6. Angststoornissen 83



Vergelijkbare documenten
Diagnostiek volgens het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders

SCHEMA S STOORNISSEN KINDERPSYCHIATRIE

Somatoforme stoornissen

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

Voorlichting Angst en Dwangstoornissen

Wegwijzer psychische stoornissen 1

Correcties DSM 5 : Beknopt overzicht van de criteria

Grensoverschrijdend gedrag. Les 2: inleiding in de psychopathologie

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Van somatoforme stoornissen naar somatisch symptoom stoornis

SCHEMA S STOORNISSEN

ANGST. Dr. Miriam Lommen. Zit het in een klein hoekje? Assistant professor Klinische Psychologie en Experimentele Psychopathologie

Wie normaal is beantwoordt aan een bepaalde norm van een specifieke sociale groep.

Paniekaanval als specificatie

Bijlage van DSM V naar ICPC 1

Y-BOCS. Alvorens te beginnen met het stellen van de vragen, geef eerst een definitie van dwanggedachten en dwanghandelingen.

Eetstoornissen. Mellisa van der Linden

Samenwerkingsverband Vrijgevestigde Psychologen Amsterdam

VERWERKING NA EEN INGRIJPENDE GEBEURTENIS 1

Eetstoornissen DSM-5. Leonieke Terpstra & Maartje Snoek

VERANDERING VAN GEDRAG: EEN PROBLEEM OF NIET? Marieke Schuurmans Verpleegkundige & onderzoeker UMC Utrecht/Hogeschool Utrecht

4.3.1 Diagnostische Checklist voor cliënten zonder dementie: DSM-5 criteria

E book Stoornissen in de impulsbeheersing

Datum: VRAGENLIJSTEN (1) Naam: Geboortedatum:

Depressie en angst bij de ziekte van Parkinson Rianne van Gool Verpleegkundig specialist

DIAGNOSTIEK ANGSTSTOORNISSEN

Wat kan ik wél doen bij angst of dwang in mijn gezin?

Post-traumatische stress na bevalling. Máasja Verbraak GZ-psycholoog Cognitief Gedragstherapeut VGCt

ZELFINVULLIJST DEPRESSIEVE SYMPTOMEN (INVENTORY OF DEPRESSIVE SYMPTOMATOLOGY: IDS-SR) 1 (In te vullen door patiënt)

Somatoforme stoornissen

TSCYC Ouderversie. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. Jeroen de Groot. ID Datum Informant:

TSCYC. Vragenlijst over traumasymptomen bij jonge kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum Ouderversie

Depressie bij ouderen

Angst en paniekstoornissen

Angststoornissen. (Anxiety Disorders)

Inhoudsopgave. Voorwoord 11. Dankwoord 15. Inleiding 17

Edwin Beld, psychiater. Werkzaam in Den Helder GGZ NHN

Somatoforme stoornissen. Bert van Hemert, psychiater

Registratierichtlijn. E003 Beroepsgebonden depressie

Angststoornissen. P unt P. kan u helpen. volwassenen

Deze vragenlijst is ontwikkeld om de ernst en de aard van de symptomen van

Kennisquiz cannabis. 7. Wat is CBD? A. hetzelfde als THC B. Cannabis Bepalings Dosis C. Cannabidiol

CVS : forensisch psychiatrische overwegingen

BEOORDELINGSSCHAAL DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 1 (INVENTORY OF DEPRESSIVE SYMPTOMATOLOGY: IDS-C) (in te vullen door behandelaar/onderzoeker)

Hand-out bij de

Je bent alleen maar verslaafd! Wim van Loon, Psychiater. 10 februari 2014

DSM-5: Nieuw, maar ook beter? Arq Herfstsymposium vrijdag 25 november 2016

Regionaal zorgpad Angststoornissen

DSM 5 Nascholing d.d Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen Eetstoornissen. Santoucha Setroikromo AIOS, LUMC

Posttraumatische stressstoornis na uitzending

Herkennen van en omgaan met. Angst en Depressie. Is er vaker sprake van angst en depressie in de palliatieve fase?

in gesprek over: Paniekstoornis en fobieën

Inhoud. Inleiding 7. 4 Wat kun je er zelf aan doen? Leren omgaan met paniekklachten Registratie van paniekklachten 45

Colofon. Dit e-book is een uitgave van Stichting Gezondheid. Teksten: Stichting Gezondheid

Over mensen met psychische of psychiatrische problematiek. Bijeenkomst voor kerken, raden en verenigingen in de gemeente Aalburg 19 november 2009

Deel 1 Waar angst voor bedoeld is Angst is een emotie 23 1 Zes basisemoties 24

AGRESSIE. Basis emoties. Basis emoties. Basis emoties Angst Verdriet Boosheid Verbazing Plezier Walging Paul Ekman

Onderhuids. Workshop Zelfverwonding en Eetstoornissen. 9 december 2005

Eetstoornissen. Symptomen

Hoe blijf ik (psychisch) gezond?! Simone Traa Klinisch psycholoog psychotherapeut Medische Psychologie, Máxima Medisch Centrum

Appendix. Deel 1: Vertaalde PSYCHLOPS deel 1 en deel 2 (zie hoofdstuk 5) Deel 2: Vertaalde PHQ (zie hoofdstuk 2)

1 Wat is er met me aan

Cure + Care Solutions

AGRESSIE. Basis emoties. Basis emoties. Agressie - sociologisch. Agressie - biologisch. Agressie en psychiatrie

Reeks 11. Psychiatrie op volwassen leeftijd

Zorgprogramma Angststoornissen

Praktische opdracht ANW Depressies

Verwijzen naar het Centrum voor Eetstoornissen

E M D R een inleiding

Vier Dimensionale Klachtenlijst (4DKL)

Stemmingsstoornissen bij de ziekte van Parkinson

Behandeling van OCD. tony de clippele klinisch psycholoog

Onbegrepen lichamelijke klachten

ETI-KJ. Essenese Trauma Inventaris voor kinderen en jongeren. Cijfer/Naam: Leeftijd: Datum:

Angststoornissen. Verzekeringsgeneeskundig protocol

STAPPENPLAN ANGST IN DE EERSTE LIJN

Iemand is ontevreden over zijn of haar uiterlijk A) boulimia nervosa B) depersonalisatiestoornis C) A en B D) geen van beide

Jos van Erp Psycholoog / Beleidsadviseur De Hart&Vaatgroep / Hartstichting j.v.erp@hartstichting.nl. Stress en hart- en vaatziekten

4DKL KLACHTENLIJST. Intake klacht :... :... Diagnose :... Medicatie :... Opmerkingen :... Versie: Uitgave 2004: Stichting Flow, Alkmaar

Chapter 8. Nederlandse samenvatting

Gedwongen opname en verslaving Dr Anne Van Duyse - De Sleutel en PC Sint Jan Baptist

Omgaan met (onbegrepen) lichamelijke klachten. Prof. dr. Sako Visser Universiteit van Amsterdam Pro Persona GGZ Dr. Michel Reinders GGZinGeest

Hij heeft 7(angst, depressie, sociale fobie, agorafobie, somatische klachten, vijandigheid, cognitieve klachten)+2 (vitaliteit en werk) subschalen

Dit gevoel van onrust in een publieke ruimte wordt ook wel Agorafobie genoemd.

Nederlandse samenvatting. 1. Wat zijn trauma-gerelateerde stoornissen, dissociatieve stoornissen en

Centrum voor Lichamelijk Onverklaarde Klachten (CLOK)

Stress, spanningen, en psychosociale problematiek na confrontatie met een hart- of longaandoening

Symptom Questionnaire SQ-48. V. Kovács! M. de Wit! M. Lucas! LUMC Psychiatrie

Diagnostische Criteria voor Psychosomatische Research

Angststoornissen. Deze folder is voor doven en slechthorenden die meer willen weten over angst

Mindmap omgeving jongere. Overzicht. Contact met klanten met psychische en cognitieve problemen. Herkennen van psychische problemen

H Y P E R V E N T I L A T I E C O A C H HYPERVENTILATIE U I T L E G E N 5 TIPS N I C O L E -

DUIZELIGHEID Keel-, Neus- en Oorheelkunde FRANCISCUS VLIETLAND

Herkennen van en omgaan met. Angst en Depressie. Na vanmiddag. bij ouderen met een verstandelijke beperking

Somatische comorbiditeit bij affectieve stoornissen

Inhoud. Thema 1 Wat is psychiatrie? 1. Algemene inleiding 2

Hyperventilatie. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee!

Angst en Kanker, wanneer klopt er iets niet? Dr Christine Brouwer- Dudok de Wit, klin psycholoog

Veranderingen in de DSM-V stemmingsstoornissen. R.A. van Elmpt AIOS psychiatrie

Transcriptie:

6. Angststoornissen 83

1.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 1.1.1 Beschrijving 1 Paniekstoornis Angst = langer aanhoudende stemming Paniek: Angst is intens en heeft een abrupt begin Tenminste vier symptomen binnen een tijdsgebrek van tien minuten tot een piek moeten komen Het is niet omdat je paniekaanvallen hebt, dat je lijdt aan een paniekstoornis. Paniekaanvallen komen ook voor bij: Enkelvoudige fobie Sociale fobie Posttraumatische stress-stoornis Paniekstoornis: Aanvallen zijn onvoorspeld en is niet gebonden aan een situatie Paniekpatiënten: Zijn tussen de aanvallen door vaak gespannen en bang voor nieuwe aanvallen Lijden vaak aan anticipatieangst Wanneer de aanvallen onvoorspelbaar zijn, moet nagegaan worden of er lichamelijke aandoening de oorzaak is. Paniekstoornis met agorafobie: Paniekpatiënten ontwikkelen vaan angst om zich te begeven in publieke situaties zoals kerken, waarhuizen,... Meestal gaat het om situaties: * Waaruit men niet zou kunnen ontsnappen * Waarin men geen hulp zou kunnen krijgen wanneer men een paniekaanval heeft Het is dus een situatieve angst en vermijding die gepaard gaan met spontane paniekaanvallen Agorafobie komt zelden zonder een paniekstoornis voor Paniekaanvallen zijn kwalitatief verschillend van andere vormen van angst: Dikwijls treden er angstige episoden op waarbij minder, en minder heftige, lichamelijke symptomen en subjectieve angst worden gerapporteerd. 84

Er komen ook milde paniekaanvallen voor bij niet-patiënten: * Niet patiënten ervaren dezelfde sensaties als patiënten * De niet-klinische aanvallen gaan wel doorgaans niet gepaard met de gedachten: - Dat men op punt staat te overlijden - Gek te worden - Controle over zichzelf te verliezen 1.1.2 Diagnostische criteria Er is van een paniekstoornis sprake als: Er herhaaldelijk onverwachte paniekaanvallen optreden Ten minste een van de aanvallen werd gevolgd door ten minste een maand waarin betrokkene * Zich voortdurend zorgen maakte over nieuwe aanvallen * Piekerde over de gevolgen van een nieuwe aanval * Ten gevolge van de anval een belangrijke gedragsverandering vertoonde De aanval zelf beslaat een discrete periode waarin betrokkene intens angstig is en waarin ten minste vier van de onderstaande symptomen abrupt optreden en binnen tien minuten een piek bereiken: Kloppend of bonzend hart, of versnelde hartslag Zweten Trillen of beven Gevoelens van ademnood Het gevoel te stikken Pijn of onaangenaam gevoel op de borst Misselijkheid of maagklachten Gevoelens van duizeligheid, onvastheid, lichthoofdigheid of zwakte Derealisatie of depersonalisatie Angst voor controleverlies of om krankzinnig te worden Angst om te sterven Tintelingen of verdoofd gevoel Koude rillingen of wartevlagen Paniekstoornis met agorafobie: Indien betrokkene voldoet aan de criteria van de paniekstoornis Men is bovendien bang om zich in situaties te begeven waaruit vluchten moeilijk of vernederend zou zijn of waarin hulp niet voorhanden zou zijn indien er een paniekaanval op zou treden. 85

1.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Sociale fobie: Hier omtrent de angst uitsluitend betrekking op de afkeur voor anderen Hypochondrie: Grote bezorgdheid over een mogelijke, nog niet ontdekte, ziekte waarvan de symptomen van paniek als bewijs worden gezien, kan hypochondere vormen aannemen. Er kan dus de diagnose hypochondrie naast de diagnose paniekaanval gesteld worden. Er is enkel een paniekstoornis indien het als catastrofaal duiden van lichamelijke sensaties uitsluitend optreedt tijdens of volgend op een paniekaanval, dan is er geen hypochondrie. Hyperventilatie: Wanneer er erg snel en/of diep geademd wordt, kan er meer koolzuur worden afgestaand dan nodig is voor de stofwisseling. Dit is maar zelden aanwezig bij een paniekstoornis. Depressie: Relatie tussen paniekstoornis en depressie is complex: * Depressieve patiënten klagen vaak ook over angst en gespannenheid. * Paniekpatiënten vertonen vaak depressieve kenmerken. Op grond van amnestische gegevens kan het soms aannemelijk worden gemaakt dat de depressie zich ontwikkelde op basis van een paniekstoornis. Het is wel niet zo dat daarom de depressie secundair is. Om dit te bepalen moet de ernst van de klacht bepaalt worden. Toch zal de clinicus er niet vaak aan ontkomen om een dubbele diagnose te stellen. 86

2.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 2 Sociale fobie Sociale fobie: Een hardnekkige angst voor een of meer situaties waarin de betrokken persoon is blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen en waarin hij bang is zich belachelijk te maken. Voorbeelden: * Spreekangst * Trillen in sociale situaties Sociale fobici vormen geen homogene categorie, maar kunnen onder meer aan de hand van de volgende dimensies worden onderscheiden: Sociaal vaardig versus sociaal onvaardig Lage fysiologische arousal versus hoge fysiologische arousal Rationele versus irrationele denkstijl Weinig vermijdend versus sterk vermijdend Anstig bij bekende personen versus angstig bij onbekende personen Angst in groepen versus angst in gezelschap van slechts één andere persoon Diagnostische criteria: Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie leidt tot een onmiddelijke angstreactie, dit kan de vorm aannemen van een situatiegebonden paniekaanval. Een fobische situatie wordt vermeden of kan alleen met intense angst worden doorstaan. Vermijding of spanning interfereert met het functioneren in een beroep of in sociale relaties of betrokkene lijdt ernstig onder de angst. De betrokken persoon is ervan overtuigd dat zijn angst in feite overdreven is en niet in verhouding staat tot het reële gevaar dat hij loopt. De angst mag niet in relatie staan tot een andere as-i-stoornis of as-ii-stoornis. 2.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis: Ongemakkelijkheid in sociale situaties en angst voor negatieve evaluaties, die reeds op jeugdige leeftijd aanwezig Kenmerken: * Gevoelig voor kritiek of afwijzing * Geen vrienden * Moeite om met mensen om te gaan * Vermijden van sociale activiteiten, is zwijgzaam in sociale situaties uit angst iets verkeerds of raars te zeggen of te gaan blozen 87

Paniekstoornis: Net zoals patiënten met agorafobie vermijden een aantal patiënten met sociale fobie buitenhuis te komen. Kenmerkend voor de sociale fobie is echter de angst voor andere mensen, terwijl bij paniekstoornis de angst voor lichamelijke sensaties, de paniekaanval of controleverlies centraal staan. 3 Enkelvoudige fobie Enkelvoudige fobieën: Angst voor dieren Angst voor afgesloten ruimten (claustrofobie) Angst voor hoogten (acrofobie) Angst voor onweer Angst voor bloed en/of medische handelingen Wanneer confrontatie met het object of situatie waarvoor hij bang is: Verhoogde lichamelijke arousal Bloedfobie heeft een bifasisch responspatroon: * Eerst een verhoging van arousal * Dan een verlaging van hartslag en bloeddruk * Dit kan leiden tot flauwvallen Enkelvoudige fobieën komen vaak voor, maar de meeste mensen zoeken hier geen hulp voor tenzij het voor een ernstige belemmering zorgt bij dagelijkse activiteiten. Deze angsten zijn normaal in de ontwikkeling van kinderen. Deze ontstaan vaak tussen het tweede of vierde levensjaar en deze verdwijnen normaal gezien vanzelf weer. Gemiddelde leeftijd voor: 8 jaar: dierenfobie en bloedfobie 12 jaar: tandartsfobie 20 jaar: claustrofobie Differentiële diagnose: Weinig problemen Rekening gehouden worden dat enkelvoudige fobieën niet in aanmerking komen in het kader van agorafobie, posttraumatische stress-stoornis en dwangstoornis. 88

Diagnostische criteria voor enkelvoudige fobie: Een aanhoudende en irrationele angst voor een bepaald object of voor een bepaalde situatie. Wanneer de betrokkene wordt blootgesteld aan een gevreesde situatie volgt meestal een angstreactie, soms in de vorm van een situatiegebonden paniekaanval. Het object of de situatie wordt vermeden; als dat niet mogelijk is ontstaat er een intese angst. De persoon erkent dat zijn angst feitelijk ongegrond is. De angst of het vermijdingsgedrag is zo ernstig dat het interfereert met de dagelijkse bezigheden of sociale relaties of betrokkene lijdt ernstig onder de angst. De angst en vermijding kan niet beter verklaard woren door een andere angststoornis. 4 Obsessieve-compulsieve stoornis of dwangstoornis 4.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS): Terugkerende dwanggedachten en/of dwanghandelingen staan centraal Noodzakelijk voor diagnose: de klachten maken een ernstige inbreuk op het functioneren van de patiënt Diagnostische criteria: De aanwezigheid van obsessies of dwanghandelingen De patiënt beschouwt de dwangverschijnselen op een bepaald moment als onzinnig of excessief De klachten veroorzaken veel spanning. Ze kosten de patiënt meer dan één uur per dag of verstoren in ernstige mate het dagelijks functioneren. Indien er een andere as-i-stoornis aanwezig is, beperkt zich de inhoud van de dwangverschijnselen niet tot die diagnose. De klachten zijn niet direct het gevolg van drugs of medicatie en geen gevolg van een lichamelijke aandoening. Dwanggedachten of obsessies: Terugkerende, aanhoudende ideeën, gedachten, beelden die veel spanning geven. Deze gedachten * Worden onvrijwillig beleefd, maar als product van eigen persoon gezien * Patiënt ervaart ze als zinloos of verwerpelijk * De inhoud tonen geen overeenkomsten met het getob over werkelijke problemen * Pogingen worden ondernomen om ze te negeren of te onderdrukken of te neutraliseren (door bv. dwanghandelingen) 89

Dwanghandelingen of compulsies: Herhaalde overte handelingen of coverte mentale activiteiten die volgens bepaalde regels op een stereotiepe wijze worden verricht Ze worden uitgevoerd om spanning te neutraliseren of om spanning of een bedreigende gebeurtenis/situatie te voorkomen Naast angst, spanning en paniekgevoelens worden ook depressieve klachten, problemen rond werk en huishouding en relationele problemen gemeld Relatie dwanghandelingen en dwanggedachten: De meesten die dwanggedachten ervaren kennen ook dwanghandelingen en in de loop der jaren treden de dwanggedachten op de achtergrond Dwanggedachten kunnen ook zonder dwanghandelingen voorkomen. Dan ontstaan de dwanggedachten plotseling, maar ze worden vaak uitgelokt door bepaalde gedachten, gebeurtenissen of situaties. Het angstwekkende karakter van dwanggedachten en het angstreducerende effect van dwanghandelingen worden algemeen aangenomen: De angstaanjagende dwanggedachte komt als in een flits op en wordt daarna gevolgd door paniek. Patiënten leren deze gedachte te herkennen en anticiperen op de mogelijkheid dat ze er weer last van krijgen. Dit kan anticipatieangst met vermijding van bepaalde taken of situaties tot gevolg hebben. Dwanggedachten neutraliseren zonder dwanghandelingen: Verminderen van spanning door hun gedachten op een bepaalde manier af te wikkelen op een stereotiepe wijze. De inhoud van de neutraliserende gedachten is vaak tegengesteld aan de inhoud van de dwanggedachte Het is duidelijk dat deze cognitieve rituelen een vergelijkbare betekenis hebben als de dwanghandelingen of rituelen: ze hebben eveneens een angst- of spannignsreductie tot gevolg. Samenvattend: het ontstaan van een angst- of spanninggevende dwanggedachte, die wordt gevolgd door Een angst- en spanningsreducerende dwanghandeling Een cognitief ritueel Dwangmatig vraaggedrag met geruststellende antwoorden van een belangrijk persoon uit de omgeving 90

4.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Morbide preoccupaties: Bij OCS worden de dwanggedachten als egodystoon (ik-vreemd) ervaren Kenmerken van morbide preoccupatie: * Gedachte-inhoud komt overeen met werkelijke problemen of ervaringen * De inhoud is vrijwel consistent met de persoonlijkheid en voorgeschiedenis en wordt als egosyntoon (ik-eigen) beleefd. * Patiënten verzetten zich minder tegen de gedachten dan patiënten met dwanggedachten Paniekstoornis: Bij OCS is er niet alleen angst voor een paniekaanval Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis: Bij OCS is er sprake van angst of spanning en dwanggedachten en/of dwanghandelingen Depressie: Bij OCS zijn er geen schuldgedachten en wel dwanghandelingen Stoornis in impulscontrole: Bij OCS is er geen lust of voldoening tijdens het uitvoeren van dwanghandeling Mensen met stoornis in impulscontrole hebben geen dwang, maar drang Schizofrenie: Bij OCS worden de dwanggedachten als egodystoon beleefd Bij een waan is de inhoud egosyntoon: de patiënt is overtuigd van de juistheid van de denkbeelden. Samenhang: 1 16% van mensen met OCS ontwikkelen later schizofrenie Syndroom van Gilles de la Tourette: Patiënten met dit syndroom zouden ook dwangverschijnselen hebben, maar of het echt daarom gaat is nog de vraag 91

5.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 5 Gegeneraliseerde angststoornis Mensen met GAS: Opvallend nerveus, angstig, tobben veel en zien op tegen allerlei dagelijkse gebeurtenissen Diagnostische criteria: Excessieve angsten en een tobberige bezorgdheid over meerdere levensomstandigheden. Dagen met klachten zijn in de meerderheid. De aandoening moet minstens zes maanden bestaan. De patiënt heeft moeite de tobberijen onder controle te houden. De angsten zijn verbonden met ten minste drie van de volgende zes klachten: * Rusteloosheid * Snelle vermoeibaarheid * Concentratieproblemen * Prikkelbaarheid * Spierspanningsklachten * Slaapstoornissen Indien een ander as-i-stoornis aanwezig is, beperkt zich de inhoud van de angst en het tobben niet tot die diagnose. De klachten verstoren in ernstige mate het dagelijks functioneren. Geen direct gevolg van drugs, medicatie of lichamelijke ziekte en niet alleen voorkomend tijdens een andere psychiatrische stoornis. 5.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE 5.2.1 GAS en lichamelijke aandoeningen Wanneer patiënten met een GAS lichamelijk worden onderzocht op bovengenoemde ziektebeelden, wordt een dergelijke niet eerder bekende lichamelijke verklaring voor de klachten niet frequent gevonden. 5.2.2 GAS en paniekstoornis Relatie: Alle patiënten met GAS kennen paniekgevoelens Alle patiënten met een paniekstoornis zijn vaak angstig en kennen perioden waarin ze sterk in beslag zijn genomen door allerlei relatief niet ernstige dagelijkse zorgen. 92

Paniekstoornis: Paniekaanvallen zijn eenvoudigweg een bijzonder intensieve vorm van angst die bij iedere vorm van angststoornis kan voorkomen als de aandoening zeer ernstig wordt Paniekstoornissen zijn een kwalitatieve andere vorm van angststoornissen Kenmerken PS: Acuut begin Episodisch verloop Begint op latere leeftijd (22 j) dan GAS (16 j) Meer cardiovasculaire klachten Tobben vooral over een paniekaanval, GAS tobt vooral over banale dagelijkse problemen Alleen met behulp van de Hamilton Angstschaal kan er een verschil gemaakt worden tussen de twee soorten: PS heeft een hogere score 5.2.3 GAS en vermijdingsgedrag Patiënten met een GAS zijn bange, bezorgde mensen die er tegenop zien nieuwe, onbekende activiteiten te ondernemen. Bij GAS is er sprake van vermijdingsgedrag, maar dat deze vermijding niet een specifieke focus had, zoals bij agorafobie en enkelvoudige fobie. 5.2.4 GAS en depressie Het onderscheid tussen patiënten met een GAS en die met een stemmingsstoornis, is niet eenvoudig. De patiënt met de stemmingsstoornis is vaak angstig, de patiënt met een GAS is vaak gedeprimeerd. 93

6.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 6 Posttraumatische stress-stoornis stoornis Posttraumatische stress-stoornis: Wanneer iemand een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt, waarin betrokkene met de dood of ernstig letsel werd bedreigd of lichamelijke integriteit werd bedreigd. De betrokkene met hevige emoties gereageerd hebben zoals angst en hulpeloosheid. Vaak gepaard met depressie, andere angsten en agressieve uitbarstingen Diagnostische criteria: Er moet sprake zijn van een herbeleving van een traumatische gebeurtenis op ten minste één van de volgende manieren: * Terugkerende, beangstigende dromen over de gebeurtenis * Terugkomende, opdringende en verontrustende herinneringen aan de gebeurtenis * Een plotseling voelen of handelen alsof de gebeurtenis plaatsvond * Wanneer de persoon wordt blootgesteld aan gebeurtenissen die sterk lijken op de oorspronkelijke traumatische gebeurtenis, is sprake van een intens psychisch lijden of van een fysiologische reactiviteit Vermijding van stimuli die in verband staan met een trauma of een verdoving van algemene, responsiviteit. Dit komt tot uiting in ten minste drie van de volgende aspecten: * Pogingen om activiteiten, situaties of mensen te vermijden die de herinnering aan het trauma opwekken * Pogingen om gevoelens en gedachten te vermijden die met het trauma in verband staan * Psychogene amnesie, onvermogen om een aspect van het trauma te herinneren * Een opvallende afname van de belangstelling voor belangrijke activiteiten * Een verminderd vermogen tot gevoelsuiting * Een gevoel van vervreemding van anderen of het gevoel er niet bij te horen * Een gevoel van weinig toekomstperspectief Langdurige symptomen van toegenomen spanning of opwinding die niet aanwezig waren voor het trauma, hetgeen blijkt uit minimaal twee van de volgende aspecten; * Moeilijk in slaap kunnen vallen of blijven slapen * Prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen * Zich moeilijk kunnen concentreren * Overmatige waakzaamheid * Overdreven schrikreactie De vorige symptomen moeten minimaal een maand duren De stoornis leidt tot klinisch significante spanning of belemmert het functioneren in beroep of relaties 94

Differentiëel diagnostisch: Acute stress-stoornis: alle symptomen duren minimum twee dagen, maar korter dan een maand Aanpassingsstoornis: geen sprake van het herbeleven van de traumatische situatie en de stressor is minder ernstig P 244 7 Beslisboom 95

7. Dissociatieve stoornissen 96

Lezen in handboek p256-259 1 Inleiding 97

2 Depersonalisatiestoornis Depersonalisatiestoornis: Terugkerende of continue ervaring van dpersonalisatie, die wordt gekenmerkt door het gevoel buiten eigen lichaam of geest te staan, als een robot, of in een droom te leven. Emoties die zich voordoen worden beleefd alsof ze afgezwakt en niet meer eigen zijn De betrokkene heeft het gevoel van vertrouwdheid met zichzelf verloren Zijn sterk met de belevingswereld gepreoccupeerd en weten hun ervaringen op een indringende manier onder woorden te brengen. Depersonalisatie gaat vaak gepaard met derealisatie: Men heeft het gevoel alsof de buitenwereld niet echt is Depersonalisatie met lichamelijke vervreemding: Het lichaam of een deel ervan voelt als veranderd aan of anders De gestoorde beleving houdt steeds een alsof-karakter in: er is geen sprake van wanen of verstoorde realiteitstoetsing Ervaring van geen controle te hebben over eigen gevoelens leidt vooral bij acute depersonalisatie vaak tot de angst om gek te worden. Depersonalisatiestoornis komt niet echt vaak voor, maar depersonalisatie als symptoom wel: Schizofrenie Depressie Angststoornissen Eetstoornissen Persoonlijkheidsstoornissen... Depersonalisatiestoornis heeft geen specifieke kenmeren diagnose komt dus tot stand door uitsluiting van de aandoeningen die gepaard gaan met depersonalisatie Diagnostische criteria Hardnekkige of terugkerende storende depersonalisatie bestaande uit het gevoel los te staan van eigen geestelijke processen of lichaam en het gevoel ze van buitenaf te observeren of zichzelf beleven als een automaat of als in een droom Geen stoornis van realiteitstoetsing De ernst of de duur van de storing veroorzaakt duidelijk lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren Geen andere stoornis waarvan bekend is dat ze vaak met depersonalisatie gepaard gaat 98

3 Dissociatieve amnesie Dissociatieve amnesie: Episode van geheugenverlies die verder gaat dan normale vergeetachtigheid en die niet door dissociatieve identiteitsstoornis of organische oorzaken kan worden verklaard Vooral declaratief geheugen voor persoonlijke episoden zijn verstoord. Het procedurele geheugen blijft intact. Amnestische episode: Een omschreven periode die, als regel, in aansluiting op een ingrijpende gebeurtenis voorkomt. Selectieve amnesie: Een variant van amnestische episode Een bepaald feit wordt vergeten, terwijl andere gebeurtenissen die zich omstreeks dezelfde tijd hebben afgespeeld, niet worden vergeten. Gegeneraliseerde amnesie: Omvat het hele voorbije leven van de persoon, inclusief zijn of haar identiteit Onderscheid tussen declaratief en procedureel geheugen: Declaratief: expleciete herinnering aan deelname aan een bepaalde episode Procedureel: impliciete kennis van vaardigheden en automatismen zoals typen of schrijven Diagnostische criteria: Een of meer episoden waarin men zich belangrijke persoonlijke gegevens, meestal met een traumatische of belastende inhoud, niet kan herinneren en die te veelomvattend is voor gewone vergeetachtigheid Niet verklaard door multipele persoonlijkheid of een organische oorzaak Differentiële diagnose: Organische aandoeningen pas duidelijk na heteroanamnese, bloedonderzoek en EEG Posttraumatische stress-stoornis bij dissociatieve amnesie geen herbelevingen, dromen of herinneringen aan trauma Simulatie geen oplossing om onderscheid te vinden ertussen 99

4 Dissociatieve fugue Dissociatieve fugue: Men gaat plotseling en onverwacht weg van huis of werkplek, onder het aannemen van een nieuwe identiteit met amnesie voor het verleden Duurt enkele uren tot dagen Meestal volgt spontaan herstel, vaak na ontwaken uit de slaap Diagnostische criteria: Plotseling en onverwacht weggaan van huis of werk met het onvermogen zich het eigen verleden te herinneren. Verlies van de eigen identiteit of geheel of gedeeltelijk aannemen van een nieuwe identiteit Niet het gevolg van multipele persoonlijkheid of organische oorzaak Criteria aannemen van nieuwe identiteit : In DSM verruimt met of verlies van eigen identiteit Reden: bij de meeste gevallen is niet het aannemen van een nieuwe identiteit die centraal staat, maar het verliezen van de identiteit door omvangrijke amnesieën voor persoonlijke herinneringen Soms wordt vermeld dat de secundaire identiteit door een meer ongedwongen presentatie gekenmerkt is, het omgekeerde (een meer teruggetrokken en onopvallende identiteit) komt ook voor In de periode voorafgaand aan de dissociatieve fugue was er vaak een zware belasting. Differentiële diagnose: Fugue is meestal gemakkelijk herkenbaar Organische aandoeningen * Pas duidelijk na neurologisch, endocrien en EEG-onderzoek * Hierbij gaat het ook vaak om minder doelgerichte acties, die zeer kort duren en niet met identiteitsverlies gepaard gaan * Voornamelijk temporale epilepsie * Na alcohol of drugsgebruik kan zwerven ook voorkomen, samen met een black-out Schizofrenie, depressie pas duidelijk na (hetero)anamnese, psychiatrisch en somatisch onderzoek Simulatie onduidelijk 100

5 Dissociatieve identiteitsstoornis Diagnostische criteria: De aanwezigheid van twee of meer van elkaar te onderscheiden persoonlijkheden binnen één persoon Ten minste twee van deze persoonlijkheden bepalen regelmatig gedrag De onmogelijkheid zich belangrijke informatie te herinneren, niet verklaarbaar door vergeetachtigheid of organische stoornissen De alters manifisteren zich vaak via stemmen die meestal in het hoofd worden gelokaliseerd. Diagnostiek is niet eenvoudig: Meestal 7 jaar voor de diagnose werd gesteld en meestal 3 4 andere diagnosen eerst gesteld Hoge mate van comorbiditeit met: * Depressie * Stemmingsschommelingen * Suïcidaliteit * Slaapstoornissen * Seksuele functiestoornissen * Conversieverschijnselen * Fugues * Paniekaanvallen * Depersonalisatie * Misbruik van psychoactieve middelen Ze vertonen ook vaak * Fobieën * Dwangverschijnselen * Auditieve en visuele hallucinaites * Anorexie * Automutilatie Voldoen vaak aan de diagnostische criteria voor somatiestoornis Patiënten presenteren hun symptomen meestal met een grote terughoudendheid: Schaamte over geheugenverlies Verwarring over het horen van stemmen Men vreest gek te zijn Pas geleidelijk aan is men in staat om de dissociatieve symptomen te exploreren men gaat ervan uit dat deze diagnose iatrogeen is 101

Vermoeden voor DIS wordt gewekt door: Episoden van amnesie Vaststellen dat men in situaties belandt zonder dat men weet hoe men daar terecht is gekomen Stukken uit gesprekken missen Innerlijke strijd (al dan niet verwoord door gehallucineerde stemmen) Mogelijke instrumenten DES DIS-Q SCID-D is het meest betrouwbaar Differentiële diagnose: Dissociatieve amnesie en fugue * Bij DIS is er een chronisch beeld en heeft een complexere fenomenologie * Bij amnesie en fugue gaat het om incidentele episoden Schizofrenie * DIS heeft een intacte realiteitstoetsing en er is een behoud van affectmodulatie Organische aandoeningen * Vaak temporale epilepsie Simulatie * Onduidelijk Comorbiditeit: Fobieën, paniekstoornis, OCS, conversiestoornis of somatiestoornis Op as-ii: borderline- en antisociale persoonlijkheidsstoornis 102

6 Overige dissociatieve stoornissen Zelfde centraal kenmerk als andere dissociatieve stoornissen: dissociatie Zelfde ontstaanswijze als andere dissociatieve stoornissen: ernstige stress bij een persoonlijkheid die tot dissociatieve reacties geneigd is 6.1 GANSER-SYNDROOM Bestaat uit vier componenten: Het geven van antwoorden die net verkeerd zijn Dissociatieve symptomen zoals fugue, amnesie of conversies Meestal visuele hallucinaties Verlaagd bewustzijn Het geven van verkeerde antwoorden gebeurt op zo n manier dat de indruk ontstaat dat de patiënt het juiste antwoord wel kent. Differentiatie van het psycho-organische stoornis is van belang. 6.2 ONVOLLEDIGE DISSOCIATIEVE IDENTITEITSSTOORNIS Patiënten met amnesieën, depersonalisatie en derealisatieklachten, met een identiteitsverwarring en tekenen van identiteitsfragmentering. Er zijn wel geen alter-persoonlijkheden te onderscheiden of de amnesie ontstaat in onvoldoende mate om een diagnose DIS te rechtvaardigen. Door de terughoudende presentatie en de verwarring en schaamte over amnesieën en identiteitsfragmentering is onvoldoende informatie te verkrijgen over mogelijke alters. 6.3 TRANCE- OF SCHEMERTOESTANDEN EN BEZETENHEID Schemertoestand: Verlaagd bewustzijn Verminderde of selectieve reacties op prikkels uit omgeving Komt bij kinderen voor na seksueel misbruik of een trauma Bezetenheid: Het geloof dat een externe macht de controle heeft overgenomen Multipele persoonlijkheid lijkjt de hedendaagse versie van bezetheid te zijn 103

7 Beslisboom Is er sprake van een organische aandoening, het gebruik van alcohol of drugs of een andere psycische stoornis die het geheugenverlies kan verklaren? Ja *Somatische aandoeningen *Intoxicatie door een middel *Amnestische stoornis *Dementie *Posttraumatische stress-stoornis Is er sprake van geheugenverlies voor persoonlijke informatie en meerdere wisselende identiteiten? Dissociatieve identiteitsstoornis is er sprake van geheugenverlies voor persoonlijke informatie en/of identiteitsverlies? Dissociatieve amensie Nee Is er sprake van geheugenverlies voor persoonlijke informatie en een nieuwe identiteit? Dissociatieve fugue Is er een gevoel buiten eigen lichaam of geest te staan of in een droom te leven? Depersonalisatiestoornis Overige stoornissen 104

8. Somatoforme stoornissen 105

1 Inleiding Somatoforme stoornissen: Er zijn lichamelijke klachten die een medische conditie doen vermoeden of met een lichamelijke preoccupatie Gemeenschappelijk kenmerk van alle somatoforme stoornissen: De aanwezigheid van lichamelijke klachten die niet geheel verklaarbaar zijn door een lichamelijke aandoening of door een andere psychiatrische stoornis 2.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 2 Conversiestoornis Diagnostische criteria voor conversiestoornissen: Symptomen of klachten met betrekking tot willekeurige spieren of zintuigen, die een neurlogische of andere medische aandoening doen vermoeden Psychologische factoren worden geacht een verband te hebben met de klachten, door dat het ontstaan of verergeren van de symptomen vooraf wordt gegaan door conflicten of stressoren De symptomen zijn niet opzettelijk veroorzaakt of geveinsd De klachten kunnen na adequaat onderzoek niet geheel worden verklaard door een neurologische of andere medische aandoening en ze behoren evenmin tot een cultureel geaccepteerde wijze van reageren De symptomen of klachten veroorzaken significant ongemak of hinder in sociaal of beroepsmatig functioneren of vereisen medische zorg De symptomen of klachten zijn niet beperkt tot pijn of seksuele disfunctie, treden niet uitsluitend op in het kader van een somatiestoornis en maken ook geen deel uit van een andere psychische stoornis Door Freud werd betekenis gegeven aan conversie: Het proces waarbij onverdraagelijke gedachten ontstaan ten gevolge van traumatische seksuele ervaringen, worden omgezet in lichamelijke klachten 106

2.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Conversie dient te worden onderscheiden worden van de somatisatiestoornis: Bij de conversiestoornis is er meestal één geïsoleerd symptoom Bij somatisatiestoornis * Het is een aandoening waarbij conversieve symptomen slechts één diagnostisch criterium zijn * Daarnaast vertonen de patiënten over een periode van jaren multipele andere klachten Niet gemakkelijk om een conversieve patiënt te onderscheiden van een patiënt die simuleert: Onderscheidend kenmerk: inconsistentie van de klacht onjuist omdat inconsistenties zowel bij neurologische aandoeningen als bij conversies kunnen optreden Simulatie zou ook een relatie hebben met patiënten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Wanneer met de simulatie een ziekterol wordt nagestreefd is er srpake van een nagebootste stoornis 3.1 DIAGNOSTISCHE CRITERIA 3 Somatisatiestoornis Het gedurende verscheidende jaren voorkomen van talrijke lichamelijke klachten of overtuigingen ziek te zijn. Een reeks klachten of symptomen waarvan het voorkomen of de aangegeven ernst niet door een organische pathologie verklaard kan worden. De sympotmen zijn niet uitsluitend gekoppeld aan een paniekaanval en hebben geleid tot verandering van de levensstijl of tot medische consumptie. Ten minste acht symptomen uit de volgende lijst komen voor: Braken, misselijkheid, buikpijn, opgeblaen gevoel in buik, diarree, niet kunnen verdragen van allerlei voedingsmiddelen Pijn in ledematen, in rug, in gewrichten, bij urineren of andere pijn (geen hoofdpijn) Kortademigheid, pijn op de borst, hartkloppingen, duizeligheid Geheugenverlies, slikklachten, stemverlies, doofheid, blindheid, dubbel zien, wazig zien, flauwvallen, toevallen, loopstoornis, verlamming of spierzwakte, moeite met urineren Branerig gevoel aan geslachtsorgaan of anus, pijn tijdens coïtus, impotentie, onverschilligheid ten opzichte van seksueel contact Ongewone klachten van menstruatie, onregelmatige of overvloedige menstruatie, braken tijdens zwangerschap 107

3.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Goed te onderscheiden van conversiestoornis omdat patiënten met een conversiestoornis een niet zo n uitgesproken voorgeschiedenis hebben met multipele lichamelijke klachten. Ook met simulatie is het niet zo moeilijk want daar komt er meestal ook niet zo n voorgeschiedenis voor. 4 Ongedifferentieerde erentieerde somatoforme stoornis 4.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN Ongedifferentieerde somatoforme stoornis: Een of meerdere fysieke klachten Veel voorkomende klachten: vermoeidheid, duizeligheid, verlies van eetlust en gastrointestinale symptomen Er zijn geen organische defecten die de verklaring kunnen zijn van de symptomen De patiënt moet last hebben van de klachten: het veroorzaakt leed en het hindert het functioneren van de patiënt Ze moeten ten minste zes maanden aanwezig zijn Is de restcategorie voor patiënten die lichamelijke klachten vertonen, maar niet voldoen aan de criteria van een andere somatisatiestoornis. Moeilijk om te diagnoseren want veel symptomen zijn ook bij veel andere stoornissen aanwezig. 4.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Somatisatiestoornis: Klachten zijn al jaren aanwezig en voor het dertigste levensjaar begonnen Er zijn multipele klachten (niet bij OSS) Somatisatiestoornis niet nader omschreven: de klachten zijn < zes maanden aanwezig Angst- en stemmingsstoornissen: Bij de OSS staan fysieke symptomen centraal in de presentatie van de klachten en de patiënt lijdt meer onder deze klachten dan onder de angst of de depressieve klachten De dagschommeling zijn niet aanwezig of omgekeerd (klachten nemen toe in de loop van de dag) De slaapstoornissen bij OSS: moeite met inslapen en/of doorslapen (bij depressie is er vroeg ontwaken) 108

5.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 5 Pijnstoornis Diagnostische criteria: Pijn op één of meer plaatsen in het lichaam staat centraal in de klachten en is ernstig genoeg om er medische zorg aan te besteden De pijn veroorzaakt aanzienlijk lijden of beperkingen in het dagelijkse functioneren Psychische factoren worden geacht een belangrijke rol te spelen in het begin, de ernst, de toename of het voortduren van de pijn De pijn wordt niet geveinsd of opzettelijk veroorzaakt De pijn wordt neit beter verklaard door stemmings-, angst- of psychotische stoornis Bio-psychosociale oorzaken veroorzaken de pijn of verergert het of houdt het in stand 5.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Conversiestoornis: Bij pijnstoornis blijven de symptomen beperkt tot pijn Somatisatiestoornis: Bij pijnstoornis maakt pijn geen deel uit van een lange voorgeschiedenis van uiteenlopende medisch onverklaarde lichamelijke klachten Hypochondrie: Bij pijnstoornis is de pijn de primaire klacht en is er geen preoccupatie met de opvatting of de vrees een ernstig lichamelijke ziekte te hebben Nagebootste stoornis: Bij de pijnstoornis wordt pijn niet door de patiënt zelf geproduceerd om een patiëntenrol te verwerven Simulatie: Bij pijnstoornis wordt pijn niet bewust voorgewend met het oog op een bepaald voordeel Psychotische stoornis: Bij de pijnstoornis maakt pijn geen onderdeel uit van waanachtige of hallucinatorische belevingen Comorbidteit: Met andere psychiatrische syndromen, ook met persoonlijkheidsstoornissen As-I stoornissen: angst en depressie 109

6.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 6 Hypochondrie Diagnostische criteria: Overdreven vrees of overtuiging een ernstige lichamelijke ziekte te hebben, zonder dat dit de intensiteit van een waan heeft De lichamelijke verschijnselen of gewaarwordingen, die door de betrokkene als ziektetekens worden geïnterpreteerd, kunnen niet somatisch verklaard worden en zijn ook geen symptomen van een paniekaanval Geruststelling door de arts doet de preoccupatie niet verdwijnen Stoornis geeft aanleiding tot aanzienlijk perosonlijk lijden of beperkingen op belangrijke levensgebieden De stoornis bestaat ten minste zes maanden Essentiëel kenmerk: De preoccupatie met de opvatting of vrees een ernstige ziekte te hebben gebaseerd op de misinterpretatie van lichamelijke symptomen of sensaties. Veel uiteenlopende verschijningsvormen: Geleidelijk of acuut begin Chronische of voorbijgaande typen Monosymptomatische of polysymptomatische klachten Preoccupaties kunnen betrekking hebben op één of meerdere ziekten op hetzelfde moment of elkaar opvolgend in de tijd Onderscheid tussen primair en secundair hypochondrie: Secundair hypochondrie: hypochondrie trad pas op nadat er al sprake was van een andere psychische stoornis (meestal angst-, depressieve of andere somatoforme stoornis) Vooral het beloop in de tijd kan uitsluitsel geven op hypocondrie primair of secundair is 6.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Ziektefobie Bij hypochondrie is er geen angst om een ziekte op te lopen, men is bang er een te hebben Paniekstoornis: Bij hypochondrie is er vrees voor de implicaites van de symptomen op lange termijn, terwijl acute reacties ontbreken, maar meer gespreid in de tijd optredende gedragingen 110

Algemene angststoornis: Bij hypochondrie hebben de zorgen enkel betrekking op de gezondheid Er is meer controleergedrag Er wordt meer gezocht naar geruststelling Obsessieve-compulsieve stoornis: Bij hypochondrie hebben obsessies en compulsies enkel betrekking op ziekte en gezondheid Ze worden als egosyntoon bleefd Rituele ontbreken Pijnstoornis: Bij hypochondrie is er vooral angst of overtuiging dat de pijn het teken is van een ernstig lichamelijke ziekte Somatiestoornis: Bij hypochondrie overheerst de angst of de overtuiging een ernstige ziekte te hebben Lichamelijke klachten hebben betrekking op een of meer specifieke ziekten Conversiestoornis en stoornis in lichaamsbeleving: Bij hypochondrie is er angst of overtuiging een ernstige ziekte te hebben Er treed ook geen functieverlies op (wel bij conversiestoornis) Er is geen preoccupatie met vermeende onvolkomenheid van uiterlijk (wel bij stoornis in lichaamsbeleving) Depressie: Bij hypochondrie is er geen depressieve stemming Waanstoornis van het somatische subtype: Bij hypochondrie is er wel op enig moment besef dat de bezorgdheid over het hebben van een ernstige ziekte overdreven of onredelijk is 111

7.1 KENMERKEN EN VOORKOMEN 7 Dysmorfofobie Diagnostische criteria: Preoccupatie met fysieke verschijning, de persoon is ervan overtuigd dat er een onvolkomenheid is in zijn uiterlijk. Deze onvolkomenheid is ofwel ingebeeld ofwel wordt een kleine afwijking sterk overtrokken. Er is sprake van een duidelijk lijden of moet de preoccupatie belangrijke levensgebieden aantasten. Men moet uitsluiten dat de symptomen voorkomen uit een andere menstale stoornis. Twee kernsymptomen: Het waarnemen van een vervorming Een overdreven waardering hiervan Er is vaak sprake van controlehandelingen die bedoeld zijn om de patiënt geruststelling te verschaffen. Werk en sociale contacten kunnen onder de klachten gaan lijden. Doordat de hoeveelheid tijd die de patiënt besteed aan controlehandelingen ten koste gaat van de tijd voor andere verplichtingen, maar ook door vermijding van plaatsen waar anderen de tekortkoming zouden kunnen zien. soms ontstaat een sociaal fobische reactie of sociale isolatie 7.2 DIFFERENTIËLE DIAGNOSE Waanstoornis: De waargenomen vervorming van het lichaamsdeel is bij dysmorfobie een uit te dagen overtuiging Er zijn geen tactiele hallucinaties of bizarre ideeën Anorexia nervosa: Bij dysmorfobie is de preoccupatie niet beperkt tot de angst dik te worden Sociale fobie of een vermijdende persoonlijkheidsstoornis: Angst voor het negatieve oordeel van anderen staat bij dysmorfobie minder op de voorgrond Obsessieve-compulsieve stoornis: Controlehandelingen hebben bij dysmorfobie minder een ritueel karakter 112

8 Beslisboom Is er sprake van een somatische aandoening, het gebruik van alcohol/drugs of een andere psychische stoornis, die de lichamelijke klachten verklaren? Ja *Somatische aandoening *Stoornis, die met het gebruik van een middel samenhangt *Andere psychische stoornissen Is er sprake van onverklaarbare stoornissen van het willekeurig spierweefsel of van de zintuigfuncties en hebben die niet overwegend betrekking op pijn? Conversiestoornis Is pijn het belangrijkste symptoom? Pijnstoornis Nee Is er sprake van een onvolkomenheid in het uiterlijk, die overtrokken is of ingebeeld? Dysmorfobie Is er sprake van een vrees of overtuiging een ernstige ziekte te hebben? Hypochondrie Is er sprake van een jarenlange voorgeschiedenis met multipele klachten? Somatisatiestoornis Heeft de patiënten minstens 6 maand last van klachten? Ongedifferentieerde somatoforme stoornis Somatoforme stoornis niet anderzins omschreven 113

9. Eetstoornissen 114

1 Anorexia Nervosa Diagnostische criteria: Weigering om het lichaamsgewicht in stand te houden op een peil dat minimaal normaal is voor de leeftijd en de lengte. Sterke angst om in gewicht toe te nemen of dik te worden, zelfs bij laag lichaamsgewicht. Stoornis in de wijze waarop eigen lichaamsomvang of gewicht wordt ervaren; buitengewone invloed van gewicht en uiterlijk op de zelfbeoordeling of ontkenning van de ernst van de vermagering. De afwezigheid van ten minste drie opeenvolgende menstruele perioden (amenorroe) bij vrouwen na de menarche; er is ook sprake van amenorroe wanneer de menstruatie slechts optreedt na toediening van hormonen. Anorexia nervosa gaat niet om een eetlusttekort, maar om een door de persoon zelf onderdrukte eetlust en/of honger. De persoon wil niet eten Toch naarmate men in een verdergevorderd stadium komt, zullen patiënten meestal het beschrijven als een niet meer kunnen eten. Het is eigenlijk beter om te spreken van magerzucht: De onweerstaanbaar ervaren neiging om mager te willen zijn De pathologie schuilt in het onstuitbare en allesdoordringende karakter van deze neiging: denken, voelen en handelen worden beheerst en bepaald door een nietophoudend verlangen extreem mager te zijn Centraal daarbij staat de beangstigende beleving dat men veel te dik is of dit zal worden. irreële vrees voor zwaarlijvigheid of (over)gewichtsfobie of overwaardig idee Twee vormen van anorexia: Klassieke of restrictieve vorm: * De vasters * Patiënten beperken zich uitsluitend tot minder of caloriearm eten, zonder naar andere middelen van gewichtscontrole te grijpen * Vaak ook fysiek overacteif omdat het een bijkomend calorieverbruik betekent Gemengde type * De vreters/brakers/purgeerders * Vertonen regelmatige vreetbuien en/of maken ook gebruik van zelfopgewekt braken, laxeermiddelen of zelfs diuretica (waterafdrijvende middelen) om het gewicht laag te houden * Moeilijk af te grenzen van boulimia nervosa 115

Het criterium amenorroe is een discriminatie: Mannen kunnen er niet aan voldoen Meisjes die nog geen menarche hebben gehad kunnen er ook niet aan voldoen Meisjes die de pil gebruiken of zwanger zijn kunnen er ook niet aan voldoen een secundair fenomeen Andere secundaire fenomenen: Constipatie Slapstoornissen Cyanose (lbauwe verkleuring van vingers en tenen) Lanugo (donsachtige lichaamsbeharing) Diagnose is meestal gemakkelijk te stellen: Door gedragskenmerken Klinisch onderzoek, radiografieën en bloedanalyses Patiënt voelt zich geen patiënt en heeft geen belangrijke klachten en geen hulpvraag Hyperactiviteit * Zowel mentaal als fysiek * Dingen doen die normale mensen niet zouden kunnen met zo n vermagering Differentiële diagnose: Somatische aandoeningen * Bij anorexia nervosa is er een magerwens of angst voor gewichtstoename * De patiënt voelt zich gezond Depressie * Bij anorexia nervosa is er geen echt gebrek aan eetlust * De depressie is secundair Obsessieve-compulsieve stoornis * Bij anorexia nervosa zijn er overwaardige ideeën met betrekking tot eten en gewicht 116

2 Boulimia nervosa Diagnostische criteria: Herhaalde vreetbuien, gekenmerkt door: * Het voedsel in een beperkt tijdsbestek van een hoeveelheid voedsel die duidelijk groter is dan de meeste mensen zouden eten in een vergelijkbare tijd * Een gevoel van controleverlies over het eten op dat moment Herhaald compensatiegedrag bedoeld om gewichtsstijging te voorkomen: * Zelfopgewekt braken * Gebruik van laxantia of diurectica * Vasten of strikt dieethouden * Energieke lichamelijke inspanningen De vreetbuien en daarmee smaenhangede compensatiegedragingen komen gemiddeld minstens tweemaal per week gedurende drie maanden voor De zelfbeoordeling wordt buitengewoon beïnvloed door lichaamsomvang en gewicht De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens episoden van anorexia nervosa Overeenkomst met anorexia nervosa: Herhaaldelijk voorkomen van vreetbuien Het is gekaderd in een algemene houding van overdreven bezorgdheid om het eigen uiterlijk en gewicht anorectische attitude zonder evenwel opvallende vermagering Opmerking: Bij boulimia treedt er geen opvallende vermagering op Indien dit wel zou zijn dan krijgt de diagnose anorexia nervosa voorrang, meer bepaald van het gemengde type Twee vormen naargelang de aard van het compensatiegedrag: Purging: * Gebruik van laxantia/diuretica * Zelf-uitgelokt braken Non-purging: * Geen gebruikt van laxantia/diuretica * Geen braken Kern van boulimia nervosa: Compromis tussen een oncontroleerbare eetdrang en de overheersende wens om slank te blijven Deze combinatie is noodzakelijk voor de differentiële diagnose 117

Somatisch onderzoek: Vooral gelet worden op de gevoelgen van frequent braken of misbruik van laxantia of diuretica Moet ook gedacht worden aan een combinatie met suikerziekte Belangrijkste probleem bij de diagnose: Houding van patiënten Ze schamen zich voor hun gedrag en zorgen ervoor dat hun omgeving er geen erg in heeft Deze patiënten vallen ook niet erg op met hun uiterlijk Differentiële diagnose: Somatische aandoeningen * Bij BN is er sprake van anorectische attitude Gemengd type van AN * Bij BN blijft gewicht binnen normale grenzen Binge eating disorder * Bij BN blijft gewicht binnen normale grenzen 3 Andere stoornissen Psychogeen braken: Frequent braken, al dan niet zelf opgewekt Niet somatisch te verklaren Er is geen verband met gewichtscontrole en is ook niet gekoppeld aan andere psychische stoornissen Geen misselijkheid en kan ook optreden na kleine hoeveelheden voedsel Het lijkt een gewoontepatroon en de patiënten en omgeving maken er zich geen zorgen over Pica: Herhaling van eten van niet voor consumptie bestemde stoffen Als aparte eetstoornis komt pica voor bij zowel jonge als oudere kinderen, zonder dat er sprake is van voedselweigering Als symptoom bij schizofrenen, autistische kinderen en Kleiner-Levin syndroom Ruminatio: Eetstoornis van de zuigelingenleeftijd en betekent letterlijk herkauwen Herhaald oprispen van maaginhoud dat weer wordt ingeslikt of uitgespuwd en de zuigelingen lijken het prettig te vinden Vertonen van gewichtsverlies en groeien niet volgens het verwachte groeipeil 118

4 Beslisboom Is er sprake van een somatische aandoening, het gebruik van een middel of een ander psychische stoornis die de gewichtsverandering of het afwijkende eetgedrag kan verklaren? Ja gewichtsverandering of afwkijkend eetgedrag door: * een somatische aandoening * gebruik alcohol/drugs * andere psychische stoornis Nee Nee restrictieve type anorexia nervosa Streeft de patiënt naar gewichtsverlies beneden een normaal gewicht? Ja Wordt er gebruik gemaakt van zelfopgewekt braken, laxeermiddelen of diuretica? Ja gemengde type anorexia nervosa Nee Ja purging-type van boulimia nervosa Is er geen gewichtsverlies en zijn er wel eetbuien? Ja Wordt er gebruik gemaakt van zelfopgewekt braken, laxeermiddelen of diuretica? Nee non-purging type van boulimia nervosa Nee Eetstoornis niet anderzins omschreven 119

10. Stoornissen in de impulscontrole 120

1 Inleiding Kenmerken bij stoornissen in de impulscontrole: Onvermogen een impulsieve neiging te weerstaan of de verleiding hebben iets te doen dat schadelijk is voor eigen persoon of voor anderen. Er is soms een bewust verzet tegen de impuls, ook kan de daad worden gepland. Een verhoogd spanningsgevoel voordat de daad wordt begaan. Een beleving van lust, voldoening of onstpanning tijdens het plegen van de daad. Het gebeuren wordt egosyntoon beleefd. Daarna kunnen gevoelens van spijt of schuld optreden. 2 Pathologisch gokken Diagnostische criteria: minstens vijf van de volgende kenmerken: Preoccupatie met spelen De neiging om steeds zwaarder te gokken om de gewenste opwinding te krijgen Herhaalde onsuccesvolle pogingen het spelen te verminderen of te stoppen Rusteloosheid of geïrriteerdheid bij deze pogingen te verminderen of te stoppen Spelen om problemen te vergeten of een onaangename stemming te verdrijven Na verlies de volgende dag proberen het verlies terug te winnen Liegen om de ernst van het gokken te verbergen Crimineel gedrag om het gokken te financieren Verlies van belangrijke relaties, baan, opleiding,... als gevolg van het spelen Afhankelijkheid van anderen om een hulploze financiële situatie als gevolg van het gokken op te lossen Het gaat niet om een verslaving: het gedrag is niet danwmatig en is niet alleen excessief of problematisch. Belangrijkste kenmerk: Patiënt is niet in staat weerstand te bieden aan de impuls om te spelen, zelfs niet als er schulden ontstaan en de patiënt in grote problemen met zijn omgeving is gekomen. Belangrijkste probleem: Vaak in combinatie met alcohol of drugs Ook in combinatie met stemmingsstoornissen Erfelijkheid en jeugdervaringen spelen een grote rol in het ontwikkelen van pathologisch gokken. 121

3 Trichotillomanie Diagnostische criteria: Toegeven aan de neiging zichzelf haren uit te trekken Spanningsgevoel vooraf Lustgevoelens tijdens haartrekken Niet als gevolg van een huidziekte of psychose Gedrag vindt meestal plaats: Tijdens studeren Tijdens tv kijken Terwijl in bed liggen Vaak gevoelens van schuld, schaamte en een veminderd zelfrespect verzwijgen en verbergen van gedrag Heel zelden in combinatie met het opeten van haren (wat gevaarlijke gevolgen kan hebben) 4 Kleptomanie Diagnostische criteria: Herhaaldelijk toegeven aan impuls om dingen te stelen, zonder dat een functioneel voordeel speelt Gevoel van toenemende spannig voor de daad Gevoel van lust tijdens de diefstal Het stelen is geen onderdeel van de antisociale persoonlijkheidsstoornis, een manische episode of een psychose Aandoening komt soms in combinatie voor met: Trichotillomanie Agressieve uitbarstingen Promiscuïteit Depressie Angststoornissen Eetstoornissen Alcoholmisbruik Het komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen 122

5 Pyromanie Diagnostische criteria: Meer dan eens brandstichten, vrijwillig en opzettelijk Spanning voorafgaande aan de daad Gefascineerd zijn door brand en vuur Lust en opwinding bij het brandstichten of bij het gadeslan van of deelnemen aan het blussen Er is geen ander motief Het brandstichten is geen onderdeel van een aanwezige antisociale persoonlijkheidsstoornissen of manische episode Intelligentie van de patiënten is in 48 procent van de gevallen op het niveau van zwakzinnigheid. Voldoen ook aan DSM-criteria voor Antisociale persoonlijkheidsstoornissen Borderline-persoonlijkheidsstoornis 6 Periodieke explosieve stoornis Diagnostische criteria: Verscheidene perioden met ernstig agressief gedrag De agressie staat in geen verhouding tot de ernst van frustratie Agressieve ontladingen worden gevolgd door spijt en schuldgevoelens die een oprechte indruk maken De verschijnselen vormen geen onderdeel van een andere * Psychiatrische stoornis * Antisociale stoornis * Psychose * Manische periode Het verschijnsel is geen direct gevolg van alcohol- of drugsgebruik of een meer algemene medische conditie Periodieke explosieve stoornis hangt: Wel samen met stemmingsstoornissen Niet samen met epilepsie 123