Boek 1 hoofdstuk 4 Havo 4 Statistiek.



Vergelijkbare documenten
Boek 2 hoofdstuk 8 De normale verdeling.

8.1 Centrum- en spreidingsmaten [1]

G&R vwo A/C deel 2 8 De normale verdeling C. von Schwartzenberg 1/14. 3a 1 2

Hoofdstuk 8: De normale verdeling. 8.1 Centrum- en spreidingsmaten. Opgave 1:

Samenvatting Wiskunde Samenvatting en stappenplan van hfst. 7 en 8

13,5% 13,5% De normaalkromme heeft dezelfde vorm als A (even breed en even hoog), maar ligt meer naar links.

Paragraaf 5.1 : Frequentieverdelingen

4.1 Eigenschappen van de normale verdeling [1]

Hoe verwerk je gegevens met de Grafische Rekenmachine?

Samenvattingen 5HAVO Wiskunde A.

Y = ax + b, hiervan is a de richtingscoëfficiënt (1 naar rechts en a omhoog), en b is het snijpunt met de y-as (0,b)

5.0 Voorkennis. Er zijn verschillende manieren om gegevens op een grafische wijze weer te geven: 1. Staafdiagram:

5.0 Voorkennis. Er zijn verschillende manieren om gegevens op een grafische wijze weer te geven: 1. Staafdiagram:

De normale verdeling

Kerstvakantiecursus. wiskunde A. Rekenregels voor vereenvoudigen. Voorbereidende opgaven HAVO kan niet korter

34% 34% 2,5% 2,5% ,5% 13,5%

14.1 Kansberekeningen [1]

gewicht in kg jongen/meisje aantal keer sporten per week bloedgroep zakgeld per maand in euro's

9.0 Voorkennis. Bij samengestelde kansexperimenten maak je gebruik van de productregel.

3.1 Procenten [1] In 1994 zijn er 3070 groentewinkels in Nederland. In 2004 zijn dit er nog 1625.

7,5. Samenvatting door een scholier 1439 woorden 13 mei keer beoordeeld. Inhoudsopgave

Hoofdstuk 2 De normale verdeling. Kern 1 Normale verdelingen. 1 a

Havo A deel 1 H2 Statistiek - Samenvatting

1 a Partij is een kwalitatieve variabele, kindertal een kwantitatieve, discrete variabele. b,c

De normale verdeling. Les 3 De Z-waarde (Deze les sluit aan bij de paragraaf 10 van Binomiale en normale verdelingen van de Wageningse Methode)

S1 STATISTIEK. Tabellen & diagrammen Centrummaten & Spreiding

2. In de klassen 2A en 2B is een proefwerk gemaakt. Je ziet de resultaten in de frequentietabel. 2A 2B

2 Data en datasets verwerken

DOEN! - Praktische Opdracht Statistiek 4 Havo Wiskunde A

Overzicht statistiek 5N4p

Werken met de grafische rekenmachine

Samenvatting Tentamenstof. Statistiek 1 - Vakgedeelte

2 Data en datasets verwerken

GEGEVENS154LEERLINGEN

Hoofdstuk 9 De Normale Verdeling. Kern 1 Normale verdelingen. Netwerk, 4 Havo A, uitwerkingen Hoofdstuk 9, De Normale Verdeling Elleke van der Most

Voorbeeld 1: kansverdeling discrete stochast discrete kansverdeling

HAVO 4 wiskunde A. Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen. checklist SE1 wiskunde A.pdf

2.3 Frequentieverdelingen typeren

Hoofdstuk 8 - De normale verdeling

13.1 Kansberekeningen [1]

META-kaart domein - Exponentieel verband havo4 wiskunde A H=bxg^t

Steelbladdiagram In een steelbladdiagram staan alle leerlingen genoemd. Je kunt precies zien waar Wouter staat.

Wiskunde D Online uitwerking 4 VWO blok 6 les 2

bijspijkercursus wiskunde voor psychologiestudenten bijeenkomst 6 statistiek/gegevensverwerking los materiaal, niet uit boek [PW]

Hoofdstuk 1 : De Tabel

VB: De hoeveelheid neemt nu met 12% af. Hoeveel was de oorspronkelijke hoeveelheid? = 1655 oud = 1655 nieuw = 0,88 x 1655 = 1456

extra sommen Statistiek en Kans

Programma : 1. Presentatie 2. H 5.1 Statistiek zelf gegevens verzamelen en ermee werken 3. Vragen over H4, formules

Aardappelomzet in milj kg.

bijspijkercursus wiskunde voor psychologiestudenten bijeenkomst 9 de normale verdeling (niet in [PW])

DEEL II DOEN! - Praktische opdracht statistiek WA- 4HAVO

STATISTIEK. Een korte samenvatting over: Termen Tabellen Diagrammen

OEFENPROEFWERK HAVO A DEEL 2

2 Data en datasets verwerken

Netwerk, 4 Havo D, uitwerkingen Hoofdstuk 1, Statistische verwerking 1

Werkblad 1 Normale dichtheidsfunctie als benadering voor een klokvormig histogram

4 HAVO wiskunde A HOOFDSTUK voorkennis 1. soorten verdelingen 2. de normale verdeling 3. betrouwbaarheidsintervallen 4. groepen en kenmerken

Checklist Wiskunde A HAVO HML

Wiskunde De Normale en Binomiale Verdeling. Geschreven door P.F.Lammertsma voor mijn lieve Avigail

de Wageningse Methode Beknopte gebruiksaanwijzing TI84 1

Antwoorden bij 4 - De normale verdeling vwo A/C (aug 2012)

4 De normale verdeling

11.0 Voorkennis. Wanneer je met binomcdf werkt, werk je dus altijd met een kans van de vorm P(X k)

Antwoorden door K woorden 14 augustus keer beoordeeld. Wiskunde A. Supersize me. Opgave 1: leerstof: Formules met meer variabelen.

HAVO 4 wiskunde A. Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen....

2 Data en datasets verwerken

Rekenen met de normale verdeling (met behulp van grafisch rekentoestel)

9.1 Centrummaten en verdelingen[1]

Praktische opdracht Wiskunde Statistiek

Statistiek. Beschrijvende Statistiek Hoofdstuk 1 1.1, 1.2, 1.5, 1.6 lezen 1.3, 1.4 Les 1 Hoofdstuk 2 2.1, 2.3, 2.5 Les 2

2.1.4 Oefenen. d. Je ziet hier twee weegschalen. Wat is het verschil tussen beide als het gaat om het aflezen van een gewicht?

wiskunde A havo 2017-II

Antwoorden Hoofdstuk 1 Verschillen

Wiskunde D Online uitwerking 4 VWO blok 5 les 3

Lesbrief de normale verdeling

18.1 Intro. ANTWOORDENBOEK Cijfers in orde 1. b 1366 c d 81 e 111 f g 20 miljoen h i 51,3 j 225

Statistiek: Stam-bladdiagram en boxplot 6/12/2013. dr. Brenda Casteleyn

extra sommen Statistiek en Kans

Je lost dit snel op door de klokvormige kromme te schetsen en daarin de gegevens te zetten die je al weet.

Eindexamen wiskunde A1-2 havo 2006-I

Samenvatting Wiskunde A

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Eindexamen wiskunde A 1-2 havo 2005-II

1.1 Rekenen met letters [1]

UITWERKINGEN VOOR HET VWO NETWERK B13

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Uitwerking voorbeeld 2

3. Data verwerven. Boekje 3 havo wiskunde A, domein E: Statistiek. Uitwerkingen

Onderzoeksmethodiek LE: 2

Factor = het getal waarmee je de oude hoeveelheid moet vermenigvuldigen om een nieuwe hoeveelheid te krijgen.

Hoofdstuk 1 boek 1 Formules en grafieken havo b klas 4

Eindexamen wiskunde A1 vwo 2007-I

Centrummaten en klassen vmbo-kgt34

2.4 Twee groepen vergelijken

Centrummaten en klassen vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

TIP 10: ANALYSE VAN DE CIJFERS

Correctievoorschrift HAVO

Frans van Galen Dolly van Eerde Panamaconferentie Statistiek voor beginners

Eindexamen wiskunde A1 compex vwo 2007-I

Gemiddelde: Het gemiddelde van een rij getallen is de som van al die getallen gedeeld door het aantal getallen.

Transcriptie:

Samenvatting statistiek havo4 boek 1 H4 Centrummaten: Modus (modaal) = wat het vaakst voorkomt, zowel kwalitatief als kwantitatief Mediaan = het middelste getal, in een rij getallen die op volgorde staat allegetallenoptellen Gemiddelde= X = m = aanta lg etallen Spreidingsmaten: Spreidingsbreedte = Xmax Xmin Kwartielafstand = Q3 Q1 (boxplot, elk gedeelte = 25%) Standaardafwijking =σ = s (deze vindt je op de GR, of in de tekst) GR: voer in x = L1 = wat er opgemeten wordt, ook klassenmiddens Y = L2 = frequentie (= aantal keer dat iets voorkomt) Stat calc 1: 1-VarStats L1, L2 Enter, en je krijgt bijna alle bovenstaande gegevens Daarbij kan je aan n = aantal zien, of je goed hebt ingevoerd. Boxplot 2nd stat plot enter On enter type 5 enter xlist = L1 en freq = L2, denk aan x window instellen, graph Teken de relatieve cumulatieve frequentie polygoon Relatief = % cumulatief = bij elkaar optellen polygoon= lijn met hoekjes X = wat opgemeten wordt, Y = frequentie in %, opgeteld Let op: als je klasseverdelingen hebt, neem je bij de frequentiepolygoon het midden van de klasse, maar bij de cumlatieve frequentie polygoon de rechtergrens van de klasse (dus het hoogste getal). Normale verdeling havo 4 boek 2 H8 (GR 2nd Vars normalcdf en invnorm) a. Bij de standaardnormale verdeling heb je te maken met De oppervlakte onder het klokje, en de z-as. Bij het gemiddelde geldt: z = 0 1σ naar rechts, vanuit het midden : z = 1, opp = 34% 1σ naar links, vanuit het midden : z = -1, opp = 34% 2σ naar rechts, vanuit het midden : z = 2, opp = 13,5 2σ naar links, vanuit het midden : z = -2, opp = 13,5% Als z geen 1, -1, 2, of -2 is gebruik je de GR 1. Oppervlakte of % uitrekenen Opp = Φ (z) = normalcdf (linkergrens, rechtergrens, µ,σ ) Als z de rechtergrens is kies je linkergrens -10 99 Als z de linkergrens is kies rechtergrens +10 99 Opp % keer 100 ; % opp gedeeld door 100 2. z uitrekenen z = invnorm(opp), heb je nodig als je µ of σ moet uitrekenen b. normale verdeling (vooral bij tekstsommen) Stappenplan : Schrijf al je gegevens op, (er zijn er 5): µ = σ = z = linkeropp (of %) = score X = (feitelijk de linker of rechtergrens) 1

Zet een vraag teken bij wat je uit moet rekenen GR: 1. als je µ, σ en X weet, en Opp ( of % of kans) uit moet rekenen : Normalcdf(linkergrens, rechtergrens, µ, σ ) = opp 2. als je µ, σ, en Opp ( of % of kans) weet, en score X uit moet rekenen : invnorm(opp, µ, σ ) = score X Zonder GR: als je µ of σ uit moet rekenen: Meestal eerst: z = invnorm(linkeropp), X µ en daarna: z =, en vergelijking oplossen σ Boek 1 hoofdstuk 4 Havo 4 Statistiek. 4.1frequentietabellen 1a. Kwantitatief = wat je kan tellen, bv gewicht, afstand, zakgeld Kwalitatief = niet telbaar, kenmerkend, bv bloedgroep, soort vervoer. b. kwantitatief: lengte, kwalitatief: welk muziekinstrument, haarkleur c. frequentie jongens = aantal jongens = 12 2a. Bloedgroep O A B AB frequentie 12 10 2 4 3a. Aantal 1 2 3 4 5 6 7 gezinsleden frequentie 0 3 7 9 5 3 1 10 d. Minder dan 4 dus 2 of 3, dat zijn er 10 van de 28 Het percentage= 100 = 35.7% 28 18 Minstens 4: Het percentage= 100 = 64.3% 28 4b. Er komt 18 keer voor: 2 slakeen per m 2, dat zijn dus 18 m 2 Zo kom je op 41m 2. c. 2 18 + 3 16 + 4 5 + 5 7 + 6 3+ 7 2 = 171 5a. Het komt 11 weken voor dat de bus 0 keer per week te laat is, dat zijn 11 weken, net zo: 11 + 16 + 5 + 3 + 1= 36 weken 27 c. minder dan twee keer, dat is 0 of 1 keer 100 = 75 % 36 d. 1 16 + 2 5 + 3 3 + 4 1 = 39 keer te laat 39 totaal 10 keer per week met de bus, 36 weken, dat is 360 keer 100 = 10,8 % 360 b. zie vlg blz. 2

frequentie 18 16 14 12 10 frequentie 8 6 4 2 0 0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5 aantal keer bus te laat per week 6a. 8 + 6 + 5 + 7 + 6 + 5 + 3 = 40 controlebeurten, dus 40 dagen b. Er zijn 40 50 pakken onderzocht, dat is 2000 pakken Te weinig gewicht hadden 1 6 + 2 5 + 3 7 + 4 6 + 5 5+ 6 3 = 104 pakken 104 100 = 5.2% 2000 c. Teken de relatieve cumulatieve frequentie polygoon Relatief = % cumulatief = bij elkaar optellen polygoon= lijn met hoekjes X = wat opgemeten wordt, Y = frequentie in %, opgeteld aantal pakken te licht 1.20 1.00 0.80 0.60 aantal pakken te licht 0.40 0.20 0.00 0 1 2 3 4 5 6 7 4.2 Frequentieverdelingen. 7. Er zijn te veel verschillende getallen, dat geeft geen inzicht 8a en c. zie ook blz. 121 Zakgeld per 5 -< 10 10 - < 15 15 -< 20 20-< 25 25-<30 30-<35 mnd. in euro s frequentie 5 6 5 7 3 1 3

zakgeld per mnd in euro 8 7 6 frequentie 5 4 3 zakgeld per mnd in euro 2 1 0 0 10 20 30 40 zakgeld 9a. twee keer, op de tweede regel b. 6 euro c. 20 euro d. De klassen zijn tientallen, dus 0-<10, 10-<20 enz. 10a.16 echtparen b. 1 man was 33, en niet een vrouw was 33 c. 5 mannen en 6 vrouwen, totaal 11 personen d. 6 mannen en 8 vrouwen = 14 mensen 11 meisjes jongens 123346667 0 125788 00234 1 1599 14 2 23 eenheden tientallen eenheden 12a en b. klasse cum freq rel cum freq 155 0 0 160 538 12 165 1673 37 170 2891 63 175 3832 84 180 4489 98 185 4572 100 percentage 120 100 80 60 relatieve cumulatieve frequentie relatieve cumulatieve frequentie 40 20 0 150 155 160 165 170 175 180 185 190 lengte in cm 4

13. klasse cum freq rel cum freq 60 0 0 63 8 16 66 19 38 69 32 64 72 44 88 75 50 100 procenten 120 100 80 60 relatieve cumulatieve freqentie rel cum freq 40 20 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 gewicht eieren in gram 14. Zodat alle vorige klassen en de laatste klasse bij elkaar geteld worden. Let op: als je klasseverdelingen hebt, neem je bij de frequentiepolygoon het midden van de klasse, maar bij de cumlatieve frequentie polygoon de rechtergrens van de klasse (dus het hoogste getal). 15a. Het onderzoek duurde 5 12 = 60 uur, daarvan tankten bij A 50% minder dan 30 klanten per uur, dus dat is 30 uur. b. Minstens 40 klanten is 40 of meer per uur, dat is 80% van de tijd = 48 uur c. twee dagen is 24 uur, dat is 40 % van de tijd, de lijn van B komt daar uit op 55 klanten. aantal klanten per uur per 10 35 30 25 frequentie 20 15 aantal klanten per uur per 10 10 5 0 1 2 3 4 5 6 7 klanten per uur keer 10 d. e. Bij pomp B is het juist drukker, want daar zijn er van 20 tot 60 klanten per uur, in 50% van de tijd, bij pomp A zijn dat er maar 30 16a. perceel 1, minder dan 50 kg per boom : 40% van 200 bomen = 80 bomen perceel 2, minstens 60 kg per boom : 75% van 160 bomen = 120 bomen perceel 1, tussen 50 en 70 kg per boom : 20% van 200 bomen = 40 bomen b. de meeste kg per boom krijg je op perceel 2. Perceel 1: 12200/200 = 61 kg per boom Perceel 1 levert 240 kg meer op. 5

Perceel 2: 11760?160 = 73,5 kg per boom Als de twee percelen even groot zijn staan de bomen ook wijder uit elkaar. Welk perceel het meest oplevert moet je echt uitrekenen perceel 1 : perceel 2: Aantal Kg per bomen boom 80 45 3600 Totaal gewicht 10 55 550 30 65 1950 70 75 5250 10 85 850 200 12200 Aantal Kg per bomen boom 16 45 720 Totaal gewicht 24 55 1320 8 65 520 32 75 2400 80 85 6800 160 11760 4.4 Centrum en spreidingsmaten. somvanallegetallen 200000 + 40000+ 250000 24a. gemiddelde = = = 40833 euro aanta lg etallen 12 b. rare manier om met gemiddelde om te gaan, vakbond? 25a. Tel alle frequenties bij elkaar. 20 dagen = 4 schoolweken. b. 3 0 +3 1+ 7 2 + 0 3 + 3 4 + 2 5 + 2 6 = 51 51/20 = 2,55 = gemiddelde c. mediaan is het middelste getal van 20 getallen, dat zijn de getallen 2 en 2, 0 0 0 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 4 4 4 5 5 6 6 dus de mediaan is 2 Modus is wat het vaakst voorkomt dus 2 26a. 2 0 +4 1+ 5 2 + 3 3 + 3 4 + 2 5 + 1 32 = 77 77/20 = 3,85 = gemiddelde b. 0 0 1 1 1 1 2 2 2 2 2 3 3 3 4 4 4 5 5 32 mediaan en modus zijn ook allebei 2, net als bij de andere klas. c. Gemiddelde verandert door uitschieter 32, andere twee maten niet. 27a. modus = 5, komt het vaakst voor (6 keer), mediaan = 6 (middelste getal) cijfer 3 4 5 6 7 8 9 10 frequentie 2 4 6 5 4 4 3 2 3 2 +4 4+ 5 6 + 6 5 + 7 4 + 8 4 + 9 3 + 2 10 = 189 189/ 30 = 6.3 = gemiddelde b. gemiddelde = 6.3, mediaan = 6, modus = 5 c. gemiddelde = 6.5 34 6.5 = 221 punten totaal 189 + 27 = 216 het vierde cijfer is een 5, want 221 216 = 5 28a. kwalitatief (kenmerkend, zonder getal) b en c. alleen de modus 6

29a. mediaan b. modus, want kwalitatief c. gemiddelde d. modus (iemand heeft een fout gemaakt) 30a. Hoogst mogelijke gemiddelde, 18 34 +3 44+ 40 54 + 9 64= 3480 3480/70 = 49,7 Laagst mogelijke gemiddelde, 18 25 +3 35+ 40 45 + 9 55= 2850 2850/70 = 40,7 b. mediaan in klasse 45-< 55 c. 38 ligt in een klasse die maar drie keer voorkomt Stel dat er 3 leerk. zijn van 36. In de klasse 45-< 55 zitten 40 lk. Dus zelfs bij een evenwichtige verdeling komt elke leeftijd 45, 46, 47, enz toch al 4 keer voor. 31a. 1800 85 + 2200 75 + 2600 63 + 3000 58 + 3400 19 = 720400 720400/300 = 2501 branduren (300 = alle freq. opgeteld) b. mediaan = middelste getal dus de klasse 2000-<2400 c. modale klasse komt het vaakst voor, dus 1600-<2000 d. Ik vermoed kleiner, kijkend naar de opbouw van de tabel. GEBRUIK GR! BELANGRIJK, dit moet je goed kunnen. 32. GR, Stat Edit aantal =L1= {36 46}, freq. =L2 = {6, 12, 18 enz zie tabel} Stat calc 1 var stats enter enter (voer in met 2 nd 1 en 2 nd 2) L1,L2 enter (vergeet de, niet) Bovenste getal X = gemiddelde= 40.4 vijfde getal =σ x =standaardafwijking (komt later voor, ook als SD) = 2,693 zesde getal = n = aantal waarnemingen (dus alle frequenties opgeteld) = 105 pijltje naar beneden minx = kleinste waarneming = 36 Q1 = 38 Mediaan = 40 Q3 = 43 maxx = grootste waarneming = 46 Boxplot maken van deze gegevens: GR (2nd Y)Stat Plot 1 enter On enter, type 5 (pijltjestoets naar rechts 5 keer) Xlist = L1 en Freq = L2 Zoom:9 Stat Stel je window in x = [35,50] (zie tabel), y hoeft niet Met tracé krijg je med, Q1 en Q3, en Xmin en Xmax (pijltjes nar links en rechts) 36 38 40 43 46 33a. Q1 = 25% van alle waarnemingen = 2 jaar Mediaan = 50% = 4.6 jaar Q3 = 75% van alle waarnemingen = 6.8 jaar 0 2 4.6 6.8 9 jaren 7

34a. 25% van de 50 staten = 12 of 13 staten b. 25% van de staten heeft van 4 tot 6,3 miljoen inwoners, dus ongeveer (3 a 4%) + 25% = 28.5% van de staten heeft meer dan 6 miljoen inwoners c. 25 + 13 = 38 % van de staten heeft minder dan 3 miljoen inwoners d. van Q1 tot Q3 is van 1.8 tot 6.3 miljoen inwoners, gemiddeld 4 miljoen per staat het gaat dus om 25 staten 4 miljoen inwoners = 100 miljoen inwoners e. Als je rekent totaal 290 miljoen inwoners, 100 miljoen = middelste 50% eerste 25% heeft gemiddeld 1.2 miljoen inwoners 13 staten = 15 a 16 miljoen inwoners Voor de grootste staten zijn 290 100 16 = 174 miljoen inwoners ( gemiddeld 14 miljoen per staat) 35a. mediaan is steeds 3 km b. geeft geen goede indruk c. de meeste leerlingen (50%) woont op een afstand tussen 2 en 4 km van school B de meeste leerlingen (50%) woont op een afstand tussen 1 en 5 km van school A d. spreiding het kleinst bij school C, het grootst bij school A 36a. Bij alledrie 70 30 = 40 b. A ; 44-35 = 9 B: 43-37 = 6 C: 55 32 = 23 c. grootste spreiding bij ll. C d. spreidingsbreedte wordt 50, kwartielafstand verandert niet e. spreidingsbreedte is gevoelig voor uitschieters. 37a. Alanya : spreidingsbreedte=12 4 = 8, kwartielafstand = 11 7 = 4 kleinste spreiding is Alanya Mallorca: spreidingsbreedte=12 0 = 12, kwartielafstand = 10 6 = 4 Amsterdam; spreidingsbreedte=12 4 = 8, kwartielafstand = 8 2 = 6 38. 4 5 6.5 8 9 Aklas 4 4.5 6.5 8.5 9 Bklas meeste spreiding 4 6 6.5 7 9 Cklas minste spreiding 39. gebruik je GR stat edit L1 en L2 (freq), stat calc 1 var stats L1, L2 X = gemiddelde= 4.02 vijfde getal =σ x =standaardafwijking (komt later voor, ook als SD) = 1,517 8

40 zelfde manier, maar zonder freq, en daardoor alleen L1 X = gemiddelde= 7.224en σ x =standaardafwijking =0.253 41. L1 = klassemiddens = 67,5 ; 72,5 ; 77,5 ; 82,5 L2 = freq. X = gemiddelde= 75,9 σ x =standaardafwijking = 2,9 (de meeste banden zitten tussen 73 en 78,8 km) n = aantal waarnemingen = 500 42a. σ x =8 cm b. σ x =1,8 43a en c. gebruik je GR stat edit L1 en L2 (freq), stat calc 1 var stats L1, L2 X = gemiddelde = 5.094 en σ x =standaardafwijking = 0.124 Q1 = 5 mediaan = 5.1 en Q3 = 5.2, kwartielafstand =Q3 Q1 = 0.2 b. Je ziet al dat de meeste waarnemingen rondom 5.1 liggen, dus is deσ x < 0.1 4.5 steekproeven 44a. suggestie door het woord zeker ook b. suggestie door de woorden vind U niet c. wat wordt bedoeld met veel 46a. Allemaal mensen die boodschappen doen. b. Mensen die allemaal s morgens naar hun werk gaan. c. Uit elke provincie 1 is te weinig. d. Mensen die van natuur houden. 47a. 5% vlekken blijft, dat is nogal veel. b. op 1 klas kan je geen conclusie baseren c. de leeftijdsopbouw binnen de wijk is niet vermeld. d. vergelijkingen met een onbekend product geven geen info. e. het ligt eraan wanneer die neerslag valt f. misschien is er een kortingsactie onder artsen geweest g. dit is met alle opgepompte banden het geval 48 Uit deze tabel lijkt de ziekte vaker voor te komen bij mannen dan bij vrouwen, Uit de tweede tabel blijkt de ziekte echter met grote waarschijnlijkheid aan roken gekoppeld te zijn. 50 toevalsgetallen maken met de GR: MATH_ _PRB_5:randInt(kleinste toevalsgetal, grootste toevalsgetal, aantal toevalsgetal) Daarbij betekent randint: random = toeval en Int = integer = geheel getal In dit geval heb je: MATH_ _PRB_5:randInt(1, 480, 8) 55 = E55 445 = I45 51a. twee lettercodes met herhaling, dus 26 26 = 676 codes b. codes met letter A vooraan 1 26, B vooraan 27 52, dus nr 65 is code CL 26 16 = 416 Q is de 17 de letter dus nr 430 is code QN 9

52a. de groepen verschillen sterk in grootte b. 100 van de 5000 = 1 van de 50 dus 1 directielid, 90 winkelmedewerkers en 9 magazijnmedewerkers. Boek 2 hoofdstuk 8 De normale verdeling. 8.1 Vuistregels bij de normale verdeling 1a. 155-< 160 ; 160-< 165 t/m 185-< 190 (dus per 5 cm, vanaf 1,55 t/m 1,90) b. 1000 personen (getallen boven staven optellen) c. L1 = klassemiddens = 157,5 ; 162,5 ; enz t/m 187,5 L2 = freq. = getallen boven staven σ x ( namen standaard deviatie en standaard afwijking is hetzelfde) X = gemiddelde = µ (spreek uit mu) = 172,3 cm σ x =standaardafwijking = 5,7 cm (de meeste mannen zitten tussen 166,6 en 178 cm n = aantal waarnemingen = 1000 d. σ x ( namen standaard deviatie en standaard afwijking is hetzelfde) 680/1000 = 68% e. 95 % 2a. klassenbreedtes van 1 cm b. 375 (aflezen grafiek) c. nee, alleen al de groep van 170 tot 175 bestaat uit 5 370 personen 4 zie vuistregel blz 188, die heb je bij de komende sommen nodig a. µ - 2 σ x = 50 µ - σ x = 60 µ = 70 µ + σ x = 80 µ + 2 σ x = 90 b. 68 % c. 95% d. 2,5% e. 47,5% 6. 16% = 2,5% + 13,5%, dus 76 gram =µ - σ x invullenµ = 80 gr. σ x = 4 gr. 7a. Het gemiddelde µ zie je bij 50%, b. µ + σ x = 84 % (want 50% + 34%) c. µ = 68 uur en µ + σ x = 75 uur dus d. σ x = 7 uur 9a. De top ligt bij allebei op hetzelfde getal 167cm. b. standaardafwijking is groter bij de groene lijn, die wijkt verder uit c. De oppervlakte onder beide grafieken is even groot, dus platter, dan ook breder d. De lijn heeft dezelfde vorm en hoogte en breedte als lijn A, maar is naar links verschoven. (top boven het gemiddelde van lijn C) 10a. lijn A, de reactie tijd van jonge mensen is korter dan van oudere mensen. b. lijn C, de 60 jarigen want σ x is bij deze lijn het grootst 11a. µ = 65 σ x = 1 b. µ = 66,5 σ x = 1 c. µ = 67,5 σ x = 1,25 d. µ = 70 σ x = 1 10

8.2 Oppervlakte onder de normaalkromme GR:Gebruik steeds Opp = 2nd VARS = distr Distr 2: normalcdf(l, r, µ, σ ) Met l = linkergrens (gegeven of 0 of -10 99 ), r = rechtergrens (gegeven of 10 99 ) Let goed op afronden op 4 decimalen, rond het laatste cijfer goed af. 12a. µ - σ x = 12 en µ - 2 σ x = 9 het gebied is 13.5% b. Het gebied is 100 2.5 = 97.5% c. Het gebied is 2 2.5 = 5% d. Het gebied is 50 + 34 = 84% 13a. normalcdf(l, r, µ, σ ) = normalcdf(925, 970, 950, 20)= 0.7357 b. normalcdf(2.6, 3.9, 2.8, 0.7) = 0.5544 c. normalcdf(7.1, 10 99, 8.6, 1.3)= 0.8757 d. normalcdf( -10 99, 130, 150, 12)= 0.0478 14a. normalcdf(1000, 1100, 1080, 60)= 0.5393 b. normalcdf( -10 99, 5, 3.5, 1.1) = 0.9137 c. normalcdf(700, 10 99, 850, 120) = 0.8944 15a. normalcdf( -10 99, 16, 17.1, 1.8) = 0.2706 b. normalcdf(13.4, 10 99, 11, 2) =0.1151 c. normalcdf( 0.03, 0.05, 0.04, 0.012) = 0.5953 16a. normalcdf( -10 99, 28, 21, 4) = 0.9599 b. normalcdf( 17.5, 10 99, 21, 4) = 0.8092 c. normalcdf( 16.8, 18.7, 21, 4) = 0.1359 17a. normalcdf( -10 99, 480, 520, 18)= 0.0131 b. normalcdf( 510, 10 99,520, 18) = 0.7107 c. normalcdf( 518, 541, 520, 18) =0.4226 18a. normalcdf( 9.8, 10 99, 8.7, 1.6) = 0.2459 24,59% b. normalcdf( -10 99, 5.1, 8.7, 1.6) = 0.0122 1.22% c. normalcdf( 9.1, 12.3, 8.7, 1.6) = 0.3891 38.91 % 19a. normalcdf( -10 99, 12, 16, 3) = 0.09121 b. normalcdf( 12, 10 99,16, 3) = 0.9088 c. totaal = 1 of 100% GR, als je de opp weet, en µ en σ, en je zoekt de rechtergrens, kies je 2nd VARS = distr Distr 3: invnorm(opp, µ, σ ) = a (= rechtergrens) Zoek je de linkergrens, dan doe je eerst hetzelfde, maak een schets en spiegel, zie Uitleg blz 108 Rond a altijd af op 1 decimaal meer dan de gegeven µ. 11

20a. Opp = 0,3 µ = 16 σ = 2 a = invnorm(0.3, 16, 2) = 14.95 b. Opp = 0,7, ivm linkergrens opp = 0.3 µ = 50 σ = 8 invnorm(0.3, 50, 8) = 45.8 c. Opp = 0,86 µ = 600 σ = 70 a = invnorm(0.86, 600, 70) = 675.6 d. Opp = 0,08 ivm linkergrens opp = 0.92 µ = 0,8 σ = 0,2 invnorm(0.92, 0.8, 0.2) = 1,08 21a. bij a =z = 0,333 en bij b = z = 0,667 (elk stuk 33,3%) b. invnorm( 0.333, 40, 5)= 37,8 = a en invnorm( 0.667, 40, 5)= 42,2 (linkergrens en rechtergrens allebei op 2,2 afstand van m = 40) 22a. bij a =z = 0,2 en bij b = z = 0,4 (elk stuk 20%) b. invnorm( 0.2, 1000, 50)= 958 = a en invnorm( 0.4, 1000, 50)= 987 c = 1000 + 13 = 1013 d = 1000 + 42 = 1042 (linkergrens en rechtergrens op dezelfde afstand van µ = 1000) 23a. Opp = 0.5 linkergrens =0.25 en rechtergrens = 0.75 invnorm(0.25, 18, 2) = 16.65 (linkergrens) en 19.35 (rechtergrens) b. Opp = 0.82 linkergrens =0.09 en rechtergrens = 0.91 invnorm(0.09, 150, 12) = 133.9 (linkergrens) en 166.1 (rechtergrens) c. Opp = 0.12 linkergrens =0.06 en rechtergrens = 0.94 invnorm(0.06, 58, 6) = 48.7 (linkergrens) en 67.3 (rechtergrens) 24. Bij dit soort opdrachten heb je de volgende formules nodig, (andere methode dab het boek geeft, die je moet kunnen): opp = normalcdf(l, r, µ, σ ) z = invnorm(opp) X µ en z =, met X = score σ Dit is een stappenplan: bereken σ z = invnorm(0.78) = 0.7722 en z = 450 400 σ σ= 450 400 = 64.75 0.7722 25. Dit is een stappenplan: bereken µ z = invnorm(0.08) = -1.4051 170 µ 170 µ z = -1.4051= -1.4051 12=170 -µ -16.861-170= -µ 12 12 186.861= µ Je moet dit ver afronden, bv µ = 187 of 186.9 26. zie 25. bereken µ Omdat de oppervlakte rechts wordt gegeven, moet je daar eerst de oppervlakte links van make, dus 1 0.28 = 0.72 z = invnorm(0.72)=0.5828 17 µ 0.5828 = 0.5828 3.8 = 17 -µ 2.215-17= -µ 14.8= µ 3.8 12

27 als je een schets maakt, zie je dat 2080 net zo ver links van 2200 ligt als 2320 er rechts van ligt. De opp. = 0.62, de halve opp = 0.31, de linkergrens = 0.19 2080 2200 2320 2080 2200 120 z = invnorm(0.19)= -0.878 dus -0.878= en σ = = 136 σ 0.878 28 oppervlakte rechts, dus links = 0.59 en z = invnorm(0.59) = 0.2275 14.6 µ a. 0.2275 = 0.2275 3.5= 14.6 -µ µ =13.8 3.5 b. 0.2275 = 14.6 12.3 σ σ= 14.6 12.3 0.2275 σ= 10.1 29a. normalcdf(82, 10 99, 75, 4.8) = 0.0723 b. normalcdf(70, 83, 75, 4.8) = 0.8034 c. opp rechts, dus links = 0.17 invnorm(0.17, 75, 4.8) = 70.4 = a d. 4 stukken van 25%, dus eerste linkergrens = 0.25 invnorm(0.25, 75, 4.8) = 71.8 = b, c = 75 en d = 78.2 30a. het hele gebied links van 30.5 = normalcdf( -10 99, 30.5, 28, 4.3) = 0.72 Het oranje gebied = 0.36 Het gebied links van a is dus ook 0.36 Invnorm(0.36, 28, 4.3) = 26.5 = a b. links van b ligt 0.72 + 0.19 = 0.91 van de opp. Invnorm(0.91, 28, 4.3) = 33.8 = b 31 maak een schets µ = 2.3en σ = 0. 08 13

2.18 a 2.3 2.36 Opp. gebied links van 2.18 = normalcdf(-10 99, 2.18, 2.3, 0.08) = 0.0668 Opp. gebied links van 2.36 = normalcdf(-10 99, 2.36, 2.3, 0.08) = 0.7734 Opp gebied normalcdf(2.18, 2.36, 2.3, 0.08) = 0.7066 Halve Opp gebied = 0.3533 Lijn a loopt bij 0.3533 + 0.0668 = 0.42 8.3 Toepassingen normale verdeling Deze sommen zijn een heel goede oefening voor de toets. Je gebruikt steeds normalcdf(linkergrens, rechtergrens, m, s) wanneer je het % of de opp of de kans wilt berekenen de formule z = X µ σ wanneer je X, µ, of σ moet berekenen. Heel vaak moet je dan eerst z uitrekenen met z = invnorm(opp) Schets steeds de normale verdeling en zet je gegevens erin. 32a. X = 182, µ = 178, σ = 5,4 normalcdf (0,182,178,5.4) =0,7705 b. (1-0,7705) 100 = 22,9% c. 0,229 =22,9% (hetzelfde dus) 33a. X = 2,85 µ = 3 σ = 0,2 normalcdf(0, 2.85, 3, 0.2)=0,2266 Minder dan 2,85 kg = 22,7% b. normalcdf(2.95, 3.05, 3, 0.2)= 0,1974 dus gewicht tussen 2,95 en 3,05 kg = 19,74% c. X = 2,9 (want rechtergrens van 3,1 is hetzelfde als linkergrens van 2,9 bij µ = 3) µ = 3 σ = 0,2 normalcdf(0, 2.9, 3, 0.2)=0,3085 Minder dan 2,9 kg = Meer dan 3,1 kg = 30,9% P(meer dan 3,1 kg ) = 0,309 Je kan ook kiezen normalcdf (3.1, 100, 3, 0.2) =0,3085 d. P(meer dan 3,1 kg ) = 0,309 dus 0,309 450 =139 zakken met meer dan 3,1 kg e. opp gebied links van 2.7 dus normalcdf(0, 2.7, 3, 0.2) = 0.0668 d.i. 6.7% 14

34a. X =80, µ =75, σ = 9 normalcdf(0, 80, 75, 9)= 0,7107, mindeer dan 80 kg 100-71,1 = 28,9% meer dan 80 kg b. 1 - normalcdf(60, 90, 75, 9)= 0,0956 9,6% c. 5% zwaarste mannen, dus voorbij grens 0.95 invnorm (0.95, 75, 9)= 89.8 kg Je kan een oproep verwachten vanaf 90 kg d. 1- normalcdf(0, 100, 75, 9)= 0,0027 0,0027 4800= 13 mannen meer dan 100kg 35a. X =220, µ =210, σ = 8 normalcdf(0, 220, 210, 8)= 0,8944 minder dan 220 gr. 100 89.4 = 10.6% meer dan 220 gr. b. normalcdf(0,200, 210, 8)= 0,1056 10,6% van de pakken lichter dan 200 gram 36a. X =50, µ =36.2, σ = 12.7 normalcdf(0, 50, 36.2, 12.7)= 0,8592 minder dan 50 P(meer dan 50 mm) = 1-0,8592 = 0,1408 0,1408 50= 7 jaren meer dan 50mm b. X =8, µ =36.2, σ = 12.7 normalcdf(0, 8, 36.2, 12.7)= 0,0110 P(minder dan 8 mm) = 0,0110 voor komende maand april 37 X = 60, µ = 65, σ = 6 normalcdf(0, 60, 65, 6)=0,2023 20,23 % X = 60, µ = 62, σ = 2,5 normalcdf(0, 60, 62, 2,5)=0,2119 21,19% Je hebt uitgerekend de kans dat de batterijen tussen 0 en 60 uur meegaan. Soort A is betrouwbaarder, kans dat hij meer dan 60 uur mee gaat is 79.8 % Net zo als normalcdf(linkergrens, rechtergrens, µ, σ ) = oppervlakte standaardnormaal Zo is invnorm(oppervlakte, µ,σ ) = score X 38a. Opp= 0,05 (5%) µ = 3600 en σ = 200 invnorm(0.05, 3600, 200) = 3271 Bij 3271 branduren wordt er vervangen b. Een groot deel van de lampen is nog niet defect na 3271 branduren. Mensen gaan klagen als er veel lampen defect zijn 39a. X =30, µ = 28, σ = 0.6 normalcdf(0, 30, 28, 0.6)= 0,9996 P(meer dan 30 mm) = 1-0,9996 = 0,0004 0,04% meer dan 30 mm b. normalcdf(26.5, 29.5, 28, 0.6)= 0,9938 (1-0,9938) 100= 0,62% onbr.baar c. normalcdf(26.5, 29.5, 28, 0.35)= 0,99998 (1-0,99998) 100= 0,002% onbr. d. het gaat om gebiedjes met een opp van 20% = 0.2 (linkergrens invnorm(oppervlakte, µ,σ ) = score X, dus dit is de kleinste diameter : invnorm(0.2, 28, 0.35) = 27.97 mm dit is de grootste diameter : invnorm(0.8, 28, 0.35) = 28.03 mm 15

40 Elk evenveel exemplaren, dus opp = 0,2 0,4 0,6 0,8 Klasse a: invnorm(0.2, 75, 18)= 59.9 cm van 0 tot 60 cm Klasse b: invnorm(0.4, 75, 18)= 70,4 cm van 60 tot 71 cm Klasse c: invnorm(0.6, 75, 18)= 79,6 cm van71 tot 80 cm Klasse d: invnorm(0.8, 75, 18)= 90,1 cm van 80 tot 90 cm Klasse e: 90 cm en langer De middelste klasse = klasse c van71 tot 80 cm 41a. Opp= 0,1 µ = 45 en σ = 5 invnorm(0.1, 45, 5) = 38,6 Je valt af bij een score lager dan 39 b. dus tot 30%. Invnorm( 0.3, 45,5) = 42,4 Bij een score vanaf 39 t/m 42 mag je herkansen c. beste 3% dus opp links = 0.97 invnorm(0.97, 45, 5) = 54.4 Ze hoort er net niet bij, want 54 is minder dan 54.4 42a. µ = 3.8 m/s en σ = 1.3 m/s Score X = 5 m/s Opp = normalcdf (0, 5, 3.8, 1.3)= 0.8202 18% van 365 24 uur = 1577 uur b. Opp matige wind = normalcdf (3.4, 5, 3.8, 1.3)= 0.6186 61.9% van 365 24 uur = 5422 uur 43a. X=5,5 µ =6 en σ = 0.4 normalcdf(0, 5.5, 6, 0.4)=0,1056 10,5% te licht b. Opp = 0.05, want de zakjes moeten zwaarder zijn X µ invnorm(0.05)= -1,6449 = z, µ =? = z σ 5,5 m = -1,6449 5,5 µ = 0,4-1,6449 (= - 0,658) 5,5 + 0,658 = µ = 6.158 0,4 44a. µ = 1005 X = 995 Opp = 0.01 (omdat het naar twee kanten 10 gram kan afwijken mag 1 % minder dan 995 gram bevatten) Invnorm(0.01)= -2.3263 X µ 995 1005 10 10 = z = -2.3263 = -2.3263 = 4.3 =σ σ σ σ 2. 3263 b. σ = 8, z = invnorm(0.05)= -1.6449 X = 1000 µ =? X µ 1000 µ = z =-1.6449 1000 -µ = -1.6449 8 1000 -µ = -13.16 σ 8 Dus µ = 1013,2 gram 45a. µ = 70 gr. σ = 20 gr jaarlijks 10000 brieven Hoeveel % is tussen 50 en 100 gram? Normalcdf( 50, 100, 70, 20) = 0.7745 dus 0.7745 10000 = 7745 brieven 16

b. Gewicht in gr Tarief % Aantal kosten 0-20 0.39 0.598 61 23.97 20-50 0.78 15.24 1525 1189.50 50-100 1.17 77.45 7745 9061.25 100-250 1.56 6.68 669 1043.64 totaal 10000 11318.36 c. lichtste 25% dus opp = 0.25 invnorm(0.25, 70, 20) dus t/m 57 gram zwaarste 15% dus opp = 0.85 invnorm(0.85, 70, 20) dus boven 91 gram Gewicht in gr Tarief % Aantal kosten 0-57 0.50 25.8 2577 1288.50 57-91 0.75 59.53 5953 4464,75 91-250 1.00 14.69 1470 1470 totaal 10000 7223.25 Het is een stuk goedkoper (dat had je ook aan de tarieven kunnen zien) 46a. µ = 2.52 kg. σ = 0.12 kg X = 2.5 kg Normalcdf(0, 2.5, 2.52, 0.12) = 0.4338 dus 43,38% is te licht b.µ = 2.56 kg. σ = 0.12 kg gewicht tussen 2.26 en 2.86 kg Normalcdf(2.26, 2.86, 2.56, 0.12) = 0.9876 dus 1.24% wijkt 0.3 kg af c. 4% dus opp = 0.04 en z = invnorm(0.04) =-1.7507 σ = 0.12 kg µ =? X µ 2. µ = z = -1.7507 2.5 -µ = -1.7507 0.12 µ = 2.71 kg σ 0 5. 12 16 d. 100 = 1.88% is zwaarder, dus linkeropp = 0.9812 en z = invnorm(0.9812) = 2.08 853 X µ 2 78 µ = z = 2.08 2.78 -µ = 2.08 0.12 µ = 2.53 kg σ.0. 12 47a. µ = 2010 σ = 33 normalcdf(1970, 2005, 2010, 33) = 0.3271 dus 32.7% verbruikt b. linkeropp = 0.8 invnorm (0.8, 2010, 33) = 2037.8 Dus ergens in de tweede helft van het jaar 2037 c. Beetje rare vraag, omdat juist zo n oorlogssituatie vaak tot een afwijking van de norm leidt, maar goed: normalcdf(1940, 1945, 2010, 33) = 0.075 dus 7.5% d. normalcdf(2000, 2005, 2010, 33) = 0.0589 0.0589 1800105.93 Gb 800 e. Er was 1800 Gb, gebruikt = 800 Gb dat is = 0.444 deel = linkeropp. 1800 En z = invnorm(0.444)= -0.1397 X µ 2005 2010 5 5 = z = -0.1397 = -0.1397 = 35.8 jaar =σ σ σ σ 0. 1397 17

18