1 WAT IS MENS EN TECHNIEK? Inleiding Wat heb je nodig voor Mens en Techniek? Beoordeling Hoe leer je bij Mens

Vergelijkbare documenten
Mens & Techniek VMBO Leerjaar 1 BB/KB/TL/TL+ 2017/2018

1 Inleiding 2 Lengte en zijn eenheden 3 Omtrek 4 Oppervlakte 5 Inhoud. Meten is weten. Joke Braaksma. November 2010

TOELICHTING METRIEK STELSEL

Het Metriek Stelsel. Over meten, omtrek, oppervlakte en inhoud

Bij het meten van breedte, dikte, diepte, hoogte en afstand bepaal je de lengte. De eenheid van lengte is de meter.

Mens & Techniek VMBO Leerjaar 1 BB/KB/TL/TL+ 2017/2018

En wat nu als je voorwerpen hebt die niet even groot zijn?

11 Meten en maten. Er zijn nog meer maten. Die gebruik je minder vaak. uit het hoofd

Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen

Het metriek stelsel. Grootheden en eenheden.

Aanvulling hoofdstuk 1

Het Metriek Stelsel. Over meten, omtrek, oppervlakte en inhoud

Massa Volume en Dichtheid. Over Betuwe College 2011 Pagina 1

Tijd: seconden, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren

LOPUC. Een manier om problemen aan te pakken

Dichtheid. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

M V. Inleiding opdrachten. Opgave 1. Meetinstrumenten en grootheden. Vul het schema in. stopwatch. liniaal. thermometer. spanning.

Wat is een standaardmaat?

klas "Eenheden"

0,8 = m / = m / 650

Bloemlezing uit 36 bladzijden voor een eerste indruk. inzicht in het complete metriek stelsel. Op een eenduidige

11 Meten en maten VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote rekenboek - overzicht - Hoofdstuk Meten en maten

MENS & TECHNIEK. COMPAEN VMBO - leerjaar 1. Bron: Pixabay

Schaal. Met behulp van de werkelijke grootte en de afgebeelde grootte kun je de schaal berekenen.

Dichtheid.info hoort bij de lesserie Dichtheid praktisch gezien. Alle informatie voor leerlingen is hier te vinden.

2 VWO 2 HAVO Oefenstof dichtheid.

KAPSTOK REKENEN inhoud

Metriek stelsel. b. Grootheden. b-1. Lengte. Uitgangspunt (SI-eenheid): meter ; symbool: m. Gebruikte maten: mm-cm-dm-m-dam-hm-km

Dichtheid. banner. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Meten is weten ANTWOORDENBOEK Meten is weten. Antwoordenboek. = 95 mm 6 cm = 60 mm 10 cm = 100 mm. 1 cm = 15 mm 9 cm

2 BBL. Oppervlakte. 5.1 Eenheden van oppervlakte

handleiding pagina s 678 tot Handleiding 1.2 Huistaken huistaak 20: bladzijde Werkboek 3 Posters 4 Scheurblokken

spiekboek rekenen beter rekenen op de entreetoets van het Cito groep

Inhoud. Eenheden... 2 Omrekenen van eenheden I... 4 Omrekenen van eenheden II... 9 Omrekenen van eenheden III... 10

Verder zijn er toetsen bij de theorie en praktijk. Je hoort van jouw leraar wanneer je die moet maken.

10. ZINKEN EN DRIJVEN Experimenteer met de volgende stoffen! Zet een kruisje in de juiste kolom!

Rembrandt College Veenendaal. Protocol medicijnverstrekking. Begeleiding van leerlingen met dyscalculie Rembrandt College

kilometer hectometer decameter meter decimeter centimeter milimeter km hm dam m dm cm mm

handleiding pagina s 994 tot Handleiding 1.2 Huistaken huistaak 26: bladzijde 841 huistaak 29: bladzijde Werkboek 3 Posters

Werkblad bij lesvoorbereiding Breuken. 1. Vereenvoudig de volgende breuken: 2. Maak de volgende sommen: Schrijf de berekening erbij!

Doelenlijst 9: METEN onderdeel LENGTE, INHOUD, GEWICHT en OPPERVLAKTE

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 1

Nee, ik heb de cijfers nog niet. Ja, ik ga zo tijdens de les verder met nakijken REKENEN. Les Grootheden en Eenheden.

Foutenberekeningen. Inhoudsopgave

Voor we iets gaan maken moeten we wel het een en ander weten van meten. We zeggen altijd meten is weten. Hoi Leuk dat je er weer bent.

In het internationale eenhedenstelsel, ook wel SI, staan er negen basisgrootheden met bijbehorende grondeenheden. Dit is BINAS tabel 3A.

Meten. Kirsten Nederpel. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Hallo ik ben TECH. Wij gaan samen in het technieklokaal een mobieltjeshouder maken. We moeten ons eerst goed voorbereiden op school.

handleiding pagina s 707 tot Handleiding 1.1 Kopieerbladen pagina 640: soortelijk gewicht 1.2 Huistaken huistaak 21: bladzijde Werkboek

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 1

Een heleboel voorwerpen Groep / niveau Groep 4/ 5 Leerstofaspecten Gebruik van meetinstrumenten, meten met standaardmaten Benodigdheden

Foutenberekeningen Allround-laboranten

M.R. 56 : Overzicht scenario s.

9.1 Oppervlakte-eenheden [1]

LENGTE. 1. DOORSTREEP DE BEGRIPPEN WAARVAN JE DE LENGTE NIET KUNT METEN. hoogte inhoud diepte breedte omtrek afstand temperatuur oppervlakte

FYSICA. voor 4 ST & 4 TW. Deze cursus fysica vind je op en op pmi.smartschool.be

Theorie: Het maken van een verslag (Herhaling klas 2)

deel B Vergroten en oppervlakte

4900 snelheid = = 50 m/s Grootheden en eenheden. Havo 4 Hoofdstuk 1 Uitwerkingen

Tafelkaart: tafel 1, 2, 3, 4, 5

Hoofdstuk 1: Basisvaardigheden

AAN DE SLAG Arbeid verricht door de wrijvingskracht (thema 1)

handleiding pagina s 964 tot Handleiding 1.1 Kopieerbladen pagina 915: km Huistaken huistaak 27: bladzijde Werkboek 3 Posters

B5-4 Antwoorden Hoofdstuk 2 Straatwerk uitzetten

Uitwerkingen oefeningen hoofdstuk 3

SAMENVATTING BASIS & KADER

spiekboek rekenen beter rekenen op de entreetoets van het Cito groep

BLAD 21: AAN DE OPPERVLAKTE

Exact periode 2.1. Q-test. Dichtheid vaste stoffen Dichtheid vloeistoffen; interpoleren

Groei gewicht. gemiddeld gewicht. 3 jaar leeftijd (maanden/jaren) 1 jaar. 2 jaar

Handig met getallen 3 / 3a Antwoorden meten

Kennis van de telrij De kinderen kunnen tellen en terugtellen tot 10 met sprongen van 1 en van 2.

Verkorte versie van de SYLLABUS REKENEN 2F EN 3F (VO en MBO, versie mei 2015) Aanpassing van product van CvTE

Wat betekenen de getallen? Samen bespreken. Kies uit kilometer, meter, decimeter of centimeter.

1 Hallo, dit ben ik! 1ste leerjaar. 2de leerjaar. 4de leerjaar 3de leerjaar. 6de leerjaar 5de leerjaar

Examen VMBO-KB 2005 WISKUNDE CSE KB. tijdvak 2 dinsdag 21 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 donderdag 19 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Blok 6 MR vraag 1: de oppervlakte van vlakke figuren met een grillige vorm berekenen

Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei uur

handleiding pagina s 956 tot Handleiding

WISKUNDE: HERHALINGSOEFENINGEN EINDE ZESDE LEERJAAR

Probeer de vragen bij Verkennen zo goed mogelijk te beantwoorden.

SERVICEDOCUMENT BIJ SYLLABUS REKENEN 2F EN 3F VO EN MBO

tekentaken [ TO ] technisch tekenen [ A ] BA VA RZA graa klas 1

Exact periode 2: Dichtheid

REKENMODULE INHOUD. Rekenen voor vmbo-groen en mbo-groen

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2

Titel: De titel moet kort zijn en toch aangeven waar het onderzoek over gaat. Een subtitel kan uitkomst bieden. Een bijpassend plaatje is leuk.

Examen VMBO-BB. wiskunde CSE BB. tijdvak 1 vrijdag 24 mei uur

STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 5

handleiding pagina s 430 tot Handleiding 1.2 Huistaken nihil 2 Werkboek 5A: bladzijden 60, 61, 69, 75 en 76 5B: bladzijden 6, 15, 21, 22 en 23

1 de jaar 2 de graad (2uur) Naam:... Klas:...

Exact periode 2: Dichtheid

wiskunde CSE GL en TL

Lesopbouw: instructie. Start. Instructie. Blok 4. Lesinhoud Kommagetallen: vermenigvuldigen met kommagetallen Kommagetallen: delen met kommagetallen

Naam:... Datum: =. 2 x 15 = =. 4 x 12 = =. 6 x 7 = =. 100 : 4 = =. 36 : 6 =.

Drijven en zinken. Eerst gaan we het drijfvermogen testen van een paar voorwerpen:

REKENEN Hfst 1-3 PROCENTEN. Procenten betekent per honderd.

vwo: Het maken van een natuurkunde-verslag vs

Transcriptie:

1 WAT IS MENS EN TECHNIEK?... 3 1.1. Inleiding... 3 1.2. Wat heb je nodig voor Mens en Techniek?... 3 1.3. Beoordeling... 3 1.4. Hoe leer je bij Mens en Techniek voor een toets?... 3 2 WERKEN BIJ MENS EN TECHNIEK... 4 2.1. Veiligheid in het lokaal... 4 2.2. Opruimen van het lokaal... 7 2.3. Zorgen voor je werkstuk... 7 2.4. Gereedschap... 8 3 METEN... 11 3.1. Waarom is meten belangrijk?... 11 3.2. Grootheden en eenheden... 11 3.3. Meetgereedschap... 12 3.4. Meten van een lengtemaat in centimeters... 17 3.5. Meten van een lengtemaat in millimeters... 20 3.6. Natuurkundige voorvoegsels... 24 3.7. Eenheden omrekenen... 26 3.8. Oppervlaktematen omrekenen... 29 3.9. Inhoudsmaten omrekenen... 31 3.10. Inhoudsmaten voor vloeistoffen omrekenen... 33 4. TECHNISCH TEKENEN... 35 4.1. Wat is een technische tekening?... 35 4.2. Maataanduiding... 36 4.3. Hardheid van potloden... 38 4.4. Lijnsoorten... 39 4.5. Papierformaten... 41 4.6. Schaal... 42 5. MASSA... 45 5.1. Massa en gewicht... 45 5.2. Volume... 48 5.3. Wat is dichtheid?... 49 5.4. Rekenen met dichtheid... 52

2

1 WAT IS MENS EN TECHNIEK? 1.1. Inleiding 1.2. Wat heb je nodig voor Mens en Techniek? 1.3. Beoordeling 1.4. Hoe leer je bij Mens en Techniek voor een toets? 3

2 WERKEN BIJ MENS EN TECHNIEK 2.1. Veiligheid in het lokaal Bedenk samen met je buurman/buurvrouw wat volgens jullie de belangrijkste regels zijn voor in een techniek lokaal. Schrijf hieronder minstens 5 regels: Opdracht 1: Wat is er anders aan het technieklokaal als je het vergelijkt met andere lokalen? 4

Opdracht 2: Waarom zijn er in het technieklokaal speciale regels gemaakt? Opdracht 3: Waar moet je op letten als je met machinegereedschap werkt? Noem drie dingen! Opdracht 4: Wat moet je doen met restanten hout en metaal als je denkt dat andere leerlingen dat materiaal misschien nog zouden kunnen gebruiken? Opdracht 5: Wat moet er gedaan zijn voordat je bij het horen van de bel de klas wil verlaten? Opdracht 6: Mag een docent van een andere klas jou ook straffen als je de regels overtreedt? Opdracht 7: Stel, je moet even naar de wc. Hoe kan je ervoor zorgen dat iemand anders niet zomaar met jouw werkstuk of onderdelen er vandoor gaat? Noem twee oplossingen. 5

Opdracht 8: Soms zie je in het lokaal stickers of borden hangen. Deze stickers geven aan waar je extra aandacht aan moet besteden tijdens het veilig werken in het lokaal of met bepaald gereedschap. Bedenk met je buurman of buurvrouw wat de onderstaande veiligheidsplaatjes zouden kunnen betekenen. 1. 2. 3. 4. 5. 1: 2: 3: 4: 5: 6

2.2. Opruimen van het lokaal 2.3. Zorgen voor je werkstuk Opdracht 9: Noem drie plekken waar je jouw werkstuk kan opbergen. opdracht 10: Wat lijkt jou de beste manier om je werkstuk op te bergen? Leg uit waarom. Opdracht 11: Stel, je hebt een aantal losse onderdelen van een werkstuk. Hoe zou je ervoor kunnen zorgen dat je alle onderdelen keurig bij elkaar kan houden als je jouw werkstuk opbergt? Verzin twee manieren. Opdracht 12: Wat moet je doen als je werkstuk kwijt is of als je een verslag niet meer op de computer terug kan vinden? 7

2.4. Gereedschap Opdracht A: R Zoek op hoe de volgende werkstukken heten: 1. 2. 3. 4. 1. 2. 3. 4. Opdracht B: R In de lijst gereedschappen zijn drie veelgebruikte zagen genoemd. Noem ze alle drie. Opdracht C: T2 Kan je een vierde zaag opnoemen die je veel gebruikt in de techniek? Misschien heb je deze zelf al gebruikt. Opdracht D: I Wat kan je met die zaag, wat je met andere zagen niet of moeilijker kan. 8

Opdracht E: R Welke gereedschappen zijn afgebeeld. Zet een kruisje bij het goede woord. Lintzaag Platbektang Gatenzaag Combinatietang Metaalzaag Popnageltang Metaalboor Rondbektang Handzaag Combinatietang Kolomboor Nijptang Figuurzaag Hefboomschaar Houtboor Kniptang Opdracht F: T1 Je moet iets aftekenen op metaal, maar het metaal mag niet beschadigd worden. Welk aftekengereedschap moet je gebruiken? Opdracht G: T2 Je moet een groot gat uit een plaat hout halen, noem drie gereedschappen (uit de lijst op de vorige pagina s) die je nodig hebt om dit veilig te kunnen doen. Opdracht H: I Welk gereedschap staat niet op de lijst, maar moet je wel altijd gebruiken bij het gebruik van machinegereedschap om veiligheid te garanderen? Opdracht I: R Leg uit waarvoor je een centerpons moet gebruiken. 9

Opdracht J: T1 Wat is het verschil tussen een centerpons en een priem? Opdracht K: T1 Wat is het verschil tussen een bankschroef en een machineklem? Opdracht L: R Je wil een stuk ijzerdraad afknippen. Noem 4 gereedschappen uit de lijst waarmee je dat kan doen. Opdracht M: T1 Je wil een stuk kunststof in een perfecte hoek van 60 graden buigen. Welke twee gereedschappen heb je hiervoor nodig? 10

3 METEN 3.1. Waarom is meten belangrijk? 3.2. Grootheden en eenheden Opdracht 1: (T1) Het kan zijn dat je al een aantal grootheden en eenheden kent. Verbind in de onderstaande rijtjes de grootheden met de daarbij horende eenheden. Lengte Temperatuur Volume Tijd Massa Inhoud Oppervlakte Snelheid Seconden Liter Vierkante meter Kubieke meter Meter Kilogram Kilometer per uur Graden Celsius 11

3.3. Meetgereedschap Opdracht 2: (T1) Het is belangrijk dat je meetgereedschap op de juiste wijze afleest. Dit klinkt logisch, maar een afleesfout is al snel gemaakt. Als je iets moet opmeten, leg je de nul van je liniaal op het begin van de lijn die opgemeten moet worden. Geef bij de volgende meetgereedschappen met een pijltje aan waar je moet beginnen met meten: Opdracht 3: (T1) Meet met behulp van een rolmaat de lengte, breedte en hoogte van je tafel op. Vergeet niet de juiste eenheid bij de maat te noteren! Lengte = Breedte = Hoogte = 12

Opdracht 4: (T2) Bedenk vier producten waarbij je gebruik maakt van een rolmaat. Opdracht 5: (T2) Bedenk tenminste drie beroepen waarmee je te maken hebt met een rolmaat. Opdracht 6: (I) Zou je een rolmaat gebruiken voor het maken van een brug over een sloot? Leg uit waarom wel of waarom niet. Opdracht 7: (T2) Noem tenminste twee beroepen die gebruik maken van een meetlint. Opdracht 8: (T1) Meet met behulp van een meetlint de volgende maten bij een andere leerling: Omtrek van je middel = Omtrek van je biceps = Omtrek van je hals = Lengte van je onderarm = Opdracht 9: (R) 13

Op welke drie manieren kun je een duimstok gebruiken? Opdracht 10: (T2) Een duimstok wordt ook wel eens vouwmeter genoemd. Waarom is dat denk je? Opdracht 11: (T2) Is een duimstok nauwkeuriger af te lezen dan een rolmaat? Waarom wel/niet? Opdracht 12: (T1) Lees op het plaatje af hoe lang de paperclip is. Geef de maat in centimeters en millimeters! Opdracht 13: (R) Noem twee voordelen van een stalen meetlat. Opdracht 14: (T1) Meet met behulp van een meetlat je moduleboek op en noteer de maten in centimeter en millimeter. 14

Opdracht 15: (R) Wat zijn de voordelen van een digitale schuifmaat? Opdracht 16: (R) Wat zijn de nadelen van een digitale schuifmaat? Opdracht 17: (R) Hoe nauwkeurig kan je met een digitale schuifmaat meten? Opdracht 18: (R) Hoe nauwkeurig kan je met een analoge schuifmaat meten? Opdracht 19: (T2) Op welke vier manieren kan je met een schuifmaat meten? Geef van iedere manier een voorbeeld. 15

Opdracht 20: (T1) Je krijgt van de docent vier blokjes en een schuifmaat. Elk blokje heeft een nummer en dat nummer is ingegraveerd. Meet van elk blokje de lengte, breedte, hoogte en diepte. Vul deze in de onderstaande tabel in. Noteer de maten in millimeter en vergeet de eenheden niet! Je mag deze opdracht met z n tweeën of drieën doen. Lengte Breedte Hoogte diepte Blokje 1 Blokje 2 Blokje 3 Blokje 4 16

3.4. Meten van een lengtemaat in centimeters Opdracht 21: (T1) Meet met behulp van je liniaal of geodriehoek de onderstaande lijnen op en vul de maten in centimeter in. Rond je antwoord af als dit nodig is naar hele centimeter. lijn 1 lijn 2 lijn 3 lijn 4 lijn 5 lijn 6 Schrijf hieronder de maten die je hebt gevonden: lijn 1 = cm lijn 2 = cm lijn 3 = cm lijn 4 = cm lijn 5 = cm lijn 6 = cm Opdracht 22: (T1) teken nu zelf hieronder de lijnen naast de opgegeven maten. Teken de lijnen netjes en recht. Lijn 1 = 5 cm Lijn 2 = 3 cm Lijn 3 = 11 cm Lijn 4 = 6 cm Lijn 5 = 2 cm Lijn 6 = 13 cm 17

Opdracht 23: (T1) Meet met behulp van je liniaal de zijden op van de vierkanten. Rond je antwoord af op hele centimeters. Lengte = cm Lengte = cm l = cm Breedte = cm Breedte = cm b = cm Opdracht 24: (T1) Teken hieronder drie vierkanten. Vierkant 1 moet zijden hebben van 4 cm. Vierkant 2 moet zijden hebben van 2 cm Vierkant 3 moet zijden hebben van 5 cm 18

Opdracht 25: (T1) Meet met behulp van je liniaal de diameter van de onderstaande cirkels. Rond je antwoord af op hele centimeters. diameter = cm diameter = cm d = cm opdracht 26: (T1) Bereken nu van dezelfde cirkels de straal. straal= cm straal = cm r = cm 19

3.5. Meten van een lengtemaat in millimeters Opdracht 27: (T1) Meet met behulp van je liniaal of geodriehoek de onderstaande lijnen op en vul de maten in millimeter in. Wees zo precies mogelijk! lijn 1 lijn 2 lijn 3 lijn 4 lijn 5 lijn 6 Schrijf hieronder de maten die je hebt gevonden: lijn 1 = mm lijn 2 = mm lijn 3 = mm lijn 4 = mm lijn 5 = mm lijn 6 = mm opdracht 28: (T1) teken nu zelf hieronder de lijnen naast de opgegeven maten. Teken de lijnen netjes en recht. Lijn 1 = 52 mm Lijn 2 = 33 mm Lijn 3 = 118 mm Lijn 4 = 59 mm Lijn 5 = 17 mm Lijn 6 = 125 mm 20

Opdracht 29: (T1) Meet met behulp van je liniaal de zijden op van de figuren. Geef de maat aan in millimeters. Lengte = mm l = mm l = mm Breedte = mm b = mm b = mm Opdracht 30: (T2) Teken op de volgende bladzijde de volgende rechthoeken: Rechthoek 1 moet 22 mm lang zijn en 31 mm breed. Rechthoek 2 moet 10 mm lang zijn en 74 mm breed. Rechthoek 3 moet 5 cm lang zijn en 15 cm breed. Rechthoek 4 moet 2,0 cm lang zijn en 4,6 cm breed. Rechthoek 5 moet 35 mm lang zijn en 18 mm breed. 21

Teken op deze bladzijde de rechthoeken van opdracht 30: 22

Opdracht 31: (T1) Meet met behulp van je liniaal de diameter van de onderstaande cirkels. Doe dit in millimeters. diameter = mm d = mm d = mm Opdracht 32: (T1) bereken nu van de bovenstaande cirkels de straal. straal= mm r = mm r = mm Opdracht 33: (T2) teken hieronder met een passer de volgende cirkels: Cirkel 1 heeft een diameter van 7,0 cm. Cirkel 2 heeft een diameter van 44 mm. Cirkel 3 heeft een straal van 25 mm. Cirkel 4 heeft een straal van 3,5 cm 23

3.6. Natuurkundige voorvoegsels Opdracht 34: (T1) Geef hieronder aan wat de betekenis is van de onderstaande eenheden met hun voorvoegsels. De eerste is al als voorbeeld gedaan. 1 hectoliter =..100... liter 1 centiliter =.... liter 1 milligram =.... gram 5 decagram =.... gram 7 milliseconde =... seconde 5 kilobyte =.... byte 1 megabyte =.. byte Opdracht 35: (T2) Het kan erg moeilijk zijn om in te schatten hoe groot nou precies een meter, een centimeter of een millimeter is. Probeer bij iedere lengtemaat een voorwerp te vinden wat ongeveer zo groot is als die lengtemaat. Schrijf je antwoord hieronder op: 1 meter: 1 centimeter: 1 millimeter 24

Opdracht 36: (I) Je ziet hieronder een aantal plaatjes. In de tekst zijn maten aangegeven waarbij de eenheid van de lengtemaat is weggelaten. Bekijk het plaatje en denk goed na over de juiste eenheid die bij het getal hoort. 1 2 3 4 De Volkswagen Kever is een oud model auto uit 1938. De lengte van deze auto is iets langer dan 4 en de auto heeft een hoogte van precies 150! De wielen van de Kever hebben een diameter van ongeveer 65. Een iphone 4 heeft een breedte van 58,6. De hoogte van de telefoon is 11,5 en de dikte is slechts 0,93. Een voetbalveld is meestal rond de 100 lang. Dit is precies 1,0! De breedte van een voetbalveld is vaak 0,65 breed. De officiële hoogte van een voetbaldoel is 2,44 hoog. Dit hetzelfde als 24,4 De Golden Gate Bridge in Amerika is wel 2,7 lang! Dat is net zo lang als 27 voetbalvelden. De brug is 3 breed en daardoor is er ruimte voor 2 x 4 rijbanen voor auto s. 25

3.7. Eenheden omrekenen Opdracht 37: (T1) Reken om: 4 cm. = mm. 13 cm. = mm. 7 cm. = mm. 18 cm. = mm. 20 mm. = cm. 98 mm. = cm. 746 mm = cm. 3 mm = cm. 7 m. = cm. 46 m. = mm. 83 m. = cm. 10 cm = mm 26

Opdracht 38: (T1) Reken om: 150 m. = dam. 5 cm. = mm. 18 m. = dm. 100 cm. = m. 18 m. = mm. 270 cm. = dm. 100 m. = hm 3000 cm = m. 25 000 m. = km. 4500 cm = dam. 370 m. = cm. 1 000 000 cm = km. Opdracht 39: (T2) Reken om: 6 km. = m. 49 hm. = km. 82 m. = hm. 222 cm. = m. 764 mm. = m. 10 mm. = m. 54 cm. = mm. 15 km. = hm. 7 dm. = mm. 12345 m. = cm. 3 km. = hm 205 dam. = km. 27

Opdracht 40: (I) Henk, Anne en Karel hebben alle drie de hoogte opgemeten van een IKEA-kast. Volgens IKEA is de kast 189cm hoog. Henk zegt dat hij 18900 millimeter heeft gemeten. Anne zegt dat de kast 1,89 meter hoog is en Karel zegt dat de kast 0,0189 hectometer hoog is. Wie heeft het fout? Laat dit zien met een berekening. 28

3.8. Oppervlaktematen omrekenen Opdracht 41: (T1) Reken om: 3 cm². = mm² 11 cm² = mm² 500 cm² = mm² 1,5 cm² = mm² 35 cm² = dm² 3500 cm² = dm² 12000 cm² = dm² 530 cm² = dm² 160 dam² = m² 15 dam² = m² 0,17 dam² = m² 15,5 dam² = m² Opdracht 42 (T1) Reken om: 4,4 m². = dm² 6,5 cm². = mm² 70 m² = dm² 800 cm². = dm² 456 m² = dam² 25 000 cm². = m² 10 m². = cm² 3 000 000 cm² = dam² 29

Opdracht 43(T2): Reken om: 90 cm². = mm² 3,5 cm². = mm² 88 cm². = mm² 11,11 cm² = mm² 4300 km². = hm² 456 dam² = m² 8000 dam². = hm² 456 dam² = hm² 15 dm². = cm² 12 000 cm². = m² 11 cm² = mm² 2 km² = m² Opdracht 44: (I) Boer Teun heeft een stuk grond van 1000 meter lang en 300 meter breed. Hoeveel vierkante meter is dit oppervlakte? En hoeveel is dit in vierkante kilometer? Schrijf de volledige berekening op. 30

3.9. Inhoudsmaten omrekenen Opdracht 45(T1): Reken om: 3 cm³ =. mm³ 120 cm³ =. mm³ 5,52 cm³ =. mm³ 5000 cm³ =. dm³ 1660 cm³ =. dm³ 150 000 cm³ =. dm³ Opdracht 46 (T1) : Reken om: 13 hm³ = m³ 145 000 hm³ = km³ 2 hm³ = dm³ 0,003 hm³ = m³ 244 hm³ = dam³ 788 000 hm³ = km³ 136 500 m³ = dam³ 112 m³ = dm³ 45 000 m³ = dm³ 15 000 000 m³ = hm³ 1,3 m³ = cm³ 0,024 m³ = dam³ 31

Opdracht 47: (T2) Reken om: 56 m³ =.dm³ 112 cm³ =.mm³ 6 600 hm³ =.km³ 9 000 000 dm³ =.dam³ 710 km³ =.hm³ 1000 hm³ =.km³ 0,07 dm³ =.mm³ 18 mm³ =.dm³ 586 dam³ =.hm³ 501 km³ =.hm³ 22,1 hm³ =.dam³ 0,000 0001 m³ =.mm³ 32

3.10. Inhoudsmaten voor vloeistoffen omrekenen Opdracht 48(T1): Reken om: 136500 ml =.dl. 11200000 ml =.dl. 453000 ml =.dl. 3359400 dl =.dal. 61290000 dl =.dal. 54530000 dl =.dal. 5,5 hl =.dl. 120 hl =.dl. 188,99 hl =.dl. Opdracht 49: (T1) Reken om: 13 l = dl. 11 l. = cl. 1,3 dl = l. 45 l. = ml. 770 dl = dal. 22 l. = dal. 12 000 dl = kl. 9000 l. = hl. 99,8 dl = cl. 250 l. = kl. 33

Opdracht 50: (T2) Reken om: 58322 dl = hl. 144 ml = dl. 2 dl = l. 160 l. = cl. 85,6 dl = cl. 134 dl. = ml. 890 ml = cl. 2 100 dl. = hl. 12 345 dal = kl. 7 000 ml. = l. 15 cl = ml. 99 l. = dal. Opdracht 51: (I) Reken om: 3 000 000 dl = kl. 5 ml = cm³ 0,6 cl. = cm³ 1,67 ml. = cm³ 15 l. = dm³ 0,5 l. = dm³ 1000 l = m³ 34

4. TECHNISCH TEKENEN 4.1. Wat is een technische tekening? Opdracht 1: (R) Leg uit waarom men technische tekeningen maakt. Opdracht 2: (R) Wat voor aanzichten zijn er vaak op een werktekening te vinden? Opdracht 3: (T1) Stel je wil een kast van de IKEA in elkaar zetten. Wat voor soort technische tekening verwacht je bij het bouwpakket? Leg uit waarom. Opdracht 4: (T1) Op wat voor technische tekening moet je kijken als je wilt weten hoe groot je huis is? Leg uit waarom. 35

4.2. Maataanduiding Opdracht 11: Wat is een maatlijn? Opdracht 12: Wat is een grenslijn? Opdracht 13: Waaraan herken je een maatlijn? Noem twee kenmerken. Opdracht 14: In welke maateenheid worden de maten op technische tekeningen altijd aangegeven? Opdracht 15: Met welk symbool geef je de diameter aan in een tekening? Opdracht 16: En met welk symbool geef je de straal aan in een tekening? 36

Opdracht 17: Teken nu zelf in de onderstaande figuren de maatlijnen en grenslijnen. Zet de juiste maat erbij. Deze kan je opmeten met je liniaal/meetlat. Let ook op de lijndiktes. Geef in figuur 1 de lengte en breedte aan Geef in figuur 2 de diameter aan Geef in figuur 3 de straal aan. Figuur 1 figuur 2 figuur 3 37

4.3. Hardheid van potloden Opdracht 26: (R) Van welke materialen worden potloden gemaakt? Noem er drie! Opdracht 27: (T1) Zit er in een 6B-potlood veel of weinig grafiet? En klei? Opdracht 28: (T1) Zit er in een 9H-potlood veel of weinig grafiet? En klei? Opdracht 29: (T2) Maak het schema compleet door de onderstaande termen in het schema in te vullen. Een antwoord is al ingevuld als voorbeeld. Heel zacht Heel veel klei meer klei als grafiet beetje hard meer grafiet als klei beetje zacht evenveel klei als grafiet heel hard gemiddeld hard heel veel grafiet Soort potlood 8H 2H HB 2B 7B Hard of zacht? gemiddeld hard Hoeveelheid klei en grafiet Opdracht 30: (T2) Als je een tekening wilt maken met dunne, strakke lijnen die niet afgeven. Welk potlood zou je dan pakken? Een H-potlood of een B-potlood? 38

4.4. Lijnsoorten Opdracht 31: (R) Waarom gebruiken we verschillende soorten lijnen in een technische tekening? Opdracht 32: (R) Leg uit wat we aangeven met begrenzingslijnen. Opdracht 33: (R) Leg uit wat we aangeven met hartlijnen. Opdracht 34: (R) Hoe noemt men de lijnen waarmee we de maten aangeven in een tekening? Opdracht 35: (R) Hoe heet de lijn die we aangeven met een dunne gemengde streeplijn? 39

TEKENOPDRACHT: (T2) Teken de volgende lijnsoorten onder elkaar op een A4-tje. 5 Begrenzingslijnen 5 Maatlijnen 5 Hartlijnen 5 Niet zichtbare begrenzingslijnen De lengte van elke lijn moet 150 mm zijn. Elke lijn begint 35 mm vanaf de linkerkant van je A4-tje. De eerste lijn teken je 50 mm vanaf de bovenkant van je A4-tje. Teken de lijnen netjes onder elkaar met een onderlinge afstand van 10 mm. Let goed op de lijndiktes en met welk potlood je tekent. Gebruik GEEN zacht potlood! 40

4.5. Papierformaten Opdracht 5: (T1) Meet met behulp van je liniaal/meetlat op wat de afmetingen zijn van deze module (in cm). Opdracht 6: (R) Welk papierformaat is er gebruikt voor dit werkboek? Opdracht 7: (R) In het schema op de vorige pagina zie je de afmetingen van A0 tot en met A5. Zoek met behulp van het plaatje ernaast wat de afmetingen zijn van de formaten A6, A7 en A8. A6 = A7 = A8 = Opdracht 8: (T2) Welk papierformaat krijg je als je een vel papier van A3-formaat 4 keer dubbel vouwt? Opdracht 9: (R) Wat zijn de afmetingen dan van dit stuk papier? Opdracht 10: (T2) Als je vier A4 papiertjes in een vierkant aan elkaar zou plakken, welk formaat zou dit vel papier dan hebben? 41

4.6. Schaal Opdracht 18: (R) Leg uit waarom men voorwerpen vaak op schaal tekent. 42

Opdracht 19: (T1) Wat betekent het als een voorwerp op schaal 1:5 getekend is? Opdracht 20: (T1) Een voorwerp wordt 10 keer zo klein getekend. Wat is de schaal van de tekening? Opdracht 21: (T1) Op een tekening staat een auto van 3,5 cm lang. De tekening is gemaakt op schaal 1:100. Hoe groot is de auto in het echt? Opdracht 22: (T1) Bij het plaatje van een stoel staat schaal 1:5. De stoel is op de tekening 20cm hoog. Hoe hoog is de stoel in het echt? Opdracht 23: (T1) In de krant staat een advertentie van een nieuwe laptop. Op het plaatje is de laptop 8cm hoog en 13cm breed. Er staat bij dat de schaal 1:3 is. Hoe groot is de laptop in het echt? Opdracht 24: (I) Een bioloog heeft een mier nagetekend. De mier is in werkelijkheid 5mm groot. Op de tekening is de mier 50mm groot. Welke schaal moet hij bij de tekening zetten? 43

Opdracht 25: (T2) Hieronder zie je een afbeelding van een TV. Deze is natuurlijk niet op ware grootte. Het plaatje heeft een schaal van 1:12. Hoe groot (hoog en breed) is de TV in werkelijkheid? 44

5. MASSA 5.1. Massa en gewicht Opdracht 1: Reken om: 2 kg = g 1,3 kg = g 25 kg = g 2,8 kg = g 10 kg = g 0,5 kg = g 66 kg = g 0,01 kg = g 7 kg = g 3,14 kg = g 94 kg = g 7,7 kg = g Opdracht 2: Reken om: 1000 g = kg 300 g = kg 4000 g = kg 1200 g = kg 800 g = kg 120 g = kg 2800 g = kg 12 g = kg 45

Opdracht 3: Reken om: 1 g = kg 1000 g = kg 20 g = kg 120001 g = kg 3500 mg = g 45 mg = g 400 mg = g 123456 mg = g Opdracht 4: Reken om: 1.200.000 mg = kg = ton 3 ton = kg 100 ton = kg 0,07 ton = kg 45 ton = kg 2,33 ton = kg 1 ton = g 46

Opdracht 5: Op het vliegveld komen vier ladingen binnen. Lading 1 heeft een massa van 125 kg. Lading 2 heeft een massa van 0,13 ton. Lading 3 heeft een massa van 100.000 g en lading 4 heeft een massa van 90.000.000 mg. Laat met een berekening zien welke lading het zwaarst is. Opdracht 6: De astronaut heeft voor op de maan een maanauto meegenomen met de space shuttle. Op de Aarde heeft deze auto een massa van 1200 kg. Hoe groot is de massa van de maanauto als deze op de maan staat? Opdracht 7: Als de maanauto op de maan staat, wordt deze opnieuw gewogen met dezelfde weegschaal als op Aarde. Welk gewicht zal de weegschaal op de maan aangeven? Schrijf ook de berekening op. 47

5.2. Volume Opdracht 8: Bereken het volume van de volgende blokjes: 1) l = 4 cm b = 2 cm h = 3 cm 2) l = 3 cm b = 6 cm h = 9 cm 3) l = 1 cm b = 1 cm h = 2 cm 4) l = 5 cm b = 0.5 cm h = 5 cm 5) l = 8 cm b = 3 cm h = 2 cm 6) l = 6 cm b = 1.5 cm h = 4 cm Opdracht 9: Een blokje heeft een lengte van 50 mm, een breedte van 20 mm en een hoogte van 1 dm. Bereken het volume van het blokje. Geef de volledige berekening. Opdracht 10: Een blokje heeft een lengte van 30 mm, een breedte van 1,5 dm en een hoogte van 20 mm. Bereken het volume van het blokje. Geef de volledige berekening. 48

5.3. Wat is dichtheid? Opdracht 11: Leg uit wat men bedoelt met de dichtheid van een materiaal. Opdracht 12: Met welke eenheid geven we de dichtheid aan? Opdracht 13: Welk materiaal zou een grotere dichtheid hebben denk je? Piepschuim of ijzer? Opdracht 14: Zoek op welk metaal de grootste dichtheid heeft. Opdracht 15: Welk metaal heeft de kleinste dichtheid? Opdracht 16: Zoek de dichtheid op van de volgende stoffen. Vergeet de eenheid er niet achter te zetten! IJzer : Koper : Water : Lucht (gas) : 49

Opdracht 17: Hieronder staan steeds twee stoffen naast elkaar. Zoek in de tabel in je leerboek op welke van de twee grootste dichtheid heeft: IJzer of suiker : Alcohol of water : Aluminium of glas : Koper of ijzer : Eikenhout of vurenhout : Water of melk : Water of ijs : Opdracht 18: Hieronder staan een aantal stoffen met hun dichtheid. Zoek in de tabel op om welke stof het gaat: Stof 1: 0,92 g/cm³ Stof 2: 7,3 g/cm³ Stof 3: 3,5 g/cm³ Stof 4: 10,5 g/cm³ Stof 5: 1,2 g/cm³ Stof 6: 0,79 g/cm³ = =. =. = =. = 50

Opdracht 19: Leg uit waarom ijs blijft drijven op water: Opdracht 20: Blijft ijs ook drijven op terpentine? Leg uit. Opdracht 21: Drijft, zweeft of zinkt kurk in benzine? Leg uit waarom. Opdracht 22: Drijft, zweeft of zinkt ijzer in kwik? Leg uit waarom 51

5.4. Rekenen met dichtheid Opdracht 23: Een vloeistof heeft een volume van 12 cm³ en een massa van 11,04 gram. Bereken de dichtheid van deze vloeistof. Zoek in de tabel op om welke vloeistof dit gaat. Opdracht 24: Een stof heeft een volume van 50 cm³ en een massa van 80 g. Bereken de dichtheid van de stof. Welke stof is dit? Schrijf de volledige berekening op. Opdracht 25: Een stof heeft een volume van 30 cm³ en een massa van 81 g. Bereken de dichtheid van de stof. Welke stof is dit? Schrijf de volledige berekening op. 52

Opdracht 26: Een blokje heeft de volgende afmetingen: lengte = 2 cm, breedte = 3 cm en de hoogte is 2 cm. Op de weegschaal blijkt het blokje 86,4 gram te wegen. Bereken de dichtheid. Schrijf de volledige berekening op. Zoek op om welke stof het gaat. Opdracht 27: Een blokje heeft de volgende afmetingen: lengte = 1 cm, breedte = 1,5 cm en de hoogte is 4 cm. Op de weegschaal blijkt het blokje 15 gram te wegen. Bereken de dichtheid. Schrijf de volledige berekening op. Zoek op om welke stof het gaat. 53

Opdracht 28: Een blokje aluminium heeft een volume van 7 cm³. De dichtheid van aluminium is 2,7 g/cm³. Hoe zwaar weegt het blokje aluminium? Schrijf de volledige berekening op. Opdracht 29: Een ander blokje aluminium weegt 27 gram. Hoe groot is het volume van dit blokje? Schrijf de volledige berekening op. 54