Begrippenlijst Economie Begrippen

Vergelijkbare documenten
6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Arbeid = arbeiders = mensen

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

5,7. Samenvatting door een scholier 1259 woorden 5 april keer beoordeeld. Economie hoofdstuk 1 van module 1

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Samenvatting Economie Consument & Producent

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt H1 t/m H4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7 Belasting en Sociale premies: Lust of Last?

7,9. Samenvatting door een scholier 1248 woorden 29 september keer beoordeeld. Economie Samenvatting; de arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Werken of vrije tijd?

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

6,9. Samenvatting door een scholier 1342 woorden 12 augustus keer beoordeeld. Hoofdstuk 4

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

4.1 Klaar met de opleiding

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Markt & Overheid

samenvatting index: Werk en inkomen blz. 1 van 10

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, De collectieve sector

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

6,7. Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

H1: Economie gaat over..

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

keer beoordeeld 12 februari 2015

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Overheid in ruime zin - centrale overheid + lagere overheden (provincies en gemeenten)

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

Samenvatting Economie Werk

8,2. Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari keer beoordeeld

4,3. Samenvatting door een scholier 2003 woorden 31 oktober keer beoordeeld

Loonstarheid: lonen staan minimaal een jaar vastà vertraging à overschotten of tekorten niet meteen weggewerktà gevolg:

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

HOOFDSTUK 2 THEORIE EN PRAKTIJK

7,1. Begrippenlijst door een scholier 2631 woorden 7 april keer beoordeeld

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m Dit boekje elke les meenemen! t/m t/m 2.

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Samenvatting Werk & Werkloosheid

H2: Economisch denken

7.6. Inkomen HOOFDSTUK 5 SOCIALE ZEKERHEID 5.1 GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 5.2 COLLECTIEF OF PARTICULIER?

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid

aanbod van arbeid: alle mensen tussen de 15 en de 65 die willen, kunnen en mogen werken. (werknemers, zelfstandigen en werklozen)

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Jong & Oud

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Collectieve sector

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken.

Antwoord: Door te besteden, moet geproduceerd worden om inkomen te verdienen. Dit inkomen moet worden besteed (zie schema in bundel).

Eindexamen economie havo I

Begrippenlijst Economie Inkomen

Economie hoofdstuk 1:

Economie Elementaire economie 3 VWO

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Loonkosten-sociale premies= brutoloon sociale premies werknemer- belasting= nettoloon.

*nederland = verzorgingsstaat > veel geld naar sociale zekerheid (uitkeringen e.d)

Domein D: markt (module 3) havo 5

Samenvatting Economie Consument en Producent

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Samenvatting Economie Producenten

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Katern 3 Werk en inkomen

5,7. Samenvatting door een scholier 1664 woorden 2 januari keer beoordeeld 4.1

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

Concrete markt: een plek waar vragers en aanbieders van arbeid elkaar in het echt ontmoeten.

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

6,9. Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari keer beoordeeld. Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Economische conjunctuur

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt lesbrief

Transcriptie:

Begrippenlijst Economie Begrippen Begrippenlijst door een scholier 1657 woorden 26 juni 2005 5,3 67 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index Begrippen hoofdstuk 2 Break-even afzet: opbrengsten zijn gelijk aan de kosten Aanbodfunctie: Abstracte markt: Bodemprijs: aanbieders storten in dit fonds een percentage van hun omzet, komt de prijs onder een vastgestelde bodemprijs dan koopt het fonds het product op tot het weer op de bodem prijs komt Concrete markt: aanbieders en vragers ontmoeten elkaar op een vaste herkenbare plaats Doordraaien: opgekochte producten van de bodemprijs worden vernietigd Garantieprijs: zie bodemprijs Gemiddelde Constante Kosten(GCK): GCK=TCK/Q Gemiddelde Totale Kosten(GTK): GTK=TK/Q of GTK=GVK+GCK Gemiddelde Variabele Kosten(GVK): GVK=TVK/Q Hoeveelheidsaanpasser: Homogeen product: hetzelfde product als de concurrent verkoopt Marktvormen: machtsverhouding tussen concurrenten op een bepaalde markt Monopolist: aanbieders die de markt alleen in handen hebben Monopolistische concurrentie: door goede kwaliteit te leveren onderscheiden van concurrentie Oligopolie: aanbieders die maar een beperkt aantal concurrenten hebben Totale Constante Kosten(TCK): Totale Kosten(TK): TK=TVK+TCK Totale Opbrengsten(TO): Totale Variabele Kosten(TVK): Transparante markt: Veiling: totale markt onder volkomen concurrentie Volkomen concurrentie: Volledige mededinging: Vrije toetreding: Feitelijke monopolie: Innovatie: https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-begrippen Pagina 1 van 6

Monopolie: markt is in handen van 1 aanbieder Natuurlijk monopolie: de productie/winning van een weinig voorkomende grondstof, daardoor in handen van 1 onderneming Overheidsmonopolie: markt is in handen van 1 overheidsonderneming zoals de NS Parabool: Prijsdiscriminatie: de ondernemer hanteert verschillende prijzen voor eenzelfde product Prijszetter: zelf de prijs bepalen rekening houdend met de consument Schaalvoordelen: Heterogeen product: Kartelvorming: Productdifferentiatie: ondernemers doen iets extra s met het product Begrippen HO3 Bemoeigoederen:de goederen die de overheid om reden wel verschaft worden.(blz 55) Collectieve goederen: Iets wat niet individueel betaalt kan worden bijvoorbeeld dijken. Demerit goods: de goederen die de overheid afraad; drugs/alcohol. Individuele goederen: de goederen de zonder overheidsbemoeienis maar door het bedrijfsleven worden geleverd. Merit goods: de goederen die de overheid om reden wel verschaft worden. Miljoenennota: toont de financiële gevolgen aan van het door de regering gekozen beleid. Overdrachtsuitgaven: de overheid haalt bij het een het geld weg en geeft het weer door aan de ander ; bijstanduitkeringen of subsidies. Overheidsbestedingen: hierbij moet de ontvanger en tegenprestatie leveren voor het geld ; arbeid goederen en diensten. Overheidsconsumptie: de overige bestedingen van de overheid; ambtenarensalarissen en kantoorartikelen militair materieel. Overheidsinvesteringen: gebouwen, infrastructuur: wegen. Privatisering: wanneer de overheid taken overdraagt aan particuliere bedrijfsleven. Quasi-collectieve goederen: als goederen wel splitsbaar zijn in individueel leveren en van commerciële bedrijven, en de overheid ze dan toch nog betaalt. Accijns: de belasting op goederen waardoor deze duurder worden om het gebruik te ontmoedigen ; sigaretten, benzine, alcohol. Belastingen: BTW: belasting toegevoegde waarde: deze zijn in de prijs van producten die je koopt verwerkt. De BTW en de accijns die een bedrijf ontvangt moet ze afdragen aan de belastingdienst. Directe belastingen: hierbij draagt de burger een deel van zijn inkomen direct af aan de overheid. Dividendbelasting: deze belasting wordt geheven over de winst uit aandelen, deze belasting wordt ingehouden door het bedrijf waarvan men aandelen bezit. Draagkrachtbeginsel: laat de rijker burger verhoudingsgewijs minder betalen dan de arme. Indirecte belastingen: (kostprijsverhogende belastingen) deze belasting betaal je niet direct naar de overheid maar met een tussenpersoon.(meestel bedrijf) https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-begrippen Pagina 2 van 6

Loonbelasting: wordt door de werkgever ingehouden over het verdiende loon; het is een voorheffing op de inkomsten belasting. Niet-belastinginkomsten: de ontvangsten uit de verkoop van aardgas, winsten van overheidsbedrijven, verkoop van overheidsbezit, boetes etc. Profijtbeginsel: dit houd geen rekening met de draagkracht van de burger maar gaat uit van het gebruik. Hoe meer de burger profiteert van een overheidsvoorziening, hoe meer hij bijdraagt; parkeergeld dat hoger wordt naarmate de auto langer staat. Progressieve belasting:het belastingpercentage stijgt als het inkomen stijgt. Retributies: dit zijn de betalingen aan de overheid waarvoor de burger wel een direct aanwijsbare tegenprestatie krijgt; schoolgeld. Vennootschapbelasting: wordt geheven over de winst van BV s en NV s Verbruiksbelasting op milieugrondslag: zijn allerlei heffingen die tot doel hebben dat personen bewuster met het milieu omgaan; ecotax, grondwaterbelasting etc. Aftrekposten: kosten die van een brutoloon worden afgetrokken. Belastbaar inkomen: brutoloon min de aftrekposten Brutoloon: het bedrag dat de werknemer verdient met zijn arbeid in loondienst. Dat bedrag wordt niet volledig belast. Van het brutoloon mogen kosten worden afgetrokken Degressief belastingstarief: dit houdt in dat het belastingpercentage daalt als het inkomen stijgt. Gemiddeld belastingtarief: is het percentage dat een burger gemiddeld aan belasting betaalt over zijn totale inkomen. heffingskorting: Laffercurve: Marginaal belastingstarief: is het percentage dat een burger betaalt over zijn inkomen dat in de hoogste inkomensschijf valt. Ontduiken: de belasting onduiken; bijvoorbeeld zwart werken. Ontwijken: belasting te ontwijken door bijvoorbeeld handige maar legale belastingconstructies. Ontvluchten:naar een land te gaan met een minder belastingsklimaat Progressief belastingtarief: werkt volgens het draagkrachtbeginsel. De loonbelasting is gebaseerd op dit beginsel; belastingpercentage stijgt als het inkomen stijgt. Proportioneel belastingstarief: hierbij gaat de burger bij hogere verdiensten een hoger belastingbedrag betalen, maar het percentage blijft hetzelfde. BEGRIPPEN H1 actieven en inactieven Actieven: Mensen die betaald werk verrichten. i/a ratio: Geeft de verhouding tussen inactieven en actieven weer. inactieven: Mensen waarvan hun inkomen geheel afhankelijk is van een of meerdere uitkeringen. Dit inkomen is afhankelijk van de premies van de actieven. aanvullend pensioen: 65-plussers die in hun werkzame leven pensioenpremie hebben afgedragen aan een pensioenfonds. De hoeveelheid hangt af van het aantal jaren dat pensioenpremie is afgedragen. ( dus soort sparen, hoe langer hoe meer.) basispensioen: een uitkering voor 65-plussers (AOW) https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-begrippen Pagina 3 van 6

kapitaaldekkingsstelsel: Hierbij betaalt de werkende premie en spaart darmee voor zijn eigen toekomstige pensioen. koopkracht: Wat mensen kunnen kopen en willen kopen van hun geld. middelloonpensioen: Een pensioenuitkering samen met de AOW die 70% van het gemiddeld verdiende loon bedraagd. nominaal: omslagstelsel: De actieven van nu betalen voor de inactieven van nu. reëel: sociale uitkering: Dit is een door de AOW (algemene ouderdomswet) voorgeschreven uitkering op het niveau van het sociaal minimum.(evt. vult een aanvullend pensioen deze uitkering aan) volksverzekering: een verzekering die voor iedereen in Nederland geldt ongeacht hij of zij ooit heeft gewerkt. ( geregeld door de AOW) waardevast: Deze uitkering is gekoppeld aan de gemiddelde prijsinflatie. welvaartsvast: Deze uitkering is gekoppeld aan de loonstijging in de marktsector. diepte-investeringen: Nieuwe kapitaalgoederen aanschaffen die dezelfde productie kunnen halen met minder werknemers. wig: Het verschil tussen de loonkosten voor de werkgever en het nettoloon van de werknemer. Het bestaat uit de werkgeversbijdrage in de sociale premies, loonbelastingen en de werknemersbijdrage in de sociale premies. bestedingseffect: bij investeringen het effect op korte termijn bestedingsevenwicht: bestedingsinflatie: meer vraag dan aanbod en de kopers bieden tegen elkaar op. bezettingsgraad: de werkelijke productie als percentage van de productiecapaciteit. capaciteitseffect: bij investeringen het effect op lange termijn. conjuncturele werkloosheid: werkeloosheid als gevolg van te weinig vraag. conjunctuurgolven: schommelingen in bestedingen op korte termijn.(van consumenten en bedrijven) depressie: Absolute afname van BBP. economische groei: Het reële BBP stijgt in een bepaalde periode; het productievolume in een land neemt toe. export: Nederlandse producten uitvoeren naar buitenland. import: Buitenlandse producten invoeren in Nederland. investeringen: kapitaalgoederen kopen om te kunnen produceren. onderbesteding (laagconjunctuur): De vraag naar goederen en diensten is klein. Er wordt te weinig besteed. overbesteding ( hoogconjunctuur): De vraag is groter dan de trend. ( bedrijven draaien op volle toeren maar kunnen niet aan de vraag naar goederen en diensten voldoen. overheidsbestedingen: dingen waar de overheid geld in besteed, zoals bouw van de Betuwelijn, aanleg nieuwe wegen etc.(wordt gesplitst in 2 groepen overheidsconsumptie & overheidsinvesteringen. overheidsconsumptie: een niet kapitaalgoed zoals een straaljager voor de luchtmacht. https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-begrippen Pagina 4 van 6

overheidsinvesteringen:een kapitaalgoed die door de overheid wordt betaald zoals nieuwe wegen. particuliere consumptie: bestedingen van de consumenten. productiecapaciteit: Het maximaal mogelijke productie van een land in een jaar. recessie: daling van de groei van het BBP. structuur: De (productie)structuur van een land is de aanbodkant van de economie. trend: Deze krijg je door de gemiddelde groei van het reële BBP over een reeks aantal jaren te meten. trendmatige groei van het reële BBP: Deze krijg je door de gemiddelde groei van het reële BBP over een reeks aantal jaren te meten. BEGRIPPEN HO2 actieven en inactieven Algemeen verbindend verklaren: als de minister van sociale zaken een CAO oplegt aan alle bedrijven in een bedrijfstak. Arbeidsovereenkomst: afspraken voor een bedrijfstak of voor een bedrijf apart. CAO-cyclus: heet zo omdat veel CAO s elk jaar opnieuw moeten worden afgesloten. Centraal akkoord: landelijke afspraken voor alle bedrijfstakken. Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO): afspraken voor bedrijfstakken waar primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden bij worden gesteld. Incidentele loonstijging: loonstijging vanwege promotie of meer dienstjaren. Initiële loonstijging: reële loonstijging ( werknemers krijgen meer koopkracht). Loonruimte: loonstijging in procenten. Organisatiegraad: percentage werknemers dat lid is van een vakbond. Prijscompensatie: is bedoeld om gestegen prijzen goed te maken (koopkracht van de werknemer daalt niet). Primaire arbeidsvoorwaarden: de lonen en werktijden. Secundaire arbeidsvoorwaarden: overige afspraken (verlof, arbeidsomstandigheden, scholing, kinderopvang) Sociaal economische raad (SER): hier ontmoeten werkgeverscentrales, vakcentrales en de overheid elkaar. Stichting van de arbeid: hier zijn alleen werkgeverscentrales en werknemerscentrales vertegenwoordigd. Vakbond: vertegenwoordigd de werknemers. Vakcentrale: dit is een vereniging van vakbonden uit verschillende bedrijfstakken. Werkgeverscentrale: vakbond voor werkgevers. Aanzuigingeffect: krijg je bij stijgende lonen. Arbeidsmarkt: gaat om het geheel van de vraag naar en het aanbod van personeel. Beroepsgeschikte bevolking: mensen tussen 15 en 65 jaar die in principe kunnen werken. Deelnemingspercentage of participatiegraad: geeft aan welk deel van de bevolking tussen de 15 en 65 deelneemt aan het arbeidsproces. Minimumloon: Lonen tot dit bedrag dus lagere lonen mogen niet gegeven worden. Ontmoedigingseffect: Als het conjunctuur tegen zit, het omgekeerde van aanzuigingeffect. Sociaal minimum: (bijstand) de laagste uitkering in Nederland, bedrag is minimaal nodig om van te kunnen leven. Werkeloze beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 65 jaar die geen werk heeft of voor minder dan 12 uur in de week. Werkende beroepsbevolking: bestaat uit mensen tussen 15 en 65 jaar die minstens 12 uur in de week betaald werk verrichten. Koppelingen: zie blz 46, kan het niej https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-begrippen Pagina 5 van 6

uitleggen moet je zelf ff lezen. Armoedeval: mensen in de bijstand profiteren vaak van huursubsidies kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en bijzondere bijstand in noodgevallen, als deze mensen weer gaan werken vervalt dit allemaal. Draagvlak: 2 opzichten: Nederland moet een sociaal land blijven waarin we voor elkaar willen zorgen, maar er moet ook wel voldoende financiële ruimte zijn voor alle sociale voorzieningen DUS: de i/a-ratio mag niet te groot zijn. Inkomensafhankelijke regelingen: bijvoorbeeld, studiebeurzen en huursubsidies, hier heb je recht op. Loon- prijsspiraal: de prijzen stijgen waardoor de lonen ook moeten stijgen voor behoud van de koopkracht. Sociaal minimum: (bijstand) de laagste uitkering in Nederland, bedrag is minimaal nodig om van te kunnen leven. Sociale verzekeringen: de meeste uitkeringen in Nederland, wordt betaald van premies. Sociale voorzieningen: wordt betaald uit de belasting, alleen als iemand geen andere inkomensbronnen meer heeft. Volksverzekeringen: deze uitkering is voor iedereen bedoeld, niet alleen voor werknemers. Werknemersverzekeringen: bijv. de ZFW, WAO etc. dit zijn wetten die gelden voor werknemers, bijvoorbeeld als er iets gebeurd met een werknemer waardoor hij niet meer kan werken krijgt hij van de verzekering geld (uit premies) totdat ze weer kunnen werken. https://www.scholieren.com/verslag/begrippenlijst-economie-begrippen Pagina 6 van 6