Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 en 7: Nationale boekhouding & Groei en conjunctuur

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

Er zijn in de economie verschillende soorten bewegingen. Hierbij onderscheiden we:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 en 7

H2: Economisch denken

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting door een scholier 2471 woorden 20 juni keer beoordeeld

Bruto binnenlands product

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Economische conjunctuur

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

ALGEMENE ECONOMIE /03

Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam

UIT theorie ASAD

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Samenvatting Economie Economische groei H1 t/m H3

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

Arbeid = arbeiders = mensen

Samenvatting Economie Hst. 4 Het Buitenland

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Hoofdstuk 3 De gesloten economie zonder overheid

5,3. Samenvatting door K. 811 woorden 21 oktober keer beoordeeld. Economie in context

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2 en 3 boek 2

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

- door geld op een spaarrekening te zetten (meestal direct opeisbaar, laag risico, lage rente)

Eco samenvatting H16 t/m H23

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

Eindexamen vwo economie 2014-I

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2 en 4

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

5.1 Wie is er werkloos?

5,8. Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december keer beoordeeld

Samenvatting Economie Lesbrief Economische Groei, H1 t/m H4

1 De economische kringloop

20.1 Wat is economische groei?!

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

5,8. Samenvatting door een scholier 1415 woorden 17 augustus keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

H1: Economie gaat over..

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Eindexamen economie havo I

5.2 Wie is er werkloos?

Economie Samenvatting M4

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Samenvatting Economie samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten

Door arbeidsverdeling werd ruil noodzakelijk en daarmee het hebben van een ruilmiddel.

Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

6,3. Samenvatting module 4 Hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2. Praktische-opdracht door een scholier 2041 woorden 6 juni keer beoordeeld.

UIT groei en conjunctuur

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 7

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

indexcijfers geven de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Eindexamen vwo economie II

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen, Hoofdstuk 1 t/m 6

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Samenvatting Economie Modellen

Eindexamen economie 1 vwo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Het verbruik : Het totaal van ingekochte grondstoffen, energie, halffabrikaten en diensten van derden.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7 Belasting en Sociale premies: Lust of Last?

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

UIT de arbeidsmarkt

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen heeft 5 opgaven en omvat 21 vragen.

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Transcriptie:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 en 7: Nationale boekhouding & Groei en conjunctuur Samenvatting door een scholier 2122 woorden 8 januari 2003 6,6 66 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Toetsperiode 2 Havo 4 Economie Hoofdstuk 6 en 7 Micro- economie: wanneer we de productie door 1 onderneming bekijken. Macro- economie: werkt met grootheden die tot stand zijn gekomen door de micro- economische grootheden op te tellen. Economische kringloop: omvat de geldstromen en goederenstromen tussen de belangrijkste economische sectoren. Gezinnen: zijn alle personen die in Nederland wonen, ook eenpersoonshuishoudens. De voornaamste economische factoren van een gezin zijn; consumeren en productiefactoren ter beschikking stellen aan bedrijven (en de overheid). Consumptie: het bedrag dat gezinshuishoudingen uitgeven aan door bedrijven geproduceerde goederen. Bedrijven: bedrijven produceren, dat wil zeggen, ze combineren productiemiddelen met als doel waarde toe te voegen. Die productiemiddelen/ factoren moeten worden gekocht en in ruil daarvoor keren de bedrijven loon, interest, pacht en winst uit. Nationaal product: de som van de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land in een jaar. Nationaal inkomen: de som van de beloningen van de productiefactoren in een land in een jaar. Omdat de productie (toegevoegde waarde) ook gelijk is aan de beloningen van de productiefactoren geldt steeds: nationaal product = nationaal inkomen Pagina 1 van 8

Bruto toegevoegde waarde: de totale productie- inclusief de vervanging van versleten kapitaalgoederen. Netto toegevoegde waarde: wanneer we de vervanging van versleten kapitaalgoederen niet meerekenen. Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde afschrijvingen. Toegevoegde waarde: de verkoopwaarde van de eindproducten min de waarde van de onderlinge leveringen. Bruto nationaal product: de van de toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid in een land in een jaar, inclusief de afschrijvingen. Netto nationaal product: is gelijk aan het bruto nationaal product min afschrijvingen. Bruto binnenlands product: de totale toegevoegde waarde die binnen de geografische grenzen van een land gedurende de periode van een jaar tot stand is gekomen. Nationale besparingen: bestaan uit het niet- geconsumeerde deel van het nationaal inkomen. Bruto investeringen: zijn de totale investeringen en vallen uiteen in twee onderdelen: vervangingsinvesteringen en netto investeringen. Vervangingsinvesteringen: dienen om de voorraad vaste kapitaalgoederen (machines en gebouwen) in stand te houden. Ze worden gefinancierd uit de afschrijvingen, we gaan ervan uit dat de vervangingsinvesteringen en afschrijvingen steeds gelijk zijn. Netto investeringen: vallen ook in tweeën, er kan in voorraden worden geïnvesteerd en in vast kapitaal. In dat laatste geval zal de voorraad vaste kapitaalgoederen toenemen, we spreken dan van uitbreidingsinvesteringen. Bij een hoge rentestand wordt het moeilijker de rente terug te verdienen, daardoor zal een hoge rentestand de investeringen afremmen. Particuliere sector: de sectoren bedrijven en gezinnen vormen samen de particuliere sector. De gezinnen gebruiken hun inkomen voor consumptie, belastingbetalingen en sparen de rest. Bedrijven verzorgen een deel van het nationaal product te weten de gezinsconsumptie en de netto investeringen van bedrijven. Overheidssector: voor de voorzieningen in collectieven en quasi collectieve goederen, moet de overheid bestedingen verrichten. De totale bestedingen van de overheid bestaan uit: - ambtenarensalarissen - materiele overheidsconsumptie ( aankopen van de overheid bij bedrijven) - Overheidsinvesteringen (ook aankopen van de overheid bij bedrijven. Pagina 2 van 8

De besparingen van de gezinnen dienen als basis voor leningen aan de overheid en bedrijven. Uit deze leningen worden de netto investeringen van bedrijven, en het begrotingstekort van de overheid gefinancierd. Betalingsbalans: een overzicht van alle betalingen aan, en ontvangsten uit het buitenland gedurende een jaar. Export: alle ontvangsten uit het buitenland die voortvloeien uit de verkoop van goederen en diensten aan het buitenland. Import: alle betalingen aan het buitenland die voortvloeien uit de aanschaf van goederen en diensten in het buitenland. Het beeld dat de boekhouding van de economische prestaties van een land geeft, klopt door een aantal oorzaken niet met de werkelijkheid. Dit hangt onder meer samen met: - het verschil tussen de formele en informele economie - de omstandigheid dat productiegroei niet altijd leidt tot welvaartsgroei Formele economie: de officiële economische transacties geregistreerd door het Centraal Bureau voor de statistiek. Informele economie: bestaat uit de niet geregistreerde transacties, dit valt in twee gedeelten uiteen: - een legaal of wit gedeelte - een illegaal of zwart gedeelte 1 bevat zeer nuttige activiteiten, zoals huishoudelijk werk. 2 activiteiten die op zich legaal zijn, maar niet worden geregistreerd met als doel de belasting te ontduiken. Welvaart: de mate waarin de bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien. Er zijn drie methoden om het nationaal inkomen (= gelijk aan nationaal product) te berekenen: - De subjectieve methode: alle inkomens van de subjecten ( mensen) optellen. - De objectieve methode: alle toegevoegde waarden van de objecten (producten) bij elkaar optellen. - De Bestedingsmethode: men kan aantonen dat geldt: Y= C + I + O + E+ M Y= nationaal product C= consumptie I= investeringen O= overheidsbestedingen E= export M= import Pagina 3 van 8

Hoofdstuk 7 Productiecapaciteit: de maximale hoeveelheid goederen en diensten die een land in een jaar kan voortbrengen. Effectieve vraag: de totale vraag naar goederen en diensten in een land in een jaar. Trend: dit is de groei van het nationaal product over langere tijd. Door incidentele gebeurtenissen als natuurrampen wordt de groei (tijdelijk) onderbroken. We spreken dan van een trendbreuk. De conjunctuur: dit zijn schommelingen in de productie als gevolg van schommelingen in de effectieve vraag. De werkelijke productie ontwikkelt zich nu weer eens sneller dan de trend en dan weer eens langzamer. Het Seizoen: hieronder verstaan we schommelingen in de bedrijvigheid onder invloed van de jaargetijden. Voorbeelden van seizoenmatige schommelingen in de bedrijvigheid zijn: werkzaamheden in de landbouw ( suikerbietenoogst in de herfst). En een schildersbedrijf ( slappe tijd in de winter). Economische groei: de toename van het reëel nationaal inkomen. Inflatie: een stijging van het algemeen prijspeil. Consumentenprijsindex: het weergeven van veranderingen in het algemeen prijspeil. Het nominaal nationaal inkomen: het inkomen in euro s van een bepaald jaar, het kan veranderen door: -Prijsveranderingen, onder invloed van voortdurende prijsstijging (inflatie) kan het nominaal inkomen toenemen zonder dat er een stijging van productie plaatsvindt. -Veranderingen in de geproduceerde hoeveelheid goederen en diensten, een verandering van de totaal geproduceerde goederen en diensten noemen we een verandering in het reëel nationaal inkomen. Reëel nationaal inkomen: is het voor inflatie gecorrigeerde nationaal inkomen. Indexcijfer nominaal nationaal inkomen Indexcijfer reëel nationaal inkomen= consumentenprijsindexcijfer x 100 Het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking: is het reëel nationaal inkomen gecorrigeerd voor de bevolkingsomvang Economische groei wordt veroorzaakt door een toename van de productiecapaciteit. De productiefactor arbeid kan in hoeveelheid veranderen door: - een toename of afname van de beroepsbevolking Pagina 4 van 8

- een toename of afname van de participatiegraad Scholing is een investering in menselijk kapitaal; de beroepsbevolking bevat human capital. Door scholing en arbeidsverdeling (specialisatie) neemt de arbeidsproductiviteit toe. Ook de factor kapitaal kan in hoeveelheid en kwaliteit veranderen. In beide gevallen gebeurt dit door investeringen. Hiervoor is het investeringsklimaat van belang. Investeringsklimaat: een vage term voor een geheel van factoren die bepalen of een ondernemer al dan niet investeert. Vooral de technische ontwikkeling bepaalt de kwaliteit van factor kapitaal. Door mechanisering en automatisering verbetert de productiviteit van de factor kapitaal. Innovaties: de toepassing van een nieuwe vinding. De effectieve vraag bestaat uit de volgende onderdelen: - de gezinsconsumptie - de bedrijfsinvesteringen - de overheidsbestedingen - het saldo van export en import Gezinsconsumptie: De hoogte van de gezinsuitgaven hangt van een aantal dingen af. De belangrijkste factor is het inkomen, in de meeste gevallen komt dat uit arbeid. Naast het inkomen speelt de rentestand een belangrijke rol. Mensen die geld willen lenen, kunnen een persoonlijke lening afsluiten. Ook verwachtingen spelen een grote rol, ziet de toekomst er zonnig uit, dan zullen ze meer geld uitgeven. De bedrijfsinvesteringen: De investeringen van bedrijven zijn moeilijk te verklaren. In het model van het centraal planbureau, het rekeninstituut van de Nederlandse regering, hangen de investeringen van de volgende factoren af: - het verwachte rendement op de investering. Een ondernemer maakt een schatting van afzet, prijzen en kosten. Met behulp van deze ramingen kan hij uitrekenen wat de investering hem opbrengt. - De rentestand. Kan op verschillende manieren de investeringen beïnvloeden. Als een bedrijf geld moet lenen om een investering te financieren, stuwt een stijgende rente de kosten van de investering omhoog. Een dalende rente maakt de lening goedkoper. - De verwachte economische groei. Als verwacht wordt dat het nationaal inkomen zal groeien, zullen ook meer kapitaalgoederen nodig zijn om die productie tot stand te brengen. Bedrijven zijn dan genoodzaakt te investeren. - De bezettingsgraad van de kapitaalgoederenvoorraad. Als er flinke economische groei wordt verwacht, maar de kapitaalgoederenvoorraad is de laatste jaren behoorlijk onderbezet, wachten ondernemers met investeren tot de productie boven de capaciteit uitkomt. Pas daarna gaan ze investeren overwegen. Pagina 5 van 8

Bestedingseffect: investeringen hebben invloed op de omvang van de effectieve vraag, en daarmee op het nationaal inkomen. Capaciteitseffect: dit houdt in dat investeringen invloed hebben op de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad en daarmee op de productiecapaciteit. Overheidsbestedingen: worden jaarlijks door parlement en kabinet vastgelegd voor het komende jaar. Op korte termijn worden de overheidsbestedingen dus bepaald door politieke besluitvorming. Ook de vraag van het buitenland legt beslag op onze productiecapaciteit en wel door middel van export. De export is onder meer afhankelijk van: - Het inkomen van het buitenland, vooral van de landen waar we veel mee uitvoeren. - De prijs van onze exportgoederen ten opzichte van de prijs van concurrerende buitenlandse producten. Aan de andere kant besteden wij een deel van ons inkomen aan het buitenland, de import. De import is onder meer afhankelijk van: - Ons eigen nationaal inkomen; hoe hoger ons inkomen des te meer producten kopen wij in het buitenland. - De prijs van buitenlandse producten ten opzichte van die van onze eigen producten. - De voorkeur die er bestaat voor buitenlandse producten, boven die van eigen bodem. Werkloosheid: het verschil tussen de werkgelegenheid en de beroepsbevolking. Overheidssaldo: het verschil tussen de overheidsuitgaven en de overheidsontvangsten. Conjunctuurbeweging: de schommeling in de groei van het nationaal product die door veranderingen in de effectieve vraag wordt veroorzaakt. Hoogconjunctuur of Hausse: de opgaande fase, dan groeit het nationaal product sterker dan gemiddeld. Er is dan kans op overbesteding. Overbesteding: daar spreken we van als de effectieve vraag groter is dan de productiecapaciteit. Kenmerken van overbesteding zijn: - Lange levertijden; bedrijven kunnen het werk niet aan. - Grote bereidheid om te investeren - Stijgende rente omdat veel geld nodig is om te investeren - Dalend overheidstekort door toenemende belastingontvangsten en kleiner beroep op werkloosheidvoorzieningen - Gespannen arbeidsmarkt; door de steeds toenemende werkgelegenheid zal het aantal vacatures eveneens toenemen, zodat zelfs een tekort aan arbeidkrachten kan ontstaan - Flinke prijsstijgingen (inflatie). Pagina 6 van 8

Recessie: daar is sprake van wanneer een economie twee kwartalen achtereen negatieve groeicijfers laat zien. Twee definities van recessie: Oude definitie: afname van het stijgingstempo van het nationaal inkomen (reëel). Nieuwe definitie: het reëel nationaal inkomen daalt gedurende twee of meer opeenvolgende kwartalen. Depressie: tijdens een recessie daalt de bezettingsgraad met als gevolg dat de werkloosheid stijgt als een recessie lang aanhoudt ontstaat een depressie. Onderbesteding: is de situatie waarin de effectieve vraag niet groot genoeg is om voor volledige benutting van de productiecapaciteit te zorgen. Kenmerken van onderbesteding zijn: - conjuncturele werkloosheid - bedrijven kunnen hun goederen niet afzetten en blijven met onverkochte voorraden zitten - Weinig investeringslust; omdat bedrijven al met overcapaciteit zitten - dalende rente ten gevolge van minder vraag naar leningen voor investeringen - Algemene prijsdaling (deflatie) ten gevolge van de geringe vraag. - Stijgend overheidstekort ten gevolge van minder belastingontvangsten en een groter beroep op werkloosheid voorzieningen. Herstel: in de herstelperiode neemt de bedrijvigheid als gevolg van een toenemende effectieve vraag weer toe. Bestedingsevenwicht: daar spreken we van wanneer de effectieve vraag voldoende is om de productiecapaciteit geheel te benutten. In de fase van laagconjunctuur (recessie) kan de overheid het heft in handen nemen en de effectieve vraag stimuleren. Dit kan ze doen door meer te gaan uitgeven of grote openbare werken laten uitvoeren (aanleggen van wegen havens enz). Het multiplier- effect: het verschijnsel dat een toename van de bestedingen via een stijging van het nationaal inkomen leidt tot weer andere bestedingen. Een andere manier om de effectieve vraag te vergroten is de belastingen en sociale premies verlagen, zo beschikken mensen over meer koopkracht. Voor bedrijven betekend dit dat ze de prijzen van hun product kunnen verlagen, of meer winst overhouden. Zo hebben zij de ruimte om efficiëntere machines aan te schaffen of meer scholingsprogramma s op te zetten. Daarmee kunnen bedrijven hun concurrentiekracht vergroten. Pagina 7 van 8

Anticyclisch begrotingsbeleid: het beleid van de overheid om de effectieve vraag zo te beïnvloeden, dat de conjunctuurschommelingen worden gedempt. De anticyclische begrotingspolitiek is geen succes geworden, een aantal oorzaken zijn: - De onderlinge verbondenheid van veel economieën. Een groot deel van de Nederlandse productie wordt uitgevoerd. Dit deel van de effectieve vraag ligt buiten de invloedssfeer van de overheid. Een politiek om de vraag af te remmen kan makkelijk doorkruist worden door een toename van de wereldhandel. - De timing van de maatregelen: de conjunctuur golf is verre van regelmatig. Het kost kwartalen om de neergang te registreren en het duurt vaak maanden voordat maatregelen hun invloed uitoefenen. Er is dan alle kans dat de conjunctuur in een fase verkeert waarin de maatregel niet meet past. Eventuele stimuleringsmaatregelen vallen dan samen met herstel waardoor de conjunctuurbeweging wordt versterkt. - De opwaartse druk op de overheidsuitgaven. Als de economie zich in een recessie bevindt, zullen maatregelen om de overheidsuitgaven te verhogen en de belastingen te verlagen weinig weerstand ontmoeten. Anders ligt het tijdens een hoogconjunctuur, en de tegengestelde maatregelen moeten worden genomen. Als het goed gaat is het moeilijk om uit te leggen aan ambtenaren dat hun salaris achterblijft bij de loonontwikkeling in de particuliere sector. Het resultaat is dat bezuinigingen achterwege blijven en de overheidsuitgaven op het hogere niveau blijven. Pagina 8 van 8