Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Vergelijkbare documenten
Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Inhoudsopgave LES 1: NAAR SCHOOL LES 2: VRIJE TIJD LES 3: THUIS LES 4: NEDERLAND LES 5: TOEKOMST 126

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Taalklas.nl Plus Cursistenmateriaal

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Als je ergens heel erg bang voor bent, dan heb je angst. Je hebt bijvoorbeeld angst voor de tandarts.

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

werkbladen thema 1 naar een nieuwe school

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Werkwoordoefeningen bij les 5

Hotel Hallo - Thema 1 Hallo

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Dinie Ea van Oort Verhaalland Taalleerlijn

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school.

Les 35. Een nieuw paspoort

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Uitprobeerpakket. Toetsboek 4 groep 4 blok 6

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Leesboekje familie en vrienden

werkbladen thema 5 werk

6 Past je werk bij je privéleven? In deze prestatie ga je laten zien dat stage en privéleven best samen kunnen gaan.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Wat vindt de ChristenUnie belangrijk

Melkweg. Hoe gaat het? Lezen Alfa A. De dokter

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

Voorbereiding Heilig Avondmaal

1. Luisteren. 2. Luisteren

Bezoek een bedrijf. Wat kun je en wat weet je na deze lesbrief?

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

PRAATPRET DOE EN PRAAT BOEKJE VOOR THUIS

Melkweg. Lijn 5. Lezen Alfa A. Reizen

Stappenplan: maken van een beloningskaart Je kind stimuleren door aanmoediging

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Inhoud. Inleiding 7. Eindverslag 86. Extra opdrachten 90. Tips voor op school 94

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

TIPS VOOR DOCENTEN. Kim Koelewijn. Nu met nog meer tranen! HUIL! Het lucht op Vergroot je woordenschat rondom emoties, en laat je lekker gaan

Melkweg. De deur op slot. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Veilig wonen

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Wanneer vertel je het de kinderen? Kies een moment uit waarop je zelf en de kinderen niet gestoord kunnen worden.

WANNEER KAN JIJ? Wat moet je doen?

Lesbrief. De familieblues Yvonne Kroonenberg

Werkboek Het is mijn leven

Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel.

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 7 WERKEN

Transcriptie:

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist B 1. Hallo! 1. Hoi! 2. Hoe gaat het? 2. Het gaat goed, dankjewel. 3. Dit is Fatma. 3. Hallo, ik ben Eric. 4. Goedemorgen! 4. Goedemorgen! 5. Ik zal me even voorstellen. Ik ben Pim. 5. Ik heet Elena. 6. Dag! 6. Tot ziens! 7. Dit is Petrov. 7. Hoi Petrov. Mijn naam is Sam. 8. Ik ga nu naar huis. 8. Tot ziens! 9. Hoe gaat het? 9. Goed, en met jou? 10. Hoi, Mirko! 10. Hallo, Yuksel! Opdracht 3 bij 1.2 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 4 bij 1.2 Jullie lopen op straat. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-1

Cursist A 1. Hallo (zeg de naam van cursist B)! 2. Hoe gaat het? Cursist B 1. Hoi (zeg de naam van cursist A)! 2. Goed, en met jou? 3. Ook goed, dankjewel. 4. Hoi, ik zal me even voorstellen. Ik ben (noem je naam). 3. Dit is Amin. 4. Amin is mijn vriend. 5. Ik moet nu naar huis. 5. Oké, tot ziens! 6. Dag! Opdracht 5 bij 1.2 * Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je loopt met een vriend op straat. Je ziet cursist B op straat. Vraag aan cursist B hoe het gaat en stel je vriend voor. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 2 bij 1.3 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Wie ben jij? 1. Ik ben Helmut. 2. En wie zijn zij? 2. Zij zijn mijn twee dochters. 3. Heb je nog andere kinderen? 3. Ja, ik heb nog een zoon. 4. Ben je moe? 4. Ja, ik ben een beetje moe. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-2

5. Hebben jullie een groot huis? 5. Nee, wij hebben een klein huis. 6. Heeft u internet? 6. Ja, ik heb internet. 7. Zijn jullie vanavond thuis? 7. Ja, wij zijn vanavond thuis. 8. Is de toets moeilijk? 8. Nee, de toets is makkelijk. 9. Hebben zij een auto? 9. Ja, zij hebben een auto. 10. Heeft u contact met de juf? 10. Ja, ik heb contact met de juf. 11. Is Kim een meisje? 11. Nee, Kim is een jongen. 12. Hebben jullie een potlood? 12. Nee, wij hebben een pen. 13. Bent u in de klas? 13. Ja, ik ben in de klas. 14. Heb je veel speelgoed? 14. Nee, ik heb weinig speelgoed. 15. Is de man stil? 15. Nee, hij is druk. Opdracht 3 bij 1.3 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het eerste woord van het antwoord: ja of nee. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Gebruik het woord dat cursist A heeft gezegd. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 4 bij 1.3 ** Vertel. Cursist A: vertel bij de eerste zes plaatjes iets over Samira. Gebruik hebben of zijn. Klaar? Dan vertelt cursist B bij de andere plaatjes over Marco. Gebruik hebben of zijn. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-3

Cursist A 1. 2. 3. 4. 5. 6. Vertel. Cursist A: vertel bij de eerste zes plaatjes iets over Samira. Gebruik hebben of zijn. Klaar? Dan vertelt cursist B bij de andere plaatjes over Marco. Gebruik hebben of zijn. Cursist B 1. 2. 3. 4. 5. 6. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-4

Opdracht 2 bij 1.4 * Cursist A: kies een woord en lees het woord met één van deze zinnen: Kruis aan. Zet een rondje om. Onderstreep. Streep door. Cursist B: doe wat cursist A zegt. Cursist A: kijk of cursist B het goed heeft gedaan. Heb je vijftien woorden gelezen? Dan leest cursist B vijftien woorden en kiest ook bij elk woord één van de zinnen. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-5

is bus juist thuis plan tekst foto tafel eten zien koken mes boven vol goud trui sterk kamer dier jammer lachen zeggen zand daar trap stuk bang beetje ijs hoofd TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-6

TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-7

Opdracht 2 bij 1.6 * Cursist A: lees de twee woorden hardop. Cursist B: luister naar de twee woorden. Wat hoor je? Zeg je antwoord zo: kort kort lang lang kort lang lang kort Klaar? Doe daarna de opdracht met de plaatjes op dezelfde manier. Cursist A: antwoord 1. ziek schoon lang lang 2. nat naast kort lang 3. lees les lang kort 4. duur zus lang kort 5. hoi loopt kort lang 6. ver veel kort lang Cursist B: lees de twee woorden hardop. Cursist A: luister naar de twee woorden. Wat hoor je? Zeg je antwoord zo: kort kort lang lang kort lang lang kort Klaar? Doe daarna de opdracht met de plaatjes op dezelfde manier. Cursist B: antwoord 1. één en lang kort 2. baas baan lang lang 3. film diep kort lang 4. zien zin lang kort 5. bus buurt kort lang 6. taal tekst lang kort TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-8

Cursist A: antwoord 1. kort lang 2. kort kort 3. lang kort 4. kort lang 5. kort kort 6. kort lang TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-9

Cursist B: antwoord 7. lang kort 8. kort kort 9. lang kort 10. kort lang 11. lang lang 12. kort kort TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-10

Opdracht 1 bij 1.7 * Dit is je agenda. Cursist A: lees de vragen hardop. Cursist B: kijk in je agenda en geef antwoord. 1. Op welke dagen heb je Nederlandse les? 2. Hoe laat ga je bij Yasmina eten? 3. Op welke dag moet je naar de tandarts? Hoe laat moet je daar zijn? 4. Op welke dag ga je naar de film? Met wie ga je naar de film? juni week 23 week 23 juni 3 maandag donderdag 6 tandarts om 14:20 Nederlandse les van 9:00 tot 11:30 4 dinsdag vrijdag 7 Nederlandse les film met Ivan om 19:45 van 13:30 tot 16:00 5 woensdag zaterdag 8 zondag 9 eten bij Yasmina om 18:30 Dit is je agenda. Cursist B: lees de vragen hardop. Cursist A: kijk in je agenda en geef antwoord. 1. Op welke dagen heb je Nederlandse les? 2. Hoe laat ga je bij Yasmina eten? 3. Op welke dag moet je naar de tandarts? Hoe laat moet je daar zijn? 4. Op welke dag ga je naar de film? Met wie ga je naar de film? TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-11

oktober week 43 week 43 oktober 21 maandag donderdag 24 Nederlandse les tandarts om 8:35 van 10:00 tot 12:00 22 dinsdag vrijdag 25 eten bij Yasmina Nederlandse les om 19:00 van 10:00 tot 12:00 23 woensdag zaterdag 26 Nederlandse les van 13:30 tot 15:30 zondag 27 film met Sanne om 13:30 Opdracht 2 bij 1.7 ** Welke afspraken heb jij deze week? Schrijf drie afspraken in de agenda. Schrijf ook de tijd op. Cursist A: Vertel welke afspraken je deze week hebt. Klaar? Dan vertelt cursist B over zijn/haar afspraken. december week 51 week 51 december 16 maandag donderdag 19 17 dinsdag vrijdag 20 TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-12

18 woensdag zaterdag 21 zondag 22 Welke afspraken heb jij deze week? Schrijf drie afspraken in de agenda. Schrijf ook de tijd op. Cursist A: Vertel welke afspraken je deze week hebt. Klaar? Dan vertelt cursist B over zijn/haar afspraken. maart week 11 week 11 maart 11 maandag donderdag 14 12 dinsdag vrijdag 15 13 woensdag zaterdag 16 zondag 17 Opdracht 1 bij 1.8 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag. Cursist B: lees het antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-13

1. Hoe heet jij? 1. Ik heet Jacob. 2. Hoe heten je ouders? 2. Mijn moeder heet Marga en mijn vader heet Frans. 3. Wie ben jij? 3. Ik ben Halima. 4. En wie is dat? 4. Dat is Hans. 5. Ben je getrouwd? 5. Ja, ik ben getrouwd. 6. Is je neef getrouwd? 6. Nee, hij is niet getrouwd. 7. Heeft Nadia kinderen? 7. Ja, ze heeft drie kinderen. 8. Heeft u kinderen? 8. Nee, ik heb geen kinderen. 9. Heb jij kinderen? 9. Ja, ik heb een dochter. 10. Heb je broers en zussen? 10. Ja, ik heb twee zussen. 11. Heeft Yunus broers en zussen? 11. Ja, hij heeft één broer. 12. Is dat je tante? 12. Nee, dat is mijn moeder. 13. Zijn dat je ouders? 13. Nee, dat zijn mijn oom en tante. 14. Heb je opa s en oma s? 14. Ja, drie. De vader van mijn vader is dood. 15. Hebben je opa en oma veel kleinkinderen? 15. Ja, ze hebben tien kleinkinderen. Opdracht 2 bij 1.8 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 3 bij 1.8 ** Kijk naar de foto s. Vertel over de families op de foto s. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-14

Cursist A: Cursist B: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-15

Opdracht 1 bij 1.9 ** Kijk naar de plaatjes. Wat zie je op het plaatje? Gebruik een en de of het. Voorbeeld: Dit is een oma. De oma is oud. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-16

Opdracht 2 bij 1.10 Speel het spel met de groep. Speel het spel Ik zie, ik zie wat jij niet ziet. Neem een bekend voorwerp in gedachten dat zichtbaar is voor de cursisten. Ze moeten raden welk voorwerp het is. Voorbeeld: Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en de kleur is rood. Is het de deur? De appel? Nee, het is de trui van Souad. Je kunt dit spel ook in kleine groepjes laten spelen. Opdracht 3 bij 1.10 ** Kijk naar de plaatjes. Wat zie je? Gebruik de kleuren. Voorbeeld: Ik zie een appel. De appel is rood. 1. 2. 3. 4. 5. 6. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-17

7. 8. 9. Opdracht 4 bij 1.10 ** Wat zie je? Kijk om je heen. Vertel wat je ziet. Vertel ook welke kleur het heeft. Voorbeeld: Ik zie een tafel. De tafel is donkerbruin. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 1-18