STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN BPA nr. 1/3 Olsene-Gemeentecentrum INHOUDSOPGAVE 1. Algemene bepalingen Art. A Algemene bepalingen Art. B Uitvoeren van werken Art. C Algemene bepalingen betreffende de verschillende stroken voor woning bouw Art. D Parkeergelegenheid Art. E Publiciteit 2. Bepalingen per strook Art. 1 Openbare wegenis Art. 2 Strook voor pleinaanleg Art. 3 Strook voor openbare bestemmingen Art. 4 Strook voor gesloten woningbouw Art. 5 Strook voor halfopen woningbouw Art. 6 Strook voor vrijstaande woningbouw. Art. 7 Strook voor bijgebouwen Art. 8 Achteruitbouwstrook (voortuin) Art. 9 Strook voor koer en hoving Art. 10 Groenstrook Art. 11 Private groenstrook
1. Algemene bepalingen Art. A Algemene bepalingen A. 1 De tekens, kleuren en vermeldingen op het bestemmingsplan hebben voorrang op de opgesomde stedenbouwkundige voorschriften. De bepalingen van de goedgekeurde en niet-vervallen verkavelingen blijven ongewijzigd van kracht. A. 2 Alle vergunningsplichtige werken zijn uitgesloten indien daardoor afwijkingen aan onderhavige tekeningen en voorschriften bestendigd of vergroot worden. Alle aangevraagde werken dienen niet alleen conform te zijn aan onderhavige voorschriften, maar moeten ook verenigbaar zijn met de goede plaatselijke ordening. Art. B Uitvoeren van werken Deze bepalingen zijn geldig voor alle volgende stroken: B. 1 Het is verboden voor gelijk welke werken zichtbaar blijvende materialen te gebruiken, die in het afgebakend milieu of bij de omgeving niet passen, een glanzend uiterlijk bezitten of een hevige kleur vertonen. B. 2 De gevelbakstenen moeten zogenaamde "bandvorm-gevelbakstenen" zijn, rood-bruin genuanceerd van kleur. De gewone bakstenen mogen geschilderd worden. B. 3 Zijn uitgesloten: alle werken in zichtbare ruwe betonplaten onder gelijk welke vorm verwerkt, behalve bescheiden elementen in architectonisch beton en betonblokjes bestemd voor paramentwerken, klein formaat ± 20 x 10 x 5 á 10 cm, genuanceerd van kleur, en overeenstemmend met de gevelbakstenen bedoeld onder Art. B. 2. B. 4 Bij nieuwbouw- of verbouwingswerken dienen alle gevels, muren en schouwkoppen dezelfde esthetische waarde te bezitten, harmonisch samen te horen en aan te sluiten bij het bestaande. B. 5 De materiaalkeuze voor aanhalende werken moet harmonisch zijn naar vorm, afmetingen, kleur, textuur en verwerking. B. 6 Gebouwen voorzien van een hellend dak hebben dakvlakken met een helling begrepen tussen 30 en 50, tenzij de bestaande toestand hiervan afwijkt; de nok bevindt zich maximaal 5.00 meter boven de kroonlijst. Hellende daken moeten worden afgedekt met dakpannen, of met natuur- of kunstleien. B. 7 Gebroken dakvormen ("mansard-kappen") zijn niet toegelaten. Voor hoofdgebouwen zijn platte dakvlakken (als middendeel tussen twee hellende dakvlak-
ken) enkel toegelaten indien ze zich op minstens 5.00 meter van de voor- en achtergevel bevinden. B. 8 Het aanzetpeil voor alle bouwwerken, gemeten aan de inkomdorpel, ligt maximaal 0.30 meter hoger dan het peil van het openbaar domein op de rooilijn. Het aantal volledige bouwlagen is aangeduid op het plan; dit aantal wordt gerekend tussen de inkomdorpel en de bovenrand van de kroonlijst of dakrand. Art. C Algemene bepalingen betreffende de verschillende stroken voor woningbouw Deze bepalingen zijn van toepassing voor de stroken onder artikels 4, 5 en 6. Bestemmingen C. 1 Deze stroken zijn bedoeld voor het oprichten van woongelegenheden, met uitsluiting van alle ander gebruik, tenzij niet hinderlijke ambachten, kleinhandel en/of vrije beroepen, die in een nauwe relatie staan tot de woonfunctie, met name: Hoofdbestemmingen C. 2 Huisvesting en per woongelegenheid ingebouwde autobergingen of autostandplaatsen; oppervlakte minimum 70 % van de totale vloeroppervlakte. Nevenbestemmingen C. 3 Detailhandel, diensten, horeca, kantoren of bergingen, met uitsluiting van alle inrichtingen onderworpen aan een vergunning; oppervlakte maximum 30% van de totale vloeroppervlakte. Indien in de strook "kleinhandel en kantoor toegelaten" is, mogen de nevenbestemmingen het volledige gelijkvloers innemen. C. 4 Het maximaal aantal bouwlagen is bepaald op het plan waaraan deze stedenbouwkundige voorschriften zijn toegevoegd (kelders en nuttige dakverdieping niet inbegrepen). Bouwhoogtes met meer dan één bouwlaag minder dan het aangegeven maximum zijn niet toegelaten. C. 5 Bij hellende daken is in de dakverdieping slechts één bouwlaag toegelaten. C. 6 De bouwhoogte voor woningbouw bedraagt minimum 2,75 meter en maximum 3.25 meter per bouwlaag, gemeten van vloer tot vloer (zie Art. 2.9). C. 7 De maximale bouwdiepte is aangeduid op het plan. C. 8 De bebouwde oppervlakte van iedere woongelegenheid (zowel voor eengezinswoningen als voor appartementen) dient minimum 50 m² te beslaan, bijgebouwen niet inbegrepen.
C. 9 De private autobergplaatsen en bergingen zijn toegestaan op de begane grond of in één of meerdere ondergrondse verdiepingen. Deze ondergrondse verdiepingen mogen zich ook uitstrekken buiten de bouwstrook, mits de aanleg van het dak ervan voldoet aan de voorschriften van de betreffende strook. Eventuele inritten moeten zich in een bouwstrook bevinden. C. 10 Bij aanbouw aan een bestaande constructie moeten alle geveldelen op de mandelige (gemeenschappelijke) kavelgrens, die niet door een bouwdeel worden bedekt, uit één en hetzelfde gevelmateriaal bestaan. C. 11 In de hellende dakvlakken zijn uitbouwen en dakvlakramen toegestaan over een totale oppervlakte van maximaal 20 % van het betreffende dakvlak, de hoogte van de uitbouwen en de ramen is maximaal 1.50 meter. C. 12 In de hellende dakvlakken zijn uitsparingen (bruikbaar als terras) toegestaan over een totale oppervlakte van maximaal 20 % van het betreffende dakvlak. C. 13 In totaliteit mag de som van de oppervlakte van de dakuitbouwen en dakvlakramen (zie Art. C. 11) en van de uitsparingen (zie Art. C. 12) niet groter zijn dan 25 % van de totale oppervlakte van het dakvlak. Art. D Parkeergelegenheid D. 1 In de aan te leggen openbare parkeergelegenheden moeten de nodige isolerende Groenschermen worden aangeplant. Dit groen moet equivalent zijn aan minimum 15 % van de parkeeroppervlakte. Per tien parkeerplaatsen is minstens één hoogstammige boom te voorzien. Art. E Publiciteit E. 1 Reclame mag alleen worden aangebracht op gebouwen die voor handelsdoeleinden worden gebruikt. Ze mag bovendien uitsluitend betrekking hebben op een activiteit uitgeoefend in het betreffende gebouw. E. 2 De bepalingen van het desbetreffende politiereglement en/of de geldende richtlijnen dienen te worden nageleefd.
2. Bepalingen per strook Art. 1 Openbare wegenis 1.1 Deze strook is bestemd voor de aanleg en de inrichting van de openbare wegen. 1.2 Volgende voorzieningen zijn toegelaten: - aanleg en inrichting van wegen, voet- en fietspaden en parkeerplaatsen, - aanleg en inrichting van groenvoorzieningen (bomen, plantsoenen, ), - verkeerssignalisatie en openbare verlichting (verkeersborden, verkeerslichten, straatverlichting, ), - straatmeubilair (zitbanken, bloembakken, afvalbakken, fietsenrekken, ), - openbare nutsvoorzieningen (telefooncellen, kleine verdeelkasten, ), - en alle andere elementen welke inherent verbonden zijn aan de inrichting en het gebruik van deze openbare ruimte. Art. 2 Strook voor pleinaanleg 2.1 Deze strook is bestemd voor de aanleg en de inrichting van een openbaar plein. 2.2 Volgende voorzieningen zijn toegelaten: - aanleg en inrichting van voet- of fietspaden, - aanleg en inrichting van openbare parkeervoorzieningen en van de nodige toegangswegen voor mechanisch verkeer ter ontsluiting van deze parkeervoorzieningen, - oprichting van (overdekte) fietsenstallingen, - aanleg en inrichting van groenvoorzieningen (bomen, plantsoenen,...) - verkeerssignalisatie en openbare verlichting (verkeersborden, verkeerslichten, straatverlichting,...), - straatmeubilair (zitbanken, bloembakken, afvalbakken, fietsenrekken,...) - en alle andere elementen welke inherent verbonden zijn aan de inrichting en het gebruik van deze openbare ruimte. Art. 3 Strook voor openbare bestemmingen 3.1 Bedoeld voor inrichtingen en gebouwen met openbaar en gemeenschappelijk karakter, alsmede nutsgebouwen en uitrustingen. De nodige parkeervoorzieningen (ingebouwd of in open lucht) dienen in de strook te worden opgenomen. Tussen openlucht parkeerstroken moet een doorlevende begroeiing worden aangeplant
3.2 Het maximaal aantal bouwlagen is vastgesteld in plan, onderkeldering en nuttige dakverdieping niet inbegrepen. De bouwhoogte per verdieping vrij. De dakvorm is vrij, tenzij anders aangeduid. 3.3 De delen van de strook waarvoor het maximaal aantal bouwlagen twee bedraagt, mogen volledig door het gebouw worden ingenomen. Voor die delen van de strook waarvoor het maximaal aantal bouwlagen slechts één bedraagt, is de maximale terreinbezetting 50 % van het betreffende deel van de strook. De overige 50 % kan mag worden verhard voor de aanleg van paden en parkeerplaatsen in open lucht. 3.4 Bij toepassing van een plat dak in de zones met één bouwlaag moet dit plat dak verplicht voorzien zijn van een (doorlevende) begroeiing. 3.5 Bij nieuwbouw bedraagt de afstand tot de zijdelingse en de achterste perceelsgrenzen minimum 6.0 meter, tenzij anders is aangegeven op het bestemmingsplan. 3.6 De constructies kunnen worden opgetrokken, hetzij in baksteen of natuursteen, hetzij met bepleisteringen. 3.7 De uitbouwen en functionele onderdelen moeten in verhouding en in evenwicht zijn met de hoofdmassa. 3.8 Betreffende de aanleg van de open ruimte en de afsluitingen op de rest van de kavel, en in de niet bebouwde/verharde delen van de strook (zie Art. 4.3): zie Art. 10. Art. 4 Strook voor gesloten woningbouw zie "Algemene bepalingen", Art. C.1, C.2 en C.3 4.1 Bij nieuwe verkavelingen mogen geen bouwkavels ontstaan smaller dan 6.0 meter in enig punt van de nuttige bouwstrook. 4.2 De bebouwing moet de volledige kavelbreedte innemen (bebouwing tot op de erfscheiding), tenzij bestaande erfdienstbaarheden dit niet toelaten (en indien niet anders aangeduid op het bestemmingsplan). 4.3 Elke kopgevel moet architecturaal als een eenheid met de andere gevels uitgevoerd worden. Het gevelmateriaal van een kopgevel moet hetzelfde zijn als dit van de voorgevel. Indien het uiteinde van de bouwstrook op de kavelgrens ligt, is de kopse gevel blind. Indien het uiteinde van de bouwstrook niet op de kavelgrens ligt, moet een bouwvrije zijstrook van minstens 3.00 meter gerespecteerd worden tegenover de erfscheiding.
4.4 Een uitbouw op de bouwgrens op rooilijn voor balkon of loggia mag alleen op de verdiepingen maximaal 0.60 meter vooruitspringen op het achterliggende gevelvlak. Deze uitbouw moet tenminste 2.50 meter boven het trottoirvlak geplaatst zijn. Tussen de rand van het voetpad en de uitbouw dient steeds een vrije ruimte van 0.50 meter vrij te blijven bestaan. 4.5 De bouwhoogten moeten doorlopend voorkomen, de eerst uitgevoerde constructie geeft de maat aan voor het aanpalende bouwwerk. Bij het aanbouwen op een perceel met bestaande mandelige muur, op één of beide zijkavelgrenzen, moet steeds over een breedte van ten minste 2.0 meter aangesloten worden bij de bestaande constructies. Afsluitingen: 4.6 Indien niet op de erfscheiding gebouwd wordt (dit is voor kopgebouwen), zijn als afscherming (langs de straat of tussen twee kopgevels in) alleen doorlevende hagen toegelaten, gebeurlijk met een draadversterking. 4.7 Betreffende de aanleg van de open ruimte en de afsluitingen op de rest van de kavel, en in de niet bebouwde delen van de strook: zie Art. 8. en 9. Art. 5 Strook voor halfopen woningbouw zie "Algemene bepalingen", Art. C.1, C.2 en C.3. 5.1 Aan de ene zijde dient te worden gebouwd tot op de erfscheiding (mandelige blinde muur). Aan de andere zijde bedraagt de vrije afstand tot de erfscheiding minimum 3.0 meter. Deze kopse gevel dient opgetrokken te worden volgens hetzelfde gevelconcept en in dezelfde materialen ais de voor- en achtergevel. Deze gevel mag geen blinde muur zijn. 5.2 Een uitbouw op de bouwlijn van de voorgevel voor balkon of loggia is mogelijk op de verdiepingen, met een maximale uitsprong van 0.60 meter. Deze uitbouw moet tenminste 2.50 meter boven het trottoirvlak geplaatst zijn. 5.3 De bouwhoogten moeten doorlopend voorkomen, do eerst uitgevoerde constructie geeft de maat aan voor het aanpalende bouwwerk. Bij vernieuwbouw of verbouwing op een perceel met bestaande rnandelige muur (ook indien de aanpalende constructie gelegen is in een bouwstrook met een andere bestemming), moet steeds over een breedte van ten minste 2.0 meter aangesloten worden bij deze bestaande constructie. 5.4 Betreffende de aanleg van de open ruimte en de afsluitingen op de rest van de kavel, en in de niet bebouwde delen van de strook: zie Art. 8. en 9.
Art. 6 Strook voor vrijstaande woningbouw zie "Algemene bepalingen", Art. C.1, C.2 en C.3. 6.1 Bij de nieuw te vergunnen verkavelingen mogen geen bouwkavels ontstaan, smaller dan 18.0 meter in enig punt van de nuttige bouwstrook. 6.2 De bouwvrije zijdelingse stroken bedragen over de volledige bouwdiepte minimum 5.0 meter, tenzij anders is aangegeven op het bestemmingsplan. 6.3 De bebouwing dient uitsluitend te bestaan uit eengezinswoningen of appartementen (in een zogenaamde "urban villa'), zie Art 3.1, 3.2 en 3.3. 6.4 Een uitbouw op de bouwlijn van de voorgevel voor balkon of loggia is mogelijk op de verdiepingen, met een maximale uitsprong van 0.60 meter. 6.5 Betreffende de aanleg van de open ruimte en de afsluitingen op de rest van de kavel, en in de niet bebouwde delen van de strook: zie Art. 11. Art. 7 Strook voor bijgebouwen 7.1 Deze strook is bestemd voor nevenfuncties verwant aan de bestemming van het hoofdgebouw, zoals berging, tuinhuis, serre, veranda, garage, ruimte voor hobby of ontspanning. 7.2 In bijgebouwen palend aan een hoofdgebouw, zijn alle zelfde bestemmingen toegelaten als in het betreffende hoofdgebouw. In vrijstaande bijgebouwen zijn bergingen en een niet-storende ambachtsactiviteiten toegelaten. 7.3 In bijgebouwen palend aan een hoofdgebouw zijn nevenfuncties toegelaten verwant aan de bestemming van het hoofdgebouw, zoals berging, tuinhuis, serre, garage, ruimte voor hobby of ontspanning, evenals alle bestemmingen toegelaten in het aanpalende hoofdgebouw. 7.4 In vrijstaande bijgebouwen zijn nevenfuncties toegelaten verwant aan de bestemming van het hoofdgebouw, zoals berging, tuinhuis, serre, garage, ruimte voor hobby of ontspanning, evenals niet-storende ambachtsactiviteiten. 7.5 Het aantal bouwlagen is vastgesteld op één. De bouwhoogte tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen bedraagt maximum 3,0 meter. 7.6 De bijgebouwen dienen met hellende daken bekroond te worden (de dakhelling moet begrepen zijn tussen de 25 en de 40, tenzij de bestaande toestand
hiervan afwijkt). De aan het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen kunnen van een hellend of een plat dak voorzien worden. 7.7 Betreffende de aanleg van de open ruimte en de afsluitingen op de rest van de kavel, en in de niet bebouwde delen van de strook: zie Art. 9. en 11. Art. 8 Achteruitbouwstrook (voortuin) 8.1 Voorbehouden tot het aanleggen van een grasstrook met aangepaste laaggroeiende sierstruiken, sierplantenbedden en bloemperken. 8.2 Alle uitgravingen en hellingen zijn uitgesloten. 8.3 De plaatselijke bodemverhardingen zijn te beperken tot maximum 20 % van de strookoppervlakte. 8.4 Aansluitend bij een winkel of handelsbedrijvigheid kan de verharding uitgebreid worden tot 50 % van de strookoppervlakte, om te voldoen aan de nood aan korte-duur-parkeerplaatsen. Afsluiting: 8.5 Als afscherming langs de straat en tussen de voortuinen zijn alleen doorlevende hagen (eventueel met een draadversterking) en tuinmuren (in dezelfde materialen als het hoofdgebouw) toegelaten, met een maximum hoogte van 1.00 meter. Art. 9 Strook voor koer en hoving 9.1 Deze strook is aan te leggen als koer, sier- en/of moestuin. 9.2 De mogelijke bodemverhardingen voor de terrassen, paden,... en dergelijke beslaat maximum 10 % van de eigen oppervlakte (dit is gemeten per kavel, waarbij de niet bebouwde delen van de aanliggende bouwstrook worden beschouwd als behorend tot de "strook voor koer en hoving").
Afsluitingen: 9.3 Een afsluiting in baksteen metselwerk tot een maximum hoogte van 2.00 meter en aansluitend bij bestaande constructies, is toegestaan voor zover de muren niet zichtbaar zijn van op de openbare weg en de lengte de 4.00 meter niet overtreft. 9.4 Als erfafsluitingen vanaf de voorgevel of bouwlijn zijn alleen doorlevende hagen, (eventueel met een draadversterking) toegelaten, met een maximum hoogte van 2.00 meter. Art. 10 Groenstrook 10.1 Deze strook moet worden aangelegd als groene ruimte of siertuin met streekeigen beplantingen en een haagafsluiting. De bestaande waardevolle beplanting dient maximaal behouden te worden. 10.2 Er mogen geen nieuwe gebouwen in deze strook opgericht worden, bestaande constructies kunnen behouden blijven. 10.3 Binnen een zone van 50 meter langs de straat mag tot 30 % van deze strook worden verhard voor de aanleg van paden en parkeervoorzieningen in open lucht. Buiten deze 50-meter zone is de verharding te beperken tot het strikt noodzakelijke voor de aanleg van wandelpaden. Art. 11 Private groenstrook 11.1 Deze strook moet worden aangelegd als groene ruimte of siertuin met streekeigen beplantingen en een haagafsluiting. De bestaande waardevolle beplanting dient maximaal behouden te worden. 11.2 Er rnogen geen nieuwe gebouwen in deze strook opgericht worden, bestaande constructies kunnen behouden blijven, 11.3 Tot 10 % van de oppervlakte van deze strook kan verhard worden voor de aanleg van paden en parkeervoorzieningen in openlucht.