PDD-NOS teken(t) je zo! Graag willen wij alle mensen en instellingen bedanken die ons hebben geholpen tijdens ons onderzoek.

Vergelijkbare documenten
Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG

Onderzoek naar een sluitend schoolaanbod voor jongeren met ASS die uitvallen binnen het speciaal onderwijs.

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Samenvatting. Samenvatting

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA

Ouderbrochure PDD-NOS

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

doordat er op dat moment geen leeftijdsgenootjes aanwezig zijn. Als ze iets mochten veranderen gaven ze aan dat de meeste kinderen iets aan de

Hersenstichting Nederland. Autismespectrumstoornissen

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Brochure voor ouders/verzorgers en begeleiders van kinderen met het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS).

Grensoverschrijdend gedrag. Les 2: inleiding in de psychopathologie

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

EIGEN ZIJN BINNEN DIAGNOSTIEK

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Autisme, wat weten we?

AOS docentonderzoek. Rapporteren en presenteren

Lichaamsbewustzijn bij kinderen met psychiatrische problematiek

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Asperger en werk. Een dynamisch duo

gegevens analyseren Welk onderzoekmodel gebruik je? Quasiexperiment ( 5.5) zonder controle achtergronden

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

Workshop. Dataverzameling. Van onderzoeksvraag naar data

Project Kwantitatief onderzoek Module 12 HDT H830-11

WORKSHOP ONDERZOEKSMETHODEN

Het onderzoeksverslag

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

Manual: handleiding opstarten Skills Lab

ASS in de verzekeringsgeneeskundige praktijk

Bedoeling van dit werkcollege:

Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen

Stoornissen in het autistisch spectrum

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers

Autisme spectrum conditie

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Verzamelen gegevens: december 2013

Format beoordelingsformulier FEM voor geschreven afstudeerwerk: de afstudeeropdracht Toelichting over het gebruik van het formulier:

Vaardighedentoets (Portfolio) gezondheidszorgpsycholoog diagnostiek en indicatiestelling (volwassenen en ouderen)

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

Statistiek in de alfa en gamma studies. Aansluiting wiskunde VWO-WO 16 april 2018

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Developmental Coordination Disorder. Miriam Verstegen Kinderrevalidatiearts

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren:

Nabespreking Reflectieopdracht 1 Zoek de fout!

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Bijlage 3. Beoordelingscriteria onderzoeksplan

We hopen. ouders. bedankt. nogmaals. Allen. hartelijk. drs. Anke. Scheeren. Autism. Research. Amsterdam. aan dit onderzoek.

DATATEAMS VOOR ONDERWIJSVERBETERING. SOK studiedag, 6 juni 2014 Kim Schildkamp: k.schildkamp@utwente.nl

BEOORDELINGSFORMULIER STAGES BACHELOR NIVEAU 3

Overleg van tevoren altijd met de ouders over de aanpak voor het kind en tips voor de omgang.

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Introductie stage-scriptie combi. Orthopedagogiek G&G, 25 augustus 2011

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam

(Hoog)begaafde protocol OBS Prins Claus

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Behandeling. Leven zoals jij dat wilt. Rian leerde voor zichzelf opkomen. Ondersteund door SDW

Autismespectrumstoornis Voorspellers van beloop in een maatschappelijk perspectief. Dr. Kirstin Greaves-Lord 15 september 2016

Cure + Care Solutions

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

1. Gedrag. Au3sme. UMCG Publiekslezing Au3sme. Els M.A. Blijd- Hoogewys. Overzicht presenta3e. Wat is au3sme? Drie probleemgebieden

Inhoudsopgave. Inleiding 13. Leeswijzer en website 23. Deel 1. Het diagnostisch proces. Inleiding deel I 33

Hoofdstuk 1 Het soort onderzoek waar dit boek op gericht is 15

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Methodologie voor onderzoek in marketing en management. Foeke van der Zee

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument.

Inzicht in Autisme. Lezing

Inleiding. Waarom deze methode?

Samenvatting. Autismespectrumstoornissen

De rol van de schoolleider bij het systematisch gebruiken van data voor onderwijsverbetering

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK)

Auteurs: Baarda e.a. isbn:

Beoordelingscriteria scriptie CBC: instructie en uitwerking

MASTERCLASS De datateam methode Examenresultaten Nederlands

HET BELANG VAN DE RELATIE

Bijeenkomst afstudeerbegeleiders. 13 januari 2009 Bespreking opzet scriptie

geschilderd staat. Joep rent overstuur naar huis en zegt: De muur kwam naar me toe!

Studiehadleiding. Opleiding: hbo-masteropleiding Islamitische Geestelijke Verzorging

Competenties Luuk van Paridon. Analyseren

omschrijven wat je ermee bedoelt. Dat geldt dus ook voor dom en de vraag of je dat met een IQ-test kunt meten. Dan naar een ander aspect van de

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf.

Transcriptie:

Voorwoord Graag willen wij alle mensen en instellingen bedanken die ons hebben geholpen tijdens ons onderzoek. Inge Huiszoon- van Luijn, bedankt voor het delen van de data uit jouw scriptie. Hierdoor hadden wij een goede basis voor ons onderzoek. Ans Pieters, Beate Harmeling en Henk Aartsma, bedankt voor alle tips en jullie kritische blik op onze onderzoeksvraag. Jullie ervaringen uit de praktijk hebben ons enorm geholpen om kritisch te blijven ten aanzien van ons onderzoek en hebben het mogelijk gemaakt om de onderzoeksvraag te concretiseren. Tamara Rijkers, onze contactpersoon van de P.I. school de Hondsberg, bedankt dat je open stond voor ons onderzoek en dat we de kans hebben gekregen om extra tekenseries af te kunnen nemen. Bas kooiker, bedankt voor het uitvoeren van en het ondersteunen bij de statistieken, waardoor we ons onderzoek met wetenschappelijke cijfers hebben kunnen onderbouwen. Ruben Ririmasse, bedankt voor jouw bijdrage in het grafisch ontwerp. Speciale dank gaat uit naar Bert Henskens, die ons gedurende dit onderzoek heeft begeleid, maar ook heeft geholpen om tot een betrouwbaar onderzoek te komen. Naast onze begeleider is hij ook de opdrachtgever geweest namens de Landelijke Werkgroep DDS Nederland en hebben we voluit gebruik mogen maken van zijn kennis en vaardigheden. Wij bedanken de personen die onze scriptie hebben herlezen en hebben voorzien van feedback. Tot slot willen we de familieleden en vrienden van ons allen bedanken voor de steun, ontspanning tussendoor, begrip en advies in de afgelopen maanden. 2

Inhoudsopgave 1. Kernbegrippen p. 5 2. Samenvatting p. 6 3. Inleiding p. 7 3.1 Aanleiding voor het onderzoek p. 7 3.2 Probleemstelling p. 7 3.3 Doelstelling p. 7 4. Vraagstelling & Hypothese p. 8 4.1 Onderzoeksvraag p. 8 4.2 Subvragen p. 8 4.3 Hypotheses p.8 5. Inhoudelijke Oriëntatie p. 9 5.1 Wat is kenmerkend voor de ontwikkeling van kinderen van elf en p. 9 twaalf jaar? 5.2 Wat zijn de kenmerken van PDD-NOS volgens de DSM-IV p. 9 5.2.1 DSM-IV criteria voor PDD-NOS 5.2.2 Kenmerken van PDD-NOS 5.3 Hoe verloopt de diagnostiek van PDD-NOS? p.11 5.3.1 Diagnostiek in stappen 5.3.2 Bemoeilijkende factoren 5.3.3 Leeftijd 5.4 Hoe werkt de DDS? p. 12 5.4.1 Child DDS 5.5 Zijn er naast de DDS nog andere tekentesten? p. 13 5.6 Welke scripties zijn relevant voor ons onderzoek? p. 14 6. Methoden p. 16 6.1 Onderzoeksbenadering p. 16 6.2 Data verzameltechnieken p. 16 6.3 Analysemethode p. 17 6.3.1 SPSS 6.3.2 Scores, verwachtingen en de SPSS 6.4 Kwaliteitsactiviteiten p. 18 6.5 Verloop van het onderzoek p. 18 6.6 Bijstellingen p. 20 7. Resultaten p. 21 7.1 Frequenties onderzoeksgroep p. 21 7.2 Significante verschillen p. 22 7.3 Net niet significante verschillen p. 24 7.4 Niet significante verschillen p. 25 7.5 Pathologische kenmerken p. 26 3

8. Conclusie p. 27 8.1 Beantwoorden onderzoeksvraag p. 27 8.2 Beantwoorden subvragen p. 28 8.3 Discussie p. 30 8.3.1 DDS of Child DDS 8.3.2 Culturele en sociale achtergrond 8.3.3 Vervuiling van de controlegroep 8.3.4 Betrouwbaarheid afname 8.3.5 Betrouwbaarheid score 8.3.6 Omvang van ons onderzoek 8.4 Aanbevelingen p. 31 8.4.1 Doelgroep: Jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar 8.4.2 Controlegroep 8.4.3 Meisjes 8.4.4 Andere leeftijdscategorie 8.4.5 DSM-5 8.4.6 Netwerken 9. Referenties p. 32 10. Begrippenlijst p. 36 Bijlagen p. 40 1. Schematisch overzicht ontwikkelingsfasen in het leren tekenen p. 40 2. Diagnostische testen p. 42 3. Bestaande onderzoeken p. 43 4. Format interview beeldende therapeuten p. 46 5. Mail Barry Cohen en Anne Mills p. 48 6. Kwaliteitsactiviteiten p. 49 7. Resultaattabellen p. 50 8. Communicatie p. 53 1. Brief aan instellingen 2. Brief aan ouders 3. Brochure 9. Samenwerkingsovereenkomst p. 59 10. Samenwerking p. 62 4

1. Kernbegrippen ASS (AutismeSpectrum Stoornissen) Onder ASS vallen de verschillende vormen van autisme zoals het syndroom van Asperger, Klassiek Autisme en PDD-NOS. Diagnostisch instrument Een instrument (zoals de DDS) om te komen tot een (beeldende) diagnose of bij te dragen aan een diagnose. DDS (Diagnostic Drawing Series) De DDS is een driedelige diagnostische tekentest. Deze test is in 1982 ontwikkeld door twee Amerikaanse creatief therapeuten. Zij hebben een valide tekentest ontwikkeld die een beroep doet op het creatieve vermogen van de cliënt. Er wordt niet gekeken naar de inhoud van de tekeningen maar naar de structuur. Hiervoor is een Tekening Analyse Formulier (TAF), ook wel scorelijst, met 23 beeldkenmerken ontwikkeld, waardoor er zo objectief mogelijk naar de structurele eigenschappen gekeken kan worden. Het scoren van de tekeningen levert een beeldende diagnose en kan ondersteuning bieden aan het stellen van een diagnose volgens de DSM-IV (Landelijke Werkgroep DDS Nederland, 2012). DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, vierde druk) Dit is een Amerikaans classificatiesysteem wat gebruikt wordt voor het diagnosticeren van psychische stoornissen. Deze psychische stoornissen zijn onderverdeeld in vijf assen: As 1 Primaire symptomatologie of wel Klinische Stoornissen As 2 Persoonlijkheidsstoornissen As 3 Somatische aandoeningen As 4 Psychosociale en omgevingsproblemen As 5 Niveau van functioneren aan de hand van een GAF-Score Grafisch profiel In de handleiding DDS worden negen grafische profielen weergegeven. Deze grafische profielen bestaan uit de structurele statistische kenmerken, structurele kenmerken gebaseerd op ervaringen en inhoudelijke kenmerken. PDD-NOS (Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified) Dit is een Engelse naam voor stoornissen die (samen met ASS) vallen onder de categorie Pervasieve Ontwikkelingsstoornis. De term PDD-NOS wordt als een restcategorie gezien. Dit omdat het kind wel kenmerken vertoont van autisme, maar niet genoeg om hiermee gediagnosticeerd te worden. Pathologie Ook wel ziekteleer. Pathologie bestudeert het bestaan en verloop van ziektes. Beeldkenmerken Kenmerken die zichtbaar zijn in een tekening. In de DDS worden 23 beeldkenmerken benoemd, deze worden verder uitgelegd in de begrippenlijst (Begrippenlijst, P 36). 5

2. Samenvatting Naar aanleiding van de minor Beeldende Diagnostiek en Methoden aan de HAN te Nijmegen en vanuit een vraag van de Landelijke Werkgroep DDS Nederland hebben wij ons onderzoek gericht op het toetsen van de DDS bij jongens met PPD-NOS van elf en twaalf jaar oud. Onze onderzoeksvraag was als volgt: Worden er beeldkenmerken zichtbaar binnen de Diagnostic Drawing Series (DDS), wanneer je de DDS toetst als diagnostisch instrument, bij jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar? We hebben 29 DDS series verzameld van jongens met PDD-NOS, en de scores vergeleken met die van de controlegroep (34 tekenseries). Naast dat we de bevindingen besproken hebben met deskundigen, hebben we ook een statistisch programma gebruikt om onze bevindingen te onderbouwen. Aan de hand van een nieuw onderzoeksformat, aangedragen door onze begeleider Bert Henskens, hebben we ervoor gekozen om aan het begin van deze scriptie een samenvatting te geven van de behaalde resultaten. Dit om u, als lezer, vast mee te nemen in het onderzoek. Wij hebben kunnen concluderen dat er verschillende beeldkenmerken zijn, die we als typerend kunnen beschouwen voor jongens van elf en twaalf met PDD-NOS. Deze kenmerken hebben we gevonden door de tekeningen per opdracht apart te analyseren. Van alle tekeningen samen zijn er geen duidelijke beeldkenmerken naar voren gekomen. Dit kan komen doordat kinderen nog volop in ontwikkeling zijn, de een wat sneller dan de ander. Hierdoor verschillen de kenmerken van PDD-NOS (Degrieck & Vermeulen, 2006). De beeldkenmerken die per opdracht sterk naar voren kwamen, waren onder andere: geen kleurmenging, enkelvoudige beelden, weinig mensen in vrije tekening en het letterlijk uitvoeren van de opdracht. Deze beeldkenmerken hebben wij verdeeld in verschillende niveaus. Deze beeldkenmerken worden nader toegelicht in het hoofdstuk resultaten (Resultaten, p. 21). 6

3. Inleiding 3.1 Aanleiding voor het onderzoek Onze interesse voor het onderwerp van deze scriptie is ontstaan tijdens de verdiepende Minor Beeldende Diagnostiek en Methoden 12-13 aan de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN). Binnen deze minor leerden we door middel van verschillende beeldende instrumenten beeldkenmerken te herkennen en de diagnostiek hier mee te verbinden. Een onderdeel van deze minor was een (basis)training over de Diagnostic Drawning Series (DDS). We leerden hoe wij dit instrument toe kunnen passen en hoe wij de gegevens kunnen analyseren. Gedurende deze training en in gesprek met Bert Henskens, docent aan de HAN en lid van de Landelijke Werkgroep DDS Nederland, ontdekten wij dat er weinig bekend is over de toepassing van de DDS bij kinderen met autisme. Door ons onderzoek hierop te richten, hopen wij een opzet te maken voor groter onderzoek, dat een bijdrage kan leveren aan de diagnostiek van kinderen met autisme. Om een haalbaar en specifiek onderzoek te doen, hebben we gekozen om onderzoek te doen naar jongens met PDD-NOS, een stoornis binnen het autismespectrum. We hebben besloten om met een relatief grote groep, namelijk zes studenten, een kwalitatief onderzoek te starten. 3.2 Probleemstelling In de praktijk wordt de DDS ingezet met als doel om vanuit beeldende therapie een bijdrage te kunnen leveren aan de diagnostiek (Bolte et al., 2008). Vanuit de Landelijke Werkgroep DDS Nederland wordt onderzoek naar de DDS als beeldend diagnostisch instrument ondersteund en begeleid. Binnen deze onderzoeken wordt de validiteit van de DDS per doelgroep onderzocht. Er is nog weinig tot geen onderzoek verricht naar de validiteit van de DDS als diagnostisch instrument bij het diagnosticeren van jongens met PDD-NOS. Vanuit de Landelijke Werkgroep DDS Nederland is er vraag om hier onderzoek naar te doen, zodat de DDS ook in de toekomst evidence based ingezet kan worden bij het diagnosticeren van PDD-NOS. Tijdens dit onderzoek hebben we samengewerkt met een aantal leden van de Landelijke Werkgroep DDS Nederland. Zij hebben ons kritische vragen gesteld, waardoor wij relevante keuzes hebben kunnen maken tijdens ons onderzoek. 3.3 Doelstelling Met dit onderzoek willen wij meer kennis opdoen over de DDS met betrekking tot het diagnosticeren van PDD-NOS bij jongens van elf en twaalf jaar. Tevens willen wij de DDS uitbreiden met een grafisch profiel van jongens met PDD-NOS. Dit stellen wij op aan de hand van onze behaalde resultaten. 7

4. Vraagstelling & Hypothese PDD-NOS teken(t) je zo! 4.1 Onderzoeksvraag Worden er beeldkenmerken zichtbaar binnen de Diagnostic Drawing Series (DDS), wanneer je de DDS toetst als diagnostisch instrument bij jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar? 4.2 Subvragen 1. Welke beeldkenmerken komen naar voren in de DDS series van jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar en zijn er (significante) verschillen tussen deze series en die van de controlegroep? 2. Kan er een grafisch profiel opgesteld worden van jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar en hoe ziet deze eruit? 4.3 Hypotheses Voorafgaand aan ons onderzoek hebben wij een aantal hypotheses opgesteld. Dit zijn de verwachtingen die wij hadden met betrekking tot de onderzoeksresultaten. 1. Er worden beeldkenmerken zichtbaar die typerend zijn voor de onderzoeksgroep. Deze beeldkenmerken zijn monochroom kleurgebruik, geen abstracte tekeningen, 0 32% ruimtegebruik, geen landschap en ongewone plaatsing (Huiszoon- van Luijn, 2010). 2. Er zijn verschillen zichtbaar tussen de series van de controlegroep en onderzoeksgroep. De onderzoeksgroep voert de opdracht letterlijk uit wat resulteert in enkelvoudige beelden, bij de controlegroep zie je meervoudige beelden zoals landschappen en details (Cluckers & Meykens, 2006). 3. Vanuit de resultaten kunnen wij een grafisch profiel opstellen. 8

5. Inhoudelijke oriëntatie PDD-NOS teken(t) je zo! 5.1 Wat is kenmerkend voor de ontwikkeling van kinderen van elf en twaalf jaar? Kinderen van elf en twaalf jaar vallen binnen de ontwikkelingspsychologische categorie het schoolkind. Deze categorie kent een zestal kenmerkende ontwikkelingen, namelijk: 1. Het toenemen van de lichaamsbeheersing en de oog- en handcoördinatie. 2. Vergroting van de sociale omgeving en het losmaken van het gezin (zelfwording).tussen het tiende en twaalfde levensjaar beginnen kinderen zich aan te passen aan de ander en leren sociaal gewenst gedrag te vertonen. 3. De prestatiemotivatie ontwikkelt zich. 4. De sekse-identiteit ontwikkelt zich op het gebied van chromosomen, hormonen, communicatie, temperament, etc. 5. Het normbesef, ook wel moreel of moraliteit, ontwikkelt zich. 6. Het vermogen om theoretisch en analytisch mogelijkheden af te wegen en deze verbaal te formuleren ontwikkelt zich. Deze mogelijkheden worden ook wel hypothetisch, deductief en combinatorisch denken genoemd (Knoers & Mönks, 2004). Ook op tekengebied ontwikkelt het kind zich: 1. Tot het twaalfde levensjaar neemt het vermogen om de tekeningen af te stemmen op de realiteit (zoals perspectief en verhouding) toe. 2. Rond het elfde levensjaar ontwikkelt het vermogen zich beeldend uit te drukken, in de vorm van subtiele details die wijzen op eigenheid. 3. Rond het twaalfde levensjaar ontstaat het besef van de eigen beperking in de tekenvaardigheid. Hierdoor neemt het plezier voor tekenen af (Cluckers & Meykens, 2006). Voor een uitgebreide beschrijving van de tekenontwikkeling van kinderen, zie bijlage 1, p. 40. 5.2 Wat zijn de kenmerken van PDD-NOS volgens de DSM-IV? De eerste DSM kwam in 1952 uit als DSM-I. Sindsdien zijn er in de loop der jaren steeds ontwikkelingen geweest binnen de DSM. In 2013 zal de nieuwe variant van de DSM (DSM-5) worden ingevoerd. Binnen de DSM zijn definities van stoornissen en problematieken opgesteld met als doel om vergelijkingen tussen cliënten mogelijk te maken. Dit geeft een bepaalde mate van betrouwbaarheid bij het stellen van een diagnose en geeft behandelaren handvatten voor een behandeling (American Psychiatric Association, 2000). 5.2.1 DSM-IV criteria voor PDD-NOS Er bestaat een aparte diagnose voor kinderen die nét niet voldoen aan de criteria van bijvoorbeeld Klassiek autisme, Asperger, Rett of Desintegratiestoornis. Deze diagnose wordt Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven genoemd, of PDD-NOS. 9

De categorie PDD-NOS wordt gebruikt als er: Een beperking in de ontwikkeling is van de wederkerige sociale interactie (verbaal en non-verbaal) Stereotype gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn. Geen sprake is van een specifieke ontwikkelingsstoornis, schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis Tot de categorie PDD-NOS behoren ook de atypische autismebeelden die niet voldoen aan de criteria van een autistische stoornis, omdat deze: Zich pas op latere leeftijd voordoen Zich atypische symptomen voordoen die niet tot het autismespectrum behoren Te weinig symptomen bevatten 5.2.2 Kenmerken van PDD-NOS Kinderen met PDD-NOS kunnen opvallen door: Onhandig en angstig gedrag in sociale situaties Weinig begrip en gebruik van non-verbale signalen (oogcontact, gelaatsexpressie, lichaamshouding) Een gesloten indruk te maken Moeilijk om te kunnen gaan met veranderingen Vast te houden aan bepaalde routines en structuur Een eenzijdige belangstelling tonen (weinig tot geen wederkerigheid) Rigide en dwangmatige gedragspatronen te ontwikkelen Overgevoeligheid voor zintuiglijke prikkels Juist weinig gevoeligheid voor geluiden, beelden, temperaturen of aanrakingen Een trage taalontwikkeling Eigenaardig ouwelijk taalgebruik Taal (zoals vragen en opmerkingen) letterlijk nemen Een onhandige, stijve motoriek Specifieke interesse Zijn gericht op een beeld of detail Deze kenmerken komen niet bij alle kinderen met PDD-NOS voor, ieder kind is verschillend en heeft zijn eigen gedragingen. Kinderen met PDD-NOS kunnen sterk verschillen, door de ernst van de problemen (Balans digitaal, 2011). De therapeut vraagt het kind om een boom te tekenen, dus je krijgt een boom, zoals zij die kennen: een stam met een wolkenkruin, in de kleuren bruin en groen. Er is niet gevraagd om er iets bij te tekenen, dus doen ze dat niet. 10

5.3 Hoe verloopt de diagnostiek van PDD-NOS? Zoals al eerder werd omschreven, valt PDD-NOS binnen de restcategorie van autisme. Dit komt omdat er wel kenmerken van autisme aanwezig zijn, maar niet genoeg om geclassificeerd te worden met Autisme (Ketenpartners, 2012). Uit een interview met Henk Aartsma, beeldend therapeut bij Triversum Alkmaar, kwam naar voren dat er in verband met de overlappingen met andere stoornissen ervoor moet worden gewaakt dat de juiste diagnose wordt gesteld. Tevens vertelde hij ons dat bij sommige instellingen een kind kan worden gediagnosticeerd met meerdere stoornissen. Met behulp van verschillende diagnostische instrumenten (zo ook de DDS) kan worden vastgesteld welke stoornis het meest aanwezig is. Een diagnose wordt vaak vastgesteld binnen een multidisciplinair team bestaand uit bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog, logopedist, psychomotorisch therapeut, maatschappelijk werker of andere therapeuten (Roeyers, 2008). 5.3.1 Diagnostiek in stappen De weg naar een diagnose verloopt het beste wanneer aan de volgende punten wordt voldaan. 1. Ouders of verzorgers van een kind herkennen dat er in de ontwikkeling van hun kind iets anders verloopt (het kind lijkt doof, praat nog niet, doet niet mee op school met leeftijdsgenootjes of vertoont vreemde gedragingen). 2. Een screening: de ontwikkelingsgeschiedenis (anamnese) van het kind wordt in kaart gebracht en geobserveerd (thuis en/of op school). 3. Indien nodig wordt er een medisch, psychologisch en ander aanvullend onderzoek gedaan. 4. Er wordt een diagnose gesteld (Degrieck & Vermeulen, 2006). 5.3.2 Bemoeilijkende factoren Diagnostiek zit ingewikkeld in elkaar. Hoewel ouders zich zorgen kunnen maken om de ontwikkeling van hun kind, wordt een diagnose zelden voor hun tweede levensjaar gesteld. Het kan jaren duren om een betrouwbare diagnose te stellen. Verschillende factoren bemoeilijken de diagnostiek van autisme: Er zijn veel verschillende uitingsvormen van autisme. De kenmerken zijn bekend, maar komen lang niet altijd voor bij elk kind. De huidige criteria voor autisme zijn vaag geformuleerd. De criteria kunnen verschillend geïnterpreteerd worden. Er kunnen overlappingen zijn met andere stoornissen, zoals gedragsmoeilijkheden, leerstoornissen en ADHD. Er zijn verschillende testen die autisme kunnen vaststellen, maar geen test geeft 100 % zekerheid over de uiteindelijke diagnose. Ondanks dat er steeds meer bekend is over de kenmerken van autisme, zijn er nog een aantal misverstanden en achterhaalde opvattingen (Degrieck & Vermeulen, 2006). Wij hopen met dit onderzoek het diagnosticeren van PDD-NOS te versnellen. 5.3.3 Leeftijd Theoretisch gezien kan autisme vast gesteld worden op een leeftijd van één jaar. Wetenschappers hebben aangetoond dat kinderen op die leeftijd al verschillen van leeftijdsgenootjes. In de praktijk komt het echter nog weinig voor dat de diagnose op die jonge leeftijd wordt gesteld (Degrieck & Vermeulen, 2006). 11

5.4 Hoe werkt de DDS? De DDS is een individuele tekentest die wordt afgenomen in de diagnostische fasen van een behandeling. Er wordt een beeldende diagnose gesteld ter ondersteuning van de algemene diagnose. De test bestaat uit drie tekeningen die gemaakt worden met Alphacolor pastelkrijtjes. De tekenopdrachten gaan als volgt: 1. Vrije tekening. Maak een tekening met deze materialen. Een ongestructureerde opdracht, waarin getoetst wordt in hoeverre de cliënt tot eigen vormgeving kan komen. 2. De boomtekening. Teken een boom Een gestructureerde opdracht, waarin getoetst wordt hoe de cliënt reageert op de gegeven structuur. 3. Gevoelstekening. Maak een tekening van hoe u zich voelt met behulp van lijnen, vormen en kleuren. Een semigestructureerde opdracht, waarbij een appél wordt gedaan op de zelfreflectie en het abstract denkvermogen van de cliënt. De afnametijd is maximaal een kwartier per tekening. Na het maken van deze opdrachten wordt er een nabespreking gehouden en krijgt de cliënt de mogelijkheid om iets over zijn tekeningen te vertellen. Na het afnemen van de tekentest worden een aantal stappen doorlopen om tot een beeldende diagnose te komen. Stappen die wij voor ons onderzoek hebben uitgevoerd zijn: 1. ''Scratch and sniff'': de eerste indruk. 2. Scoren van de beeldkenmerken: hiervoor moet de handleiding exact gevolgd worden. De tekeningen worden niet beoordeeld op de inhoud, maar op de structuur. 3. Invullen van de pathologielijst: enkele beeldkenmerken uit de scorelijst kunnen worden gekoppeld aan de pathologie. De beeldende diagnose wordt gevormd door beeldkenmerken te vergelijken met de bestaande pathologielijst (Landelijke Werkgroep DDS Nederland, 2012). Een aantal van deze beeldkenmerken zijn terug te vinden in de Begrippenlijst, p. 36. 5.4.1 Child DDS Volgens Anne Mills en Barry Cohen kan de DDS pas afgenomen worden bij kinderen vanaf negen jaar. Vanaf die leeftijd ontwikkelen kinderen de mogelijkheid om abstract te denken, een vereiste voor de derde opdracht. Er is onderzoek gedaan naar het afnemen van de DDS bij kinderen. Vanuit dit onderzoek is de Child DDS ontstaan. Bij het afnemen van de Child DDS zijn er een aantal verschillen ten opzichte van de DDS zelf: De formulering van de opdrachten wordt concreter en eenvoudiger gemaakt. De opdracht mag geheel of in delen herhaald worden. De tijd wordt (tussendoor) duidelijk vermeld, zodat het kind weet hoe lang er nog getekend mag worden (Neale, 1994). 12

5.5 Zijn er naast de DDS nog andere tekentesten? Wij hebben gekozen om gebruik te maken van de DDS om de volgende redenen: De DDS wordt alleen volgens de bestaande richtlijnen gebruikt, andere tekentesten worden soms naar eigen interpretatie ingezet. Dit kan de resultaten beïnvloeden (Möser, z.d.). De test is wetenschappelijk getoetst op inhoud en validiteit, en is voor een groot aantal diagnoses evidence based (Landelijke Werkgroep DDS Nederland, 2012). In het artikel Tekentesten in beeldende therapie van Sarah Möser worden verschillende tekentesten beschreven. Tekentesten die naast de DDS door beeldende therapeuten worden ingezet, hebben wij hieronder samengevat. Rutten Saris index Grafische Elementen (RSiGE) Naast de DDS is dit een diagnostisch instrument dat wetenschappelijk is onderbouwd. De RSiGE spoort Grafische Elementen op die verbonden zijn met de normale ontwikkelingen van een kind tussen nul en vijf jaar oud. Het verschil met de DDS is dat de RSiGE zich richt op de diagnose, maar ook op de verdere behandeling (Rutten Saris, 2013). House Tree Person (HTP) De nadruk bij deze test ligt op het tekenen van een huis, boom en mens, de meest voorkomende schema s die te zien zijn in spontane kindertekeningen. De zelfbeleving van het kind staat centraal. Specifiek wordt gekeken naar eigen lichaam, stabiliteit, veiligheid, gevoelens, ontwikkeling, vitaliteit, representatie en zelfprojectie (Tijsseling, 2004). Draw a Family (DAF) In deze test wordt gevraagd een tekening te maken van het hele gezin. De interpretatie van de tekening is in grote mate het zelfde als bij de HTP. Er wordt gekeken naar de betekenis van het formaat van de figuren en waar deze geplaatst zijn. Dit kan informatie geven over de gezinssamenstellingen gezien vanuit het kind (Groth-Marnat, 1997). Een punt van kritiek op deze test is dat deze resulteert in stijve en statische figuren waardoor deze tekentest van weinig waarde kan zijn bij het beoordelen van de meer voortgaande aspecten van gezinsrelaties. (Tijseling, 2004) Kinetische gezinstekening Deze test heeft veel overeenkomsten met de DAF. Het verschil zit in de manier waarop het gezin wordt getekend. Bij de kinetische gezinstekening ontstaan minder statische beelden doordat wordt gevraagd een activiteit met het gezin te tekenen (Groth-Marnat, 1997). De activiteit die getekend is, geeft meer informatie over de dynamiek in het gezin en de gezinsrelaties (Bolte et al., 2008; Bosch, Kievit & Tak, 2002; Tijsseling, 2004). Gezin in Dierentekening Deze test wordt ingezet voor diagnostische ondersteuning. Er wordt gevraagd het gezin te tekenen in dieren (tegenwoordig wordt ook klei ingezet). De test wordt door een kind eerder als spel ervaren, waardoor het spontaner reageert op de opdracht (Westreich, Pannier & Ponjaert, 1992). Er wordt gekeken naar het formaat en de plaats van het dier in de tekening, maar ook naar het soort dier dat getekend is (Bolte et al., 2008; Tijsseling, 2004). 13

5.6 Welke scripties zijn relevant voor ons onderzoek? De volgende scripties hebben wij als referentiekader voor ons onderzoek kunnen gebruiken. Scriptie: Eigen zijn binnen de diagnostiek Dit is een inventariserend onderzoek naar de bijdrage van de DDS en de RSiGE bij het diagnosticeren van volwassenen met het syndroom van Asperger. Uit de resultaten van de DDS kwam een te klein verschil naar voren om een duidelijke pathologiegroep op te stellen voor Asperger. Binnen de RSiGE zijn er wel kenmerken van Asperger te herkennen. Bij de RSiGE zorgde de motorische vaardigheden voor problemen, dit is kenmerkend bij volwassenen met Asperger (Bosman & Wesseling, 2010). Scriptie: Tekenen van een autisme Dit is een kwantitatief, inventariserend onderzoek naar beeldkenmerken van de DDS bij kinderen met PDD-NOS uit groep acht van het regulier onderwijs. Uit de resultaten kwam naar voren dat kinderen met PDD-NOS anders tekenen dan de kinderen uit de controlegroep. Er zijn zes significante verschillen gevonden, namelijk: monochroom kleurgebruik, geen abstracte tekeningen, 0-32% ruimtegebruik, geen 100% ruimtegebruik, geen landschap en ongewone plaatsing. Deze beeldkenmerken vormen een grafisch profiel (Huiszoon- van Luijn,2012). Scriptie: Autisme in beeld Dit is een kwalitatief vooronderzoek naar beeldkenmerken van de DDS die een diagnose vormen bij volwassenen met autisme. In dit onderzoek komen een aantal beeldkenmerken naar voren die een profiel vormen voor het autismespectrum. Deze kenmerken zijn in twee categorieën onderverdeeld: 1. Structurele elementen gebaseerd op ervaringen 2. Inhoudelijke kenmerken (Tack, 2007) Scriptie: Verschillen in kindertekeningen Dit is een onderzoek naar verschillen in tekeningen van kinderen met diverse culturele achtergronden. Uit dit onderzoek bleek dat de verschillen tussen autochtone en allochtone kinderen het duidelijkst naar voren komen in een boomtekening en een menstekening. Uit de resultaten kwamen het volgende naar voren: De allochtone kinderen tekenden een kroon in de vorm van een bloem. Autochtone kinderen tekenden diverse kronen. De allochtone kinderen gebruikten dezelfde basisvormen. De autochtone kinderen tekenden meer gevarieerde basisvormen voor de boom (Colijn & Könst, 2008) 14

Artikel; Tekentesten in beeldende therapie Dit is een inventariserend onderzoek naar het gebruik van tekentesten door beeldend therapeuten in Nederland. Als onderzoeksbenadering is er een enquête afgenomen bij 33 Nederlandse beeldend therapeuten. Deze bestond uit een gestructureerde vragenlijst, waarin de beeldende therapeuten hun gebruik van tekentesten konden beschrijven. Uit de onderzoeksresultaten kwam naar voren dat ruim één derde gebruik maakt van tekentesten in therapie. De meest gebruikte tekentesten die toegepast worden, zijn de RSiGE, de Gezin in Dieren tekening, de HTP en de DDS. Deze tekentesten worden doorgaans ingezet voor diagnostiek en het opstellen van een behandelplan (Möser, 2008). Voor meer informatie over deze scripties, zie bijlage 3, p. 43. 15

6. Methoden 6.1 Onderzoeksbenadering Wij hebben empirisch kwalitatief onderzoek gedaan. Dit wil zeggen dat we met onze waarneming onderzoeken wat zich in de werkelijkheid voordoet. Bij dit onderzoek hebben we de volgende aspecten toegepast: Gebruik van verschillende databronnen: verdiepende gesprekken met het werkveld en deskundigen die gebruik maken van de DDS Een literatuurstudie De DDS zelf afnemen bij de onderzoeksgroep Flexibel zijn in het bijstellen en wijzigen van onze doelen om een helder antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag Het onderzoek is gebaseerd op en uitgevoerd met een transparante aanpak en adequaatheid (Baarda, Goede & Teunissen, 2005) 6.2 Data verzameltechnieken Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag hebben we gebruik gemaakt van verschillende data verzameltechnieken: Literatuur onderzoek Voor de literatuurstudie is gebruik gemaakt van verschillende bronnen, zoals boeken, artikelen en scripties. Diepte interviews Dit was een intensief gesprek tussen de interviewer en de respondent, waarin de interviewer de mogelijkheid heeft gekregen om door te vragen. Hierdoor werd er dieper op het onderwerp in gegaan (Vennix, 2003). Wij hebben deze manier van interviewen verkozen boven enquêtes, omdat het de mogelijkheid bied om navraag te doen naar de intenties van de geïnterviewde (Donk & Lanen, 2009). Ons conceptinterview is semigestructureerd en te vinden in bijlage 4, p. 46. Afname en score van DDS series Naast bestaande tekenseries van jongens met PDD-NOS hebben we zes series zelf afgenomen. Om zo de onderzoeksgroep zo groot mogelijk te maken. Overleg met Bert Henskens Tijdens gesprekken met hem werden wij op de hoogte gehouden van de laatste ontwikkelingen binnen de DDS. Ook fungeerde hij als contactpersoon naar Barry Cohen, die wij op de hoogte hebben gesteld van ons onderzoek. Voor deze mail, zie bijlage 5, p. 48. We have been talking about this to Americans and other people learning the DDS since we first learned of the need in the Netherlands for this research The Dutch are leading the way on this. (Cohen & Mills, 2013) 16

In totaal hebben we 63 tekenseries verzameld. Dit hebben we gedaan door: Kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen aan te schrijven om te vragen naar medewerking aan ons onderzoek. Aan de brieven hebben we een uiterlijke reactiedatum gekoppeld. Na de gestelde datum hebben we telefonisch contact met de instellingen opgenomen. Dit heeft ons uiteindelijk zes nieuwe series opgeleverd die we konden meenemen in ons onderzoek. Tijdens de interviews hebben wij bij beeldend therapeuten geïnformeerd naar bestaande DDS series van jongens van elf en twaalf jaar met PDD-NOS. Dit heeft ons 23 bestaande series opgeleverd. Deze series hebben we opnieuw gescoord en in de resultaten verwerkt. De tekeningen van de controlegroep komen uit het archief van de HAN te Nijmegen. Omdat er enkele discussiepunten waren over de uitkomsten van deze series hebben we besloten ook deze tekeningen opnieuw te scoren voordat ze verwerkt werden. 6.3 Analysemethode 6.3.1 SPSS Na de verzamelde tekenseries gescoord te hebben, hebben we ze geanalyseerd. Hiervoor hebben we gebruik gemaakt van een programma dat statistieken kan berekenen: de Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). De SPSS is ontstaan in 1968 als een statistisch computerprogramma voor de sociale wetenschappen en werd ontwikkeld door Norman Nie en Hadlai Tex Hull. Tegenwoordig wordt de SPSS ook gebruikt voor marktonderzoek, beleidsonderzoek en fraudedetectie (Wikimedia Foundation, Inc., 2013). Binnen de SPSS hebben we gebruik gemaakt van de Chi- squaretest. Deze test vergelijkt de verdelingen van variabelen (beeldkenmerken) binnen twee groepen en zoekt naar verschillen. De test zet de frequenties van de beeldkenmerken op een rijtje en berekent dan of de frequenties tussen de twee groepen verschillen. De verschillen die gevonden worden, worden Probability- waarden (P- waarden) genoemd en geven aan of er een significant verschil is. Een verschil is significant wanneer de frequenties zoveel van elkaar verschillen dat er geen sprake is van toeval, maar het iets kan zeggen over de gehele populatie. Het significante verschil wordt aangegeven in percentages. Er moet minder dan 5% (0,05) kans zijn dat het verschil alleen in de steekproef naar voren komt. Meer informatie over de SPSS is te vinden in het boek Discovering statistics using SPSS van Andy Field. 6.3.2 Scores, verwachtingen en de SPSS De tekeningen naast elkaar hebben wij bekeken, om zo een overzicht te krijgen van overeenkomsten en verschillen. Vanuit deze bevindingen hebben we een aantal observaties beschreven, deze komen terug in hoofdstuk 7.4 Niet significante verschillen, p. 25. De scorelijsten van de tekeningen zijn ingevoerd in de SPSS. Hiermee hebben we een overzicht gekregen van de beeldkenmerken die vaak te zien zijn in de tekeningen van de onderzoeksgroep. Daarnaast hebben we de significante verschillen naast onze eigen observaties gelegd en gecontroleerd welke daarvan 17

overeenkomen met de statistiek. Ook zijn er nieuwe significante verschillen gevonden. Na deze analyse hebben we derdejaars studenten beeldende therapie gevraagd om de tekeningen te observeren, om zo onze bevindingen te toetsen. Door de tekeningen van de controlegroep en onderzoeksgroep willekeurig door elkaar te leggen zijn de tekeningen onafhankelijk en zo objectief mogelijk bekeken. 6.4 Kwaliteitsactiviteiten Wij hebben een aantal stappen ondernomen om de kwaliteit van ons onderzoek te waarborgen. De controlegroep en onderzoeksgroep zijn ongeveer even groot Alle tekeningen zijn dubbel gescoord Onze bevindingen en discussiepunten zijn meerdere malen besproken en getoetst Verdere stappen die we als onderzoeksgroep ondernomen hebben zijn te vinden in bijlage 6, p. 49. 6.5 Verloop van het onderzoek Zoals eerder vermeld is het idee voor dit onderzoek ontstaan tijdens de verdiepende minor Beeldende Diagnostiek en Methoden. Met een aantal studenten van deze minor zijn we aan de slag gegaan een plan op te stellen. Wat wilden we precies gaan onderzoeken en hoe wilden we antwoord vinden op de onderzoeksvraag? 1. Organisatorische stappen Om alle informatie op een veilige betrouwbare manier met elkaar te delen is een map gemaakt op de werksite van de HAN. In deze map kon ieder van de groep documenten en discussiepunten plaatsen. Daarnaast is een gezamenlijk e-mailadres aangemaakt om te communiceren met de betrokkenen in dit onderzoek 2. Literatuuronderzoek In de beginfase van het onderzoek hebben we ons verdiept in verschillende literatuur om onze kennis over het onderwerp te verbreden. Verschillende onderwerpen zijn onderling verdeeld. Naast boeken over het onderwerp hebben we ook voorgaande onderzoeken over de DDS en autisme bestudeerd. Deze waren van groot belang, omdat deze onze basis vormde voor ons onderzoek. 3. Tekenseries DDS verzamelen Na de goedkeuring voor dit onderzoek hebben we brieven opgesteld naar scholen en instellingen waarin we toestemming vroegen om de DDS af te mogen nemen bij de onderzoeksgroep. Om de scholen, instellingen en ouders te informeren over het onderzoek hebben we een folder opgesteld waarin wij precies uitleggen wat de DDS inhoudt, hoe de test afgelegd wordt en wat dit betekent voor het kind. Hierdoor hoopten we de drempel om mee te werken wat lager te leggen. Ondanks deze stappen, heeft enkel P.I. school de Hondsberg meegewerkt aan ons onderzoek. 18

4. Bijstellen van het onderzoek Gedurende het onderzoek is de onderzoeksvraag enkele keren aangepast. Zo vroegen enkele instellingen naar het specificeren van de onderzoeksgroep. Ze vroegen zich bijvoorbeeld af of kinderen met een dubbeldiagnose of een laag IQ ook in aanmerking kwamen voor het onderzoek. Vragen als deze uit de praktijk zette ons aan het denken en hebben we uit eindelijk gekozen voor een kleinere, maar specifieke doelgroep. Dit om de haalbaarheid en de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten. Een andere motivatie was dat uit verschillende literatuur bleek dat het belangrijk was om in een onderzoek jongens en meisjes van elkaar te scheiden, maar ook één leeftijdscategorie te onderzoeken. 5. Van kwantitatief naar kwalitatief onderzoek Om ons te onderscheiden van de voorgaande kwantitatieve onderzoeken zijn wij met een kwalitatief onderzoek gestart waarin wij ons richten op alleen jongens van de leeftijd elf en twaalf jaar met PDD-NOS. Omdat deze groep kleiner en specifieker was, verwachtten we dat onderzoeksresultaten ook specifieker zouden zijn en er betrouwbaardere overeenkomsten en verschillen naar voren zouden komen 6. Bestaande series scoren en analyseren Tijdens het wachten op de reacties van scholen en instellingen hebben we ons gericht op de bestaande tekenseries. Deze series waren afkomstig uit een voorgaande onderzoeken naar de DDS. Een deel hiervan konden we uit het archief halen. Het andere deel hebben we mogen lenen van Inge Huiszoon- van Luijn. 7. Interviews Om informatie te verzamelen hebben wij interviews afgenomen bij deskundigen. Zo wilden we meer te weten komen over hoe de DDS in het werkveld wordt ingezet, met welk doel, hoe kinderen met PDD-NOS hier op reageren en of zij specifieke beeldkenmerken zagen in tekeningen van onze onderzoeksgroep. De ervaringen van de deskundigen verschilden soms van elkaar, maar zorgde voor een andere kijk op ons onderzoek. We realiseerden dat er inderdaad een mogelijkheid zou kunnen zijn dat er geen duidelijke resultaten naar voren zouden kunnen komen. Hierdoor werden wij als groep gestimuleerd om kritisch te blijven kijken naar onze bevindingen. 8. Controleren bevindingen Onze scores en bevindingen hebben we met de SPSS geanalyseerd. Derdejaarsstudenten hebben onze bevindingen bevestigd. 9. Tekenseries DDS afnemen Het afnemen van de tekentest heeft ons een breder beeld gegeven over de onderzoeksgroep. 10. Scriptie schrijven Na alle informatie en gegevens te hebben verzameld hebben zijn de hoofdstukken onderverdeeld en uitgeschreven. Hierna zijn door twee personen alle hoofdstukken samengevoegd en zo aangepast dat de scriptie in één stijl geschreven zou worden. 19

6.6 Bijstellingen De aanpassingen en bijstellingen die gemaakt zijn in het proces hebben er uiteindelijk voor gezorgd dat het kwaliteitsniveau van ons onderzoek groeide. Het heeft het onderzoek gevormd tot de staat waarin het zich nu begeeft. Aanpassingen en bijstellingen die wij gedaan hebben zijn: Het onderzoek is gestart met de doelgroep kinderen met klassiek autisme tussen de tien tot en met veertien jaar. Hiermee hadden we een groep kinderen van het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Daarnaast zijn kinderen van deze leeftijd volop in ontwikkeling waardoor de resultaten te veel zouden verschillen. Daarom is gekozen om de leeftijd te veranderen naar elf en twaalf jaar. De problematiek van de onderzoeksgroep is aangepast. Tijdens het netwerken werd duidelijk dat er maar weinig kinderen in de leeftijdscategorie van het onderzoek gediagnosticeerd werden met klassiek autisme. De diagnose PDD-NOS kwam vaker voor en er bestonden al een aantal DDSseries die we konden gebruiken. In eerste instantie richtten we ons op zowel jongens als meisjes. Dit is aangepast naar alleen jongens om de kwaliteit van de resultaten te vergroten. Controleren van onze bevindingen met derdejaars studenten beeldende therapie (24 mei 13). 20

7. Resultaten De volledige resultaten van de controlegroep en onderzoeksgroep zijn uitgewerkt in Bijlage 7, tabel 1.1, p. 50. De frequenties van de beeldkenmerken die per opdracht zijn geanalyseerd, worden in percentages weergegeven. In totaal zijn er 34 series van de controlegroep en 29 van de onderzoeksgroep ingevoerd. In bijlage 7, tabel 1.2 (p. 50) staan de totaal percentages van alle series samen. Deze percentages staan naast elkaar, zodat er te zien is welke verschillen er zijn tussen de twee groepen. In tabel 1.3 zijn de percentages boven de tachtig procent van de onderzoeksgroep onder elkaar gezet. Hierin wordt zichtbaar welke beeldkenmerken vaak te zien zijn in de tekenseries van de onderzoeksgroep. Daarnaast hebben we een grafiek opgesteld van de pathologische kenmerken per opdracht. 7.1 Frequenties onderzoeksgroep Wanneer er gekeken wordt naar tabel 1.2 (Bijlage 7, tabel 1.2, p. 50) valt op dat er geen (significante) verschillen zichtbaar zijn. Dit is een belangrijke uitkomst, omdat hier uit geconcludeerd kan worden dat binnen de onderzoeksgroep en de controlegroep dezelfde soort tekeningen gemaakt worden. Wel is te zien welke beeldkenmerken typerend zijn voor de onderzoeksgroep. We hebben gekeken naar de beeldkenmerken die een frequentie hadden van minimaal 80 %. Hiermee hebben we de beeldkenmerken die boven gemiddeld vaak gebruikt worden in kaart gebracht. Beeldkenmerken PDD-NOS Geen kleurmenging 88,1 % Geen idiosyncratische kleurgebruik 98,8 % Geïntegreerd 90,5 % Figuratieve beelden 96,4 % Geen insluiting 84,5 % Geen grondlijn 84,5 % Geen dieren 90,5 % Geen abstracte symbolen 92,9 % Geen cijfers en/of letters 85,7 % Geen landschap 85,7 % Geen beweging 81,0 % Geïntegreerde boom 90,5 % Geen overhelling 97,6 % Geen ongewone plaatsing 88,1 % Tabel 1.3 21

7.2 Significante verschillen Omdat er tussen de totale frequenties van de series geen significante verschillen naar voren zijn gekomen, hebben we de series per opdracht geanalyseerd. Hier zijn vijf significante verschillen uit gekomen. In de tabellen wordt met rood aangegeven welke beeldkenmerken significant zijn. Beeld, in tekening 2 Significant verschil 0,008 Beeld Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Enkelvoudig Controle 23,5% 64,7% 17,6% PDD-NOS 35,7% 92,9% 32,1% Meervoudig Controle 76,5% 35,3% 82,4% PDD-NOS 64,3% 7,1% 67,9% De onderzoeksgroep tekent in de boomtekening vaker een enkelvoudig beeld in vergelijking met de controlegroep. Boomtekening (tek.2) Controlegroep, meervoudig Boomtekening (tek.2) PDD-NOS, enkelvoudig Mensen, in tekening 1. Significant verschil 0,040 Mensen Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Ja Controle 32,4% 0,0% 38,2% PDD-NOS 10,7% 0,0% 53,6% Nee Controle 67,6% 100% 61,8% PDD-NOS 89,3% 100% 46,4% De controlegroep tekent in de vrije tekening vaker mensen in vergelijking tot de onderzoeksgroep. Vrije tekening (tek.1) Controlegroep, wel mensen Vrije tekening (tek.1) PDD-NOS, geen mensen 22

Landschap, tekening 2 Significant verschil 0,005 Landschap Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Geen landschap Controle 55,8% 76,5% 94,1% PDD-NOS 67,9% 100% 89,3% Landschap Controle 26,5% 23,5% 5,9% PDD-NOS 17,9% 0,0% 7,1% Met water Controle 11,8% 0,0% 0,0% PDD-NOS 7,1% 0,0% 3,6% Alleen water Controle 5,9% 0,0% 0,0% PDD-NOS 7,1% 0,0% 0,0% De onderzoeksgroep scoort bij de boomtekening niet op landschap, dit wil zeggen dat er alleen een boom getekend wordt. Bij de controlegroep zie je dat er vaker een landschap bij de boom wordt getekend. Boomtekening (tek. 2) Controlegroep, wel landschap Boomtekening (tek.2) PDD-NOS, geen landschap Aantal kleuren, tekening 3. Significant verschil 0,005 Aantal kleuren Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Mono Controle 8,8% 5,9% 5,9% PDD-NOS 17,9% 7,1% 28,6% 2-3 Controle 11,8% 38,2% 5,9% PDD-NOS 10,7% 60,7% 21,4% 4+ Controle 79,4% 55,9% 88,2% PDD-NOS 71,4% 32,1% 50,0% De controlegroep gebruikt in de gevoelstekening vaker vier of meer kleuren dan de onderzoeksgroep. Gevoelstekening (tek. 3) Controlegroep, 4+ kleuren Gevoelstekening (tek.3) PDD-NOS, monochroom 23

Lijnlengte, tekening 2. Significant verschil 0,014 Lijnlengte Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Kort Controle 0,0% 2,9% 0,0% PDD-NOS 0,0% 0,0% 0,0% Lang Controle 50,0% 32,4% 58,8% PDD-NOS 53,6% 66,7% 63,0% Onderbroken Controle 50,0% 64,7% 41,2% PDD-NOS 46,4% 33,3% 37,0& Bij de controlegroep tekeningen komt naar voren dat in de boomtekening vaker onderbroken lijnen worden getekend. Bij de onderzoeksgroep wordt er in de boomtekening vaker gebruik gemaakt van lange lijnen. Boomtekening (tek.2) Controlegroep, onderbroken lijn Boomtekening (tek.2) PDD-NOS, lange lijn 7.3 Net niet significante verschillen De SPSS heeft ook scores berekend die net niet significant zijn. Deze komen te weinig voor om significant te zijn, maar kunnen toch een rol spelen binnen een grootschalig onderzoek. Mocht er groter onderzoek gedaan worden dan kunnen deze net niet significante verschillen, wel significant worden (Field, 2009). Wij lichten deze verschillen hieronder verder toe: Net niet significante verschillen: Grondlijn, tekening 1 net niet significant verschil 0,083 Grondlijn, tekening 2 net niet significant verschil 0,086 Grondlijn Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Ja Controle 41,2% 32,4% 5,9% PDD-NOS 21,4% 14,3% 10,7% Nee Controle 58,8% 67,6% 94,1% PDD-NOS 78,6% 85,7% 89,3% In de controlegroep komt vaker een grondlijn voor ten opzichte van de onderzoeksgroep. Dit komt het meest terug bij de vrije tekening en boomtekening. 24

Ruimtegebruik, tekening 3 net niet significant verschil 0,096 Ruimtegebruik Groep Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 0 32% Controle 32,4% 32,4% 23,5% PDD-NOS 32,1% 32,1% 32,1% 33 66% Controle 26,5% 23,5% 20,6% PDD-NOS 28,6% 36,7% 39,3% 67 99% Controle 23,5% 29,4% 44,1% PDD-NOS 32,1% 32,1% 28,6% 100% Controle 17,6% 14,7% 11,8% PDD-NOS 7,1% 0,0% 0,0% De controlegroep neemt in de gevoelstekening meer ruimte in beslag in vergelijking tot de onderzoeksgroep. 7.4 Niet significante verschillen Verschillen die we hebben waargenomen vanuit observaties die niet statistisch onderbouwd kunnen worden, heten niet significante verschillen. Naast de 23 beeldkenmerken hebben wij ook andere beeldkenmerken waargenomen. In de volgende tabel staat een overzicht van de beeldkenmerken die ons zijn opgevallen, per opdracht: De vrije tekening De boomtekening De gevoelstekening 1. Figuratief (veel perspectivische aspecten) (contour)lijnen 2. Focus op een onderwerp (geen context) 1. Een zelfde soort kruin (wolkje) 2. Weinig/ geen grondlijn 3. Stevige stam 4. Kleurgebruik conform de realiteit (bruin en groen) 5. Geen detail in bladeren, wel soms appels 6. Geen invulling van de achtergrond (context) 1. Voornamelijk lijn 2. Of figuratief (poppetje/smiley met letters) óf abstract (letterlijk de opdracht) 1. Vrije tekening: Focus op 1 onderwerp. 2. Boomtekening: Stevige stam + Wolkje 3. Gevoelstekening: Letterlijke opdracht, Abstract 25

7.5 Pathologische kenmerken In de DDS zijn er elf beeldkenmerken bekend die op pathologie kunnen wijzen. Deze elf kenmerken staan in de onderstaande grafiek en geven aan welke kenmerken aansluiten bij de onderzoeksgroep. 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Pathologische kenmerken Tekening 1 Tekening 2 Tekening 3 Grafiek 1.1 De volgende pathologische kenmerken zijn typerend voor de onderzoeksgroep: Geen kleurmening Geen idiosyncratisch kleurgebruik Geen desintegratie of verarmd in tekening 1 Geen cijfers en/of letters in tekening 2 Geen overhelling 26

8. Conclusie 8.1 Beantwoorden onderzoeksvraag Aan de hand van alle gegevens komen we tot de volgende conclusie. Onderzoeksvraag Worden er beeldkenmerken zichtbaar binnen de Diagnostic Drawing Series (DDS), wanneer je de DDS toetst als diagnostisch instrument bij jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar? We hebben geconcludeerd dat er verschillende beeldkenmerken zichtbaar zijn geworden, deze zijn onder te verdelen in de volgende niveaus: Niveau 1 De veertien beeldkenmerken die een frequentie hebben van minimaal 80%: Geen kleurmenging Geen idiosyncratische kleurgebruik Geïntegreerd Figuratieve beelden Geen insluiting Geen grondlijn Geen dieren Geen abstracte symbolen Geen cijfers en/of letters Geen landschap Geen beweging Geïntegreerde boom Geen overhelling Geen ongewone plaatsing De dikgedrukte kenmerken komen tevens terug in de pathologielijst. Niveau 2 Beeldkenmerken die verschillen van de controlegroep, zowel significant en (net) niet significant. Significant Enkelvoudig beeld in boomtekening Weinig mensen in vrije tekening Boomtekening 100% geen landschap Gevoelstekening minder dan vier kleuren Boomtekening lange lijnen. Net niet significant Geen grondlijn bij vrije tekening Geen grondlijn bij Boomtekening Minder ruimtegebruik bij Gevoelstekening Niet significant Geen kleurmenging Opbouw vanuit lijnvorm dan inkleuren (structuur naar vrije invulling) Focus op het uitvoeren van de opdracht Persoonlijke schema s Beperkte materiaalhantering Niveau 3 Beeldkenmerken die niet zijn opgenomen in de scorelijst, maar wel opvallen in de tekeningen (voornamelijk in de boomtekening). Weinig context In de boomtekening: o Stevige stam o Kleurgebruik conform de realiteit o Geen detail in bladeren, soms wel appels o Kruin in de vorm van een wolk 27

8.2 Beantwoorden subvragen Subvraag 1 Welke beeldkenmerken komen naar voren in de DDS series van jongens met PDD- NOS van elf en twaalf jaar en zijn hier (significante) verschillen met de controle groep? Hypothese 1 Er worden beeldkenmerken zichtbaar die typerend zijn voor de onderzoeksgroep. Deze beeldkenmerken zijn, monochroom kleurgebruik, geen abstracte tekeningen, 0 32% ruimtegebruik, geen landschap en ongewone plaatsing (Huiszoon- van Luijn, 2010). Deze hypothese hebben wij gesteld op basis van de resultaten van de scriptie van Inge Huiszoon- van Luijn. Wij hebben vernomen dat onze resultaten verschillen met die van Inge. De oorzaak hiervan kan zijn dat: Wij de meeste tekenseries niet zelf hebben afgenomen. Wij weten niet of er sprake is van dubbeldiagnose (comorbiditeit) in de onderzoeksgroep. Ons onderzoeksgroep is kleiner en specifieker Hypothese 2 Er zijn verschillen zichtbaar tussen de series van de controlegroep en onderzoeksgroep. De onderzoeksgroep voert de opdracht letterlijk uit wat resulteert in enkelvoudige beelden, bij de controlegroep zie je meervoudige beelden zoals landschappen en versieringen (Cluckens & Meykens, 2006). De kenmerken van PDD-NOS zijn onder andere: behoefte aan duidelijkheid, structuur en het letterlijk opvatten van vragen of opdrachten (Balans Digitaal, 2011). Dit zagen we vooral terug in de boomtekening. Deze opdracht werd letterlijk opgevolgd. De jongens met PDD-NOS tekenden enkel een boom, in tegenstelling tot de controlegroep. Ook hebben wij uit deze resultaten opgemaakt dat er in het totaal aantal tekeningen geen verschillen zijn gevonden. Wel zijn er verschillen gevonden, wanneer de tekenseries per opdracht worden geanalyseerd. Ook zijn er veertien beeldkenmerken gevonden die typerend zijn voor de onderzoeksgroep (Beantwoorden onderzoeksvraag, p. 27). Naast de beeldkenmerken van de DDS hebben we gekeken naar overige beeldkenmerken. Deze werden het best zichtbaar in de boomtekening. Subvraag 2 Kan er een grafisch profiel opgesteld worden van jongens met PDD-NOS van elf en twaalf jaar en hoe ziet deze er dan uit? Hypothese: Vanuit de resultaten kunnen wij een grafisch profiel opstellen. 28