Kunnen gebruik maken van kennis over vaardigheid en techniek om een constructie te maken. 6.15 Kritisch kijken naar een zelfgemaakt product. Wiskunde AD1 Fundamentele wiskundige kennis, inzichten en vaardigheden verwerven AD2 Wiskundige kennis, inzichten en vaardigheden in verband brengen met en gebruiken in betekenisvolle situaties, ook in andere leergebieden. AD3 De nodige wiskundetaal begrijpen en gebruiken, ook buiten de wiskundelessen AD4 Een onderzoeksgerichte ingesteldheid ontwikkelen AD 5 Zoekstrategieën ontwikkelen om problemen op te lossen en de vaardigheid verwerven om na te denken over eigen denk-en leerprocessen en om die te sturen MR 7 Beseffen dat de grootte van dingen bepaald kan worden met behulp van natuurlijke maateenheden MR 13/19 de grootte schatten bij een meting met natuurlijke maateenheden, en de meting vergelijken met het meetresultaat MR 16 Nood aan standaardmaatheden ervaren
MR 18 Referentiemaat voor 1 meter en een halve meter kennen. (1 m = armwijdte, 10 cm = handspan) MR 29 Weten dat het resultaat van een lengtemeting kan uitgedrukt worden in meter of daarvan afgeleide maateenheden. MR Het metrieke stelsel in verband met lengte opbouwen MR 32 Inzien dat touw ook een lengte heeft, en deze zowel bij benadering als correct bepalen. Beeldende opvoeding: Textiele werkvormen; 5.3.3.1 Katoen, Textiel die textiel doet ontstaan Beschouwen 1.1 Nieuwsgierig zijn 3.2 Aangewende technieken en materialen kennen en herkennen 4.2 Details in werkstukken van dichtbij bekijken Creëren 5.1 Experimenteren met allerlei materiaal 5.2 Mogelijkheden van beeldtaal ontdekken door werkstukken te maken 5.3 Mogelijkheden van materialen en technieken leren kennen 6.1 Ervaren dat technische bekwaamheid te zeggingskracht kan vergroten 6.4 Ervaren dat ook vorm en presentatie belangrijk zijn 7.1 Ervaren dat eigen gevoelens en ideeën het best vertolkt kunnen worden met een creatieve aanpak en een persoonlijke stijl 7.4 Aanvoelen wanneer een werkstuk afgewerkt is 8.1 Zich bezinnen voor te beginnen 8.4 Zich goed concentreren tijdens het creëren 8.6 een moeilijk detail afzonderlijk inoefenen 8.8 Een werkstuk langzaam laten groeien 8.9 Het werkstuk grondig doorwerken 8.13 Met anderen van gedachten wisselen over hun realisatie Beeldaspecten 12.5 Een vorm zodanig versieren zodat het karakter ervan versterkt wordt 12.7 Symmetrie toepassen 12.8 Begrippen asymmetrie en verhouding toepassen 13.9 Door middel van kleur een bepaald element in een werkstuk of een deel ervan in het oog laten springen 13.10 Harmonie illustreren door gelijkheid en/of door tegenstelling van kleur 13.13 Illustreren dat kleuren persoonlijke gevoelens kunnen oproepen 14.3 Een patroon vormen door herhaling 14.4 Lijn-, vorm-, en kleurcontrast toepassen 16 Het materiaal verkennen waarmee ze zich beeldend kunnen uitdrukken 17 Gericht experimenteren en verkennen van het materiaal Streefdoelen 3 Mogelijkheden en beperkingen van een bepaald materiaal doorzien en er
rekening mee houden bij het aanwenden 4 Kennis verwerven over het materiaal dat wordt verwerkt 7 Vreugde beleven bij het experimenteren met materialen en technieken 8 Initiatieven nemen 10 Zelfvertrouwen hebben 11 Ervaren dat eigen gevoelens en ideeën best vertolkt kunnen worden in een creatieve aanpak en een persoonlijke stijl 22. Materialen delen met anderen 23 Efficiënt werken 24. Materiaal en materieel respecteren 25 Zelf een gemotiveerd oordeel kunnen vellen over een creatie Moedertaal: Luisteren: 168 Handelingen afleiden 172 Volgorde van handelingen afleiden 262 Gedachtegang van een spreker voortzetten 266 Een opdracht, een taak uitvoeren Spreken: 225 Gespreksregels respecteren 235 Passende vragen stellen in verschillende situaties 223 Een gesprek voeren, al dan niet olv de leerkracht/ begeleider