Samenvatting Economie Verdienen en uitgeven (H1 t/m H5)

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Economie. Boekje Verdienen & Uitgeven Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

20.1 Wat is economische groei?!

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

H2: Economisch denken

Samenvatting Economie Economische groei H1 t/m H3

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

Bruto binnenlands product

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

UIT theorie ASAD

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

H1: Economie gaat over..

Arbeid = arbeiders = mensen

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

5.1 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

ALGEMENE ECONOMIE /03

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Economische conjunctuur

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

UIT groei en conjunctuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Door arbeidsverdeling werd ruil noodzakelijk en daarmee het hebben van een ruilmiddel.

Samenvatting Economie Inkomen & Groei - H1 t/m H4

Werken of vrije tijd?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Hoofdstuk 1 Inkomen verdienen 1.1 productiefactoren vorm van inkomen

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II


MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

Eco samenvatting H16 t/m H23

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 en 7: Nationale boekhouding & Groei en conjunctuur

- door geld op een spaarrekening te zetten (meestal direct opeisbaar, laag risico, lage rente)

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Ruilen over de tijd (havo)

Samenvatting Economie Lesbrief Economische Groei, H1 t/m H4

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Eindexamen economie havo I

Samenvatting Economie Hoofdstuk

UIT loonruimte en AIQ v1.1

Eindexamen economie 1 vwo I

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp.

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Eindexamen economie havo I

5,8. Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december keer beoordeeld

5,3. Samenvatting door K. 811 woorden 21 oktober keer beoordeeld. Economie in context

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven

4.1 Klaar met de opleiding

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Samenvatting Economie Lesbrief Inkomen

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

Proeftoets Economische Bedrijfsomgeving

Economische crisis vragen

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Samenvatting Economie Jong & Oud

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Vraag Antwoord Scores

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

Meeliftgedrag-> profiteren van de inzet van de ander, je lift mee op de inspanning van de ander en doet zelf niks

Domein Welvaart en Groei

Transcriptie:

Samenvatting Economie Verdienen en uitgeven (H1 t/m H5) Samenvatting door een scholier 3732 woorden 8 januari 2012 6,5 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting - Verdienen en uitgeven Hoofdstuk 1 Hoogconjuctuur en laagconjuctuur. Hoogconjuctuur- prijzen, krabbe arbeidsmarkt lonen gaan omhoog Laagconjuctuur- conjucturele werkloosheid, prijzen dalen (dit is niet goed) Hoofdstuk 2 Als er een bedrijf geproduceerd wordt, wordt er waarde aan een product toegevoegd. Kosten die bestaan uit inkoop van bijvoorbeeld stoffen, garens en energie en de beloning voor het gerbuik van productiefactoren. Voeg de waarde toe aan de inkoop ervan noemen we toegevoegde waarde. = Verkoopprijs-inkoopprijs-diensten v. De toegevoegde waarde is gelijk aan de omzet min de inkoopwaarde Toegevoegde waarde wordt ook nog wel productiewaarde genoemd. De toegevoegde waarde wordt verdeeld over iedereen die geholpen heeft bij de productie. (als voorbeeld bakken van pannekoeken) Mede bakkers loon De bank rente Pandjesbaas huur De eigenaar winst (had het idee en loopt het risico) De toegevoegde waarde noemt men ook wel de bruto toegevoegde waarde. Er is ook een netto toegevoegde waarde. Voordat de toegevoegde waarde wordt verdeeld, worden eerst de vervangings investeringen (=afschrijvingen), om continuiteit te borgen er vanaf getrokken. Omzet Inkoopwaarde van de omzet - Toegevoegde waarde=productiewaarde= inkomen -huur -rente Inkomen= -pacht Pagina 1 van 10

-loon -winst Groot verschil tussen primair inkomen en overdrachtsinkomens. Primair inkomen= Loon, winst,huur,pacht en rente zijn inkomens die verdiend worden door bij te dragen aan de productie. Over dit inkomen moet nog belasting en sociale premies worden betaald. Uit de belastingen en sociale premies worden uitkeringen betaald. Deze uitkeringen, zoals die voor arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en bijstand worden ook wel overdrachtsinkomen genoemd. Overdrachtsinkomen= ontang je echter zonder een bijdrage te leveren aan de productie. Je ontvangt het onder dat een prestatie tegenover staat in de vorm van het verrichten van arbeid of het ter beschikking stellen van kapitaal of natuurlijke hulpbronnen. (rente) Secundaire inkomen= het primaire inkomen verminder met inkomsten belasting en sociale premies en vermeerder met sociale uitkeringen en subsidies/toeslagen. =het besteedbaar inkomen. Primaire inkomen -inkomenbelansting en sociale premies +sociale uitkeringen en subsidies/toeslagen =secundaire inkomen(=besteedbaar inkomen) De waarde van de productie kan worden vastgesteld aan de hand van de resultatenrekening. Bepalen we de totale productie van een land. Om de binnelandselandse productie te kunnen bepalen, moeten we een stap maken van microniveau- het niveau van het individuele bedrijf-naar microniveau-alle bedrijven in een land. Als tussenstap onderzoeken we de productie binnen een bedrijfskolom. De geledingen in de bedrijfskolom bestaan uit bedrijven die dezelfde soort productie verrichten. Bedrijfskolom: Stoffenproducenten = geldstroom = goederenstroom Naaiateliers Kledingzaken Consumenten De totale prodcutie van de bedrijven in een bedrijfskolom bereken je door de productiewaarde van de afzonderlijke bedrijfstakken bij elkaar op te tellen. Door de toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land(commercieel en niet vommercieel) bij eklaar op te tellen, krijg je producite van een heel land. Dit noemen het bruto binnelands product. (bbp) Om een productie van niet-commerciele instellingen toch mee te kunnen tellen, wordt gebruik gemaakt van het gegeven dat producte inkomen is. De niet commerciele instellingen betalen de mensen die voor hun werken een salaris. Dat berekenen we als toegevoegde waarde en is dus de productiewaarde van de niet-comerciele instelling. Het bruto binnenlands productie is gelijk aan het bruto binnenlands inkomen. Inkomen gemeten in geld noemen we het nominaal inkomen. Inkomen gemeten in goederen noemen we het reeel inkomen. De stijging van reeele inkomen is afhankelijk van de hoogte van inflatie. Als jouw inkomen met 10% stijgt en de prijzen van de producten die jij koopt ook met 10% stijgen, dan kun je niet meer producten kopen voor je hogere inkomen. Economoen zeggen dan: je nominaal inkomen is gestegen, maar je reeele inkomen is gelijk gebleven. De koopkracht van je inkomen is neit veranderd. Om de verandering van het reeele inkomen te berekenen, maken we gebruik van indexcijfers. Pagina 2 van 10

RIC(indexcijfer reeel inkomen)= NIC(indexcijfer nominaal inkomen) x100 PIC (prijsindexcijfer) Welvaart- het begrip gerbuiken economen om aan te geven in welke mate mensen in hun behoeften kunnen voorzien. Je kunt de welvaart van landen vergelijken door het bruto binnenlands product (bbp) van de landen met elkaar te vergelijken. Het bbp van een land is in sterke mate afhankelijk van de grootte van het land en dan vooral van het aantal inwoners. Je kunt beter het bbp bereken per inwoner, om het te vergelijken met 2 landen. Je berekent de bbp per inwoner door het bbp van een land te delen door het aantal inwoners. Alleen het bruto binnenlands product egt niets over het prijsniveau in het betreffende land. Als prijzen van de producten laag zijn is de koopkracht van het inkomen hoog. Het beste is daarom het reeele bruto binnenlands product per inwoner te berekenen, als het reeele bruto binnenlands product stijft is er sprake van economische groei. Toch heeft deze maatstaf een aantal nadelen. 1. Gemiddeld reeel inkomen weinig zegt over de verdeling van het inkomen in een land. 2. Bij het berekenen van het inkomen aken niet worde meegeteld die de welvaart verhogen. Vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk ijn daar voorbeelden van. Wanneer iemand, onbetaald, bejaarden verzorgt, levert dat dezelfde welvaart op als wanneer iemand dat werk betaald doet. 3. Hetzelfde geldt voor zwart werk. Ook dat levert welvaart op, maar het inkomen uit zwartwerk wordt neit meegteld bij de meting van het inkomen. 4. op het feit dat sommige vormen van productie wel worden meegeteld bij het inkomen, maar dat bijkomende negatieve externe effecten, de de welvaart verlagen, niet in mindering worden gebracht. Bijvoorbeeld is milieuvervuilende productie. (allerlei bedrijven lozen afvalstoffen in de natuur. 5. Bij demeting van het inkomen ook geen rekening gehouden met de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Als de welvaart op korte termijn tot gevolg heeft dat de olievoorraden in de wereld uitgeput raken of de noordzee leeg gevist wordt, gaat die welvaart ten koste van de welvaard van komende generaties. Bij vrijwillegers werk en zwart werk spreken we van het informele circuit of van de informele economie. Tegenstelling tot het formele circuit (de formele economie) waarin de geregistreerde productie plaatsvindt. Bij berekening van het binnenlands inkomen wordt alleen rekening gehouden met de formele economie. Politici en economen vinden dat het binnelands inkomen product neit meer gerbuikt moet worden om de welvaart te regelen het begrip duurzame ontwikkeling geintroduceerd als maatstraf voor de welvaart. Duurzame ontwikkeling- een economische ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie onder de welvaart van de komende generaties aant te tasten. Bij de meting van welvaart zou je bij iedere vorm van productie en inkomensverkrijging moeten bekijken of het pas bij duurzame ontwikkeling. De verdeloing van het inkomen over de verschillende productiefactoren noemen we de categoriale inkomensverdeling. Kunnen we op micro- en marconiveau bekijken. Op marconiveau kunnen wij soortgelijke berekeningen maken. Vraag hoeveel procent van het totale inkomen de productiefactoren arbeid ontvangt en hoeveel procent van het totale inkomen de overige productie ontvangen. Tegenover elkaar staan de beloning voor arbeid en de beloning voor de overige productiefactoren. Vooral Pagina 3 van 10

bij de cao-onderhandelingen komt deze tegenstelling voor. Als vakbonden de lonen hoger eisen voor de werknemers kan de belonging voor andere productiefactoren en vooraal de winst voor de ondernemers onder druk komen te staan. Zullen de partijen bij de cao-onderhandleingen vooral kijken naar de ontwikkeling van de loonquote: LQ= loon x100% Binnenlandse inkomen De LQ geeft informatie over de verdeling van de productiewaarde over arbeid en kapitaal en si daarom een belangrijk kengetal in de economie. De overige inkomensquote (OIQ) kan als volgt berekent worden: OIQ= huur, pacht, rente en winst x100% = 100%-LQ Binnelandse inkomen Door een hoge LQ staan vooral de winsten van de bedrijven onder druk. Het gevolg hiervan is dat bedrijven minder investeren en de werkgelegenheid afneemt. Je kan dan lonen matigen dat wil zeggen dat de lonen minder stijgen dan op basis van inflatie en arbeidsproductiviteit mogelijk is. Als de longen gematigd worden, daalt de LQ en stijgt de beloningen voor de ander productiefactoren. *transfer Hebben de LQ gedefineerd als het loon in procenten van het binnenlands inkomen. Het loon is daarbij de beloning voor arbeid. Maar hoe moet dat met de vele zelfstandingen die een eigen bedrijf hebben ook werkzaam ijn in dat bedrijf? Een deel van de winst die deze zelfstandigen maken, moet eigenlijk toegerekend worden aan de productiefactor arbeid. Productiearbeid bestaat dus eigenlijk uit het loon van de werknemers in loondienst + de beloning voor de arbeid die elfstandigen verrichten= toegerekend loon zelfstanigen. We krijgen dan de arbeisinkomensquote (AIQ) AIQ= loon + toegerekend loon elfstandigen Binnenlandse inkomen x100% Hoofdstuk 3 Productie=inkomen. Als de omet tegenvalt, dan is de toegevoegde waarde kleiner en dat kost inkomen. Als je de productiewaarden van alle bedrijven en de overheid bij elkaar optelt dan krijg je het bruto binnenlands product (bbp). Tegelijk is ookd e som van alle primaire inkomens bekend. Het bruto binnenlands product (bbp)=bruto binnenlands inkomen. Er is een kringloop van productie die tot inkomen leidt waarna die inkomens weer worden gerbuikt om producten van bedrijven te kopen. Dit proces heet de economische kringloop. In een economische kringloop zijn twee kringlopen te zien. De reele kringloop en de geldkringloop. Als je kijk naar de kringloop op blz 23 figuur 3.1 dan is de pijl links boven de bbp en de pijl rechtsonder de bbi. De bedrijven heben met de door de gezinnen opgeleverde productiefactoren de consumptiegoederen geproduceerd en leveren die nu aan de gezinnen. Daarmee is zowel de reele kringloop als de geldkringloop rond. Pagina 4 van 10

Gezinnen sparen ook een deel van hun inkomen. En bedrijven willen investeren. Bij de investeringen van bedrijven onderscheiden we drie vormwen van investeringen. 1. De vervangingsinvesteringen. Bedrijven moeten de bestaande kapitaalgoederen op een bepaald moment vervangen omdat ze zijn versleten. 2. De uitbreidingsinvesteringen in vaste activia. Als bedrijven mogelijkheden zien om meer producenten te verkopen dan zullen ze dit niet naleten want meer productie betekent meestal meer winst. Dus moeten ze nieuwe machines aanschaffen. 3. Investeringen in voorraden. Als gezinnen minder gaan consumeren omdat ze deel van hun geld sparen, blijven de bedrijven met overtollige producten zitten. De voorraden in hun magazijnen nemen dan toe. We zeggen dan er geinvesteerd is in voorraden. Alle investeringen bij elkaar wordt bruto investeringen genoemd. De investeringen in vaste kapitaalgeoderen voor de uitbreiding en do voorraadinvesteringen samen worden netto investeringen genoemd. Hier zie je de kringloop van een land waarin rekening is gehouden met het feit dat de gezinne sparen en de brijven investeren. (alleen de geldkringloop getekent) C S IN Y Iv Y= inkomen gezinnen C= consumptie gezinnen S= besparing gezinnne Iv= vervangingsinversteringen in vaste activia IN= netto in versteringen De besparingen van de gezinnen zijn de financieringsbron voor de netto investringen van de bedrijven. De bedrijven finanvieren zelf via de afschrijvingen de vervangingsinvesteringen met het doel de kapitaalgoederen in stand te houden. Bedrijven nu zelf via afschrijvingen de vervangingsinvesteringen financieren, is de geldkringloop iet ingekrompen nu spreken we van netto binnenlands product Geldt nog wel steed netto binnenlands product= netto binnelands inkomen netto binnelands product(w)=(y)netto binnelands inkomen netto binnelands product(w)= consumptiegoederen(c) +(I) investeringen Y=C+I is het zelfde als W=C+I Gezinnen sparen ook dus: Y=C+S Omdat Y=C+S en Y=C+I geld: C+S=C+I dus S=I De besparingen van de gezinnen worden door de brijven gebruikt om de netto investeringen te financieren. De kringloop kan groeien en krimpen. Voorraden groeien als de vraag naar producten kleiner is dan de productie. En de voorraden nemen weer af als de bestedingen groter ijn dan de productie. Het groeien en krimpen van de kringloop is de conjuctuurbeweging. De overheid is ook een besteder. Zij investeert in kapitaalgoederen. (wegen en bruggen) De bestedingen van de overheid komen uiteindelijk terecht bij de bedrijven als vraag naar goederen en Pagina 5 van 10

diensten. De inkomsten van de overheid komen in de vorm van belastingen binnen. Export: het buitenland koopt bij onze bedrijven. Het levert een geldstroom op naar de bedrijven. Import: binnelandse bedrijven kopen in het buitenland. Dat is een geld stroom van de bedrijven naar het buitenland. S B (belastingen) Y C I O (overheidsbesteding) E M Hoofdstuk 4 De hoogste van het bruto binnelands product wordt bepaald door twee factoren: de productiecapaciteit en de bestedingen Productiecapaciteit is bepalend voor water maximaal geproduceerd kan worden en geef daarmee de grens aan voor de hoogte van het bruto binnenlands product. Het betreft de aanbodkant ofwel de structurele kant van de economie. Op lange termijn bepaalt de productiecapaciteit de hoogte van het bruto binnenlands product en daarmee ook de hoogte van eht nationaal inkomen. De gemiddelde groei van de productie over een langere periode noemen de economen de trendmatige groei of kortweg de trend. De groei van de productie op lange termijn is afhankelijk van de ontwikkeling van de produc- tiefactoren arbeid, kapitaal en natuur. Gaat hier om de kwaliteit van de productiefactoren. Arbeid: Zowel kwaliteit als kwantiteit van de beroepsbevolking heeft invloed op de productiecapaciteit. Betere kwaliteit=hogere arbeidsproductiviteit. Arbeidsproductiviteit bepaalt door deze factoren: De mate van scholing vand e beroepsbevolking. Verhogen van het opleidingsniveau van de bevolking leidt tot een hogere productiviteit. De efficientie (doelmatigheid) van de organisatie. In de tijd dat de gezinnen in hoge mate zelfvoorzienend waren en alles zelf produceerden was de arbeidsproductiviteit bijzonder laag. De arbeidsmentaliteit. Bedoelen we mee of er hard gewerkt wordt tijdens de werktijd of dat er wat rustiger aan gedaan wordt. dit wordt vaak in verband gebracht met culturele verschillen. Het aanbod van arbeid (kwantiteit) het aanbod van arbeid op de arbeidsmarkt wordt bepaald door de factoren: - De omvang van de bevolking (geboortes, immigratie en emigratie) - De samenstelling van de bevolking (vergrijzing) - De participatiegraad - De wetgeving:leerplichtleeftijd, pensioenleeftijd. Nederlandse overheid bemoeit zich uitgebreid met de kwaliteit en omvang van de beroepsbevolking: Goed onderwijs, arbeidsparticipatie te vergroten, deeltijdarbeid te stimuleren, zorgen voor kinderopvang. Kaptiaal kapitaalgoederen en geldkapitaal(dat kun je lenen tegen rente) Pagina 6 van 10

Deze begrippen komen samen als bedrijven investeren. Z Zij kopen kapitaalgoederen van geleend geld. Meer en betere vergroten de productiecapaciteit, hoeveelheid die geproduceerd kan worden. Het geld dat bedrijven lenen komt van de consumenten die sparen. Door toepassing van nieuwe technologieen stijgt de arbeidsproductiviteit. Nieuwe, betere productieprocessen heten innovaties. Natuur Natuurlijke omstandigheden bepalen mede de samenstelling v.d. productie van een land. De natuur is een belangrijke productiefactor, maar moeilijker te beinvoelden dan andere productiefactoren. Ondernemerschap wordt als een aparte productiefactor beschouwd. Hierbij gaat het immers om kennis, inzichten en activiteiten van mensen. Je kan ondernemerschap onder arbeid kunnen scharen. Om te kijken of arme en rijke landen bij elkaar komen kun je vergelijken met het reele inkomen per hoofd van de bevolking van rijke en arme landen. Het is convergentie tussen rijke en arme landen als het inkomen per hoofd van de bevolking naar elkaar toe groeit. Als het verschil groter is dan noem je het divergentie. Andere manier voor na te gaan of er sprake is vna convergentie of divergentie. Verschillende landen vergeleken met het inkomen per inwoner van één bepaald land. Bv. NL 30.000 en FR 27.000 is de inkomensratio van frankrijk dan ten opzichten van NL: 27.000/30.000=0,9 Bij het vergelijken van de inkomensratio s tussen de verschillende landen wordt geen rekening gehouden met de bevolkingsaantallen. Hou je wel rekening met de bevolkingsaantallen dan verandert het beeld enigszins. Een ander kritiekpunt is dat er geen rekening wordt gehouden met de inkomensverschillen binnen de landen. Sommige zijn rijker en anderen veel armer. Hoofdstuk 5 Deeltijd-ww = dat de werknemer gedeeltelijk werkt en gedeeltelijk werkoos is. Voor het gedeelte dat hij werkloos is, ontvangt hij een ww-uitkering. Oorzaken van de problemen in de vervoerssector liggen bij de teruglopende bestedingen. Wanneer consumenten minder goederen kopen, hoeven de vrachtwagens ook minder goederen naar de winkels te brengen. Als de bestedingen dalen, daalt ook de productie en dus het inkomen. Is het stijgen en dalen van de bestedingen en dus van het nationaal inkomen zit een patroon. We noemen dit de conjunctuurbeweging of kortweg de conjuctuur. In de economie wordt uitgegaan van groei van het nationaal inkomen, als gevolg van groei en beroepsbevolking en de arbeidsproductiviteit. De gemiddelde groei van het nationaal inkomen over een langere periode noemen de de trendmatige groei of kortweg de trend. In geval van bovengemiddelde groei spreken we van hoogconjuctuur en bij groei beneden de trend is het laagconjuctuur. Aanhoudende laagconjuctuur leidt tot onderbesteding: de productiecapaciteit is onderbezet en daardoor Pagina 7 van 10

ontstaat er conjuncturele werkloosheid. Aanhoudende hoogconjuctuur leidt tot overbesteding: een situatie waarin de bestedingen zo hoog zijn dat de grenzen van de productiecapaciteit bereikt worden. Dit leidt tot meer inflatie en een krappe arbeidsmarkt. Als bestedingen stijgt, zal het nationaal inkomen toenemen. Gezinnnen meer consumeren import toe neemt. Deel van consumptiegoederen uit buitenland komt. Hoger nationaal inkomen leidt tot meer belasting inkomsten. Nationaal inkomen stijgt Import stijgt Consumptie stijgt Nationaal inkomen stijgt Inflatie stijgt Export daalt Nationaal inkomen daalt Belastinginkomsten overheid dalen Bestedingen dalen Werkloosheid stijgt Bij de indicator voor productie bijvoorbeeld betkeent 3 veel productie, bij werkloosheid betkent 3 weinig werkloosheid. Het CBS hanteert 3 soorten indicatoren: vertrouwensindicatoren, economische indicatoren en arbeidsmarktindicatoren. Al deze indicatoren zijn van invloed op het bbp en worden ook weer beinvloed door het bbp. Het consumentenvertrouwen geeft informatie over het vertrouwen en de verwachtingen van consumenten over de ontwikkeling van de nederlandse economie. CBS stelt maandelijks vragen aan 1000 mensen. Van elke vraag wordt het verschil genomen tussen het aantal optimistische antwoorden en het aantal pessimistische antwoorden. Kan in grafiek maximaal +100 en minimaal -100 zijn. Je kunt verschillende soorten vraag- en aanbodfuncties tekenen. Als het van 1 consument en 1 producent tekent, spreek je van een indiciduele vraag en aanbodfunctie. Als je functies tekent van 1 producent spreek je van collectieve vraag- en aanbodfunctie. Om van hele economie te tekenen wordt geaggregeerde vraagcurve en geaggregeerde aanbodcurve. Geaggregeerde vraag= totale hoeveelheid goederen en diensten die consumenten, producenten en overheid willen kopen. Geaggregeerde aanbod= totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven willen produceren en verkopen. Totale vraag naar goederen en diensten in een land (C+I+E-M) is gelijk aan de totale productie in een land.(bbp) Bbp wordt verdiend door de inzet van de productiefactoren en is dus gelijk aan het nationale inkomen (y) p r V A ij s p e i l Reeel BBP (hoeveelheid productie) De geaggregeerde vraagcurve en de geaggregeerde aanbodcurve. Vraag daalt, de gevraagde hoeveelheid van consumenten,producenten, bedrijven en het buitenland Pagina 8 van 10

(export) stijgt wanneer de prijzen dalen. Aanbod stijgt, bij lager prijspeil de geproduceerde hoeveelheid goederen en diensten afneemt en bij een hogerprijspeil de geproduceerde hoeveelheid goederen en diensten toeneemt. Aanbod curve kan verschuiven. Recht als aanbod toeneemt als gevolg van stijging van de arbeidsproductiviteit en van de beroepsbevolking. Links krimpen. De conjuctuurschommelingen worden veroorzaakt door veranderingen in de vraag. Als de vraag stijgt, verschuift de vraagcurve naar rechts. Korte termijn Bij een horizontale geaggregeerde aanbodcurve gaan als gevolg van een vraagdaling de prijzen niet omlaag, maar wordt er minder geproduceerd, waardoor werkgelegenheid kan dalen. Dat geldt het zelfde andersom. Hij kan niet de loonkosten verlagen, omdat lonen vaak star zijn. Ze zijn niet flexibel. En ander wordt voor star is rigide. Komt door wetgeving en vakbonden die er voor zorgen dat er loonafspraken gemmaakt worden. De meeste economen nemen aan dat op korte termijn de geaggregeerde aanbodcurve redelijk horizontaal verloopt. D.w.z. dat op korte termijn de prijzen redelijk star zijn, er is sprake van prijsrigiditeit (prijsstarheid) Lange termijn Op korte termijn is er sprake van prijsrigiditeit omdat hij zijn kosten niet kan verlagen. Lange termijn kan wel. Lonen passen zich aan door marktmechanisme, aan de nieuwe situatie. aanbodcurve wordt hierdoor niet meer afhankelijk van de prijs, maar van de hoeveelheid beschikbare productiefactoren. aanbodcurve loopt verticaal. Een daling van de bestedingen leidt hier allleen maar tot prijsdaling, geproduceerde hoeveelheid blijft hetzelfde. Lonen en prijzen passen zich makkelijk aan: er wordt minder besteed, maar dordat producenten hun prijzen aanpassen (in dit geval verlagen) blijft de geproduceerde hoeveelheid gelijk. Conjunctuurbeleid. Conjuctuurschommelingen hebben nadelen. lageconjuctuur met werkloosheid wordt als ongewenst gezien. Overheid kan daar helpen door belastingen verlagen, eigen bestedingen te verhogen. Overheid beinvloed de conjuctuur. Overheidsbeleid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat en zo probeert de conjunctuur te dempen noemen we anticyclisch conjunctuurbeleid. Overheisbeleid ddat de cyclus versterkt noemen we procyclish conjunctuurbeleid. Sociale uitkeringen zorgen ervoor dat mense die in een periode van laagconjunctuur hun baan kwijtraken, toch hun bestedingen op peil kunnen houden. De sociale uitkeringen beperken de onderbesteinge, waardoor de conjunctuurgolf wordt afgevlakt. We noemen het een ingebouwde stabilisator. Progressieve belastingen, Bij een progressief belastingsysteem betaal je procentueel meer belasting als je inkomen stijgt. Overbesteding stijgen del onen vanwege de grotere vraag naar arbeid. Omdat je dan in % meer belasting gaat betalen, stijgen de nettolonen minder snel als de brutolonen. Door de progessie worden de bestedingen dus enigszins geremd. Bij onderbesteding moet je dus lager percentage aan belasting betalen. Remt de daling van bestedingen. Ook een progressief belastingsysteem is een ingebouwde Pagina 9 van 10

stabilisator. Er bestaat een verband tussen de hoeveelheid geld, de productie en de prijspeil. Irvin Fisher heeft relatie eerst beschreven. MxV=PxY M=maatschappelijke geldhoeveelheid (hoeveelheid geld) V= de omloopsnelheid van het geld P=de prijspeil Y= reeel BBP, reeel nationaal product. MxV wordt bij Irvin Fisher de geldstroom genoemd. PxY de goederenstroom. Op korte termijn is vaak sprake van prijsrigiditeit. Dat betekent dat prijsniveau (P) constant blijft. Omdat ook V constant verondersteld wordt, moet in de verkeersvergelijke van Fisher het reeel nationaal product (y) stijgen als de maatschappelijke geldhoeveelheid toenement. Productie neemt toe. kan alleen als productiecapaciteit niet volledig benut is. is bij laagconjunctuur. Een toename van geldhoeveelheid leidt dan tot hogere bestedingen en tot meer productie. Op korte termijn kan de omloopsnelheid van eht geld wel veranderen, bijvoorbeeld doordat consumenten in een periode van laagconjunctuur minder snel uitgeven. Bij hoogconjunctuur = overbesteding. Nauwelijks meer geproduceerd worden, waardoor toename van geldhoeveelheid leitd tot inflatie. Op lange termijn Een stijging van geldhoeveelheid niet leidt tot een staijging van Y. Omdat de omloopsnelheid constant is, leidt een stijging van M dus tot een stijging van de prijspeil. Dit noemen we neutraliteit van geld. Gorei van de maatschapelijke geldhoeveelheid zorgt niet voro meer productie, maar voor meer inflatie. Door de groei van de maatschappelijke geldhoeveelheid te beheersen probeert de ECB de inflatie laat te houden. Pagina 10 van 10