CAT Critically Appraised Topic

Vergelijkbare documenten
Diagnose en classificatie van myelodysplastische syndromen volgens FAB- en WHO-classificatie in het UZ Leuven. Jan Rega 24/05/2011

Module n : workshop BC 202. Title : Dysplasia in MDS. Molecular Biology and Cytometry Course, May , Mol

Myelodysplasie. Ellen Kramer, Isala Zwolle 7 maart 2013

Myelodysplastisch syndroom

Myelodysplastisch syndroom

Diagnostische score van flowcytometrie in MDS

MYELODYSPLASTISCH SYNDROOM. Wat is Myelodysplastisch Syndroom (MDS)?

WHO classificatie AML RBM 15-januari 2009

Prognostische toepassing van flowcytometrie bij het myelodysplastisch syndroom

Het myelodysplastische syndroom: diagnostiek en risicoanalyse

Epoëtine +/- hematopoëtische groeifactoren bij myelodysplastische syndromen

Flowcytometrie in MDS Marisa Westers

INFOBLAD MYELODYSPLASTISCH SYNDROOM (MDS)

Nederlandse samenvatting

Chronische myeloproliferatieve aandoeningen

Myelo-Dysplastisch Syndroom

Blasten in perifeer bloed

Presentatie Een 24-jarige vrouw presenteert zich met hypermenorrhoea, veel hematomen en bloedneuzen. Haar vorige menstruatie verliep normaal.

Synergie: cytologie+immunologie+histologie

Myelodysplastisch syndroom

Kwaliteitscontrole binnen de moleculaire diagnostiek van hematologische maligniteiten

Interpretatie labo-resultaten

Acute myeloïde leukemie. Dimitri A. Breems, MD, PhD Internist-Hematoloog Ziekenhuis Netwerk Antwerpen

Nederlandse samenvatting

Het myelodysplastisch syndroom: richtlijnen voor diagnostiek 2013

Dysplasie bij niet-maligne aandoeningen

GLOBAAL RAPPORT EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE BEENMERGONDERZOEK

Trombocytose. Dr. Dimitri Breems, internist-hematoloog ZNA Stuivenberg ZNA Medisch Centrum Regatta 3 juni 2014

Myelofibrose, PV en ET. Harry C Schouten Department of Hematology Maastricht University Medical Center Maastricht, Netherlands

Hematologie: werken in teamverband!

Nederlandse samenvatting

MOLECULAIRE EN CYTOGENETISCHE AFWIJKINGEN BIJ EEN THERAPIE-

HET BLOEDBEELD IN HEMATOLOGISCHE MALIGNITEITEN. Heidi Castryck 12 februari 2013

Hoofdstuk1 : Wat is myelodysplastisch syndroom? Hoofdstuk2 : Incidentie van MDS? Hoofdstuk3: Oorzaken van MDS?

Acute megakaryoblasten leukemie

FEDERALE OVERHEIDSDIENST, VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU COMMISSIE VOOR KLINISCHE BIOLOGIE

Maligne hematologie. Asia Ropela, internist-oncoloog St.Jansdal ziekenhuis 22 maart 2014

Juveniele myelomonocytaire leukemie. Andrica de Vries

Het beenmergbiopt bij myelodysplastisch syndroom: toegevoegde waarde bij het stellen van de diagnose en bepalen van de prognose

Bloedwaarden. Wat zeggen ze en wat kunnen we er mee? Landelijke contactdag Stichting Hematon 11 oktober door Joost Lips

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT BEENMERGONDERZOEK 2013

anemie 1.1 Overzicht van de anemieën 1.2 Congenitale anemieën 1.3 Verworven anemieën

How to improve diagnostics in idiopathic cytopenia by using a targeted NGS gene panel. Yannick Wouters Promotor: Dr. Helena Devos

WORKSHOP ANEMIE. een Maastrichtse aanpak. Michel van Gelder internist-hematoloog

RBM terugkommiddag Huishoudelijke mededelingen. 22 juni 2011

AML met recurrente translocaties in UZ Leuven: correlatie tussen de morfologie en cytogenetica

Een patiente met acute leukemie Bloed en beenmerg Acute leukemie Chronische leukemie

Is er een rol voor het gebruik van Immunoglobulinen bij CML? M. Roeven Canisius Wilhemina Ziekenhuis Nijmegen

Een patiënte met ongebruikelijke blasten. Dr. Kirsten van Lom, afd. Hematologie Dr. King H. Lam, afd. Pathologie

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT BEENMERGONDERZOEK ENQUETE 2016/1

1 Epidemiologie van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström

CAT Critically Appraised Topic. Nut van flowcytometrie bij MDS

het myelodysplastisch syndroom

Hypereosinofiel syndroom

Casus 4: Perifeer bloed: erytroblasten: 600/100 leukocyten

Voorspellende waarde van HE4 bij een complexe ovarium cyste ROELIEN VAN DE VRIE ARTS ONDERZOEKER

De rol van flowcytometrie in de classificatie van het myelodysplastisch syndroom

CAR-T THERAPIE VOOR ACUTE LEUKEMIE: SUCCESSEN, UITDAGINGEN, OPEN VRAGEN

Chapter. Moleculaire diagnose van orale premaligne laesies. Samenvatting, discussie en perspectieven

MYELODYSPLASIE. Stef MEERS, MD, PhD Hematoloog Iridium Kankernetwerk Zorgprogramma Oncologie Voorkempen 1 december 2010

Folliculair Lymfoom graad 3B (FL3B)

Therapie op maat voor patiënt met Acute lymfatische Leukemie. Dr V. de Haas Kinderarts-oncoloog/hematoloog Hoofd SKION laboratorium

Technische aspecten van het beoordelen van beenmergpreparaten. 31 maart 2016 Kirsten van Lom

Fanconi anemie in volwassenen

Chronische lymfoproliferatieve aandoeningen

samenstelling Nieuw in de loop van 2019 Rik Brooimans (ErasmusMC) Tot nu toe Christa Homburg (Sanquin) Alice Gerrits (Zwolle) Alice Gerrits (Zwolle)

Richtlijn verworven aplastische anemie

Hoofdstuk 8. Orale leukoplakie een klinische, histopathologische en moleculaire studie. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

belangrijke cijfers over hematologische kankersoorten

Neoplastische proliferatie van mestcellen

Vitamine B 6 deficientie. Aandoeningen geassociëerd met dysplasie (1) Dysplasie bij niet-maligne aandoeningen

Samenvatting voor niet ingewijden

Van acute myeloïde leukemie (WHO 2001) naar myeloïde precursor neoplasieën (WHO 2008): een kritische vergelijking

Genetica en borstkanker voor de patholoog

Samenvatting 129. Samenvatting

Klinische Dag NVvH 2 oktober 2014 Disclosure belangen M. Roeven

CAT Critically Appraised Topic. Flowcytometrische scores bij MDS: een meerwaarde zonder meerkost?

Casus 1. Man, 52 jaar. Pancytopenie. Hb: 5,4 WBC: 3,8 granulo s 1.68 Plt: 98 LDH: 450. Casus 1

Minimale restziekte en leukemische stamceldetectie bij acute myeloïde leukemie: nieuwe aanpak van klinische besluitvorming

Richtlijnen voor flowcytometrie in MDS

Myelodysplastic syndromes in the Netherlands: a population-based study on incidence, primary treatment and survival in the period

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

KLINISCH-GENETISCHE KENMERKEN VAN PEDIATRISCHE MYELODYSPLASIE: RECENTE INZICHTEN EN HUN IMPACT OP DIAGNOSE, CLASSIFICATIE EN BEHANDELING

Kankerregistratie gebeurt volgens de richtlijnen van de Stichting Kankerregister

Toegespitste benadering voor de individuele patiënt met acute myeloïde leukemie

Maligne pleura exsudaat

Dysplasie in AML en (cyto)genetische. afwijkingen: Chromosoom 3q26 afwijkingen en EVI1

Pacman eats everything... Marie-José Claessen UMCU

Monoklonale B-cellymfocytose: fysiologische bevinding of voorstadium van chronische lymfatische leukemie?

Nederlandse samenvatting

CHAPTER XII. Nederlandse Samenvatting

Acute myeloïde leukemie. Annoek Broers 7e nascholing hematologie

K.B In werking B.S

BLOEDCELMORFOLOGIE: DE MENSELIJKE MAAT VOORBIJ? dr. Warry van Gelder sectie hematologie

Reeks 13 Vergeten Organen Avond 5: Het bloed Prof.dr. Schouten

GENETISCHE ONDERZOEKEN Art. 33bis pag. 1 officieuze coördinatie

GENETISCHE ONDERZOEKEN Art. 33bis pag. 1 officieuze coördinatie

Critically Appraised Topic De waarde van de immature plaatjesfractie

Myelodysplastisch syndroom

Cover Page. Author: Wiltink, Lisette Title: Long-term effects and quality of life after treatment for rectal cancer Issue Date:

Transcriptie:

CAT Critically Appraised Topic Diagnose en classificatie van myelodysplastische syndromen volgens FABen WHO-classificatie (2001/2008) in het UZ Leuven Author: Dr. Jan Rega Supervisor: Dr. C. Brusselmans Date: 24/05/2011 CLINICAL BOTTOM LINE Myelodysplastische syndromen (MDS) werden voor het eerst beschreven in de jaren 20 door Di Guglielmo en de classificatie en diagnostiek ervan heeft sindsdien een hele evolutie doorgemaakt. Een eerste formeel classificatiesysteem van MDS kwam er door samenwerking tussen Franse, Amerikaanse en Britse wetenschappers: de zogenaamde FAB-classificatie. Dit classificatieschema, dat grotendeels gebaseerd is op morfologische kenmerken, raakte algemeen ingeburgerd bij pathologen, clinici en onderzoekers en was 2 decennia lang het meest gebruikte classificatiesysteem. De FAB-classificatie bleek echter niet altijd in staat te zijn het klinische beloop en de overleving in een bepaalde FAB-categorie consistent te voorspellen zodat in 2001 een nieuw classificatiesysteem werd gepubliceerd door de Wereldgezondsheidsorganisatie (WHO): de WHO 2001 Classificatie van Tumoren van de Hematopoietische en Lymfatische Weefsels die een update kreeg in 2008 (blauwe WHO handboek). Het paradigma dat in de WHO wordt gehanteerd betekent een breuk met de éénzijdige, morfologische benadering van de FAB-classificatie. De WHO tracht door integratie van alle beschikbare informatie (kliniek, morfologie, immuunfenotypische en genetische kenmerken) clinicopathologische entiteiten te definiëren die geassocieerd zijn met een bepaalde overleving en therapeutische respons. Dit werk is geen CAT in de strikte zin van het woord. De hoofddoelstelling betreft de toepassing van deze 3 schemata op een geselecteerde patiëntenpopulatie (2006-2009) in het UZ Leuven waarbij de verdeling van de MDS-gevallen volgens de verschillende FAB- en WHO-subcategorieën in kaart wordt gebracht. Een nevendoelstelling betreft de retrospectieve analyse van het aanvraagpatroon van (relevante) laboratoriumonderzoeken in kader van de diagnostiek van MDS. Dit zal gebeuren door toetsing aan recente guidelines omtrent de diagnostische work-up van MDS. Verder zal worden nagegaan wat de relatieve contributie is van morfologisch, histologisch en cytogenetisch onderzoek van het beenmerg in de oppuntstelling van de diagnose bij de patiënt met vermoeden van MDS. Contact: Dr. C. Brusselmans pagina 1/30

CLINICAL/DIAGNOSTIC SCENARIO Definitie MDS Myelodysplastische syndromen worden volgens de WHO gedefinieerd als een heterogene groep van klonale aandoeningen van de pluripotente haematopoietische stamcel waarvan de meerderheid der gevallen gekenmerkt is door: - Vaak actieve, doch veelal ineffectieve haematopoiese resulterend in beenmergfalen met vaak een toegenomen apoptose. - Perifere cytopenieën in één of meerdere (bi- of pancytopenie) cellijnen. In geval van een éénlijnscytopenie betreft dit meestal de erytroïde reeks. - Vaak maar niet obligaat, aanwezigheid van dysplastische afwijkingen in één of meerdere cellijnen in bloed en/of beenmerg. - Frequent voorstadium van acute leukemie. Hieraan dankt MDS zijn vroegere benamingen zoals preleukemie, smouldering acute leukemie, subacute myelomonocytaire leukemie, subacute myeloïde leukemie, (1) Epidemiologie en etiologie De ziekte treedt meestal op bij ouderen met een mediane leeftijd van 70 jaar. De nietleeftijdsgecorrigeerde jaarlijkse incidentie bedraagt 3-5/100000 stijgend tot >20/100000 indien ouder dan 70 jaar. De ziekte komt iets meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Myelodysplasie wordt in toenemende mate herkend. Deze toename kan grotendeels verklaard worden door een betere bekendheid met het ziektebeeld en een grotere bereidheid om gericht diagnostisch onderzoek te doen bij een oudere patiënt met onbegrepen anemie. Primaire of de novo MDS treedt op bij patiënten die niet werden blootgesteld aan chemotherapie of radiotherapie. Mogelijke oorzaken van primaire MDS zijn blootstelling aan benzeen, roken van sigaretten, blootstelling aan pesticiden of solventen en een familiale historiek van haematologische maligniteiten. Sommige aangeboren haematologische maligniteiten zoals het Fanconi syndroom, dyskeratosis congenita, Shwachmann-Diamond syndroom en het Diamond-Blackfan syndroom zijn tevens geassocieerd met een toegenomen risico op MDS (1,2). Klinische presentatie De diagnose van MDS wordt dikwijls gesteld naar aanleiding van een afwijkend bloedonderzoek, met geen of slechts minimale subjectieve klachten. Indien er daarentegen een belangrijke mate van cytopenie is opgetreden, zal de patiënt symptomatisch zijn. Mogelijke klachten zijn: vermoeidheid en kortademigheid door anemie, herhaalde infecties (vooral van bacteriële oorsprong) door leucopenie/neutropenie en soms ook granulocytaire/monocytaire dysfunctie, en een verhoogde bloedingsneiging van huid en slijmvliezen door trombocytopenie. Niet zelden is MDS geassocieerd met auto-immuunfenomenen zoals gewrichtslijden en (cutane) vasculitis, of cutane verschijnselen zoals een Sweetsyndroom (neutrofiele dermatose) of pyoderma gangrenosum. Sommige patiënten vertonen organomegalie (hepatomegalie en/of splenomegalie) (1,2). pagina 2/30

Diagnostiek De diagnose van MDS wordt vaak als moeilijk ervaren. Geen enkele morfologische bevinding is pathognomonisch voor de diagnose van MDS en het is belangrijk zich te realiseren dat MDS vaak een uitsluitingsdiagnose is. Een grondige diagnostische work-up is dan ook noodzakelijk om mogelijke differentiële diagnoses uit te sluiten. Omtrent de diagnostische work-up van MDS werden verschillende guidelines gepubliceerd: oa. in 2003 door de UK MDS-group en meer recentelijk door het 'European Leukemia Network' (ELN, 2009) en het 'National Comprehensive Cancer Network' (NCCN, 2010) (cfr.bijlage 1). Patiëntanamnese, klinisch onderzoek, bloed- en beenmergonderzoek vormen de hoekstenen van de initiële evaluatie van patiënten met vermoeden van MDS. Deze onderzoeken zijn bedoeld om MDS te onderscheiden van secundaire oorzaken van cytopenieën en dysplasie alsook van andere klonale haematopoietische stamcelziekten. De diagnostiek van MDS berust op het aantonen van kwantitatieve en kwalitatieve, dysplastische afwijkingen bij patiënten met klinische evidentie van een gestoorde haematopoiese die zich kan manifesteren door verschillende combinaties van anemie, leucopenie en trombocytopenie (3-4). Kwantitatieve afwijkingen De meest voorkomende cytopenie is anemie. Soms zijn er voorlopers van erytrocyten (erytroblasten) terug te vinden in het bloed. Het beenmerg kan een hyperplastische rode reeks tonen met linksverschuiving. Neutropenie en monocytose zijn kwantitatieve afwijkingen van de myeloïde reeks. Myeloïde voorlopercellen inclusief myeloblasten kunnen aanwezig zijn in het bloed. In het beenmerg is het percentage myeloblasten vaak verhoogd. Wat de megakaryocytaire reeks betreft wordt vaak een trombocytopenie gezien maar ook een trombocytose kan voorkomen (niet zelden bij een del(5q)). Dysplastische afwijkingen Deze afwijkingen kunnen aanwezig zijn in 1 of meerdere cellijnen. Men spreekt van dyserytropoiese (bv. ringsideroblasten), dysmyelopoiese (bv. hypogranulatie) en dysmegakarypoiese (bv. micromegakaryocyten) (4-7)( (cfr.bijlage 2 ). Dysplastische afwijkingen zijn niet pathognomonisch voor MDS en kunnen ook voorkomen bij: deficiënties van vitamines en mineralen: Vit B12, foliumzuur, koper blootstelling aan zware metalen: arseen, lood,... geneesmiddelen: G-CSF, cotrimoxazole,... direct voorafgaandelijke chemotherapie ontstekingsreacties (HIV, Parvovirus B19) en kanker chronische leverziekte en alcoholmisbruik andere: congenitale dyserytropoietische anemieën,.. pagina 3/30

Minimaal diagnostische criteria Over de minimaal diagnostische criteria werd in 2007 een consensus bereikt door de International Consensus Working Group : een samenwerkingsverband tussen het NCCN, de International Working Group (IWG) en het ELN. Deze consensustekst stelt dat de diagnose van MDS pas kan gesteld wanneer aan een aantal criteria werd voldaan. De noodzakelijke voorwaarden (oa. persisterende cytopenie) en minstens 1 MDS-gerelateerd (decisief) criterium (oa. dysplasie 10% BM cellen in 1 cellijn, ) dienen vervuld te zijn. Daarnaast werden een aantal co-criteria (oa. flowcytometrisch onderzoek) geformuleerd die kunnen bijdragen tot de diagnose van MDS wanneer aan geen enkel decisief criterium werd voldaan. Deze gevallen kunnen best bestempeld worden als verdacht voor MDS (8). (cfr. bijlage 3) Idiopathic cytopenia of undertermined significance (ICUS) ICUS werd in 2005 gecoined door Mufti et al. naar analogie met MGUS. Volgens deze auteur kan, na uitsluiting van secundaire oorzaken van cytopenie/dysplasie, gesproken worden van ICUS in gevallen van persisterende cytopenie(ën) waarbij de decisieve en co-criteria niet vervuld zijn. Follow-up is noodzakelijk (9). (cfr. bijlage 3) Classificatie MDS In 1982 deed de French-American-British (FAB) groep een voorstel voor de indeling van deze aandoeningen in 5 categorieën op grond van getalsmatige criteria die belangrijke prognostische betekenis bleken te hebben. Sindsdien zijn in deze FAB-classificatie slechts geringe wijzigingen aangebracht (10). (cfr. bijlage 4) De FAB-classificatie is grotendeels een beschrijvende indeling die gebruik maakt van de Romanovsky kleuring en aangevuld wordt door een beperkt aantal andere kleuringen. Dit classificatiesysteem bleek echter niet altijd in staat te zijn het klinische beloop en de overleving binnen een bepaalde FABcategorie te voorspellen (antwoord op therapie en bereiken van complete remissie, leukemie-vrije overleving en overleving). Bepaalde klinische kenmerken, cytogenetica en moleculaire genetica waren vaak beter in staat een uitspraak te doen over de prognose. In 1999 stelde de WHO de eerste wijzigingen en aanvullingen voor in verband met de classificatie van acute leukemieën en myelodysplastische syndromen alsmede de afgrenzing naar myeloproliferatieve aandoeningen. Een multidisciplinaire aanpak met integratie van klinische, morfologische, cytogenetische en moleculaire gegevens stond hierbij centraal. In 2001 volgde de definitieve publicatie van een nieuw, geïntegreerd classificatiesysteem: de WHO 2001 Classificatie van Tumoren van de Hematopoietische en Lymfatische Weefsels (10). De classificatie van MDS volgens WHO blijft echter, ook na de update van 2008, sterk gebaseerd op het aantonen van morfologische afwijkingen. Dit in tegenstelling tot de WHO-classificatie van akute leukemieën waar cytogenetica en moleculaire genetica een belangrijkere rol spelen. Specifieke verschilpunten tussen de verschillende classificatieschemata worden hieronder toegelicht (cfr. bijlage 5). FAB-classificatie Dit classificatiesysteem onderscheidt 5 categorieën van myelodysplastische syndromen (RA, RARS, RAEB, RAEB-t en CMML) en is gebaseerd op het percentage blasten in het PB/BM, het aantal ringsideroblasten, de absolute monocytose en de eventuele aanwezigheid van Auerstaven in de myeloblasten. pagina 4/30

De diagnostische criteria zijn per categorie weergegeven in bijlage (bijlage 4). Meerdere kritieken werden geformuleerd op dit classificatiesysteem: - aantal aangetaste cellijnen? - variabele outcome binnen 1 categorie - cytogenetica? - CMML: eerder een myeloproliferatieve aandoening WHO 2001 Om in deze tegenstrijdigheden te voorzien heeft de WHO in 2001 een aantal wijzigingen ten opzichte van de FAB-classificatie doorgevoerd (cfr. bijlage 6): - Vereiste percentage blasten voor diagnose van acute leukemie is verlaagd naar 20%. Hierdoor vervalt de subcategorie RAEB-t - FAB-subcategorie CMML ondergebracht in een nieuwe categorie van myelodysplastische/myeloproliferatieve ziekten - Introductie nieuwe categorieën: RCMD, RCMD-RS, MDS-unclassifiable (MDS-U), therapyrelated MDS (t-mds) - RAEB opgesplitst in RAEB-1 en RAEB-2 - Integratie van cytogenetische gegevens o 5q- syndroom o patiënten waarbij < 20% blasten maar met recurrente cytogenetische afwijkingen t(8;21), inv(16), t(15;17) -> AML WHO 2008 In 2008 is een 4 e, gereviseerde editie van de WHO-classificatie verschenen die thans algemeen gebruikt wordt (1,12) (cfr. bijlage 7). Een eerste wijziging in vergelijking met de WHO 2001 betreft de nieuwe categorie refractaire cytopenie met unilijnen dysplasie (RCUD). Tot deze categorie behoren refractaire anemie, refractaire neutropenie en refractaire trombocytopenie. Een 2 de belangrijke wijziging betreft het feit dat bepaalde cytogenetische afwijkingen een groter belang toebedeeld krijgen in de diagnostiek van MDS. Meer bepaald kan volgens de WHO in geval van een refractaire cytopenie geassocieerd met enkele specifieke klonale cytogenetische afwijkingen besloten worden tot een presumptieve diagnose van MDS, ook bij afwezigheid van diagnostische morfologische kenmerken (cfr. bijlage 8 en Cytogenetica). Een 3 de wijziging betreft de samenvoeging van de WHO 2001 categorieën refractaire cytopenie met multilijnen dysplasie (RCMD) en RCMD met ringsideroblasten (RCMD-RS). Een 4 de wijziging betreft de introductie van een nieuwe categorie van MDS bij kinderen, inclusief de provisorische entiteit refractary cytopenia of childhood. Tot slot maakt de WHO 2008-classificatie geen onderscheid meer tussen therapiegerelateerde MDS (t- MDS) tengevolge van blootstelling aan alkylerende agentia of radiatie en t-mds door topo-isomerase inhibitoren. Hieronder zullen de verschillende subgroepen kort worden besproken. Histologische aspecten worden niet apart vermeld (cfr. Histologie). pagina 5/30

- Refractaire cytopenie met éénlijns dysplasie (RCUD) De diagnose RCUD mag volgens de WHO 2008 gesteld worden wanneer er sprake is van een uni- of bicytopenie in combinatie met éénlijnsdysplasie. De verschillende cytopenieën worden gedefinieerd door grenswaarden die ook worden gebruikt in het International Prognostic Scoring System (IPSS): - Hb < 10 g/dl (refractaire anemie, RA) - ANC < 1.8 x 10 9 /L (refractaire neutropenie, RN) - Trombocyten < 100 x 10 9 /L (refractaire trombocytopenie, RT) In tegenstelling tot de WHO 2001 criteria hoeft er geen concordantie te bestaan tussen de cytopenie en de dysplasie. Bijvoorbeeld om de diagnose te stellen van RA is anemie en éénlijnsdysplasie van de myeloïde, erytroïde of megakaryocytaire reeks voldoende. In de praktijk is er evenwel vaak toch sprake van concordantie. Er zijn minder dan 1% blasten perifeer en minder dan 5% centraal. Er is geen monocytose van > 1 x 10 9 /L en eventuele ringsideroblasten maken ten hoogste 14% uit van de erytroblasten. Indien het percentage blasten < 5% maar in het bloed 2-4% is, wordt de diagnose niet RCUD maar RAEB-1. Secundaire oorzaken van MDS moeten uitgesloten worden om de diagnose te overwegen Door de introductie van de categorie RCUD erkent de WHO dus 2 nieuwe entiteiten die met de vorige schemata niet classificieerbaar zijn: RN en RT. Echter, slechts een beperkt aantal patiënten presenteert zich met neutropenie en dysplasie beperkt tot de myeloïde reeks, of met trombocytopenie en dysplasie beperkt tot de megakaryocytaire reeks. De diagnose van RN en RT dient dus steeds met de grootste omzichtigheid te worden gemaakt gezien geïsoleerde neutropenie en trombocytopenie ten gevolge van medicatie, immuundysregulatie of andere oorzaken veel frequenter blijken te zijn dan klonale unilineaire MDS in deze 2 cellijnen. - Refractaire anemie met ringsideroblasten (RARS) Deze categorie voldoet aan de criteria van de vorige groep, met uitzondering van de ringsideroblasten die 15% of meer van erytroblasten moeten uitmaken. Verder moet er sprake zijn van concordantie tussen anemie en dysplasie van de rode reeks. In het beenmerg zijn er minder dan 5% myeloblasten en in het perifere bloed zijn ze afwezig. Secundaire oorzaken van ringsideroblasten moeten uitgesloten worden (alcoholmisbruik, loodintoxicatie,...) - Refractaire cytopenie met multilijnen dysplasie (RCMD) Deze categorie is gekenmerkt door 1 of meerdere cytopenieën en dysplastische veranderingen in 2 of 3 cellijnen. Binnen één bepaalde cellijn moet het percentage dysplastische cellen 10% zijn om van significante dysplasie te kunnen spreken. Het percentage blasten is kleiner dan 1% in het perifeer bloed en kleiner dan 5% in het beenmerg. Er zijn geen Auerstaven aanwezig in bloed of beenmerg. De monocytose is kleiner dan 1 x 10 9 /L. In gevallen waarbij het percentage blasten 2 à 4% bedraagt in het bloed en minder dan 5% in het beenmerg moet de diagnose van RAEB-1 worden gesteld. Bij het vinden van Auerstaven wordt de diagnose RAEB-2. Het percentage ringsideroblasten varieert en kan in sommige gevallen zelfs meer dan 15% bedragen. - Refractaire anemie met exces aan blasten (RAEB) Naargelang het percentage blasten in bloed en beenmerg wordt een onderscheid gemaakt tussen RAEB-1 en RAEB-2. In geval van RAEB-1 is het percentage blasten in het beenmerg 5 à 9% of 2 à 4% in het bloed. RAEB-2 wordt gedefinieerd door aanwezigheid van 10 à 19% blasten in het beenmerg of 5 à 19% in het bloed. pagina 6/30

Voor zowel RAEB-1 als RAEB-2 moet er sprake zijn van cytopenie(ën), dysplasie in één of meerdere cellijnen en een monocytose kleiner dan 1 x 10 9 /L. Het aantonen van Auerstaven in de blasten is diagnostisch voor RAEB-2. - MDS unclassified (MDS-U) Tot deze categorie van MDS behoren gevallen van MDS die niet in andere categorieën van MDS kunnen worden ondergebracht. De diagnose van MDS-U kan gesteld worden in volgende gevallen: gevallen die voldoen aan de criteria van RCUD of RCMD, doch met 1% blasten in het bloed. gevallen van MDS met éénlijnsdysplasie en pancytopenie. patiënten met persisterende cytopenie(ën), duidelijke dysplasie maar in minder dan 10% van de cellen in één of meerdere cellijnen en cytogenetische afwijkingen die kunnen passen bij MDS. Patiënten waarbij de diagnose van MDS-U wordt gesteld dienen nauwgezet te worden opgevolgd om eventuele evolutie van de MDS naar een meer specifieke categorie te kunnen vaststellen. - MDS met geïsoleerde del(5q) Deze vorm van MDS is gekenmerkt door anemie met of zonder andere cytopenieën en/of trombocytose waarbij del(5q) de enige cytogenetische abnormaliteit is. Het aantal myeloblasten in het beenmerg is < 5% en < 1% in het bloed. Bijzondere vormen van MDS: hypoplastische MDS, MDS met myelofibrose, t-mds Hypoplastische MDS komt voor in circa 10% van de gevallen van MDS. Het onderscheid met oa. aplastische anemie kan moeilijk zijn. Fibrose wordt ook in circa 10% van de MDS-gevallen gezien die vaak een aggressief beloop kennen met een exces aan blasten. Beide vormen vormen geen aparte categorieën in MDS maar worden ingedeeld volgens het klassiek classificatieschema waarbij eventueel een extensie kan worden toegevoegd (bv.rcmd-f). Het uitvoeren van histologisch beenmergonderzoek is bij beide vormen sterk aangewezen. Therapie-gerelateerde MDS (t-mds) vormt samen met t-aml een aparte categorie in de WHO classificatie met een slechte prognose. Het betreffen patiënten die met alkylerende agentia, bestraling of topo-isomerase II remmers behandeld werden (1). Histologie In het algemeen kan gesteld worden dat het morfologisch onderzoek van het perifeer bloed en het beenmergaspiraat vaak de meest waardevolle informatie oplevert bij de diagnostiek van een klassiek geval van MDS. Op basis van deze onderzoeken kan vaak een besluit opgesteld worden, verslaan in maat en getal volgens de WHO- of FAB-classificatie. De (meer)waarde van het histologisch onderzoek in de diagnostiek van MDS is niet éénduidig vast te leggen en hangt onder andere af van expertise van de patholoog, de kwaliteit van de coupes en kleuringen en de kwaliteit van het parallel uitgevoerde cytologische onderzoek. Histologisch onderzoek biedt als voordeel dat bij een voldoende groot biopt geen sampling error kan optreden. Een goed biopt laat toe toe de cellulariteit, de architectuur en prevalentie van de cellijnen te beoordelen. Dysplasie is doorgaans minder goed beoordeelbaar dan bij het cytologische onderzoek. Het aantonen van een abnormale localisatie van immature precursoren (ALIP s) zou vooral prognostische betekenis hebben bij MDS typen die bij cytologisch onderzoek weinig blasten hebben pagina 7/30

(RCUD, RCMD en RARS). Ze zouden kunnen duiden op een onderschatting van het aantal blasten bij cytologische telling. Beenmergbiopten kunnen vooral belangrijke diagnostische informatie opleveren bij patiënten met een hypocellulair beenmerg (inclusief patiënten met t-mds), waarbij beenmergpuncties door toegenomen fibrose vaak leiden tot niet-diagnostische aspiraten. Formele contra-indicaties zijn er nauwelijks: oa. diffuse intravasale coagulatie (DIC).(1,2) (cfr. bijlage 8) Immuunfenotypering In tegenstelling tot het toegenomen belang van cytogenetische afwijkingen in de WHO 2008, wordt ten opzichte van immuunfenotypering (FCM) een meer afwachtende houding aangenomen. Immuunfenotypering voor MDS wordt in vele publicaties gepositioneerd als diagnostische hulpmiddel bij twijfelgevallen. Een gebrek aan standaardisatie in interpretatie vormt thans de belangrijkste belemmering om deze techniek in routine te gaan gebruiken. Initiatieven tot meer standaardisatie zijn ondernomen door ondermeer het Euroflow consortium zodat voor FCM in de toekomst wellicht een grotere rol is weggelegd in de diagnostiek van MDS (13). Cytogenetica Cytogenetische analyse is essentieel geworden. Enerzijds geeft aanwezigheid van klonale afwijkingen sterke steun aan de diagnose van MDS boven een reactief proces, anderzijds is de analyse belangrijk met het oog op de prognose. Het gaat hierbij vooral om cytogenetisch en niet zozeer om moleculair genetisch onderzoek, waarbij het overzicht over het gehele karyotype en niet de detectie van specifieke fusietranscripten essentieel is. In ongeveer 50% van de gevallen van primaire MDS worden klonale afwijkingen gevonden die qua prognose in 3 groepen kunnen onderverdeeld worden: - geïsoleerde del(5q), geïsoleerde del(20q), -Y, evenals een normaal karyotype hebben een relatief gunstige prognose. - Afwijkingen van chromosoom 7 en complexe afwijkingen (tenminste 3 afwijkingen) hebben een slechte prognose. - Andere afwijkingen vertonen een intermediaire prognose. Bij de secundaire, therapie-geassocieerde MDS worden meestal cytogenetische afwijkingen gevonden, en deze zijn vaak complex ( 3) (1,14). (cfr. bijlage 9) Moleculaire genetica Alhoewel er meer en meer evidentie bestaat voor een associatie tussen moleculair genetische afwijkingen en het klinisch beloop en de prognose van MDS, is er thans relatief weinig gekend over de contributie van deze afwijkingen in de diagnostiek van MDS. Er wordt hier dan ook verder niet op ingegaan (14). Prognose Omwille van de beperkte prognostische waarde van de FAB-classificatie werd in 1997 het IPSS score systeem ontworpen. Zoals reeds aangegeven wordt rekening gehouden met de aanwezigheid en aard van cytogenetische afwijkingen en met het aantal cytopenieën en het percentage blasten. Dit prognostisch systeem wordt thans beschouwd als de gouden standaard, doch heeft ook zijn pagina 8/30

beperkingen wat de aanzet was voor het ontwikkelingen van andere scoresystemen zoals oa. het WPSS (gebaseerd op WHO classificatie). De overleving van patiënten in verschillende FAB- of WHO-categorieën wordt vaak grafisch weergegeven met Kaplan-Meier curves (15). (cfr. bijlage 10-11) QUESTION(S) A) Classificatie: - Distributie MDS-patiënten volgens FAB-classificatie? - Distributie MDS-patiënten volgens WHO 2001-classificatie? - Distributie MDS-patiënten volgens WHO 2008-classificatie? Parameters: aantal patiënten binnen bepaalde MDS-groep, % totaal B) Aanvraagpatroon: - Frequentie histologie BM niet aangevraagd? - Frequentie cytogenetica niet aangevraagd? - Frequentie histologie BM en cytogenetica niet aangevraagd? C) Diagnostische aspecten: - Sensitiviteit/specificiteit cytologisch/histologisch onderzoek? - Concordantie aspiraat-histologie-cytogenetica bij diagnose MDS/geen diagnose MDS? - Frequentie detectie van cytogenetische afwijkingen bij diagnose van MDS? SEARCH TERMS 1) MeSH Database (PubMed): MeSH term: Myelodysplastic syndromes ; Myelodysplastic syndromes + classification ; Myelodysplastic syndromes + diagnosis ; Myelodysplastic syndromes + guidelines 3) Pubmed:; MDS ; MDS + diagnosis ; MDS + classification ; MDS + guidelines RELEVANT EVIDENCE/REFERENCES Guidelines-reviews-original articles-reference works-handbooks and Databases 1) Swerdlow SH, Campo E, Harris NL, et al, eds. WHO Classification of Tumours of Haematopoietic and Lymphoid Tissues, Fourth Edition. Lyon: IARC Press; 2008. 2) Bob Löwenberg, Gert Ossenkoppele, Theo de Witte en Marc Boogaerts. In: Handboek hematologie. De Tijdstroom, 2008. 3) Bowen D, Culligan D, Jowitt S, et al. Guidelines for the diagnosis and therapy of adult myelodysplastic syndromes. Br J Haematol. 2003;120:187-200 4) Steensma, Bennet. The Myelodysplastic Syndromes: Diagnosis and Treatment. Mayo Clin Proc 2006; 81(1):104-130 5) http://www.leukemia-net.org/content/leukemias/mds/recommendations/ 6) Greenberg PL, Attar E, Bennett JM, Bloomfield CD, De Castro CM et al. Myelodysplastic syndromes. J Natl Compr Canc Netw. 2011 Jan;9(1):30-56. 7) Verhoef GEG 5 e gevorderdencursus Cytologie en histologie van bloed en beenmerg: 17-18 sept 2009 Wenckebach Instituut 8) Valent P, Horny HP, Bennett JM, et al. Definitions and standards in the diagnosis and treatment of the myelodysplastic syndromes: consensus statements and report from a working conference. Leuk Res. 2007 ;31 :727-736. 9) Wimazal F, Fonatsch C, Thalhammer R, et al. Idiopathic cytopenia of undetermined significance (ICUS) versus low risk MDS: the diagnostic interface. 1. Leuk Res. 2007 Nov;31(11):1461-8. pagina 9/30

10) Bennett JM, Catovsky D, Daniel MT, et al. Proposals for the classification of the myelodysplastic syndromes. Br J Haematol. 1982;51:189-199. 11) Jaffe ES, Harris NL, Stein H, Vardiman JW, eds. World Health Organization. Classification of Tumours: Pathology and Genetics of Tumoursof Haematopoietic and LymphoidTissues. IARC Press: Lyon 2001. 12) Steensma DP. The changing classification of myelodysplastic syndromes: what s in a name? Hematology 2009(1): 645 655 13) Pauwels S. Critically Appraised Topic. Nut van flowcytometrie bij MD 14) Valent P, Wieser R. Update on genetic and molecular markers associated with myelodysplastic syndromes. 1. Leuk Lymphoma. 2009 Mar;50(3):341-8. 15) Greenberg P, Cox C, LeBeau MM, et al. International scoring system for evaluating prognosis in myelodysplastic syndromes. Blood. 1997 Mar 15;89(6):2079-88. 16) Germing U, Gattermann N, Strupp C, Aivado M, Aul C. Validation of the WHO proposals for a new classification of primary myelodysplastic syndromes: a retrospective analysis of 1600 patients. 1. Leuk Res. 2000 Dec;24(12):983-92. 17) Navarro I, Ruiz MA, Cabello A, Collado R, Ferrer R, Hueso J, Martinez J, Miguel A, Orero MT, Pérez P, Nolasco A, Carbonell F. Classification and scoring systems in myelodysplastic syndromes: a retrospective analysis of 311 patients. Leuk Res. 2006 Aug;30(8):971-7. 18) Malcovati L, Porta MG, Pascutto C, et al.prognostic factors and life expectancy in myelodysplastic syndromes classified according to WHO criteria: a basis for clinical decision making. J Clin Oncol. 2005 Oct 20;23(30):7594-603. 19) Malcovati L, Germing U, Kuendgen A, et al.time-dependent prognostic scoring system for predicting survival and leukemic evolution in myelodysplastic syndromes [J]. J Clin Oncol 2007; 25:3503 10 20) Verburgh E, Achten R, Louw VJ, Brusselmans C, et al. A new disease categorization of low-grade myelodysplastic syndromes based on the expression of cytopenia and dysplasia in one versus more than one lineage improves on the WHO classification. 1. Leukemia. 2007 Apr;21(4):668-77 pagina 10/30

APPRAISAL 1.Patiënten en methoden 1.1 Patiënten Alle patiënten waarbij cytologisch beenmergonderzoek werd aangevraagd in het UZ Leuven tijdens de periode 2006-2009 werden gescreend. Deze lijst van patiënten werd verkregen dankzij de coderingsfunctie die ingebouwd is in Exceed waarbij meerdere velden (gelinked aan code) dienen te worden ingevuld (oa.vraagstelling, groep afwijkingen volgens FAB/WHO, tijdsniveau, ). De verkregen lijst van patiënten werd beschikbaar gemaakt door exportatie naar Excel. Patiënten met vermoeden van MDS/vraag naar uitsluiting van MDS werden geselecteerd (n=214) met behulp van filterbewerkingen in Excel. Van de 214 patiënten werd telkens het cytologisch, histologisch, cytogenetisch verslag en het KWSdossier, opgevraagd en ingekeken. Van deze populatie werden de nieuwe, goed gedocumenteerde gevallen van MDS weerhouden (n= 98). Met de nodige berekeningen en filterbewerkingen in Excel kon de verdeling volgens de verschillende FAB- en WHO-subcategorieën in kaart worden gebracht. Wat betreft de vragen aangaande het aanvraagpatroon en de diagnostische aspecten werden de berekeningen in Excel uitgevoerd op de volledige populatie van 214 patiënten. 1.2 Morfologische analyse Perifere bloed- en beenmergpreparaten werden gekleurd met MGG en de beenmergpreparaten tevens met ijzerkleuring. Differentiële celtellingen gebeurden op 100 en 300 cellen voor respectievelijk het perifeer bloed- en beenmergonderzoek. Morfologische verslaggeving was gebaseerd op de FAB-classificatie en de WHO. Indien nog niet gebeurd werden MDS-gevallen retrospectief gereclassificeerd volgens WHO-2008. Botboorbiopsies werden op de dienst anatomopathologie beoordeeld naar architectuur, cellulariteit en het voorkomen van de verschillende mergreeksen. De nodige kleuringen werden uitgevoerd. 1.3 Cytogenetica en moleculaire genetica Het cytogenetische onderzoek gebeurt op CEMOL B. De beenmergstalen worden in cultuur gebracht gedurende 24 à 48h, geïncubeerd, uitgespreid op plaatjes en gekleurd. De metafasen worden in beelden opgeslagen. Minimaal 20 metafasen worden onderzocht. Indien aangevraagd wordt FISH zo aangewezen tevens uitgevoerd. Indien aangevraagd en vermoeden van hooggradige MDS (vnl RAEB2) wordt moleculair genetisch onderzoek verricht van de RAS proto-oncogenen, het FLT3-gen en eventueel het MLL-proto-oncogen. pagina 11/30

2.Vragen A.Verdeling MDS-gevallen volgens FAB, WHO-2001 en WHO-2008 Van de 214 aanvragen naar MDS werden 98 patiënten (46%) gediagnosticeerd met MDS door de clinici op basis van alle beschikbare informatie (kliniek, cytologie, histologie en cytogenetica). Van deze 98 gevallen waren er 2 met een niet-representatieve punctie (celarm, geen mergbrokjes, afwezige megakaryocytaire reeks) en kon cytologisch geen classificering gemaakt worden met de 3 schemata. Dit bleken mede obv. het histologisch verslag om hypoplastische MDS-gevallen te gaan. Van de resterende 96 gevallen werd de classificering volgens FAB, WHO-2001 en WHO-2008 in kaart gebracht (cfr. onderstaand diagram). Per subcategorie werd het aantal gevallen weergegeven en het percentage van het totaal. Volgens de FAB-classificatie was de verdeling als volgt: - 24 RA (25%) - 21 RARS (22%) - 35 RAEB (36%) - 7 RAEBt (7%) - 9 CMML (9%) Deze verdeling stemt vrij goed overeen met retrospectieve studies uit de literatuur, al vertonen de distributies vaak wel een geografische verscheidenheid (cfr.bijlage 12). Zo werd in een retrospectieve analyse uitgevoerd bij Duitse patiënten (n=1600) door Germing et al. de volgende verdeling gevonden: RA (26%), RARS (20%), RAEB (22%), RAEB-t (17%) en CMML (15%). Volgens de WHO-2001-classificatie is de verdeling als volgt: - 5 RA(5%) - 15 RCMD (17%) - 2 Del(5q) (2%) - 2 t-mds (2%) - 7 RARS (7%) - 12 RCMD-RS (13%) - 2 MDS/MPD-U-RARS (2%) - 16 RAEB-1 (17%) - 21 RAEB-2 (22%) - 4 AML (4%) - 6 CMML-1 (6%) - 3 CMML-2 (3%) Zoals blijkt uit bovenstaande gegevens, worden 15 van de 98 patiënten (15%) met MDS volgens de FAB-classificatie niet langer als MDS-gevallen beschouwd volgens de WHO-2001-classificatie. Deze gevallen betroffen patiënten met een RAEB-t en CMML volgens de FAB-classificatie die werden gereclassificeerd als respectievelijk AML en CMML ( MDS/MPD ). 2 gevallen werden gereclassificeerd als MDS/MPD-unclassifiable-RARS. De nieuwe verdeling stemt goed overeen met retrospectieve studies in de literatuur (blauwe WHO handboek): RA (10-20%), RARS (3-11%), RCMD-(RS) (~30%), RAEB (40%). In de studie van Germing et al. werd volgende verdeling opgetekend volgens WHO-2001: RA(8.5%), RARS (11%), RCMD (24%), RCMD-RS (15%), RAEB-1 (21%), RAEB-2 (18.5%), 5q- (2%), MDS- U (0). Ook de studie van Verburgh et al. toonde een gelijkaardige verdeling voor wat betreft de pagina 12/30

laaggradige MDS en stelde daarnaast een scoresysteem voor gebaseerd op de mate van dysplasie en de expressie van cytopenie. Volgens de WHO-2008-classificatie is de verdeling als volgt: - 5 RA (5%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-27 RCMD (30%): RCMD en RCMD-RS - 2 Del(5q) (2%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-2 t-mds (2%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-7 RARS (7%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-2 MDS/MPN-U-RARS (2%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-16 RAEB-1 (17%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-21 RAEB-2 (22%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-4 AML (4%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-6 CMML-1 (6%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001-3 CMML-2 (3%): ongewijzigd ivg. met WHO 2001 Deze verdeling stemt goed overeen met de retrospectieve studies waarnaar verwezen wordt in het blauwe WHO 2008 handboek: RA (10-20%), RARS (3-11%), RCMD-(RS) (~30%), RAEB (40%).(16-20) FAB WHO 2001 WHO 2008 RA 5(5) 3 RA 5(5) 5 RA 24(25) 15 RCMD 15(17) 15 15 RCMD 27(30) 2 2 Del(5q) 2(2) 2 2 Del(5q) 2(2) RARS 21(22) t-mds 2(2) 2 12 t-mds 2(2) 7 12 RARS 7(7) 7 RARS 7(7) 2 RCMD -RS 12(13) MDS/M PD-U- RARS 2(2) 2 MDS/M PN-U- RARS 2(2) pagina 13/30

FAB WHO 2001 WHO 2008 t-mds 2(2) 2 t-mds 2(2) 2 16 RAEB 1 16(17) 16 RAEB 1 16(17) RAEB 35(36) RAEBt 7(7) 3 18 4 RAEB 2 21(22) AML 4(4) 21 4 RAEB 2 21(22) AML 4(4) AML CMML 1 6 CMML 1 CMML 9(9) 6 3 6(6) CMML 2 3 6(6) CMML 2 MDS/ MPD 3(3) 3(3) pagina 14/30

B. Aanvraagpatroon 1) Frequentie histologisch onderzoek BM niet aangevraagd? Het histologisch beenmergonderzoek werd in 57 van 214 (27%) aanvragen bij patiënten met vermoeden van MDS niet aangevraagd. 2) Frequentie cytogenetica niet aangevraagd? Cytogenetica werd in 25 van de 214 (12%) aanvragen bij patiënten met vermoeden van MDS niet aangevraagd. 3) Frequentie histologisch onderzoek BM en cytogenetica niet aangevraagd bij patiënten met vermoeden van MDS? In 13 van de 214 (6%) aanvragen waren beide onderzoeken niet aangevraagd. C.Diagnostische aspecten 1.Sensitiviteit-specificiteit cytologisch en histologisch onderzoek? De sensitiviteiten en specificiteiten van morfologisch en histologisch onderzoek werden berekend met Analyse-it. Het KWS-resultaat werd beschouwd als referentie. Voor het cytologisch onderzoek bedraagt de sensitiviteit en specificiteit respectievelijk 90 en 92%. Voor het histologisch onderzoek bedraagt de sensitiviteit en specificiteit respectievelijk 74% en 92% (cfr. bijlage) 2.Concordantie tussen de belangrijkste onderzoeken in de diagnose van MDS? Van de gevallen van MDS waarvan zowel een cytologisch, histologisch als cytogenetisch verslag beschikbaar was (n=79), werd de mate onderzocht waarin deze onderzoeken een overeenstemmend of niet-overeenstemmend oordeel velden over het al dan niet aanwezig zijn van een myelodysplastische aandoening. MDS-gevallen werden geïdentificeerd op basis van de besluitvorming in het KWS-dossier. Ter vereenvoudiging werd ervoor gekozen om alle gevallen met een vermoeden van MDS, een zeer waarschijnlijke diagnose van MDS of een zekerheiddiagnose van MDS, als gevallen van vermoedelijke MDS te codereren ( KWS= + ). Een ondersteunend resultaat voor MDS werd in geval van cytologisch en histologisch beenmergonderzoek beschouwd als een vermoedelijk of zeer waarschijnlijk geval en gecodeerd als +. Bij het cytogenetische onderzoek werd van een ondersteunend resultaat gesproken bij aanwezigheid van een cytogenetische afwijking (cfr.legende bijlage 14). Bij een diagnose van MDS ( KWS= + ) is er in 26 van de 79 gevallen (33%) overeenstemming tussen een ondersteunend resultaat van zowel cytologie (+) en histologie (+) als cytogenetica (+). Cytogenetica buiten beschouwing gelaten (cytogenetische afwijking al of niet aanwezig), is er bij diagnose van MDS, overeenstemming tussen een ondersteunend resultaat van de morfologische beenmergonderzoeken (cytologie en histologie) in 55 van de 79 gevallen (70%). In 7 van de 79 gevallen (9%) was er overeenstemming tussen een ondersteunend resultaat van cytologie en cytogenetica. In 9 van de 79 gevallen (11%) werd de diagnose van MDS gesteld enkel op basis van klinische gegevens en een ondersteunend cytologisch resultaat. In 8 van de 79 gevallen (10%) werd de diagnose gesteld bij afwezigheid van overtuigende cytologische argumenten voor MDS. Van deze 8 gevallen werd in 3 gevallen (4%) de diagnose gesteld zonder overtuigende argumenten bij cytologisch of histologisch onderzoek en zonder cytogenetische afwijkingen. pagina 15/30

Bij nazicht van deze 8 dossiers bleek dat het hier gevallen betrof waarbij het cytologische besluit in differentieel diagnostische termen werd verslaan ofwel betrof het een niet-representatieve punctie. Een geïsoleerde cytogenetische afwijking zonder afwijkingen cytologisch of histologisch werd slechts in 1 geval gezien (cfr. onderstaande tabel). CYTOLOGIE HISTOLOGIE CYTOGENETICA Aantal % Totaal (79) + + + 26 32,9 + + - 29 36,7 + - + 7 8,9 + - - 9 11,4 - + + 2 2,5 - + - 2 2,5 - - + 1 1,3 - - - 3 3,8 Overeenstemming tussen cytologie, histologie en cytogenetica bij diagnose MDS obv. KWS. Bij de aanvragen waarbij geen diagnose van MDS werd gesteld, werd in 3 gevallen (5%) de diagnose van MDS gesuggereerd door cytologisch onderzoek zonder significante afwijkingen op het histologisch onderzoek van het BM. In 6 gevallen werd door het histologisch onderzoek een hematologische maligniteit gesuggereerd (MDS of ET) zonder significante afwijkingen bij cytologisch onderzoek. In 4 gevallen werd geen diagnose van MDS gesteld ondanks detectie van een cytogenetische afwijking. Nazicht van de 4 dossiers leert dat het hier 2 maal gaat om een verlies van het Y-chromosoom dat maw. werd beschouwd als ouderdomsgebonden, in 1 geval betreft het een del(20q) en in een laatste geval aanwezigheid van een del(5q/20q). CYTOLOGIE HISTOLOGIE CYTOGENETICA Aantal % Totaal (63) + + + 0 0 + + - 0 0 + - + 1 2 + - - 2 3 - + + 0 0 - + - 6 10 - - + 4 6 - - - 50 79 Overeenstemming tussen cytologie, histologie en cytogenetica bij afwezige diagnose van MDS obv KWS. pagina 16/30

3.Frequentie detectie van cytogenetische afwijking bij diagnose van MDS? Van de 98 gevallen met MDS werd bij 47 (48%) gevallen één of meerdere cytogenetische afwijkingen gedetecteerd door karyotypering eventueel aangevuld door FISH. De meest voorkomende cytogenetische afwijkingen zijn complex. Verlies van het Y chromosoom en (geïsoleerde) del(5q) vervolledigen de top 3 van meest voorkomende cytogenetische afwijkingen (cfr.onderstaande tabel). Volgens het WHO 2008 handboek zijn +8, -7 of del(7q) en 5 of del(5q) de meest voorkomende afwijkingen (10%). Cytogenetischeafwijking Aantal % Totaal (n=47) C 21 43 Y- 7 15 8+ 4 9 del(5q) 4 9 7-3 6 del(20q) 2 4 7-, 14+ 1 2 8+, 19+ 1 2 del(11q) 1 2 Del (5q), del 1 2 (20q) del(20q)v 1 2 del(1q) 1 2 pagina 17/30

In onderstaande tabel werden de cytogenetische afwijkingen uitgesplitst per WHO-2008 categorie. Wat opvalt is dat cytogenetische afwijkingen (complexe), niet geheel onverwacht, het frequentst voorkomen bij een RAEB- 1/2. Ook bij RCMD komen ze relatief frequent voor (9 gevallen). Wat verder opvalt is dat bij beide t-mdsgevallen een complexe cytogenetische afwijking voorkomt. WHOcategorie Cytogenetische afwijking -7, + 14 +8 +8, +19 C del 11q Del 5q/20q del(20q)v del5q - Y Eindtotaal 5Q- 2 2 RAEB1 2 2 3 1 1 1 10 RAEB2 1 10 1 1 13 RARS 1 1 1 1 4 RCMD 1 4 1 1 2 9 t-mds 2 2 Eindtotaal 3 1 3 1 20 1 1 1 4 5 40 pagina 18/30

3. Besluit De belangrijkste doelstelling van deze studie betrof een retrospectieve analyse van een patiëntenpopulatie gediagnosticeerd met MDS tijdens de periode 2006-2009 in het UZ Leuven. Vooraleer de verdeling van verschillende categorieën volgens de 3 classificatieschemata werd weergegeven, werden de belangrijkste aspecten in de diagnostiek van MDS toegelicht om het geheel inzichtelijker te maken. Deze oefening toont mooi de beperkingen aan van de FAB-classificatie die slechts 5 erg heterogene categorieën erkende. De WHO 2001 en 2008 slagen er beter in homogene categorieën te definiëren met een bepaalde prognostische relevantie. Wat de verdeling van de verschillende subcategorieën volgens FAB en WHO 2001/2008 betreft, kunnen we percentages aantonen die in de lijn liggen van gepubliceerde Europese studies. Zeldzame groepen zoals MDS-U of RT/RN komen in onze studie niet voor wat correspondeert met enkele Europese studies. Concordantie tussen cytologisch, morfologisch en cytogenetisch onderzoek bij een geval van MDS komt voor in ongeveer 1/3 van de gevallen. In circa 2/3 gevallen zijn cytologie en histologie éénsluidend ongeacht het resultaat van cytogenetica. In sommige gevallen wordt de diagnose gesteld louter op aangeven van klinische en histologische bevindingen of zelfs enkel op cytogenetische basis. In ongeveer de helft van de gevallen van MDS blijken cytogenetische afwijkingen voor te komen, echter zelden in afwezigheid van morfologische kenmerken. De discordanties, die in deze studie in een niet-onaanzienlijk percentage van de gevallen worden gezien tussen de verschillende beenmergonderzoeken, onderstrepen nog maar eens de moeilijkheid van de diagnostiek van MDS. Een goede diagnostiek van MDS vergt integratie van alle beschikbare informatie en uitsluiting van alle mogelijke secundaire oorzaken. Uit deze studie blijkt echter, dat niet steeds alle noodzakelijke informatie beschikbaar is, wat marge biedt voor optimalisatie van het klinische zorgpad van deze aandoeningen. Zoals blijkt uit bovenstaande argumentatie vergt de diagnose van MDS per uitstek een multidisciplinaire aanpak. Ook op dit vlak zijn de nodige verbeteringen wenselijk. 4.To do s - Cytologisch onderzoek: meer systematische classificatie van MDS volgens FAB (doch strikt genomen niet noodzakelijk) en vooral WHO (2008). - Nood aan systematische codering en registratie van hematologische maligniteiten (kankerregistratie, studies, publicaties). - Nood aan multidisciplinair overleg. Een werkvoorstel werd geformuleerd, de implementatie is lopende. pagina 19/30

ATTACHMENTS.BIJLAGE 1: ELN-GUIDELINE pagina 20/30

BIJLAGE 1: NCCN-GUIDELINE pagina 21/30

BIJLAGE 2: Dysplasie in de 3 cellijnen PERIFEER CENTRAAL DYSERYTROPOÏESE MACROCYTOSE ANISO-/POIKILOCYTOSE DIMORF BASOFIELE STIPPELING FRAGMENTOCYTEN AFWIJKENDE NORMOBLASTEN MEGALOBLASTOÏD KERNAFWIJKINGEN CYTOPLASMA-AFWIJKINGEN (BASOFILIE, HOWELL-JOLLY LICHAAMPJES, GHOSTED CYTOPLASMA), RINGSIDEROBLASTEN DYSGRANULOPOÏESE HYPO-/HYPERGRANULATIE HYPOSEGMENTATIE (PSEUDO- PELGER, RINGVORMEN), HYPERSEGMENTATIE, DÖHLE BODIES, CLUMPING CHROMATINE HYPO-HYPERGRANULATIE ATYPISCHE KORRELING (VACUOLISATIE, BASOFIELE- EOSINOFIELE KORRELING), MYELOCYTEN & STAVEN MET MONOCYTAIRE KENMERKEN DYSMEGAKARYOPOÏESE MEGATROMBOCYTEN, HYPO- /HYPERGRANULATIE MICRO-MEGAKARYOCYTEN GROTE MONONUCLEAIRE MEGAKARYOCYTEN, GROTE MEGAKARYOCYTEN BIJLAGE 3: Minimaal diagnostische criteria en ICUS pagina 22/30

BIJLAGE 4: FAB-CLASSIFICATIE BIJLAGE 5: EVOLUTIE CLASSIFICATIE VAN MYELODYSPLASTISCHE SYNDROMEN pagina 23/30

BIJLAGE 6: WHO 2001-CLASSIFICATIE pagina 24/30

BIJLAGE 7: WHO 2008-CLASSIFICATIE pagina 25/30

BIJLAGE 8: Waarde histologie BIJLAGE 9: CYTOGENETISCHE AFWIJKINGEN BIJ MDS pagina 26/30

BIJLAGE 10: IPSS BIJLAGE 11: KAPLAN-MEIER CURVE pagina 27/30

BIJLAGE 12: FAB en WHO in meerdere Europese studies pagina 28/30

BIJLAGE 13: Sensitiviteit en specificiteit cytologisch/histologisch onderzoek n 214 KWS Morfologie 1 0 Total Positive test 1 90 9 99 Negative test 1 10 105 115 Total 100 114 214 95% CI Sensitivity - TP proportion 0,900 0,824 to 0,951 90,0% Specificity - TN proportion 0,921 0,855 to 0,963 92,1% FP proportion 0,079 0,037 to 0,145 7,9% FN proportion 0,100 0,049 to 0,176 10,0% Likelihood ratio (+) 11,40 Likelihood ratio (-) 0,11 n 157 KWS Histologie BM 1 0 Total Positive test 1 59 6 65 Negative test 1 21 71 92 Total 80 77 157 95% CI Sensitivity - TP proportion 0,738 0,627 to 0,830 73,8% Specificity - TN proportion 0,922 0,838 to 0,971 92,2% FP proportion 0,078 0,029 to 0,162 7,8% FN proportion 0,263 0,170 to 0,373 26,3% Likelihood ratio (+) 9,46 Likelihood ratio (-) 0,28 pagina 29/30

Bijlage 14: Codering onderzoeken MDS volgens waarschijnlijkheid diagnose. Cytologie Cytologie (vereenvoudigd) 0: weinig waarschijnlijk/geen MDS - 1: DD - 2: vermoeden + 3: MDS zeer waarschijnlijk + Histologie BM Histologie BM (vereenvoudigd) 0: weinig waarschijnlijk/geen MDS - 1: DD - 2: vermoeden/andere hematologische maligniteit + 3: MDS zeer waarschijnlijk + Cytogenetica 0: normaal KT 1: lijst WHO: alleen 8, -Y, del (20q) of andere of MOL+ of FISH + 2: lijst WHO+ (exclusief 3 afwijkingen zie 2) 3: Complexe/-7 Cytogenetica (vereenvoudigd) - + + + KWS 0: weinig waarschijnlijk/geen MDS 1: DD 2: vermoeden 3: MDS zeer waarschijnlijk KWS (vereenvoudigd) - - + + 4: MDS + pagina 30/30