Meetkunde. Trainingsweekend 23 25 januari 2009. 1 Gerichte hoeken. gerichte hoeken, driehoeksongelijkheid, Ravi

Vergelijkbare documenten
Gerichte lengtes spelen o.a. een rol bij de stelling van Ceva en Menelaos en komen in deel 3 aan de orde.

Driehoeksongelijkheid en Ravi (groep 1)

Meetkundige Ongelijkheden Groep 2

De Cirkel van Apollonius en Isodynamische Punten

1 Introductie. 2 Oppervlakteformules

Samenvatting stellingen uit de meetkunde Moderne Wiskunde voor het VWO (bovenbouw)

Uitwerkingen toets 9 juni 2010

Laat men ook transversalen toe buiten de driehoek, dan behoren bij één waarde van v 1 telkens twee transversalen l 1 en l 2. Men kan ze onderscheiden

Uitwerkingen toets 18 maart 2011

8.1 Gelijkvormige en congruente driehoeken [1] Willem-Jan van der Zanden

Een bol die raakt aan de zijden van een scheve vierhoek

Lijst van formules en verwijzingen naar definities/stellingen die in het examen vwo wiskunde B wordt opgenomen

STELLINGEN & BEWIJZEN 5VWO wiskunde B 1 e versie

Vlakke meetkunde. Verwijzingen naar definities en stellingen die bij een bewijs mogen worden gebruikt zonder nadere toelichting.

IMO-selectietoets I woensdag 5 juni 2013

Meetkundige ongelijkheden Groep A

12.1 Omtrekshoeken en middelpuntshoeken [1]

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

7.0 Voorkennis. Definitie = Een afspraak, die niet bewezen hoeft te worden.

Katern 3. Meetkunde. Inhoudsopgave. Inleiding. 1 Hoeken 2. 2 Congruentie en gelijkvormigheid 4. 3 Driehoeken 8. 4 Vierhoeken 12

1 Het midden van een lijnstuk

4.0 Voorkennis. 1) A B AB met A 0 en B 0 B B. Rekenregels voor wortels: Voorbeeld 1: Voorbeeld 2: Willem-Jan van der Zanden

Eindexamen vwo wiskunde B 2013-I

Examen VWO wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 22 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Selectietoets vrijdag 9 maart 2018

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

Uitwerkingen toets 8 juni 2011

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 dinsdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Driehoeken. Enkele speciale topics. Arne Smeets. Trainingsweekend Februari 2008

IMO-selectietoets I vrijdag 6 juni 2014

werkschrift driehoeken

CEVA-DRIEHOEKEN. Eindwerk wiskunde Heilige-Drievuldigheidscollege 6WeWIi. Soetemans Dokus

1 Cartesische coördinaten

Overzicht eigenschappen en formules meetkunde

IMO-selectietoets I donderdag 1 juni 2017

Vlakke Meetkunde. Les 1 Congruentie en gelijkvormig

Cabri-werkblad. Apollonius-cirkels

Hoofdstuk 1 : Hoeken ( Zie ook : boek pag 1 tot en met pag 33)

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

Basisconstructies, de werkbladen 1 Het midden van een lijnstuk

Atheneum Wispelberg - Wispelbergstraat Gent Bijlage - Leerfiche (3 e jaar 5u wiskunde): Meetkunde overzicht

dan liggen C en D op dezelfde cirkelboog AB (constante hoek) dus A, B, C en D liggen op één cirkel, dus ABCD is een koordenvierhoek

4.0 Voorkennis. 1) A B AB met A 0 en B 0 B B. Rekenregels voor wortels: Voorbeeld 1: Voorbeeld 2: Willem-Jan van der Zanden

Elementaire Meetkunde aanvullingen en errata

2.1 Cirkel en middelloodlijn [1]

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

1 Vlaamse Wiskunde Olympiade : Tweede Ronde.

Vlakke Meetkunde Les 3 Koordenvierhoeken en iso-hoeklijnen

Diagnostische toets. AMB stelling van de omtrekshoek AMB ˆ ANB. AQB ARB ˆ 180 koordenvierhoekstelling =

Eindexamen wiskunde B vwo I

wiskunde B Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Hoofdstuk 8 : De Cirkel

De constructie van een raaklijn aan een cirkel is, op basis van deze stelling, niet zo erg moeilijk meer.

Selectietoets vrijdag 18 maart 2016

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 18 mei 13:30-16:30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Hoofdstuk 6 : Projectie en Stelling van Thales

Inversie. r 2 P Q. P Q =

Cabri-werkblad Negenpuntscirkel

Extra oefeningen: de cirkel

12 Bewijzen in de vlakke meetkunde

Stelling 1.5 Geven isometrieën J 1 en J 2 hetzelfde beeld in drie punten die niet op één lijn liggen, dan zijn ze identiek. Bewijs. De isometrie J 1 2

wiskunde B vwo 2016-I

Antwoordmodel - Vlakke figuren

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

14.0 Voorkennis. sin sin sin. Sinusregel: In elke ABC geldt de sinusregel:

1 Coördinaten in het vlak

Eindexamen wiskunde B vwo II

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 21 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Tentamen Wiskunde B. Het gebruik van een mobiele telefoon of andere telecommunicatieapparatuur tijdens het tentamen

Eindexamen vwo wiskunde B 2014-I

Vlakke Meetkunde. Les 20 Nadruk verboden 39. Het construeren van figuren

Hoofdstuk 7 : Gelijkvormige figuren

Open het programma Geogebra. Het beginscherm verschijnt. Klik voordat je verder gaat met je muis ergens in het

wiskunde B vwo 2015-II

Over de construeerbaarheid van gehele hoeken

2. Waar of vals: Als een rechte a evenwijdig is met een vlak α en dat vlak staat loodrecht op een vlak β dan staat a loodrecht op β.

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

3.1 Soorten hoeken [1]

2 Lijnen en hoeken. De lijn

Bewijs. Zie figuur 2. Zijn U en V de projecties van P en Q op r, dan geldt: PU = PR (in driehoek RQV met PU // QV) QV QR

IMO-selectietoets III zaterdag 4 juni 2016

Niet-euclidische meetkunde

Voorbeeld paasexamen wiskunde (oefeningen)

Tentamen Wiskunde B CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN WISKUNDE. Datum: 16 januari uur Aantal opgaven: 5

Henrik Bastijns en Joachim Nelis

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 1 woensdag 18 mei 13:30-16:30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Passermeetkunde een bewijs van de stelling van Mohr-Mascheroni. Mascheroni DICK KLINGENS. aaaaa

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Ongelijkheden groep 2

Katern 3. Meetkunde. Inhoudsopgave. Inleiding. 1 Hoeken 2. 2 Congruentie en gelijkvormigheid 5. 3 Driehoeken 9. 4 Vierhoeken 14

De arbelos. 1 Definitie

Gebruik de applet om de vragen te beantwoorden. Beweeg punt P over de cirkel.

Selectietoets vrijdag 22 maart 2019

Bewijzen onder leiding van Ludolph van Ceulen

Een sangaku (en niet alleen) als het regent

3 Cirkels, Hoeken en Bogen. Inversies.

Dan is de afstand A B = lengte van lijnstuk [A B]: AB = x x )² + ( y ²

Cabri-werkblad. Driehoeken, rechthoeken en vierkanten. 1. Eerst twee macro's

Neem [pr]=[ps] en beschrijf uit r en s twee cirkelbogen met dezelfde straal, die elkaar in c snijden. [cp] is de loodlijn op [ab].

Transcriptie:

Meetkunde gerichte hoeken, driehoeksongelijkheid, Ravi Trainingsweekend 23 25 januari 2009 Als je een meetkundig probleem aan het oplossen bent, stuit je vaak op verschillende oplossingen voor de verschillende configuraties. Zoveel verschil blijkt er echter niet in de bewijzen te zitten; hier en daar zie je in plaats van α = β staan dat α = 180 β, bijvoorbeeld als gelijke hoeken op een boog overgaan in overstaande hoeken van een koordenvierhoek of als gelijke hoeken op een rechte overgaan in de supplementaire hoeken (twee hoeken heten supplementair als hun som 180 is en complementair als hun som 90 is). Het grote voordeel nu van gerichte hoeken (deel 1) nu is dat zulke verschillen in ligging van punten hierdoor als sneeuw voor de zon verdwijnen; met één enkel bewijs behandel je in een keer allemaal verschillende gevallen. In deel 2 gaan we nader in op de driehoeksongelijkheid en in deel 3 zullen we zien dat we met behulp van de Ravi-transformaties de lengtes van de zijden van een driehoek kunnen vervangen door een drietal getallen waar veel gemakkelijker mee te rekenen is. 1 Gerichte hoeken Definitie: georiënteerde hoek Laat gegeven zijn twee punten A en B op een cirkel (O, r), dan definiëren we de georiënteerde hoek AOB als het aantal graden dat je tegen de wijzers van de klok in moet lopen om van A naar B te komen. Dit geeft een getal tussen 0 en 360. We werken in eerste instantie modulo 360, dus bijv. 30 = 330. Een willekeurige hoek AOB kunnen we op voor de hand liggende wijze zien als een hoek A OB met A en B op een cirkel (O, r), en we definiëren AOB = A OB. Eigenschap 1: BOA = AOB. Eigenschap 2: AOB + BOC = AOC. Opmerking: Voor het gemak laten we ook hier het pijltje achterwege. We gebruiken dus de notatie AOB voor de georiënteerde hoek, terwijl AOB uiteraard ook naar de hoek zelf verwijst. In de praktijk wordt de notatie AOB bovendien vaak ook nog gebruikt in plaats van AOB, maar dat doen we hier voor de duidelijkheid niet. 1

Voorbeeld 1: gestrekte hoek Stel A 2, O, A 1 liggen in deze volgorde op een lijn (A 2 O A 1 ), dan geldt A 1 OB + BOA 2 = ±180, dus A 2 OB = 180 + A 1 OB. Voorbeeld 2: koordenvierhoek Stel A, P 1, C, P 2 liggen in deze volgorde op een cirkel, dan geldt AP 1 C + AP 2 C = 180, dus AP 2 C = 180 AP 1 C. Bovendien zijn de oriëntaties van beide hoeken verschillend, dus AP 2 C = (180 AP 1 C) = 180 + AP 1 C. Voorbeeld 3: hoekensom driehoek Voor ABC geldt ACB + CBA + BAC = ±180. Voorbeeld 4: gelijkvormige driehoeken Voor gelijkvormige driehoeken ABC en A B C geldt dat alle overeenkomstige hoeken of alledrie gelijk zijn, of alledrie tegengesteld: ACB A C B CBA = ± C B A BAC B A C Afhankelijk van het teken noemen we ABC en A B C van dezelfde (+) of verschillende ( ) oriëntatie. Gezien de voorbeelden 1 en 2 lijkt het nuttig om modulo 180 te gaan werken in plaats van modulo 360. We zullen zien dat bepaalde configuratieverschillen dan bij de berekeningen geen verschil meer uitmaken. Vanaf nu verlaten we dus al weer het concept van een georiënteerde hoek, en we voeren de volgende definitie in. Definitie: gerichte hoek We definiëren de gerichte hoek AOB (zelfde notatie als hierboven voor de tijdelijk ingevoerde georiënteerde grootte) als de georiënteerde hoek AOB modulo 180. In feite zien we nu hoeken tussen lijnstukken als hoeken tussen de bijbehorende lijnen: de gerichte hoek AOB is het minimaal aantal graden dat je tegen de wijzers van de klok in moet lopen om van de lijn OA naar de lijn OB te komen. Dit geeft een getal tussen 0 en 180. Een typische waarde van de hoek tussen een lijn l 1 en een lijn l 2 is bijvoorbeeld (l 1, l 2 ) = 30, of wat daarmee overeenkomt: (l 1, l 2 ) = 150. Door modulo 180 te rekenen, maakt het blijkbaar niet meer uit in welke volgorde punten op een lijn liggen, want met behulp van voorbeeld 1 zien we dat A 2 OB = 180 + A 1 OB = A 1 OB. Ook maakt het niet meer uit hoe punten op een cirkel liggen. Als A, C, P 1 en P 2 op een cirkel liggen en als P 2 aan de andere kant van AC ligt t.o.v. P 1, zagen we dat AP 2 C = 180 + AP 1 C = AP 1 C. En voor P 2 aan dezelfde kant geldt wegens gelijke-hoeken-op- 2

gelijke-bogen ook AP 2 C = AP 1 C. Conclusie: het maakt niet meer uit of P 2 nou aan de ene of de andere kant van AC ligt; de gelijke-hoeken-op-gelijke-bogen-stelling en de koordenvierhoekstelling blijken nu samen te vallen! Let op dat dit modulo 180 rekenen ook vreemde consequenties heeft: de hoekensom van een driehoek is dan 0. En uit 2α = 2β volgt niet zonder meer α = β; oplossen van 2α = 2β + k 180 geeft α = β + k 90, dus α = β of α = β + 90 (bedenk, nog steeds modulo 180 ). Voorbeeld: (Groep 2, week 2, opgave 1) Zij ABC een gelijkbenige driehoek met CA = CB. Zij Γ een cirkel door A die het inwendige van zijde AC snijdt in D en bovendien raakt aan zijde AB. De lijn door D evenwijdig aan BC snijdt Γ nog eens in E. Het snijpunt van AE en BC noemen we S. Bewijs dat AS = AB. e c e c C S D C E S D E A B A B b Oplossing. We lossen het eerst op zonder gerichte hoeken. Er zijn twee configuraties mogelijk. In het eerste geval ligt het punt E binnen driehoek ABC en (als gevolg daarvan) het punt S op het inwendige van zijde BC. In het tweede geval ligt het punt E juist buiten driehoek ABC en (als gevolg daarvan) het punt S op het verlengde van zijde BC, aan de kant van C. Het is niet mogelijk dat het punt E precies op zijde AC van de driehoek ligt, want dan zou E gelijk zijn aan D, terwijl gegeven is dat de lijn door D evenwijdig aan BC de cirkel nog eens snijdt in E. We mogen er dus (wegens de formulering van de opgave) vanuit gaan dat D en E verschillende punten zijn. d b We bekijken de configuratie waarbij E binnen driehoek ABC ligt en S dus op het inwendige van zijde BC. Vanwege de raaklijn-omtrekshoekstelling, toegepast op koorde AE, geldt BAS = BAE = ADE (**). Omdat DE CS, geldt bovendien ADE = ACS = ACB (***). Dus geldt BAS = ACB. Daarnaast is natuurlijk SBA = CBA. Met (hh) concluderen we dat SBA BAC. Omdat CA = CB, weten we nu ook dat AB = AS. 3

Het bewijs voor de andere configuratie gaat analoog. Er zijn slechts twee stappen anders. De gelijkheid aangegeven met (**) wordt in de andere configuratie BAS = BAE = 180 ADE. De gelijkheid aangegeven met (***) wordt 180 ADE = 180 ACS = ACB. Vervolgens kunnen we concluderen dat BAS = ACB en gaat het bewijs gewoon verder als hierboven. Met gerichte hoeken komt het voor beide configuraties neer op het eerste bewijs. Opgave 1 Formuleer zelf zoveel mogelijk bekende hoekenjaagstellingen in termen van gerichte hoeken. Bijvoorbeeld F-hoeken, Z-hoeken, hoek raaklijn-koorde, hoekensom driehoek. Denk steeds goed aan de richting van de hoeken. Opgave 2 Zij ABC een driehoek en laat P, Q, R punten zijn op de zijden BC, CA en AB. Bewijs dat de omgeschreven cirkels van ARQ, BP R en CQP door een gemeenschappelijk punt gaan. Opgave 3 (Groep 1, week 6, opgave 2). Laat twee cirkels Γ 1 en Γ 2 gegeven zijn die elkaar snijden in de punten P en Q. Zij ook een koorde AB van Γ 1 gegeven, waarbij A Q en B P. De lijn AQ snijdt Γ 2 een tweede keer in C en de lijn BP snijdt Γ 2 een tweede keer in D. Bewijs dat AB CD. Opgave 4 (Groep 2, week 2, opgave 3). Cirkels Γ 1 en Γ 2 snijden in A en B. Zij P een punt op Γ 1 ongelijk aan A of B. De lijn P A snijdt Γ 2 nog in C, de lijn P B snijdt Γ 2 nog in D. Bewijs dat de lengte van lijnstuk CD onafhankelijk is van de positie van P. Opgave 5 (Lesbrief 6, opgave 2.4). Zij gegeven een koordenvierhoek ABCD, met AB niet evenwijdig met DC, en BC niet evenwijdig met AD. De zijden van ABCD worden verlengd. We definiëren S als het snijpunt van AB en DC, en T als het snijpunt van BC en AD. Bewijs dat de binnenbissectrices van de hoeken S en T elkaar loodrecht snijden. Opgave 6 Cirkels Γ 1 en Γ 2 snijden elkaar in P en Q. Laat A een punt op Γ 1 zijn niet gelijk aan P of Q. De lijnen AP en AQ snijden Γ 2 nogmaals in respectievelijk B en C. Bewijs dat de hoogtelijn uit A in driehoek ABC door een punt gaat dat onafhankelijk is van de keuze van A. 4

Opgave 7 (Groep 2, week 6, opgave 3). Gegeven is een cirkel Γ en een punt C buiten Γ. De raaklijnen door C aan Γ raken Γ in A en B. Op Γ ligt een punt P ongelijk aan A of B. De loodrechte projecties van P op respectievelijk AB, BC en CA heten Q, R en S. Bewijs dat P Q 2 = P R P S. Opgave 8 Laat Γ 1, Γ 2, Γ 3, Γ 4 vier cirkels in het vlak zijn. Stel dat Γ 1 en Γ 2 elkaar snijden in P 1 en Q 1, Γ 2 en Γ 3 elkaar snijden in P 2 en Q 2, Γ 3 en Γ 4 elkaar snijden in P 3 en Q 3 en Γ 4 en Γ 1 elkaar snijden in P 4 en Q 4. Bewijs dat P 1, P 2, P 3, P 4 op een lijn of cirkel liggen d.e.s.d.a. Q 1, Q 2, Q 3, Q 4 op een lijn of cirkel liggen. 2 Driehoeksongelijkheid Wegens ZZZ is er met gegeven lengtes der zijden a > 0, b > 0 en c > 0 hooguit één driehoek te maken (want kun je er nog een maken, dan is die ermee congruent). Maar niet voor elke a, b en c kunnen we een driehoek maken. Het is voldoende om te eisen dat de volgende zogenaamde driehoeksongelijkheden gelden: a + b > c; b + c > a; c + a > b, Omgekeerd gelden voor elke driehoek deze drie driehoeksongelijkheden. Beide beweringen worden bewezen in de volgende opgaven. Merk op: we kijken hier niet naar driehoeken die zijn ontaard in een lijnstuk (een driehoek waarvan de hoekpunten collineair zijn); dan zou een van de ongelijkheden overgaan in een gelijkheid. Als c de grootste van de drie is (c a, b), is het stelsel van drie driehoeksongelijkheden equivalent met a + b > c; de andere twee volgen hier nu immers uit: b + c > c a; c + a > c b. Als we een drietal reële getallen hebben dat aan de driehoeksongelijkheden voldoet, moeten dit wel positieve getallen zijn. Immers (a + b) + (b + c) > c + a, dus 2b > 0 en de andere zijdes gaan analoog. Opgave 9 Construeer met passer en liniaal, uitgaande van een lijnstuk met lengte 1, een driehoek met zijden 4, 5, 8. Opgave 10 Ga na dat als a + b > c a, b er een driehoek te construeren is met zijden a, b, c. 5

Opgave 11 (Alternatief bewijs m.b.v. projectie.) Zij gegeven driehoek ABC (niet gedegenereerd) met zijden a = BC, b = CA en c = AB. Beschouw de lijn AB als reële rechte, met A het punt 0 R en met B het punt c R. Noem D de loodrechte projectie van C op de lijn AB en noem x R het corresponderende reële getal. Bewijs nu a + b > c. Merk op: als A of B stomp is, ligt D buiten lijnstuk AB en geldt x < 0 of x > c. Opgave 12 Voor welke reële waarden van x en y kun je een driehoek maken met zijden 2x + y, x + 2y en 2x + 2y? In het dagelijks leven betekent de driehoeksongelijkheid dat de kortste verbinding tussen A en C het lijnstuk AC is; als je een knik maakt via B is je route langer. Een drietal positieve reële getallen (a, b, c) waarvan we de elementen kunnen opvatten als de lengtes der zijden van een driehoek noemen we een drietal driehoekszijden. Soms geldt een ongelijkheid alleen voor drietallen driehoekszijden. Die informatie moet je dus wel ergens gebruiken in je bewijs. In onderstaande paragraaf gaan we daar een hulpmiddel voor afleiden. 3 Ravi-transformaties Opgave 13 Op een driesprong ontmoeten drie wegen elkaar, van breedte a, b en c. Elke weg kan met twee scharnierende hekken worden afgesloten. Hoe groot moet elk van de drie hekken zijn, zodat elk tweetal hekken één weg kan afsluiten? (Bonus:) Los het probleem ook op voor een n-hoekig verkeersplein. Laat gegeven zijn de driehoekszijden a > 0, b > 0 en c > 0. We hebben net gezien dat het stelsel y + z = a z + x = b x + y = c 6

een unieke oplossing heeft: Uit optellen volgt 2(x+y+z) = a+b+c. Definieer s = a+b+c als 2 de halve omtrek, dan moet dus x+y+z = s, dus x = s (y+z) = s a = a+b+c a = a+b+c 2 2 en de driehoeksongelijkheid b+c > a impliceert nou precies dat x > 0. Idem voor y = s b en z = s c. Omgekeerd, laat gegeven zijn x, y, z > 0 en definieer a, b en c als hierboven, dan kunnen we die opvatten als driehoekszijden. Inderdaad, bijv. b + c = (z + x) + (x + y) = (y + z) + 2x > y + z = a; rest analoog. Dus dan wordt aan de driehoeksongelijkheden voldaan. We hebben nu het complexe systeem voor een drietal (a, b, c) dat het moet voldoen aan de driehoeksongelijkheden vervangen door de equivalente eisen x, y, z > 0 na transformatie, en we hebben gezien dat b + c > a daarbij equivalent is met x > 0. Opgave 14 Zij Γ een cirkel en A een punt buiten de cirkel. Bewijs dat de twee raaklijnstukken aan de cirkel even lang zijn. De lengtes x, y en z kunnen dus meetkundig gevonden worden door de ingeschreven cirkel in ABC te construeren en de raaklijnstukken vanuit de hoekpunten te beschouwen. Opgave 15 Laat een driehoek met lengten der zijden a, b en c gegeven zijn. Bewijs dat (b + c a)(c + a b)(a + b c) abc. Opgave 16 Laat een driehoek met lengten der zijden a, b en c gegeven zijn. Bewijs dat a + b c + b + c a + c + a b a + b + c, met gelijkheid dan en slechts dan als a = b = c. Opgave 17 Laat een driehoek met lengten der zijden a, b en c gegeven zijn. Bewijs dat 3(ab + bc + ca) (a + b + c) 2 4(ab + bc + ca). Opgave 18 (Bonus) Bewijs dat een vierhoek ABCD een raaklijnenvierhoek is d.e.s.d.a. AB + CD = BC + DA. 7