Samenvatting Economie Producenten Samenvatting door een scholier 1593 woorden 11 jaar geleden 5,3 7 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index Hoofdstuk 2 Producenten 2.1 Introductie Als de producent gaat produceren krijgen we te maken met o.a. de volgende opbrengsten: TO = p x q We kunnen de kosten als volgt weergeven: TK = TVK + TCK Daarnaast kunnen we zeggen dat als de TO = TK er geen winst en geen verlies is we noemen dit het break-even point. 2.2 Een klein bedrijf op een grote markt Constante kosten = zijn kosten die binnen bepaalde productie grenzen gelijk blijven. Voorbeelden van constante kosten zijn: huur, wegenbelasting. Deze kosten zijn altijd in een onderneming aanwezig ook al wordt er niet geproduceerd. Variabele kosten = zijn kosten die veranderen met de productie omvang. Voorbeelden van variabele kosten zijn: lonen, grondstoffen. Deze kosten kunnen alleen veranderen als de productiecapaciteit of de prijzen veranderen. We kunnen de kosten nu als volgt weergeven: TK = TVK + TCK Gemiddelde kosten =zijn de kosten per product. GTK = TK : q of GCK + GVK GCK = TCK : q GVK = TVK : q Een ondernemer kan winst halen als geldt: 1. het verschil tussen de t.o. en de t.k. het grootst is, immers t.w. = t.o. - t.k. 2. en als m.o. = m.k, dan is er maximale winst. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-producenten Pagina 1 van 5
Het woord/begrip markt heeft twee betekenissen: - in concrete zin - in abstracte zin Concrete markt = plaats waar vragers en aanbieders van bepaald soort goed samenkomen. Abstracte markt = geheel van vraag en aanbod. Het verschil is dus dat er bij een concrete markt sprake is van een tastbare ontmoetingsplaats en bij een abstracte markt niet. Het gaat bij deze marktvormen om de omstandigheden waaronder vraag en aanbod elkaar ontmoeten. Enkele factoren die dan belangrijk zijn: 1. het aantal vragers en aanbieders 2. de aard van de aangeboden producten 3. doorzichtigheid van de markt 4. toetredingsmogelijkheden ad 1. bij de vraag- en aanbodzijde onderscheiden we: - veel vragers/aanbieders - enkele vragers/aanbieders - een vrager/aanbieder veel --- hebben geen invloed op de prijs. enkele --- hebben invloed op elkaars handelingen, met name service,kwaliteit en verpakking ofwel reclame. een --- heeft invloed op de prijs, ad 2. wat voor een soort goederen worden er aangeboden te weten: Homogene goederen =goederen die zich niet van elkaar onderscheiden. Heterogene goederen =goederen die op elkaar lijken, maar verschillen in kwaliteit, service en verpakking. ad 3. men bedoeld hier of men goed op de hoogte is van elkaars activiteiten: zeer goed op de hoogte: doorzichtigheid is groot. zeer slecht op de hoogte: doorzichtigheid is klein, de aanbieder heeft zeer veel invloed. ad 4. er kunnen barrières zijn van: - juridische aard (W.E.M.) - economische aard (fusie, overname) vrije toetreding = er zijn helemaal geen barrières meer op de markt. geen toetreding = er zijn veel barrières, deze beschermen de aanbieder zijn goederen en hij heeft dus veel invloed op de vragers/prijs. We onderscheiden de volgende abstracte markten: - volledig vrije mededinging - monopolie https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-producenten Pagina 2 van 5
- monopolistische concurrentie - oligopolie De eerste twee marktvormen komen in werkelijkheid niet voor, wel bij benadering. Om alles wat duidelijker te maken behandelen we deze marktvormen. Volledig vrije mededinging =veel aanbieders van homogene goederen,doorzichtige markt en vrije in- en uittreding. Monopolie =er is een aanbieder en deze is tevens prijszetter mits hij een goed verkoopt wat geen substitutiegoederen heeft. Monopolistische concurrentie =veel aanbieders van heterogene goederen, markt niet geheel doorzichtig, geen vrije in- en uittreding. Oligopolie =markt met relatief weinig aanbieders van homogene en/of heterogene goederen, ze houden echter wel rekening met elkaars besluiten. Een markt die aan de volgende kenmerken voldoet noemen we VVM, ofwel volledig vrije mededinging. Het gaat dan om de volgende kenmerken: -veel vragers en veel aanbieders -homogeen product -volkomen doorzichtig -vrije toetreding Bovendien wordt de prijs op deze markt bepaald door de collectieve vraag en het collectieve aanbod ( collectief = gezamenlijk ). Het is dus niet zo dat alleen de vraag of alleen het aanbod de prijs bepalen. Als er een evenwicht is dan geldt: Qa = Qv dat wil zeggen de vraag is gelijk aan het aanbod. Als nu de vraag verandert krijgen we een verschuiving van de vraagcurve. Dit opnieuw aanpassen van vraag en aanbod duurt even zodat er steeds overschotten en tekorten ontstaan zodat de prijs en de vraag steeds verandert. Als men dit proces nu tekent krijgt men het zogenaamde spinneweb- of varkenscycles. Kortom: de vraag reageert niet direct op prijsschommelingen, en het aanbod niet direct op de vraag. 1. de prijs staat vast en wordt bepaald door vraag en aanbod. 2. de aanbieder is hoeveelheidsaanpasser, dat wil zeggen hij moet zijn hoeveelheid producten aanpassen aan de prijs. 3. de g.o. en de m.o. vallen samen dat wil zeggen ze zijn gelijk aan de prijs g.o. = m.o. = p. 4. de t.o. stijgt proportioneel (wat logisch is omdat de prijs per product al vast staat!!) Er is een markt-evenwicht als geldt: Qa = Qv Dat wil zeggen de aangeboden hoeveelheid is gelijk aan de gevraagde hoeveelheid. We kunnen dit zien aan de hand van het volgende voorbeeld: Qa = p - 2 https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-producenten Pagina 3 van 5
Qv = -2p + 16 evenwicht: Qa = Ov p - 2 = -2p + 16 p + 2p = 16 + 2 3p = 18 p = 18/3 = 6 (=evenwichtsprijs) Als we deze prijs nu invullen in een van de twee vergelijkingen dan vinden we de evenwichtshoeveelheid. Qa = p - 2 Qa = 6-2 Qa = 4 of: Qv = -2p + 16 Qv = -2 x 6 + 16 Qv = -12 + 16 Qv = 4 2.3 Een aanbieder op de grote markt Monopolie =er is een aanbieder en deze is tevens prijszetter mits hij een goed verkoopt wat geen substitutiegoederen heeft. We verdelen de monopolies dan ook om bovenstaande redenen in drie groepen: - natuurlijke monopolie: een ondernemer beheerst de markt omdat hij bijvoorbeeld de winning van een grondstof geheel in handen heeft. - overheidsmonopolie : de overheid heeft een onderneming het alleenrecht gegeven voor de productie van een bepaald soort goed.(voor het algemeen belang) - feitelijk monopolie : voor andere ondernemingen is het praktisch onmogelijk zich in de bedrijfstak te vestigen vanwege de hoge investeringen. Kenmerken van deze martkvorm met betrekking tot de opbrengsten zijn: 1. de monopolist is prijszetter dat wil zeggen hij met een combinatie maken van prijs en afzet. 2. de t.o. stijgt degressief (minder dan evenredig) 3. de g.o. is gelijk aan de prijs en verloopt dalend, of wel de vraagcurve =prijsafzetcurve = g.o. curve. 4. de m.o. curve verloopt ook dalend maar 2x zo snel als de g.o. curve dat wil zeggen de richtingscoefficient van de m.o. curve is 2x zo groot. 5. als de Ev = -1, dan is de t.o. maximaal een de m.o. = 0. De monopolist kan winst halen als geldt: 1. het verschil tussen de t.o. en de t.k. het grootst is, immers t.w. = t.o. - t.k. 2. als m.o. = m.k. De monopolist is dan geïnteresseerd in drie problemen: 1. welke productie omvang. 2. welke prijs ( de monopolist is immers prijszetter, hij moet een combinatie van prijs en afzet maken. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-producenten Pagina 4 van 5
3. hoe groot is de maximale winst. Een verklaring voor de bovenstaande punten: ad 1. hij produceert totdat m.o. = m.k., want als de extra kosten hoger zijn dan de extra opbrengsten dan daalt zijn winst. ad 2. deze wordt bepaald bij het zogenaamde punt van Cournôt. (deze geeft het combinatie weer van prijs en afzet waarbij maximalee winst wordt gehaald). Snijpunt van m.o. = m.k. loodrecht omhoog totdat deze de g.o.-curve snijdt. ad 3. nu heeft de monopolist e g.t.k.-curve nodig (=kosten per stuk) om de omvang van de t.w. te berekenen. 2.4 De andere marktvormen Oligopolie =markt met relatief weinig aanbieders van homogene en/of heterogene goederen, ze houden echter wel rekening met elkaars besluiten. Er bestaan hier verschillende vormen van prijsvorming omdat ze rekening houden met elkaars besluiten: 1. prijsstarheid: de prijs is stabiel, men let meer op service, kwaliteit en verpakking (non price competition). 2. prijzenoorlog: bewust verlagen van de prijs met het doel de markt te veroveren door een ondernemer. 3. prijsleider:bewust op het leiderschap van een ondernemer (price leader). 1.de g.o. curve is de vraagcurve. 2.de g.o. curve is vanwege de reacties van de ondernemers moeilijk te schatten wel weten we: bij een prijsverhoging; zal de afzet sterk reageren dus elastisch. bij een prijsverlaging; zal de afzet minder sterk reageren dus inelastisch. 3.de afzetcurve (= g.o. curve) is geknikt vanwege de prijsstarheid. Kartel = overeenkomst tussen ondernemingen met het doel de markt te beheersen. Monopolistische concurrentie =veel aanbieders van heterogene goederen, markt niet geheel doorzichtig, geen vrije in- en uittreding. De producten onderscheiden zich hier door: service, kwaliteit en verpakking. er zijn veel substitutiegoederen, dus veel concurrentie. 1. de prijs verloopt ook dalend en is gelijk aan die van de monopolist. 2. de g.o. curve verloopt ook dalend maar elastischer dan bij de monopolist vanwege de substitutiegoederen. De prijsafzetcurve van monopolistische concurrentie is elastischer; dit komt vanwege de reacties op prijsveranderingen door: veel substitutiegoederen ondernemers proberen elkaar uit de markt te drukken (denk aan: service, kwaliteit en verpakking) https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-economie-producenten Pagina 5 van 5