College 2 Wetenschappelijke Onderzoeksmethoden 2009-2010 Methoden Week 1, 2, 4 Methoden Onderzoek en onderzoeksplan Onderzoeksbenaderingen Theorieën en Operationaliseren Rapporteren/communiceren 1 2 Eerst: stukje wetenschapsfilosofie ontologie: zijnsleer studie van bestaande concepten en relaties daartussen (vb. concept: genetische manipulatie) epistemologie: kennisleer studie hoe we kennis vergaren (wetenschaps)paradigma: opvatting over wetenschap Onderzoeksbenaderingen (wetenschapsparadigma s) Empirisch-analytisch Interpretatief Kritisch-emancipatoir 3 4 De Empirische Cyclus Fundamenteel Onderzoek Empirisch-analytisch onderzoek 5. Evaluatie 1. Observatie 2. Inductie Wetenschappelijke kennisvorming: de onophoudelijke pendelbeweging van inductie en deductie tussen empirie en theorie (De Groot, 1980). Ideeënwereld, theorie Inductie Deductie 4. Toetsing 3. Deductie Toetsing Evalueren Discussie: klimaatopwarming, feit of fictie? Observeren Verschijnselenwereld, empirie 5 6
Empirisch-analytisch Interpretatief onderzoek Ontleend aan natuurwetenschappen Wetten of regelmatigheden Reductionistisch kwantitatief (statistiek!) Empirisch: proefondervindelijk, (zintuiglijke) waarneming Analytisch: logisch, helder, consistent Popper falsificatieprincipe: experiment kan theorie falsificeren, maar nooit bewijzen 7 Niet alleen verklarend, maar wil begrijpen Idiografisch: geldt voor individuele, unieke gevallen, bijv. een specifieke organisatie holistisch (vs. reductionistische van emp.-anal.) geneeskunde: reguliere vs. alternatieve kwalitatief onderzoek interviews participerende observatie 8 Kritisch emancipatoir De Regulatieve Cyclus praktijkgericht onderzoek wortels in marxistische filosofie; kritiek op maatschappij wetenschap (empirisme, positivisme) tegenwoordig: action research onderzochten en onderzoekers in een gezamenlijk leerproces empowerment (emancipatie) van onderzochten 5. Verandering 4. Interventie 1. Praktijkprobleem 2. Diagnose 3. Plan / besluitvorming stappen: vergelijk met doktersbezoek 9 10 Theorieën Theorie als deductief-nomologisch model Syllogisme Datamatrix Deductief-nomologisch model (1) deductief: van algemeen naar specifiek nomologisch: wetmatig (dus: algemeen geldig) 1.alle mensen zijn zoogdieren (wetmatigheid) => (deductie) 2.alle studenten zijn zoogdieren (is specifieker); 3.Jan is een zoogdier 11 12
Deductief-nomologisch model (2) Deductief-nomologisch model (3) Vaak verborgen assumpties: 1.Alle mensen zijn sterfelijk 2.Socrates is een mens (assumptie) 3.Socrates is sterfelijk Syllogisme 1. x U : P( x) 2. y U 3. P( y) U is hier de verzameling mensen; P staat voor sterfelijk ; y staat voor Socrates Definieer alle termen zoogdier, mens, sterfelijk Uitspraken zijn te ordenen van algemeen naar specifiek Algemene uitspraken + assumpties geven hypothesen Hypothesen zijn toetsbaar 13 14 Deductief-nomologisch model (3) Datamatrix Veel onderzoek is eerder probabilistisch dan deterministisch dus niet: voor alle x geldt, maar voor de meeste x geldt ; of gemiddeld over alle x geldt Volwassen Nederlandse mannen zijn gemiddeld 1,81 m (CBS, 2008; data uit 2006). Dus? Stel standaarddeviatie = 7,5 cm. Wat dan? Eenheden: onderzochte objecten, bijv. mens, gezin of transportsector Variabelen: eigenschappen van eenheden bijv. bij een mens: NAWgegevens, stemgedrag gem. grootte transp.bedrijf eenheden 1 2 3 4 5 6 variabelen inkomen gestemd_op mid pvda laag sp mid cu hoog pvda laag cda mid sp 15 16 Variabelen en waarden Waarden: bereik van de variabelen variabele inkomen heeft hier als bereik {laag, mid, hoog} is van ordinaal meetniveau Methodologische spelregels Toetsbaarheid Maximaal informatief Explicitering Wat is het bereik en het meetniveau van de andere variabele? 17 18
Toetsbaarheid Verificatie vs. falsificatie zwanen zijn wit we hebben dit softwareprogramma uitgebreid getest en het werkt correct inductieprobleem Intelligent design Evolutietheorie (Popper: d.i. geen wetenschappelijke theorie) Elementaire deeltjes in de fysica ( not even wrong ) Maximaal informatief (1) Wat is meer informatief: Jan haalt deze periode een voldoende voor WO Jan haalt deze periode minstens een 7 voor WO Gemiddeld behalen de studenten deze periode minstens een 7 voor WO 19 20 Maximaal informatief (2) alle eenheden a hebben kenmerk k met waarde 1: a U : a( k) = 1 a : a U a( plaats) = p : a( k) = 1 Wat is hierboven specifieker en wat is informatiever? a U : a( k) {1,2,3} Explicitering Gedetailleerde beschrijving van onderzoeksopzet en resultaten Doel: repliceerbaarheid Praktisch gezien: lastig, soms onhaalbaar 21 22 Definities en operationalisatie Allochtoon: Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren (CBS) Boek: p behoort tot een etnische minderheid als >=1 ouder van p in het buitenland is geboren D.i. een beperkte definitie voor het begrip etnische minderheid (waarom?) Beter: p behoort tot E.M. A als >=1 ouder van p in A is geboren. Definities Criteria voor een goede definitie, o.m. omschrijving van het te definiëren begrip a.d.h.v. andere begrippen en atomaire termen (allochtoon) de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid ; ofwel: een omschrijving (waarheid), die compleet is (hele waarheid) en uitsluit wat er niet onder valt (niets dan) Definieer: onderzoekseenheden + kenmerken 23 24
Operationaliseren Vertalen van een begrip naar een meetbare variabele een tentamen (meetinstrument) bestaande uit een aantal vragen (items) een IQ-test temperatuur (begrip) meten a.d.h.v. uitzetting van een vloeistof (kwik, alcohol) Onderscheid het begrip zoals bepaald van het begrip zoals bedoeld (IQ bijv.) Operationaliseren eenheden doelpopulatie = set van onderzoekseenheden operationalisatie: bepaal een steekproef hieruit VB.: evaluatie van cursussen, wie reageren er eigenlijk? (Hypothese: grote middengroep reageert niet of nauwelijks.) Wie van jullie gaat zeker niet aan de online evaluatie van WO meedoen? Sociaal wenselijke antwoorden? 25 26 Betrouwbaarheid MC tentamen: verkeerd tellen van # foutieve antwoorden kan positief of negatief uitpakken voor student toevallige meetfout (incidenteel) middelt uit over de groep Betrouwbaarheid: weinig of geen toevallige fouten; ook: consistentie van de meting Validiteit MC tentamen: veel vragen over klein deel van de stof; of vragen buiten de leerstof Leidt tot systematische fouten Validiteit: afwezigheid van systematische fouten ook: de meting spoort met de werkelijkheid (construct) Berucht: (te) kleine steekproeven 27 28 Soorten validiteit Werkwijze content IQ test bevat taalpuzzels, cijferpuzzels, ruimtelijk inzicht soortgenoot andere IQ test, ook geschikt voor allochtonen convergentie totaal andere test, maar metingen sterk gecorreleerd construct predictief studiekeuze beroepskeuze definiëren => operationaliseren => data verzamelen (survey, experiment, case study) => analyseren (statistiek!) => generaliseren 29 30