Onderwerp Woorden met de klank /t/ op het eind die je schrijft als -d of -t. Doel De kinderen leren het grondwoord met -d of -t op het eind herkennen binnen de meervoudsvorm. De kinderen leren de doelwoorden op -d of -t foutloos schrijven. De kinderen kunnen deze kennis toepassen op andere woorden van eenzelfde moeilijkheidsgraad. Vat hierna het gesprek samen. Vertel dat je aan de woorden honden [klemtoon op /d/] en katten [klemtoon op /t/] kunt horen dat je hond met een [d] en kat met een [t] moet schrijven. Laat de kinderen nu naar opdracht 1 kijken. Vraag: Wat zie je op tekening 1? Juist een kist. Maar hoe weet je nu of je dat met een -d of een -t schrijft? De kinderen zullen het woord langer maken. Zeg: Juist! Hoor je een / t/ op het eind van het woord, maak het woord dan langer. Dan hoor je of je een -d of een -t schrijft. Materiaal Voor elk kind kopieerblad 1a en 1b Voor de betere spellers kopieerblad 2a en 2b Rood en groen kleurpotlood / stift Dobbelsteen (per tweetal 1) Lesduur 30 minuten Toelichting In groep 5 biedt de methode in week 5, 6, 27 en 34 de spellingcategorie eind -d/-t aan. In groep 4 kunt u dit probleem al op een speelse wijze introduceren. Lesverloop Introductie & Instructie Deel kopieerblad 1a en 1b uit en laat de kinderen de illustratie bekijken. Vraag: Wat valt je op? Zien de kinderen de spelfout? Laat een van de kinderen uitleggen wat er mis is aan de spelling van de woorden kad en hont. Laat hen de woorden juist op het bord schrijven. De kinderen geven waarschijnlijk hun eigen interpretatie van de regel wanneer je -d of -t op het eind van een woord schrijft. Laat hen voorbeelden geven om hun regel toe te lichten. Vraag ook andere kinderen om de regel aan te vullen of duidelijker te maken. Zelfstandig werken Licht nu opdracht 1 en 2 op kopieerblad 1 toe en laat de grote groep kinderen de opdrachten zelfstandig maken. Met de kleine groep zwakke spellers bespreekt u opdracht 1 en 2 uitvoeriger. U maakt met hen een begin met elke opdracht. Hierna gaan deze kinderen ook zelfstandig aan het werk. Leg kopieerblad 2a en 2b klaar. Dit blad bestaat uit twee opdrachten en extra opdrachten voor de betere leerlingen. U kunt de opdrachten ook los knippen zodat het twee halve kopieerbladen worden. Vertel de kinderen dat wie klaar is met kopieerblad 1 een vervolgopdracht kiest. Vertel dat u er daarbij vooral op let of de woorden met -d en -t op het eind foutloos worden geschreven. Vertel dat op kopieerblad 2a en 2b ook andere woorden voorkomen dan die eerder besproken zijn. Begeleid de zwakke spellers bij het afmaken van opdracht 1 en 2 op kopieerblad 1a en 1b. Let erop dat zij de woorden goed spellen. Afsluiting Bespreek de opdrachten met de kinderen na. Let er daarbij vooral op dat de kinderen de regel toepassen om het woord te verlengen waardoor ze een d/t horen. Malmberg, s-hertogenbosch blz. 1 van 5
kopieerblad 1a Leuk! Wij twee honden! Wij een hont en een kad! Wij hebben twee katten. Opdracht 1 Lees de tekst onder elk plaatje. Hoor je een -t of een -d in het lange woord? Vul dan de goede letter in. Twee kisten. Drie broden. Twee boten. Een kis. Een broo. Een boo. Kijk, die paarden. Die kwasten zijn niet duur. Leuk, die eenden! 1,50 Een paar. Ik wil deze kwas. Die een gaat weg. Malmberg, s-hertogenbosch blz. 2 van 5
kopieerblad 1b Opdracht 2 Zie je de woorden met een streep in het versje? Is het woord goed geschreven? Kleur het groen. Is het woord niet goed? Kleur het rood. Hoor je een /t/ op het eind van het woord, maak het woord dan langer. Dan hoor je of je een -d of een -t schrijft. Elke dag trok ridder Dee Tee het land in. In de ene hand droeg hij een groot schilt. In zijn andere hant een zwaard. Zwart en sterk was zijn paart. De ridder wilde meer goud en geld. Zijn schad verborg hij in een grot, op een eiland diep onder de gront. Tot hij gevonden werd door een hond. Het baasje van de hont was de meit die voor de ridder werkte in zijn kasteel. Houd je mont, zei Dee Tee, dan krijg je een kisd met goud. Als u niet meer steelt, zei de meid, want dat is foud. Malmberg, s-hertogenbosch blz. 3 van 5
kopieerblad 2a Opdracht 1 Lees het woord en maak het langer. Schrijf dan de goede letter achter het woord. Kleur het woord dat anders is. kaar moor raa fou staar poor daa hou paar koor maa kou taar broo zaa zou flui weilan plan hoe zui zijkan lin moe rui voorhoof voe snui vierkan ran goe Opdracht 2 Kies elk een rij. Gooi om de beurt met de dobbelsteen. Doe jij de woorden met -t en gooi je 5? Schrijf dan het woord rekenfout foutloos over. Gooit de ander 3? Dan schrijft hij misdaad foutloos over. Wie heeft het eerst zijn rijtje vol? Woorden met een -t Woorden met een -d 1. voortent 2. kamerplant 3. schatkist 4. landkaart 5. rekenfout 6. pikzwart 1. voorbeeld 2. verliefd 3. misdaad 4. vraagwoord 5. vloerkleed 6. hoofdstad Malmberg, s-hertogenbosch blz. 4 van 5
kopieerblad 2b Extra opdrachten 1 Vul het tegengestelde woord in. Kies uit: ran, gezon, sta, antwoor, har, vervelen Niet in het dorp, maar in de. Niet lief, maar heel. Niet ziek, maar. Niet zacht, maar. Niet in het midden, maar aan de. Geen vraag, maar een. 2 Zoek steeds stukjes die in elkaar passen. Welke woorden kun je maken? Vul in op de lege plek: d of t. schap doo toch knoop lan zwem sta vrien hoof stil boo ba muts kaar Malmberg, s-hertogenbosch blz. 5 van 5