Samenvatting Economie. Hoofdstuk 00: inleiding.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Samenvatting Economie. Hoofdstuk 00: inleiding."

Transcriptie

1 Samenvatting Economie. Hoofdstuk 00: inleiding. Doel van de economische wetenschap. Studeren: overheid betaalt een groot deel van de studiekosten. Bijna alle menselijke handelingen hebben een economisch gezichtspunt. Het economisch aspect van het handelen bestaat in het kiezen. Behoefte. Behoefte= het aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te bevredigen. (subjectief karakter.) Verschillende soorten behoeften: Primaire of levensnoodzakelijke behoeften: deze zijn niet steeds van materiële aard. Hoe meer ontwikkeld de maatschappij is, hoe meer goederen van immateriële aard. bvb: voeding, kleding, huisvesting. Collectieve of gemeenschappelijke behoeften: gelijkaardig voor een groot aantal personen en worden door de gemeenschap als geheel bevredigd. bvb: onderwijs, wegen, bejaardenzorg. Individuele behoeften: subjectief. Worden bevredigd door de inspanning van personen. bvb: ontspanning. Schaarse middelen. Economische of schaarse goederen: middelen waarover de consument beschikt om zijn talrijke behoeften te bevredigen, zijn maar in beperkte mate beschikbaar. Schaars is geen synoniem van zeldzaam. Schaars middel: een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking zou staan. Schaarsheid duidt niet op de hoeveelheid goederen, maar op de beperktheid van ons inkomen. è waardeverschijnsel: prijs betalen voor goederen/diensten. Nuttigheid en keuzeprobleem. Een goed of een dienst komt slechts in aanmerking voor de bevrediging van een bepaalde behoefte in de mate dat het voor de mens nuttig is. Dit nut is niet bij iedereen hetzelfde. Economisch principe: volgens de graad van bevrediging of nuttigheid een waardeschaal of een voorkeurschema opstellen afhankelijk van het subjectief nut. En zo een maximale behoeftebevrediging bereikt. Kiezen is belangrijk in de economie, niet alleen gezinnen moeten kiezen. Ook bedrijven en de overheid moeten dit doen. bvb een werknemer kan niet tegelijkertijd in de landbouwsector en in de dienstensector werkzaam zijn. Men moet steeds kiezen hoe men zijn beperkte middelen zal gebruiken. Economie: de studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen. à toets jezelf p 3

2 Welvaart en welzijn. Welvaart: de mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien. Als de schaarste vermindert, stijgt de welvaart. Bevrediging hiervan legt beslag op schaarse middelen. Bvb: vrije tijd, humanisering, geld Welzijn: ruimer karakter. Het gevoel van welbevinden en bevrediging van verlangens die geen beslag leggen op schaarse middelen. Bvb: liefde, vriendschap In de praktijk komt samensmelting van welvaart en welzijn veel voor. Soorten goederen. 1. A. vrije goederen: middelen waar men niet voor hoeft te betalen. B. Economische goederen: middelen waar men wel een inspanning voor moet leveren. Wel betalen. 2. A. finale goederen: afgewerkte goederen zijn geen bewerking ondergaan om gebruikt of verbruikt te worden. B. intermediaire goederen of tussengoederen: zijn aangewend om finale goederen te produceren. bvb: grondstoffen, afval. 3. A. consumptiegoederen: Duurzame consumptiegoederen: gebruiksgoederen. Verschillende keren hetzelfde goed gebruiken. bvb: handdoek, pen, microfoon. Niet duurzame consumptiegoederen: verbruiksgoederen: kan men maar 1 keer gebruiken. bvb: stuk chocolade. B. productie middelen of investeringsgoederen: deze gaat men aanwenden om andere goederen te produceren. bvb: machines. kapitaalgoederen: duurzame investeringsgoederen. bvb: machines, gebouwen. vlottende investeringsgoederen: niet duurzaam. * grondstoffen: terug vinden in het eindproduct. * hulpstoffen: vernietigd tijdens productie proces. 4. A. substitutie goederen: zijn vervanging voor een ander goed. bvb: honger à zin in een broodje kaas à op à broodje hesp B. complementaire goederen: vullen elkaar aan. bvb: auto en diesel (= complementair goed) 5. A. individuele goederen: goederen voor de persoon zelf. B. publieke goederen: collectieve goederen: bestemd voor leden van de gemeenschap. Niet splitsbaar in individuele eenheden. Kosten worden gefinancierd met belastingsgeld. bvb: straatverlichting. sociale goederen: wel splitsbaar in individuele eenheden. Gericht op essentiële behoeften, maar kunnen voorwaarden zijn van te betalen prijs die de kosten dekt. bvb: onderwijs, gezondheidszorg. goederen aangeboden door gemengde overheidsondernemingen: hier moet men een prijs voor betalen, die de kosten volledig dekt. bvb: water en elektriciteitsvoorziening.

3 Consumptie en productie. Consumptie: aanwending van economische goederen voor niet)productieve doeleinden. Consumeren gaat gepaard met besteding van het inkomen. Productie; het scheppen van een waarde aan de economische goederen. Het produceren gaat gepaard met het verwerven van een inkomen. Verschillende soorten productiefactoren: De natuur: natuurlijke rijkdommen. Zijn belangrijk als leverancier van grondstoffen en energie. Zuiniger mee omspringen en de milieuverontreiniging terugdingen. De arbeid: arbeidsprestaties van fysieke en intellectuele aard. Geschoolde arbeid steeds belangrijker. Bijzondere vorm is het leiden en coördineren van het productieproces m.a.w. het management. Arbeid is gericht op het dragen van economische risico s in een bedrijf. Het kapitaal: reële kapitaalgoederen, het geheel van door mensen geproduceerde productiemiddelen. Dragen indirect bij tot de uiteindelijke behoeftebevrediging. à omwegproductie. Het kapitaal wordt door samenwerking van arbeid en natuur gevormd, het is een afgeleide productiefactor. De methode. Inductieve methode: vertrekt van een groot aantal feitelijke gegevens. Men formuleert een wetmatigheid die voor alle gevallen principieel van toepassing is. bvb: als de prijs van een dvd stijgt, daalt de vraag ernaar. Wanneer de prijs daalt, stijgt de vraag ernaar. à negatief verband tussen vraag en prijs. Deductieve methode: gaat uit van een algemeen beginsel, waaruit men nieuwe besluiten afleidt. bvb: als men uitgaat dat de consument streeft naar maximale behoeftebevrediging, kan men hieruit de vraag naar dvd s afleiden. Beste resultaat bekomt men door een combinatie. Ceteris paribusclausule. = als al het overige gelijk is, onder overigens gelijke omstandigheden. Een economisch verschijnsel waarbij 1 variabele is, alle andere factoren blijven constant. ( de arbeid verandert altijd.) Micro, meso en macroeconomie. Microeconomie: het gedrag van een individuele huishouding bestuderen. Dit kan zijn waarin men een inkomen verdient en het inkomen gebruikt om te consumeren, te sparen. Kan ook een afzonderlijke bedrijfshuishouding zijn waarin met produceert, investeert. Mesoeconomie: bestuderen van bepaalde huishoudingen. bvb: een bepaalde bedrijfstak, sector of regio. Macroeconomie: bestuderen van alle bedrijven, alle gezinnen, alle overheden. Alle economische grootheden voor een heel land bij elkaar opgeteld. bvb: totale consumptie van gezinnen.

4 Hoofdstuk 01: consumenten. Keuze van de optimale goederen combinatie. De keuze van de consument wordt bepaald door: Niet-economische factoren: de voorkeuren of preferenties. Economische factoren: - prijzen van de goederen - het beschikbaar inkomen (= budget) De preferenties. = deze zijn volkomen subjectief en afhankelijk van de eigen individuele voorkeur. Het is een economisch gegeven. Worden bepaald door sociologische en psychologische factoren. Sociologische factoren: het feit dat mensen tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren. De gezinssituatie: jonge mensen hebben andere behoeften dan oudere mensen. Jong gezin met kinderen heeft dus andere behoeften dan een jong gezin zonder kinderen. De sociale klasse: consumptiegoederen kopen omdat men vindt dat deze bij hun status, positie of buurt passen. bvb: keuze van GSM De religie: soort consumptiegoederen dat de mensen kopen. bvb: islam geen varkensvlees. De woonplaats: mensen op het platteland hebben andere consumptiegewoonten dan mensen in de stad. bvb: boeren zullen minder snel naar cinema gaan, komen minder in verleiding. De nationaliteit: grote verschillen in zeden en gewoonten. Psychologische factoren: bestudeerd de consument als persoon. De persoonlijkheid; het karakter. Kan introvert, extrovert zijn, risicozoekend of risicomijdend. Heeft invloed op de preferenties. De levensstijl: manier waarop mensen hun tijd en geld besteden. à bandwagon effect: mensen doen elkaar na. Bvb: allemaal jeans à snobeffect: mensen gaan zich exclusief gedragen. Bvb: Ferrari freaks. De attitude: verschillende houding ten aanzien van producten en aanbieders aan de dag. à B&O staat voor kwaliteit en vormgeving. Preferenties kunnen veranderen in de tijd door o.a. reclame, seizoen, ouder worden. De consument tracht een zo groot mogelijk nut te bereiken in zijn streven naar maximale behoefte bevrediging. De eerste Wet van Gossen of Wet van dalend grensnut: naarmate men meer beschikt over een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt. è Toegevoegde nut = marginale nut of grensnut = waarde van één nuttigheid. è Enkele uitzonderingen: verslaafden, verzamelaars. è Totale nut = waarde van alle nuttigheden optellen. Steeds onvervulde behoeften, omdat men een prijs moet betalen voor de gewenste goederen en of diensten. Dit beperkt de aankoopmogelijkheden. Budget en prijzen. Budgetlijn of lijn der mogelijkheden: de rechte die de combinaties van 2 goederen weergeeft die de consument met een bepaald budget kan aanschaffen. Rekeninghoudend met de prijzen van de goederen. Sparen: inkomen niet volledig besteden. Ontsparen of lenen: meer kopen, dan het budget toelaat. à budgetlijn verschuift evenwijdig naar RECHTS bij een STIJGING van het nominaal inkomen en bij gelijkblijvende prijzen van de goederen. De koopkracht neemt toe. DAALT het nominaal inkomen, verschuift de budgetlijn evenwijdig naar LINKS. De koopkracht neemt af.

5 Nominaal inkomen: inkomen in cijfers uitgedrukt. Bvb 180 Reëel inkomen: wat kan ik met dit inkomen aan goederen kopen? Koopkracht: het onderscheidt tussen het reëel en het nominaal inkomen is van belang om te zien hoe de koopkracht zich ontwikkeld. De koopkracht wordt gevormd door het reëel inkomen. à als de prijs van één van de twee goederen daalt en de prijs van het andere goed blijft constant, kan de consument met hetzelfde budget meer eenheden van dit goed kopen. Dit komt door een reële toename van het inkomen, dus toename in koopkracht, terwijl het nominale inkomen constant is gebleven. Bij een PRIJSDALING gaat de budgetlijn naar RECHTS hellen, bij een PRIJSSTIJGING gaat de budgetlijn naar LINKS hellen. De (prijs)vraagcurve. Afleiding van de individuele vraagcurve. Het spel van preferenties, inkomen en prijzen bepaalt de optimale keuze van de consument. Als we de relatie tussen de hoeveelheid en de prijs van één goed onderzoeken, zijn de andere factoren constant. (= ceteris paribus) Prijs: waarde van een goed, uitgedrukt in geld; prijzen worden met elkaar vergeleken. * smaak en voorkeur worden gewijzigd * inkomen blijft hetzelfde * prijs van andere goederen blijven hetzelfde. à ceteris paribus principe. Vraag: hoeveelheid van een goed of dienst, dat een consument wenst op te nemen tegen verschillende prijzen. Gevraagde hoeveelheid van een goed of dienst: de hoeveelheid die men bereidt is te kopen tegen een bepaalde prijs in een bepaalde periode. Functie: een vraagfunctie geeft een relatie weer tussen de gevraagde hoeveelheid en de prijs van een bepaald goed/dienst. Wiskundige vergelijking: y = ax + b * a = richtingscoëfficiënt. neg: dalend bij vraag pos: stijgend bij aanbod. * b = vast getal: constante. Economische vergelijking: Q = ap + b m.a.w. de hoeveelheid zal in functie zijn van de gevraagde prijs. Zie grafiek p 19 à De gevraagde hoeveelheid neemt toe als de prijs van het goed daalt en het neemt af als de prijs stijgt. Er bestaat een negatief verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed. Vandaar dat de vraagcurve dalend verloopt. Individuele vraagcurve: geeft weer welke hoeveelheden van een bepaald goed de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen. Met elke prijs correspondeert een bepaalde gevraagde hoeveelheid. à onderscheid tussen beweging LANGS de vraagcurve en een verschuiving VAN de vraagcurve. Een beweging langs de individuele vraagcurve. = dit is het gevolg van een wijziging van de prijs en al de andere factoren blijven constant. Zie grafiek p 20 Verschuiving van de individuele vraagcurve. = dit is het gevolg bij een verandering van het inkomen, de prijs van andere goederen en de smaak van de consumenten. De 3 gegevens veranderen niet tegelijkertijd.

6 Verandering van het inkomen: bij een TOENAME van het inkomen is de consument bereid meer van een bepaald goed te kopen voor eenzelfde prijs en dan verschuift de vraagcurve naar RECHTS, de vraag is gestegen. Als het inkomen VERMINDERT, verschuift de vraagcurve naar LINKS, de vraag is gedaald. Zie grafiek p 22. Verandering in de preferentieschaal: wanneer de preferentie van de consument STIJGT voor product 1, zal hij minder kopen van product 2. De vraagcurve van product 2 zal bijgevolg naar LINKS verschuiven. NEEMT de preferentie van de consument voor product 1 AF, zal hij meer kopen van product 2. De vraagcurve van product 2 zal dan verschuiven naar RECHTS. zie grafiek p 23. Verandering in de prijs van andere goederen: - complementaire goederen= goederen die samen een behoefte bevredigen, men benut ze in een bepaalde verhouding. door de reële inkomenstoename neemt niet alleen de vraag naar het goedkoper geworden product toe, maar ook de vraag naar het goed waarvan de prijs constant is gebleven. Product 1 wordt GOEDKOPER dus de vraagcurve van zowel product 1 als product 2 zal naar RECHTS verschuiven. Product 1 wordt DUURDER dus de vraagcurve van zowel product 1 als product 2 zal verschuiven naar LINKS. bvb: auto en benzine. - substitueerbare goederen= kunnen in bepaalde verhoudingen vervangen worden door elkaar, zonder het niveau van de behoeftebevrediging te veranderen. Product 1 wordt GOEDKOPER, dus de prijsvraagcurve van product 2 verschuift naar LINKS. Product 1 wordt DUURDER, dus de prijsvraagcurve van product 2 verschuift naar RECHTS. zie grafieken p 24 Collectieve of marktvraagcurve. Collectieve of marktvraag: de totale hoeveelheid die alle consumenten in de markt vragen tegen een reeks van prijzen. Zie grafiek p 25. Een stijging/daling van de marktvraag kan het gevolg zijn van veranderingen in een aantal factoren: De preferenties van de consumenten: nieuwe producten, reclame, consumentenorganisaties en andere verbruikers hebben een invloed op onze preferenties. à bandwagoneffect: de gevraagde hoeveelheid die men van een bepaald product vraagt stijgt, omdat andere consumenten het kopen. à snobeffect: de gevraagde hoeveelheid neemt af bij dezelfde vaststelling. De grootte en de samenstelling van de bevolking: oudere bevolking heeft andere behoeften dan jongere bevolking. bvb: vergrijzing. Het inkomen: het inkomens niveau hang nauw samen met de economische conjunctuur. De inkomensverdeling: een ongelijke inkomensverdeling leidt tot een ander consumptiepatroon. Wanneer de overheid streeft naar een rechtvaardiger inkomensverdeling, neemt zowel de vraag naar extreem duurdere als naar extreem goedkope producten af ten gunste van goederen die voor iedereen min of meer betaalbaar zijn. bvb: groenten, vlees, betaalbare vakanties. De toekomstvooruitzichten: ondanks de prijsstijging kan de vraag toenemen, omdat men een nog grotere hausse verwacht. Het vermogen: het bezit stijgt, dus de neiging tot sparen wordt zwakker. à pigou-effect: door een daling van het algemeen prijsniveau zal de reële waarde van de liquide middelen toenemen, waardoor de consumptie stijgt. Prijzen van andere goederen: een daling in de prijs van substitueerbare goederen doet de vraag naar het goedkopere product stijgen en die naar het duurdere product dalen. Elasticiteit van de vraag. 3 soorten: prijselasticiteit, kruiselingse prijselasticiteit en inkomenselasticiteit.

7 De prijselasticiteit van de vraag. = de verhouding tussen de procentuele relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele relatieve verandering van de prijs van dat goed. Het is een verhoudingsgetal of onbenoemd getal dat weergeeft in welke mate de gevraagde hoeveelheid verandert als gevolg van een prijsverandering. Formule 1: Formule 2: = - à - Prijs: : oorspronkelijke prijs : nieuwe prijs : wijziging prijs. Hoeveelheid: : oorspronkelijke hoeveelheid : nieuwe hoeveelheid : wijziging hoeveelheid. Als Als > 1, dan reageert de consument gevoelig; elastisch. < 1, dan reageert de consument weinig: niet elastisch. Wat is de betekenis van Ep? Unitair prijselastisch: altijd negatief. prijs stijgt 10% ; hoeveelheid daalt 10% à gelijkmatige curve. Prijselastische vraag: consument gevoelig. P stijgt 10% ; Q daalt 20% à vlakke curve. Prijsinelastische vraag: consument niet gevoelig P stijgt 10% ; Q daalt 5% à steilere curve. Zie grafiek p 29 EXTREME GEVALLEN: Volkomen prijsinelastische vraag: een verandering in de prijs veroorzaakt geen verandering in de gevraagde hoeveelheid. Voorgesteld door een verticale lijn. à Volkomen prijselastische vraag: de consument is uiterst gevoelig voor prijsveranderingen en gaat onmiddellijk zijn vraag aanpassen. Voorgesteld door een horizontale lijn. à Zie grafiek p 30 De hoogte van de prijselasticiteit hang af van verschillende factoren: De aard van de behoefte: vraag is minder elastisch bij primaire goederen. Heel elastisch bij luxe goederen. Het aandeel van de uitgaven voor een bepaald goed in het budget van de consument: prijselasticiteit van de vraag is klein als dit aandeel gering is. Bvb: zout. Het inkomensniveau van de consument: elasticiteit voor luxe goederen is klein bij hoog inkomen, groot bij laag inkomen. De substitueerbaarheid van het goed: de prijselasticiteit wordt grote naarmate er meer concurrerende goederen bestaan.

8 De beschouwde tijdsperiode: voor bepaalde producten die de consument geregeld aankoopt past hij zich snel aan. à hogere prijzen, remming verbruik. Bvb: voeding. Bij andere producten verloopt dat minder vlot. à duurt enige tijd voor verbruik aan te passen. Bvb: olie. Met behulp van prijselasticiteit kunnen we het effect van de totale omzet van de onderneming nagaan. De totale omzet = de prijs vermenigvuldigd met de gevraagde hoeveelheid. ( TO = P x Q) Omzet: aantal verkochte producten en diensten x de verkoopprijs BTW. De kruislingse prijselasticiteit van de vraag. = de relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid van een bepaald goed X en de relatieve verandering van prijs van een bepaald goed Y. Formule: = Als Als positief is: substitueerbare goederen negatief is: complementaire goederen. De inkomenselasticiteit van de vraag. =verhouding tussen de procentuele relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele relatieve verandering van het inkomen van de consumenten. Formule: = à + Met y = inkomen. Wet van Engel: bij een stijging van het inkomen gaan de uitgaven voor voeding procentueel dalen en die van luxe goederen procentueel toenemen. Engelkromme: het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en het inkomen van de consument grafisch voorgesteld. Inkomenselastische vraag: Ey > 1. Als het inkomen stijgt, neemt de gevraagde hoeveelheid van het goed meer dan evenredig toe. Kenmerkend voor luxegoederen. Inkomensinelastische vraag: Ey < 1. Als het inkomen stijgt, neemt de gevraagde hoeveelheid van het goed minder dan evenredig toe. De Engelcurve snijdt de verticale as, want als het inkomen 0 is, koopt men noodzakelijke goederen. Kenmerkend bij noodzakelijke producten. zie grafiek p 35 & 36 Drempelinkomen: geen geld voor luxeproducten. bvb: reizen. Soorten goederen: Noodzakelijk goed: - niet inferieure goederen: goederen die zelfs gevraagd worden wanneer het inkomen nihil is en waarvan de vraag stijgt bij een inkomensstijging. bvb: kleding. - inferieure goederen: goederen die zelfs gevraagd worden wanneer het inkomen nihil is, maar waarvan de vraag daalt bij een inkomensverhoging. bvb: koffie van de witte producten. Indifferent goed: goed waarvan de vraag gelijk blijft bij een inkomensverhoging. bvb: brood.

9 Oorsprong goed: goed dat niet gevraagd wordt bij een laag inkomen, maar waarvan de vraag stijgt bij een inkomensverhoging. bvb: wijn. Drempel goed: goed dat gevraagd wordt vanaf een zeker inkomensniveau en waarvan de vraag stijgt bij een inkomensverhoging. bvb: reizen. Reële rente: deze is ongeveer gelijk aan de nominale rente minus het inflatiepercentage. Consumeren: de consumenten geven hun inkomen uit. Sparen; de consumenten geven hun inkomen niet uit. Oppotten: oppotting van spaargelden heeft nadelen. Er zijn geen opbrengsten (= passief beleggen). Ze zijn niet nuttig voor de gemeenschap. Het is wenselijk om het spaargeld aan te bieden op de vermogensmarkt (= actief beleggen.) Spaarquote: het aandeel van het beschikbaar inkomen dat de particulieren sparen. Levenscyclusmodel van Modigliani: het geeft de relatie weer tussen het sparen van een persoon, het verloop van zijn toekomstig beschikbaar inkomen en zijn leeftijd. Op jonge leeftijd spaart men weinig, omdat het beschikbaar inkomen gering is. Op middelbare leeftijd spaart men het meest enerzijds gezien het hoger beschikbaar inkomen en anderzijds om voorzieningen aan te leggen voor als ze op pensioen zijn. à tekst lezen p 43. Factoren bepalend voor het spaargedrag op korte termijn.

10 Hoofdstuk 02: De producenten. De bepaling van de optimale productiegrootte. = bij welke productieomvang is de winst maximaal bij gegeven totale kosten en opbrengsten? Winst: de totale opbrengsten minus de totale kosten. Formule: TW = TO TK TO: hoeveelheid producten x prijs. TK: ingezette verschillende productiefactoren x vergoeding (prijs) Productiefunctie: geeft het verband weer tussen enerzijds de omvang van de productie en anderzijds de hoeveelheid ingezette productiefactoren. Dit resultaat wordt als de productiviteit aangeduid. Formule productiviteit: Onderscheid tussen korte termijn- en lange termijn productiefunctie. Korte termijn: het aantal eenheden dat men in een gegeven periode kan voortbrengen met de beschikbare hoeveelheid kapitaalgoederen blijft constant. Geen uitbreiding van de hoeveelheid kapitaalgoederen. Men gaat na hoe de productie toeneemt, bij de hoeveelheidstijging van 1 productiefactor. De rest blijft constant. Lange termijn: alle kosten worden variabel, omdat alle productiefactoren ook variabel worden. Om de productie te verhogen, koopt men nieuwe machines en breidt men de fabrieken uit. Wij werken op korte termijn. De wet van de toe en afnemende meeropbrengst. Zie tabel p 61 Totale productie (TP): opbrengst van de ingezette productiefactoren gedurende een bepaalde tijd. Marginale productie (MP): meeropbrengst wanneer de hoeveelheid van de variabele productiefactor met één eenheid toeneemt. Wordt ook wel marginale arbeidsproductiviteit genoemd. Formule: MP = met voor A = arbeider TP= som MP Gemiddelde productie of gemiddelde arbeidsproductiviteit (GP): de gemiddelde opbrengst van één eenheid van de variabele productiefactor. Formule: GP = à Zolang de marginale productie groter is dan de gemiddelde productie, stijgt de gemiddelde productie. Als de marginale productie kleiner is dan de gemiddelde productie, daalt de gemiddelde productie. Als de gemiddelde en de marginale productie gelijk zijn, is de gemiddelde productie op haar maximum. Zie grafiek p 63 Verzadigingspunt: wanneer het inzetten van een extra-eenheid arbeid geen toename meer veroorzaakt van de TP Wet van de toe- en afnemende meeropbrengst: het is een ervaringsregel dat leert dat, als men aan een constant gehouden productiefactor achtereenvolgens eenheden van de variabele productiefactor toevoegt, de TP eerst meer dan evenredig en vervolgens minder dan evenredig toeneemt met de variabele productiefactor. De wet geldt alleen als er sprake is van een constante en een variabele productiefactor. (Op korte termijn dus.)

11 Het kostenverloop. Productiekosten: de prijs die men moet betalen voor de productiemiddelen, om zo aan het gewenste eindproduct te komen. 3 soorten productiekosten: Constante kosten de Total e kosten. Variabele kosten Gemiddelde kosten. De totale kosten: Productiecapaciteit: aantal producten die men kan produceren. constante productie factoren: veranderen niet met de geproduceerde hoeveelheid goederen (in korte periode). bvb: kosten van de constante productiefactoren zoals huur, verzekering, afschrijving. Productiebezetting: producten in werkelijkheid geproduceerd. variabele productiefactoren: veranderen wel met de geproduceerde hoeveelheid. bvb: kosten van de variabele productiefactoren zoals loon, wedde. zie nota voor grafische voorstelling van de productiekosten. Totale constante kosten (TCK): blijven onveranderlijk binnen de gegeven productiecapaciteit en veranderen niet met de omvang van de productie. De lijn van de TCK verloop horizontaal, omdat deze kosten niet veranderen als men meer of minder produceert. zie grafiek p 65 Totale variabele kosten (TVK): deze zijn wel afhankelijk van de productie. 3 soorten variabele kosten: De proportionele variabele kosten: kosten die in dezelfde mate veranderen als de geproduceerde eenheden. bvb: grondstoffen. Degressief variabele kosten: veranderen minder sterk dan het aantal geproduceerde eenheden. bvb: verwarmingskosten. Progressief variabele kosten: veranderen sterker dan het aantal geproduceerde eenheden. bvb: lonen. Zie grafiek p 67 en 69 en stukje gemarkeerde tekst p 68. Soorten gemiddelde kosten: Gemiddelde constante kost (GCK): de totale constante kosten gedeeld door de productieomvang. Formule: GCK = Gemiddelde variabele kosten (GVK): de totale variabele kosten gedeeld door de productieomvang. Formule: GVK = De gemiddelde totale kosten (GTK): de totale kosten gedeeld door de productieomvang. Formule: GTK = of GTK = GCK + GVK

12 De marginale kosten (MK): de extra kosten die ontstaan door de productie met 1 eenheid uit te breiden. Formule: MK = Gemiddelde kosten (GK): Formule: GK =. Zie nota s voor grafische voorstelling van de gemiddelde kosten + grafiek p 71 en pijltje p 72 Degressieve fase: de TVK stijgen bij een stijging van de bedrijfsdrukte minder dan evenredig. De marginale toename kleiner dan het gemiddelde à GVK daalt. Progressieve fase: de TVK stijgen bij een stijging van de bedrijfsdrukte meer dan evenredig. De marginale toename groter dan het gemiddelde à GVK stijgt. Optimale bezetting: het minimum van de GVK. Dit doet zich voor daar waar GVK en MK elkaar snijden. Op basis van de wet van de niet-proportionele meeropbrengst kennen de GTK eveneens eerst een dalend en vervolgens een stijgend verloop. De afstand tussen de curven van de GTK en GVK neemt we af als de productie groter wordt. Hangt samen met het verloop van de GCK (= GTK GVK) Technisch optimale punt: De productieomvang die vanuit het kostenoogpunt het gunstigst is. Wanneer de productieomvang het laagst is bij de GTK, produceert een bedrijf het goedkoopst. Snijpunt van GTK en MK Het opbrengstenverloop. Een producent streeft naar winstmaximalisatie. Om de winst te kennen moeten we naast de kosten ook de opbrengsten kennen. Prijszetter: de ondernemer gaat tot op zeker hoogte invloed uitoefenen op de prijzen. Prijsnemer: de ondernemer kan geen invloed uitoefenen op de verkoopprijs. De prijs van de markt is een gegeven, het bedrijf kan alleen reageren door de geproduceerde hoeveelheid aan te passen. De ondernemer is nu een hoeveelheidsaanpasser. Volkomen concurrentie of volledige mededinging: de marktvorm waarin de prijs van het product voor het individuele bedrijf een gegeven vormt. Op de markt zijn er voor een product veel vragers en aanbieders die geen invloed op het totale marktgebeuren kunnen uitoefenen. zie tabel p 74 Totale opbrengst: de prijs per eenheid product x de verkochte hoeveelheid. Formule: TO = P x Q Het ontvangstenverloop: Omzet = prijs x hoeveelheid (verkoopprijs zonder BTW) Gemiddelde omzet (GO): de gemiddelde totale opbrengst is gelijk aan de prijs. Formule: GO = Marginale omzet (MO): is gelijk aan de prijs. Formule: MO = à P = MO = GO Zie nota s grafische voorstelling ontvangsten verloop + grafieken p 75 De optimale productiegrootte bij volkomen concurrentie. Het punt van de winstmaximalisatie kunnen we bepalen door een combinatie van de kosten en opbrengstenverloop. We kunnen deze op 2 manieren afleiden:

13 Vergelijking van TO met TK. door het verschil te berekenen tussen TO en TK vinden we de totale winst (TW) Vergelijking van MO met MK. er is geen winst zodra de GTK onder de GO dalen. Zodra de GTK terug groter worden dan de GO is er verlies. De winstzone ligt tussen de twee snijpunten van de GTK met de GO. De marginale winst duidt aan of de totale winst maximaal is. Zolang de MO van een extra-eenheid groter is dan de MK van die eenheid, wordt er extra winst gemaakt. à breakevenpunt: het geeft de afzet aan waarbij de totale opbrengst en kosten gelijk zijn aan elkaar. Dus geen winst of verlies Winstmaximalisatie bereikt men niet alleen door zoveel mogelijk opbrengsten te behalen, men moet trachten de vooropgestelde productiehoeveelheid te realiseren met een minimum aan kosten. Dus daar waar MO = MK Zie nota s winst bepalen + grafiek p 77 en p 78 De afleiding van de aanbodcurve. Individuele aanbodcurve. = de reactie van de producent bij een verandering van prijs van het betrokken goed (ceteris paribus) afgebeeld in een grafiek. Zie grafiek p 79, p 80 en 81. Aanbodcurve: een curve die het verband weergeeft tussen de aangeboden hoeveelheid van een goed en een reeks prijzen van dat goed. Productiestop als P = GO < GVK Korte termijn: de aanbodcurve valt samen met het stijgende deel van de MK-curve vanaf het minimum van de GVK. (snijpunt van de MK met de GVK) = de ondergrens van de aanbodcurve. Het bedrijf sluit wanneer de prijs van het goed lager ligt dan de GVK, het dekt de variabele kosten niet meer. Lange termijn: bedrijft sluit wanneer de prijs lager is dan de GTK. Alle kosten zijn wel variabel. Beweging langs de individuele aanbodcurve. = het gevolg van een prijswijziging. Zie grafiek p 82. Verschuiving van de vraagcurve. = gebeurt bij een wijziging van de kostenstructuur. Zie grafiek p 83. Collectieve of marktaanbodcurve. = voor de bepaling van het collectieve aanbod is het voldoende om de som te maken van alle individuele aanbodcurven bij een gegeven prijs. De collectieve aanbodcurve verschuift als de marginale kosten veranderen. Hiervoor zijn verschillende oorzaken: Verandering van de productiviteit van de productiemiddelen. bvb bij een betere productietechniek, waardoor er minder arbeiders nodig zijn. Het loon per arbeid verandert niet, dus de lonen dalen per eenheid product. Hierdoor gaat de MK curve verschuiven naar beneden en dus de aanbodcurve naar rechts. Verandering van de prijzen van de productiemiddelen. bvb: er is een toename in de loonkosten. Het loon per werknemer stijgt, de MK curve verschuift naar boven en de aanbodscurve verschuift naar links. Verandering van het aantal aanbieders. Door toename of afname van het aantal bedrijven of van de aangeboden hoeveelheid van een aantal bedrijven kan de collectieve aanbodscurve verschuiven. Breakevenanalyse.

14 Breakevenomzet: de minimumomzet die gerealiseerd moet worden opdat alle kosten zouden gedekt zijn. De totale kosten = de totale opbrengsten. Formule: TO = TK P x Q = TCK + TVK P x Q = TCK + (GVK x Q) (P x Q) (GVK x Q) = TCK (P GVK) x Q = TCK Q = of Q= GVK = Goederen die worden aangeboden zijn homogeen. Breakevenomzet = breakevenafzet x verkoopprijs deze kan men aflezen op de verticale as. Totale opbrengst = totale kosten + totale winst. Formule: TO = TW +TK of TW = TO TK of TO = TCK + TVK + TW Zie grafiek p 87 De prijselasticiteit van het aanbod. = de mate waarin de aangeboden hoeveelheid van een bepaald goed gevoelig is voor een wijziging in de prijs van dit goed. Formule 1: = Formule 2: = à + Unitair prijselastisch aanbod : een bepaalde prijsverandering (10%) leidt tot een evenredige verandering van de aangeboden hoeveelheid (10%). Prijselastisch aanbod: een bepaalde prijsverandering (10%) leidt tot een meer dan evenredige verandering van de aangeboden hoeveelheid (20%). Prijsinelastisch aanbod: een bepaalde prijsverandering (10%) leidt tot een minder dan evenredige verandering van de aangeboden hoeveelheid (5%). Zie grafiek p 89 EXTREME GEVALLEN: Volkomen prijselastisch aanbod: als de prijs daalt wordt er minder aangeboden. De curve heeft een horizontaal verloop. De MK blijven constant. à = Volkomen prijsinelastisch aanbod: geen verandering in de aangeboden hoeveelheid. De curve verloopt verticaal. à = 0 In de praktijk beïnvloeden 2 factoren de prijselasticiteit van het aanbod: De aard van het product. aanbod van landbouwproducten = inelastischer. Moeilijk om onmiddellijk aan te passen, duurt minstens 1 teeltperiode. bij industriële producten gaat dit veel sneller.

15 De beschouwde tijdsperiode. prijselasticiteit is groter op lange termijn dan op korte termijn. Ze hebben namelijk meer mogelijkheden om hun productiecapaciteit aan te passen. Zie grafiek p 90

16 Hoofdstuk 03: prijsvorming. Markt en marktvormen. Markt: plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten. Het is het geheel van de vraag naar en het aanbod van een bepaald goed. In de economie gaat het bijna altijd om deze zogenaamde abstracte markt. Marktvorm: op welke wijze men een markt organiseert. Kenmerken van een marktvorm: Het aantal marktpartijen. zowel de vragers als de aanbieders. Één, weinig of veel marktpartijen. De mate van volkomenheid of doorzichtigheid van een markt. de markt is doorzichtig wanneer alle partijen op de hoogte zijn van alle marktelementen. De markt is onvolkomen als de consumenten/producenten niet van alles op de hoogte zijn. De toetredingsmogelijkheden. Open: vragers en aanbieders kunnen vrij toe- en uittreden. Niet zo eenvoudig. Om een bedrijf op te richten is er veel geld nodig, het is ook verbonden aan vergunningen en vestigingsvoorwaarden. Het verlaten verloopt ook niet steeds zonder problemen. Bvb: opzeggingsvergoedingen, grote commotie bij bedrijfssluiting. De mate van productdifferentiatie. homogeen: consumenten waarderen goederen/diensten identiek. Geen verschil in kwaliteit, levertijd, Wel verschil in prijs. heterogeen: producenten willen hun product onderscheiden van de concurrentie via productdifferentiatie. 4 marktvormen: Volkomen concurrentie Monopolie Oligopolie onvolkomen concurrentie. Monopolistische concurrentie Zie tabel p 99. De volkomen concurrentie. 4 kenmerken: Veel vragers en aanbieders. Klein deel van de markt vertegenwoordigen. Kunnen geen invloed uitoefenen op de prijs. à prijsnemer: prijs op de markt accepteren à hoeveelheidsaanpasser: kunnen alleen de hoeveelheid aanpassen. Volkomen doorzichtig/transparant. vragers en aanbieders hebben dezelfde informatie over de aard van het goed en hun prijs. De markt is voor iedereen toegankelijk. beide hebben dezelfde vrijheid om toe- of uit te treden in de markt. Homogene producten. geen kwaliteitsverschillen in de producten. De vragers hebben alleen een prijsvoorkeur. à Deze marktvorm komt slechts zelden voor. Dan zou er maar 1 prijs ontstaan. Veilingen leunen hier het dichtst bij aan. Het marktevenwicht: Prijzen ontstaan door spel van vraag en aanbod. Evenwichtsprijs of marktprijs: slechts 1 prijs op de markt. De prijs waarbij de aangeboden en gevraagde hoeveelheid overeenstemmen. De markt is in evenwicht of in rust bij de evenwichtsprijs. Vragers en aanbieders moeten deze marktprijs als een gegeven aanvaarden.

17 De effectieve transacties vinden pas plaats wanneer de prijs gevormd is. Aanbodoverschot: er wordt meer aangeboden dan gevraagd. Vraagoverschot: er wordt meer gevraagd dan aangeboden. Zolang de collectieve vraag- en aanbodcurve niet verschuift, blijft de evenwichtsprijs hetzelfde. Zo n verschuiving van de collectieve vraagcurve kan het gevolge zijn van: de preferenties, de prijzen van de andere goederen, de inkomens en het aantal vragers. Een verschuiving van de collectieve aanbodcurve kan het gevolg zijn van: de productiviteit, de prijzen van de productiemiddelen en het aantal aanbieders. Zie grafiek p 100 en 102 Spinnenwebtheorema. = een wederzijdse aanpassing van vraag en aanbod, komt na een verloop van tijd op gang. En zo dus ook een nieuwe evenwichtssituatie. Duurt het langst voor goederen met een prijsinelastisch aanbod. Nieuw evenwicht wordt pas bereikt na een aantal aanpassingen. Het evenwicht wordt niet altijd bereikt, omdat er in werkelijkheid een aantal storende elementen kunnen optreden. * vernietiging van een gedeelte van het aanbod. * het stockeren van productie-overschotten (bvb: de melkplas van de EU) * de overheidsacties. bvb: kan een minimum prijs doorvoeren: deze ligt hoger dan de evenwichtsprijs en dient om de producent te beschermen. bvb: kan een maximum prijs invoeren: deze ligt lager dan de evenwichtsprijs en dient om de consument te beschermen. De onvolkomen concurrentie. Deze vorm staat dichter bij de werkelijkheid. Op de markt zijn er zelden homogene goederen. Zo zorgen de kwaliteitsverschillen, dienstbetoon en reclame voor een verscheidenheid van het aanbod bij een tal van producten. Prijszetting: Producenten kunnen wel een directe invloed uitoefenen op de prijs van het goed dat zij op de markt aanbieden. De consument is in zo n situatie bereidt om meer te betalen voor het ene product dan voor het andere, omdat hij zich niet meer uitsluitend laat leiden door de prijs. Monopolie. Deze markt wordt gekenmerkt door één aanbieder en veel vragers. De monopolist kan zijn prijs bepalen zonder rekening te houden met andere aanbieders à op korte termijn. NOOIT een beperkte economische machtspositie. Belangrijke beperking: reactie van kopers: prijs hoog, minder kopen. substitueerbare goederen versterken dit effect. Potentiële concurrenten toetreden Overheid zal optreden wanneer een monopolist misbuik maakt van zijn economische machtspositie. 3 soorten: Overheidsmonopolie of wettelijke monopolie. de overheid neemt met uitsluiting van de particulieren de productie van zekere goederen of diensten ter hand. bvb: NMBS, infrabel Natuurlijke monopolie. Een bedrijf dat als enige beschikt over een bepaald product. Bvb grondstoffen. bvb: diamantenmijnen in Zuid-Afrika. Feitelijke monopolie. Een ondernemer is erin geslaagd alle concurrenten uit de markt te dringen. Deze ontstaan door octrooien of technische suprematie. Deze monopolies vervallen na een tijd. bvb: aspirines van Bayer.

18 Een monopolist kan alleen maar een grotere afzet bereiken als hij een lagere prijs vraagt voor zijn product, zijn afzetcurve zal een dalend verloop hebben. De afzetcurve is volledig identiek met de collectieve vraagcurve, omdat hij als enige aanbieder voorziet in de totale vraag van de consumenten. Zie tabel p grafiek en uitleg p 107 Elke marginale opbrengst is nu gelijk aan de opbrengst van de laatste eenheid verminderd met de opbrengstafname ten gevolge van de prijsdaling op de overige verkochte eenheden. De marginale opbrengst is kleiner dan de prijs. GO val nog steeds samen met de prijs à GO = De waarde van de MO is niet constant, maar het wordt volledig meebepaald door de prijselastische vraag van de marktvraag. Bij een prijselastische vraag laat de verkoop van een extra-eenheid de omzet toenemen à MO > 0. Bij een prijsinelastische vraag laat de verkoop van de extra-eenheid de omzet dalen à MO < 0. Totale omzetmaximalisatie: daar waar de marginale opbrengsten gelijk zijn aan nul, is de totale omzet maximaal. Slechts dan leidt toename van de verkoop niet meer tot een vergroting van de omzet. De prijselasticiteit is precies gelijk aan manieren om winstmaximalisatie na te gaan: Vertrek van TO en TK. winst is maximaal als de afstand tussen de TO-curve en de TK-curve zo groot mogelijk is. Vertrek van MO en MK. winst is maximaal als MO = MK. De omzet is maximaal als MO = 0. Zie grafiek p 109. Punt van Cournot: daar waar een punt van de GO-curve overeenkomt met een punt op de GTK-curve. TW = Q x (GO GTK) Zie grafieken p 110. Het oligopolie. Deze markt wordt gekenmerkt door enkele aanbieders en veel vragers. Deze marktvorm komt in werkelijkheid veel voor. Er zijn veel industriële markten oligopolisch van structuur. Zij kunnen, net als monopolisten, de marktprijs beïnvloeden en dus zelf hun prijs bepalen. Homogeen oligopolie: oligopolisten die met hetzelfde product op de markt komen. Bvb: benzine, staal. Heterogeen oligopolie: oligopolisten gaan verschillende producten aanbieden. Aan tal hinderpalen die het toetreden kan bemoeilijken: Het ingewikkelde technologische karakter van de productiemethode. Dit wordt meestal geheim gehouden en wettelijk beschermt wordt tegen nabootsing à patent. De grote investeringen die nodig zijn om de productie efficiënt te laten verlopen. bvb: vliegtuigensector. De noodzaak grote bedragen te besteden aan reclame om het product bekend te maken. Het ontbreken van een ongebonden distributiesysteem. bvb: kleine autohandelaars zijn rechtstreeks verbonden aan een bepaalde producent. Een kleine prijsstarheid kenmerkt deze vorm. De ervaring leert dat oligopolisten weinig gebruik maken van de mogelijkheid hun marktaandeel en winst te vergroten door middel van prijsverlaging. Non-price competition: concurreren met andere instrumenten dan de prijs. à Oligopolisten concurreren veel met andere elementen van de marketingmix. Ze trachten de aandacht van de kopers te vestigen op hun product d.m.v. kwaliteit, reclame, service, De monopolistische concurrentie. Deze marktvorm komt het meeste voor. Er zijn veel aanbieders, maar de producten zijn heterogeen. De producten onderscheiden zich door hun kwaliteit, vormgeving, levertijd, Vragers willen verschillende prijzen betalen voor min of meer identieke goederen.

19 Dalende prijsafzetcurve. Wel is hun vermogen tot prijszetting kleiner dan dat van monopolisten door de substitutiemogelijkheden. Reclame = belangrijk! Maximale winst daar waar MO = MK. Een ligt positief verschil tussen GO en GTK à winst. Vergelijking met monopolie: Winst is kleiner dan bij een monopolie, omdat een monopolistische concurrent een kleinere economische macht heeft. Wel vrije toetreding hier. De prijsafzetcurve is elastischer à kleinere helling.

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

1 Markt en marktvormen

1 Markt en marktvormen 1 Markt en marktvormen Wat is het verschil tussen een markt en een marktvorm? Markt= Concrete markt, plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten Marktvorm

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

Katern 2 Markten en welvaart

Katern 2 Markten en welvaart Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Economie Module 2 & Module 3 H1

Economie Module 2 & Module 3 H1 Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel

Nadere informatie

1 Het doel van de economische wetenschap

1 Het doel van de economische wetenschap 1 Het doel van de economische wetenschap Legt zich toe op het bestuderen van een keuzeprobleem. Vb. Wat ga je doen met je zakgeld? Het is belangrijk om inzicht te hebben in economische principes: Grafiek:

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt Ondernemingsvormen Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt De eenmanszaak = een onderneming met één eigenaar. De vennootschap onder firma (VOF) = een onderneming waarbij enkele mensen

Nadere informatie

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein markt: volkomen concurrentie Domein markt: volkomen concurrentie De markt / het marktmechanisme Vraag-aanbodcurve evenwicht, surplus Elasticiteiten E v p, E v i, E v1 p2, E a p Een van de vele aanbieders Opbrengst Kosten Winst TW

Nadere informatie

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september 2004 7,1 10 keer beoordeeld Vak Economie MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Economie gaat over de behoeften (de wensen) van mensen. Behoeften

Nadere informatie

Samenvatting Economie

Samenvatting Economie Samenvatting Economie 1. De consumenten 1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie 1.1.1 De preferenties De behoeften worden bepaald door: -Sociologische factoren -psychologische factoren Onder de

Nadere informatie

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen. Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid

Nadere informatie

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan.

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan. Samenvatting door Romy 2193 woorden 8 december 2015 7 10 keer beoordeeld Vak Economie 2.1 In ons dagelijks leven maken wij voortdurend keuzes omdat we nu eenmaal niet alles tegelijk kunnen doen of ons

Nadere informatie

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden. Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------

Nadere informatie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt: Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument & Producent

Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting door een scholier 1097 woorden 3 april 2003 7,7 84 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 de klant Marktaandeel afzet eigen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 3664 woorden 3 november 2008 6,4 5 keer beoordeeld Vak Economie Consument en Producent Samenvatting. Makkelijk: * Te doen: **

Nadere informatie

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet

Nadere informatie

Economie Module 3 H1 & H2

Economie Module 3 H1 & H2 Module 3 H1 & H2 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten:

Nadere informatie

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Eco samenvatting; hs 2 + 5 Samenvatting door Inge 1413 woorden 12 januari 2014 7,5 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco samenvatting; hs 2 + 5 2.1 Hoe verkoop je een product? Martkaandeel is het aandeel van een product

Nadere informatie

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Winst = omzet kosten TW = TO TK TO = 2000 TK = 1500 TW = 500 Omzet per product = gemiddelde omzet = prijs = GO TO = 2000 Als afzet is

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2397 woorden 9 januari 2011 5,1 1 keer beoordeeld Vak Economie 1.1 Het marktaandeel Het marktaandeel van een merk geeft aan wat

Nadere informatie

0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van

0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van 0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van Pas later werd het een financiële zaak 0.1 Doel van de economische wetenschap

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip

Nadere informatie

Extra opgaven hoofdstuk 12

Extra opgaven hoofdstuk 12 Extra opgaven hoofdstuk 12 Opgave 1 In dit hoofdstuk wordt gewerkt met een strakke definitie van het begrip marktvorm, waarna verschillende marktvormen zijn ingedeeld aan de hand van twee criteria. a.

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

Samenvatting Economie Micro-economie

Samenvatting Economie Micro-economie Samenvatting Economie Micro-economie Samenvatting door een scholier 3691 woorden 31 mei 2011 8,2 37 keer beoordeeld Vak Economie Micro-economie HOOFDSTUK 2 HET DICTAAT VAN DE MARKT (VOLKOMEN CONCURRENTIE)

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2017 woorden 10 december 2004 7,4 24 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent H1 De klant 1.1 Het marktaandeel Het

Nadere informatie

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST OVER OMZET, KOSTEN EN WINST De Totale Winst (TW) van bedrijven vindt men door van de Totale Opbrengsten (TO), de Totale Kosten (TK) af te halen. Daarvoor moeten we eerst naar de opbrengstenkant van het

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag

Nadere informatie

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet van 3 producten,

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

Grafieken Economie Hoofdstuk 7

Grafieken Economie Hoofdstuk 7 Economie: Grafieken Hoofdstuk 7 1 Inhoud Grafieken Economie Hoofdstuk 7 door ieter Nobels ONDERNEMERSGEDRG BIJ OLKOMEN CONCURRENTIE... 3 GLOBL MRKTEENWICHT... 3 ERSCHUIINGEN N RG- EN NBODCURE (GLOBLE MRKT)...

Nadere informatie

Evenwichtspri js MO WINST

Evenwichtspri js MO WINST Volkomen concurrentie Volledige mededinging Hoeveeldheidsaanpassing: prijs komt door Qa en Qv tot stand, individu heeft alleen invloed op de hoeveelheid die hij gaat produceren Veel vragers en veel aanbieders

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT.

A ; B ; C ; D Géén van de alternatieven A, B en C is CORRECT. Vraag 1 De vraagcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q d = 200 P. De aanbodcurve voor herenoverhemden met een zuurstokdesign luidt Q s = 2*P 40. Stel dat de overheid de totale omzet

Nadere informatie

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

2.1 De vraag naar spijkerbroeken 2.1 De vraag naar spijkerbroeken Voorbeeld 1: Q v = -0,10P + 9 met Q v = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken van Petra P = prijs van een spijkerbroek in euro s P 90 80 60 30 0 Q v 0 1 3 6 9 Er is een

Nadere informatie

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn

Nadere informatie

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting door een scholier 1806 woorden 8 april 2003 6,5 29 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Economie, Thema 4, Hoofdstuk 17, 18 en 19.

Nadere informatie

Onderzoeksvraag 2 Hoe verlopen de kosten naarmate de productie stijgt?

Onderzoeksvraag 2 Hoe verlopen de kosten naarmate de productie stijgt? Onderzoeksvraag 2 Hoe verlopen de kosten naarmate de productie stijgt? 1 Intro Peter en Stefanie zijn door de microbe van Mijn restaurant gebeten en willen zelf een restaurant opstarten waar enkel gewerkt

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 11 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk Open Vragen OEFENING a) i. De vraagcurve van arbeid verschuift naar rechts. ii. Daar we in de korte termijn zijn, kan de kapitaalstock niet worden aangepast aan de stijging

Nadere informatie

Prijsvorming bij monopolie

Prijsvorming bij monopolie Prijsvorming bij monopolie Wanneer we naar het evenwicht van de monopolist op zoek gaan, gaan we op zoek naar die afzet en die prijs waar de monopolist een maximale winst bereikt (of minimaal verlies).

Nadere informatie

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur.

Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Voorwoord Dit is het overzicht van de studiestof van het vak Grondslagen Micro-Economie. Het betreft hier een overzicht van de verplichte literatuur. Dit overzicht is geschreven naar eigen inzicht van

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /06

ALGEMENE ECONOMIE /06 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Het begrip markt is niet eenduidig; er zijn verschillende markten, waaronder: F concrete markt F abstracte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent

Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Pro Samenvatting door een scholier 2932 woorden 4 mei 2004 7,2 52 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT COMPLETE SAMENVATTING: H 1 T/M 5 Hoofdstuk

Nadere informatie

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken

Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken Economie, een Inleiding Hoofdstuk 4: Elasticiteiten en Schokken 1 Elasticiteiten en Schokken - Inhoudstafel 1. Elasticiteiten 2. De markt in werking 3. Prijsregulering 4. Quota s 5. Indirecte belastingen

Nadere informatie

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten. Samenvatting door D. 1289 woorden 4 oktober 2015 3,5 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 - STEEDS MEER MOBILITEIT 1 - Hoe verplaatsen we ons? Manieren van vervoeren: Fiets - Scooter - Auto - Bus

Nadere informatie

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker.

Een keuze maken uit het grote aanbod van consumptiegoederen is steeds moeilijker. Samenvatting door een scholier 893 woorden 24 december 2003 6,4 43 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Vaardigheden H1 Consumeren Omgangstaal: Iets verbruiken, of soms iets gebruiken Economie: Het

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting door een scholier 1851 woorden 28 maart 2006 2 2 keer beoordeeld Vak Economie Module 1, Hoofdstuk 2, Consumeren 1. Hoe consumenten in hun behoeften

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2499 woorden 17 mei 2004 6,6 64 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT EN PRODUCENT Hoofdstuk 1 De klant Een marktaandeel geeft

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod

Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen

Nadere informatie

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Markt. Kenmerken van marktvormen: 1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie 3.1 Wat zijn de kosten? Toegevoegde = extra waarde die ontstaat door de bewerking van een product waarde Toegevoegde waarde = verkoopwaarde inkoopwaarde Productiefactoren = productiemiddelen die een producent

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1645 woorden 7 oktober 2004 7,1 20 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 1 Economie gaat

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 4563 woorden 25 juli 2008 6 2 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De Klant 1.1 Het marktaandeel het marktaandeel van een

Nadere informatie

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt De perfect werkende markt is een model dat beschrijft hoe markten het meest optimaal zouden functioneren. Bij het bestuderen van echte markten

Nadere informatie

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging

Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging Economie, een Inleiding Hoofdstuk 8: Volmaakte mededinging 1 Volmaakte mededinging - Inhoudstafel 1. Kenmerken van de competitieve marktvorm 2. Individueel aanbod van de competitieve onderneming 3. Het

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten

Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Oefening 1: De overheid treedt onder druk van milieugroepen op tegen vervuilende ondernemingen en legt de ondernemingen een belasting per eenheid

Nadere informatie

2 Katern Consumenten en producenten

2 Katern Consumenten en producenten Vwo-katern 2 Consumenten en producenten hoofdstuk 1 Consumenten en producenten 2 Katern Consumenten en producenten hoofdstuk 1 Het gedrag van de consument Opdracht 1 a Bijvoorbeeld via reclame of via prijsacties.

Nadere informatie

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! Opgaven vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn van

Nadere informatie

Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn?

Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn? Onderzoeksvraag 3 Wat is de optimale productiegrootte op korte termijn? 1 Intro Een onderneming produceert 3 000 eenheden van haar product en maakt daarbij 27 500 euro kosten. De variabele kosten verlopen

Nadere informatie

Oefeningen op monopolie

Oefeningen op monopolie Oefeningen op monopolie Oefening : De NV Imolex brengt als enige onderneming het product Mico op de markt. Met de op korte termijn gegeven productiecapaciteit kunnen maximaal 5.000 eenheden per maand worden

Nadere informatie

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht

HT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht Naam: Nummer: HT: Vraag en aanbod - marktevenwicht Klas: 5 ECMT Lkr.: R. De Wever 20 september 202 20 Vraag : (2 ptn) ACTUA: Apple. Wie is de huidige CEO? Tim Cook. 2. Waarom kwam Apple afgelopen week

Nadere informatie

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden 3.1 De reis van een spijkerbroek 1 3.1 De reis van een spijkerbroek Bedrijfskolom = De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct. Tussen elke schakel van de bedrijfskolom bevindt zich een

Nadere informatie

Samenvatting Economie Rekonomie

Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting door een scholier 1570 woorden 24 oktober 2011 5,3 76 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Rekonomie Hoofdstuk 1 De cijfers achter de komma worden ook

Nadere informatie

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet

Nadere informatie

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief)

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief) Prijs Ev = %Δq / %Δ Ev = Geen reactie volkomen rijsinelastisch Ev tussen en -1 Een beetje inelastisch (rimaire, normale goederen) Ev onder de -1 Veel elastisch (luxe goed) Toeassing inelastisch P stijgt

Nadere informatie

H3 Hoe werken markten

H3 Hoe werken markten H3 Hoe werken markten 3.1 Markten marktmechanisme Organisatie door Marktmechanisme Vragers en aanbieders met eigen belang Aanbieders passen aan aan vragers. Soorten markten één, enkele of veel aanbieders

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vraag en Aanbod

Samenvatting Economie Vraag en Aanbod Samenvatting Economie Vraag en Aanbod Samenvatting door Y. 1883 woorden 5 juli 2017 8,1 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1 Concrete markt-->vragers en aanbieders komen op bepaalde

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk: 6, 9, 10 en 12

Samenvatting Economie Hoofdstuk: 6, 9, 10 en 12 Samenvatting Economie Hoofdstuk: 6, 9, 10 en 1 Samenvatting door M. 3141 woorden 7 maart 015 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie Economie in context Hoofdstuk 6. 6.1 besteedbaar inkomen = bruto arbeidsinkomen

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 1 + 2

Samenvatting Economie Module 1 + 2 Samenvatting Economie Module 1 + 2 Samenvatting door C. 3084 woorden 15 december 2017 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 voor niks gaat de zon op 1 kiezen is kostbaar

Nadere informatie

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel) Kenmerken: Veel aanbieders Homogeen goed Vrije toe- uittreding Transparante

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

De (prijs)vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid.

De (prijs)vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. Samenvatting door een scholier 2072 woorden 16 januari 2003 7,7 108 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 6.1.1: Het behoeftepatroon Er zijn een aantal factoren die het behoeftepatroon beïnvloeden:

Nadere informatie

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen. Samenvatting door A. 1304 woorden 7 februari 2017 7,6 23 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting vraag & aanbod Hoofdstuk 1 Concrete markt: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden

Nadere informatie

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.

De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. Examenvragen economie 12 juni 2002. De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. --------------------------------------------------------------------------------- 1)

Nadere informatie

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden)

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden) H2 elasticiteiten H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden) Uitleg elasticiteiten. Elasticiteiten geven het verband weer tussen een prijsverandering van een goed of een dienst en de mate waarin

Nadere informatie