Hoofdstuk 1 Inkomen verdienen 1.1 productiefactoren vorm van inkomen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 1 Inkomen verdienen 1.1 productiefactoren vorm van inkomen"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 1 Inkomen verdienen 1.1 productiefactoren vorm van inkomen arbeid loon kapitaal rente en huur ondernemerschap winst 1.2 a = b. (39.000/ ) 100% = 13,8 %. c. productiewaarde = toegevoegde waarde = lonen + rente + huur + winst = = a. Hiermee levert Hugo Patser wel een bijdrage aan het productieproces. Het geld heeft hij op een spaarrekening gezet en dat geld wordt door banken uitgeleend aan het bedrijfsleven. b. Het jaarinkomen van Hugo Patser = , = c = a. Pijlen omhoog geven geldstromen aan. b. Pijlen omlaag geven goederenstromen weer. c. Markten. 1.6 a. De toegevoegde waarde van de meelfabrikant = omzet waarde van de ingekochte grondstoffen bij de boer = = b. De toegevoegde waarde van de drie bedrijven = ( ) = c. De toegevoegde waarde wordt gebruikt om loon, pacht, huur en rente te betalen. Wat overblijft is de winst.

2 d. Omdat er dan dubbeltellingen ontstaan door de onderlinge leveranties. De toegevoegde waarde van de boer zou in dit geval drie keer (ook nog een keer bij de meelfabriek en bij de bakker) worden meegeteld in plaats van één keer. 1.7 De waarde van de productie gelijk is aan de toegevoegde waarde en die bestaat weer uit de (primaire) inkomens: loon, huur, pacht, rente en winst. 1.8 a. Nominale stijging van het inkomen = 24/ % = 20%. b. (1,20 1,50)/1,50 100% = -20%. De prijs van benzine is met 20% gedaald. c. In 2013 kon Ahmed maandelijks 120/1,5 = 80 liter benzine kopen. In 2014 kan Ahmed ( )/1,2 = 120 liter benzine kopen. Dat is een verandering van zijn reëel inkomen met (120 80)/80 100% = 50%. Dat is een stijging van 50%. 1.9 a. In 2013 bedraagt het inkomen van Ahmed 120 = basis = 100. In 2014 bedraagt het inkomen van Ahmed ( ) = 144. (144/120) 100 = 120. b. Een liter benzine kost in 2013 = 1,50 = basis = 100. In 2014 kost een liter benzine 1,20. (1,20/1,50) 100 = 80. c. (120/80) 100 = 150. d. Het reële inkomen van Ahmed is gestegen met = 50% a. (106/103) 100 = 102,91 Het reële inkomen van Jael stijgt met 2,91%. b. (X/103,5) 100 = 104 X = 1,04 103,5 = 107,64. Het nominale loon moet dan stijgen met 7,64% Er wonen in Brazilië (veel) meer mensen dan in Nederland a. Nominaal binnenlands inkomen per hoofd in 1925 = 2,6 miljard/ = 355,77. Nominaal binnenlands inkomen per hoofd in 2010 = 622 miljard/ = ,33. De stijging is (37.651,33 355,77)/355,77 100% = %. b. Indexcijfer binnenlands inkomen = (622/2,6) 100 = Indexcijfer consumentenprijs = (175/14) 100 = Prijsindexcijfer reëel binnenlands inkomen = (23.923/1.250) 100 = 1.913,8. Het reëel binnenlands inkomen is gestegen met = 1.814%. c. Het indexcijfer van het nominaal inkomen per hoofd = (37.651,33/355,77) 100 = ,05 (zie a). Het prijsindexcijfer is (zie b). Het indexcijfer van het reëel inkomen per hoofd = (10.583,05/1.250) 100 = 847. Het reëel inkomen per hoofd is toegenomen met = 747%.

3 1.13 a. Horeca: afwashulp die zwart betaald wordt of overuren in de bediening die zwart betaald worden. Bouw: het zwart bijklussen van bouwvakkers in het weekend. Landbouw: jongeren die als vakantiewerk aardbeien plukken en daarbij zwart betaald worden. b. Als 13% van de werkelijke productiewaarde zwart is, is = 87% wit. 87% = 607 miljard 100% = (607/87) 100% = 697,7 miljard. c. Kinderopvang, huishoudelijke zorg voor oude mensen, etc a. Het bbp zal dalen. Een deel van de productie gaat blijvend verloren. b. Nee. De welvaart kan zelfs toenemen, omdat mensen niet meer getroffen worden door de Q-koorts a. Bij het kappen en door de verkoop van het hout wordt er inkomen verdiend: dit verhoogt het binnenlands inkomen. b. Op de lange termijn verdwijnt het regenwoud en lijden de mensen er onder: de longen van de wereld verdwijnen a ( ) = b. ( / ) 100% = 60,4%. c. ( / ) 100% = 39,6%. d. Stroomgrootheden, want ze worden geregistreerd over een periode a. (65/136) 100% = 47,8%. b. 100% 47,8% = 52,2% a. (480/680) 100% = 70,6%. b. 100% 70,6% = 29,4%. c. (100/680) 100% = 14,7%. d. Als de huur, pacht en rente sterker stijgen dan het totale inkomen stijgt. e. Als de LQ stijgt en de winstquote daardoor daalt kunnen de investeringen en daarmee de werkgelegenheid afnemen. f. Als de LQ stijgt neemt daarmee het looninkomen toe. Als die toename leidt tot een toename van de bestedingen (consumptie) zal dit leiden tot een toename van de productie en daarmee van de werkgelegenheid a. Het FNV eist een loonstijging van 3% en dat is nauwelijks meer dan de verwachte prijsstijging: in koopkracht gaan de werknemers er nauwelijks op vooruit. b. Met de nullijn wordt bedoeld dat de lonen niet stijgen: dat betekent dat de koopkracht daalt. c. Dat is mogelijk als de arbeidsproductiviteit stijgt. Als de arbeidsproductiviteit stijgt met 3% en de prijzen met 2% dan kunnen de lonen met ongeveer 5% stijgen zonder dat de winsten aangetast worden.

4 d. Bij die looneis van 3% is geen rekening gehouden met incidentele loonstijgingen door bijvoorbeeld promotie of overwerk. Door krapte in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt (ict ers, technici) zijn werkgevers bereid meer te betalen. e. Internationale concurrentiepositie. f. Als de lonen in de marktsector gematigd stijgen, kan de overheid de lonen van de ambtenaren gemakkelijker niet of beperkt laten stijgen. Of: Als de lonen gematigd stijgen kan de internationale concurrentiepositie van bedrijven beter worden, waardoor de export toe kan nemen. Hierdoor kan de productie stijgen en de werkloosheid afnemen, waardoor de overheid minder werkloosheidsuitkeringen hoeft te verstrekken a. Binnenlands inkomen is gelijk aan de som van de beloningen van de productiefactoren = 305 miljard. b. Er zijn zelfstandigen met een toegerekend loon van TLZ = = 8 miljard. c. De AIQ is gelijk aan de beloning voor arbeid gedeeld door het binnenlands inkomen. ( )/ % = 78,03%. d. De OIQ is gelijk aan 100% min de AIQ ,03 = 21,97%. e. De winstquote is gelijk aan de winst min het toegerekend loon zelfstandigen en dat gedeeld door het binnenlands inkomen. (50 8)/ % = 13,77%. f. De beloning voor arbeid stijgt met 1,5% ,015 = 241,57 miljard. g. Het binnenlands inkomen stijgt met 2,5% ,025 = 312,63 miljard. h. De AIQ = (241,57/312,63) 100% = 77,27%. i. De winst wordt nu: 312,63 241,57 (25 1,025) = 45,44 miljard. j. De winstquote = (45,44/312,63) 100% = 14,53%. De winstquote is gestegen met: (14,53 13,77)/13,77 100% = 5,52% a. Nee, omdat het bbp de optelsom is van de verdiende primaire inkomens en uitkeringen behoren niet tot de primaire inkomens. b. Arbeid. In het omslagstelsel betalen de werkenden de premies waaruit de uitkeringen gefinancierd worden. Een toename van de AOW-uitgaven betekent dus dat de werkenden meer premie moeten gaan betalen. c. De stijging van de AOW-uitgaven leidt via het omslagstelsel tot hogere premies voor de werkenden. Zij houden dan netto minder inkomen over en zullen via hogere looneisen proberen hun netto-inkomen op peil te houden. Als deze looneisen worden ingewilligd, zou dat kunnen betekenen dat een groter deel van het bbp naar lonen gaat en dan stijgt de loonquote.

5 d. Als de werkenden meer premies moeten gaan betalen, wordt het aantrekkelijker om die premies te ontduiken door zwart te werken. e. Waardevast. De koopkracht van de uitkeringen blijft gelijk dus de uitkeringen zijn net zo sterk gestegen als de prijzen. f. De prijzen zijn gestegen van 100 naar 104, dus met 4%. Dan zou de uitkering ook met 4% moeten stijgen, tot 1,04 x = De totale AOW-uitgaven bedragen in 2006: 2,6 miljoen x = 26 miljard. De totale AOW-uitgaven bedragen in 2008: 26 miljard x 1,094 = 28,444 miljard. Het aantal AOW-uitkeringen is in 2008: 2,6 miljoen x 1,052 = 2,7352 miljoen. Dus de AOW-uitkering bedraagt in 2008: 28,444 miljard / 2,7352 miljoen = ,24. g. Het aantal AOW-uitkeringen is in 2012 (vergeleken met 2006) harder gestegen dan de totale AOW-uitgaven. Dat kan alleen als de AOW per persoon lager is geworden. h. Dat hoeft niet. Misschien heeft de AOW-er nog steeds dezelfde mate van behoeftebevrediging, maar wordt dit nu meer via het informele circuit verkregen (bijv. via eigen productie, groentetuintje, of vrijwilligerswerk), waardoor er niet zoveel inkomen meer nodig is.

6 Hoofdstuk 2 De economische kringloop 2.1 De inkomens zijn: lonen, rente, huur en winst. Dat is: = a. De arbeidsmarkt, kapitaalmarkt en grondstoffenmarkt. b. Markten waar halffabricaten worden verhandeld, energiemarkt, markten voor bedrijfsgebouwen (huur of koop), land, enzovoort. 2.3 Loon, winst, rente, pacht en huur bij de pijl linksonder in de figuur. 2.4 a. De pijl linksboven die aangeeft hoeveel de bedrijven ontvangen voor de verkoop van de geproduceerde goederen en diensten. b. De pijl rechtsonder waarin het inkomen als beloning van de productiefactoren naar de gezinnen gaat. 2.5

7 a. Y = loon + huur/pacht + rente + winst = = 315 miljard. b. Zie figuur. c. S = Y C = = 30 miljard. d. De voorraden zijn met 5 miljard toegenomen want de vraag (consumptiegoederen + uitbreidingsinvesteringen = = 310) is kleiner dan de productie (Y = 315). e. Netto investeringen = uitbreidingsinvesteringen + voorraadtoename = = 30 miljard; zie figuur.

8 f. De bedrijven hebben een financieringsbehoefte van = 30 miljard. De gezinnen sparen 315 miljard 285 miljard = 30 miljard. Dat is precies het bedrag dat de bedrijven nodig hebben. 2.8 a. Y = 500 [Ybedr (460; zie pijl van bedrijven naar gezinnen) + Yo (40; zie pijl van overheid naar gezinnen)]. b. de gezinnen consumeren (C) 250 de gezinnen betalen belasting (B) 100 de gezinnen sparen (S) 150 Inkomen (Y) 500 c. De banken lenen bedrijven 120 miljard ter financiering van de netto investeringen. d. Consumenten, buitenland, overheid. e. Y (500) = C (250) + I (120) + O (110) + E (160) M (140). f. Uitgaven (O) - Ontvangsten (B) = = 10, een tekort (uitgaven zijn groter dan ontvangsten). g. E M = = 20 (exportoverschot). Het buitenland heeft dus een tekort met ons land van 20 en moet dus 20 miljard lenen. h. S = I + (O B) + (E M) 150 = ( ) + ( )

9 2.9 Nationale rekeningen Gezinnen Ontvangsten Uitgaven Ybedr 460 C 250 Yo 40 B 100 Y 500 S 150 Totaal 500 Totaal 500 Bedrijven Ontvangsten Uitgaven C 250 Ybedr 460 I 120 M 140 Com + Io 70 E 160 Totaal 600 Totaal 600 Overheid Ontvangsten Uitgaven B 100 Yo 40 Com+Io 70 (O B) 10 O 110 Totaal 110 Totaal 110 Buitenland Ontvangsten Uitgaven M 140 E 160 (E M) 20 Totaal 160 Totaal a. Bbp = C + Ib + O + E M = = 573 miljard. b. Bbp = loon + rente + huur + winst + afschrijvingen = = 573 miljard. c. Bbp = omzet onderlinge leveringen = = 573 miljard a. Per gezin H wordt er wel meer verdiend, maar omdat er minder Gezinnen H zijn dan Gezinnen L is het totale bedrag lager.

10 b. Ja. Gezinnen L betalen (75/300) x 100% = 25% belasting en Gezinnen H betalen (80/200) x 100% = 40% belasting. De hogere inkomens betalen dus relatief meer belasting. c. Aan belastingen komt er = 155 mld binnen en er wordt 168 mld uitgegeven. Er is een overheidstekort van 13 mld en dus loopt de pijl van banken naar overheid (als lening). d. Netto-inkomen Gezinnen H = = 120. Het percentage dat gespaard wordt = (48/120) x 100% = 40%. e. Gezinnen L zullen het grootste deel van hun inkomen moeten uitgeven aan noodzakelijke uitgaven en houden dus weinig geld over om te sparen. Gezinnen H verdienen een hoger inkomen en zullen daardoor makkelijker geld opzij kunnen leggen. f. Op de secundaire inkomensverdeling, omdat er bij de primaire inkomensverdeling nog geen rekening wordt gehouden met (directe) belastingheffing en bij de secundaire inkomensverdeling wel. g. Het totale besteedbare inkomen blijft even groot. Er is nu echter geld overgeheveld van Gezinnen H naar Gezinnen L. Gezinnen H sparen van elke geldeenheid 40% en geven dus 60% uit aan consumptiegoederen, terwijl Gezinnen L 20% van elke geldeenheid sparen en dus 80% uitgeven aan consumptiegoederen. Gezinnen L zullen dus een groter deel van de 10 miljard besteden aan consumptiegoederen dan Gezinnen H eerst deden. h. Gezinnen H zullen behalve arbeidsinkomen ook nog relatief vaak extra inkomen hebben uit vermogen, hetgeen ook deels verklaart waarom zij gemiddeld een hoger inkomen hebben dan Gezinnen L. i. {(0,85 x ,60 x 200) / 500} x 100% = 75%.

11 Hoofdstuk 3 De structuur 3.1 a. De productiecapaciteit bepaalt de hoogte van het bruto binnenlands product. Het bruto binnenlands product is gelijk aan de beloning van de ingezette productiefactoren en dat is gelijk aan het nationaal inkomen. b en (114,7 107,1)/107,1 100% = 7,1% groei. 3.3 a. De arbeidsproductiviteit = 450/30 = 15 (fietsen per maand). De loonkosten per werknemer = /30 = b /15 = 240 of /450 = 240. c. (240/400) 100% = 60%. d ,08 = 486. e. De loonkosten worden: ,05 = De loonkosten per fiets zijn /486 = 233, Indexcijfer loonkosten per product = (103/98) 100 = 105,10. De loonkosten zijn met 5,10% gestegen. 3.5 a. In 2010 en 2013 b. land Alfa loonkosten werknemer 3,7 5,1 3,8 2,1 1,6 0,8 arbeidsproductiviteit 2,6-2,1 5,5 0,6-3,0 3,1 loonkosten per product 1,1 7,4-1,6 1,5 4,7-2,2 3.6 Door vergrijzing moeten in verhouding minder werkenden de premies en belastingen opbrengen om de voorzieningen van in verhouding meer pensioengerechtigden te kunnen betalen. De beroepsbevolking moet dan groeien met behoud van de arbeidsproductiviteit om een te sterke stijging van de lastendruk te voorkomen. 3.7 Door het bevorderen van deeltijdarbeid en kinderopvang zal de arbeidsparticipatie toenemen. Hierdoor neemt de omvang van de beroepsbevolking toe. Als deze mensen ingezet worden bij het productieproces vergroot dit de productiecapaciteit (en de productie). 3.8 a. De beroepsgeschikte bevolking is 4 miljoen personen en participatiegraad is 75%. Het arbeidsaanbod is 75% van 4 miljoen = personen. De arbeidsproductiviteit per persoon is De productiecapaciteit = arbeidsaanbod arbeidsproductiviteit. De productiecapaciteit = = 120 miljard.

12 b. De beroepsgeschikte bevolking wordt 1,02 4 miljoen = personen. Het arbeidsaanbod wordt 80% van = personen. De arbeidsproductiviteit wordt 1, = De productiecapaciteit wordt = (ongeveer 134,5 miljard). 3.9 a. Loonstijgingen (hoger dan in het buitenland) leiden tot een slechtere concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland en mogelijk tot minder winst. De export zal dalen en de toekomstverwachtingen van de ondernemers verslechteren. De investeringen zullen dalen. Of: loonstijgingen leiden tot investeringen in lagelonenlanden. Bedrijven besluiten hun productie naar het buitenland te verplaatsen. b. Loonstijgingen kunnen betekenen dat de mensen meer geld netto overhouden om uit te geven. De koopkracht (zal bij gelijkblijvende prijzen) stijgen. De bestedingen nemen toe en de toekomstverwachtingen van de bedrijven worden beter. Dat leidt tot meer investeringen. c. Door de prijzen te verhogen worden de producten duurder (ook ten opzichte van het buitenland) wat kan leiden tot een lagere afzet (lagere export) en mogelijk faillissement. Dat kost werkgelegenheid gebeurtenis arbeidsproductiviteit productiecapaciteit 1 stijgt stijgt 2 stijgt blijft gelijk 3 blijft gelijk stijgt 4 stijgt blijft gelijk 3.11 a. Kapitaalbesparend: chiptechnologie. Computers waren aanvankelijk onbetaalbaar. Geleidelijk daalde de prijs, zowel door technische verbeteringen (innovaties) als door productie op steeds grotere schaal. b. Milieubesparend: katalysator. Deze maakt auto s schoner. Milieubesparend: Internet. Tijdschriften online, is ook milieuvriendelijk Van 'Wassen en knippen'. Koelkasten worden industrieel gemaakt en daar zijn de mogelijkheden om de arbeidsproductiviteit te vergroten beduidend groter dan in de dienstensector. Koelkasten worden op steeds grotere schaal en efficiëntere wijze geproduceerd. De prijsstijging is beperkt. 'Wassen en knippen' is (persoonlijke) dienstverlening en moeilijk te automatiseren en is dus arbeidsintensief en daardoor duur. De prijs daarvan is sterker gestegen.

13 3.13 A B C D E F G Het algemeen pardon had betrekking op asielzoekers. Onder de Waddenzee is een nieuwe gasbel ontdekt. Medio 2010 zal de ontginning van dit gas werkelijkheid zijn. De verhoging van de aow-leeftijd is pas het begin van een reeks harde maatregelen die de regering zal treffen. Door veredeling van de gewassen is de opbrengst per hectare sterk gestegen. Door de economische crisis gaan meer jongeren verder studeren. De invoering van navigatiesystemen op vrachtwagens breidt zich steeds verder uit. In minder dan vijf jaar is de teelt van kerstrozen met meer dan 50% toegenomen. k, a, n kwantitatieve verandering a n a n x x x x kwalitatieve verandering a x x k n x x 3.14 Afwezigheid van grondstoffen, uitgeputte bodem, aardbevingen a. In 1973 is het inkomen in het Westen 6,3 keer zo hoog en in ,7 keer zo hoog als in de rest van de wereld. b. Uit het feit dat deze verhoudingsgetallen oplopen kan de conclusie getrokken worden dat er sprake is van divergentie: de verschillen tussen de rijke en arme landen worden immers groter. c. Bbp per hoofd (1990 dollars) West -Europa % VS, Canada, Australië % Japan % Westen % Azië (m.u.v. Japan) % Latijns Amerika % Oost-Europa % Afrika % Rest % Wereld % Verhouding 5,2 6,3 6,7

14 De sterkste groei zien we bij Japan (bijna 1000%), de geringste groei zien we bij Afrika (67%). d. Convergentie: het bbp per hoofd van de bevolking is in West-Europa en Japan sterker gestegen dan dat in de VS, Canada en Australië. Hierdoor groeien die inkomens naar elkaar toe a. Frankrijk 1957: 0,81 (Inkomensratio 1957 = 1572/1947 = 0,81). Italië 1957: 0,63. Ierland 2004: 1,06. Luxemburg 2004: 1,88. b. Als je de inkomensratio s van 1957 vergelijkt met die van 2004 kun je constateren dat er in de Europese Unie sprake is geweest van convergentie. c. Som ratio s armste landen van de EU in 1957: 0,71 + 0,39 + 0,49 + 0,63 + 0,73 + 0,33 + 0,46 = 3,74 Het gemiddelde van de armste landen is dan 3,74/7 = 0,53. d. Som ratio s rijkste landen van de EU in 1957: 0,80 + 0,99 + 0,81 + 1, ,96 + 1,07 = 7,02 Het gemiddelde van de rijkste landen is dan 7,02/7 = 1. e. 0,47. f. Ja, het verschil tussen de inkomens van de rijkste landen en de armste landen in de EU is veel kleiner geworden. In 1957 was het verschil tussen de inkomensratio s van de rijkste en armste landen nog 0,47. In 2004 is dat verschil gedaald naar 0,25: er is dus sprake van convergentie tussen de lidstaten van de EU In vergelijking met 1980 zie je dat de Latijns-Amerikaanse landen terrein verliezen ten opzichte van de VS: hier is duidelijk sprake van divergentie. Dat beeld zie je ook in Afrika. Ook hier is sinds 1980 duidelijk sprake van divergentie. De Aziatische landen met uitzondering van bijvoorbeeld Bangladesh lijken op te klimmen uit hun dal. Hier is sprake van convergentie a. land bevolking in % van het totaal bevolking in % cumulatief bbp in % van het totaal China 41% 41% 5% 5% India 27% 68% 7% 12% EU-15 21% 89% 42% 54% VS 11% 100% 46% 100% bbp in % cumulatief

15 Grafiek bij opdracht 3.18

16 b. land bevolking in % van het totaal bevolking in % cumulatief bbp in % van het totaal India 34% 34% 10% 10% China 43% 77% 19% 29% EU-15 13% 90% 34% 63% VS 10% 100% 37% 100% bbp in % cumulatief c. Zie grafiek. d. Als we kijken naar de Lorenzcurve dan zien we dat de buik in 2000 minder dik is dan die in Hieruit mag je de conclusie trekken dat er in de periode van 1950 tot 2000 sprake was van convergentie.

17 Hoofdstuk 4 Goede tijden, slechte tijden 4.1 a. De economie krimpt met 1%. b. 2010,2011 en c. Eind 2011 is het bbp 600 1,009 = 605,4 dus 605,4 miljard. In 2011 bedraagt het overheidssaldo -0,04,3 605,4 = -26,0 dus de schuld neemt met 26,0 miljard toe. Of: overheidsschuld in 2010 is 0, = 373,2 miljard. Overheidsschuld in 2011 is 0, ,4 = 399 miljard. De overheidsschuld is in 2011 met 25,8 miljard toegenomen. Het verschil met de andere methode komt door afrondingen. 4.2 a. Geen enkel. De groei is nergens boven de trend. b. Alle kwartalen, want overal is de groei beneden de trend. c II, 2008-IV, 2009-I, 2009-IV, 2010-III, 2011-I, 2011-II, 2011-III, 2012-I (Dalende groei beneden de trend.) 4.3 conjuncturele situatie bezettingsgraad arbeidsmarkt werkloosheid hoogconjunctuur hoog krap laag laagconjunctuur laag ruim hoog 4.4 a. (425/500) 100% = 85%. b. Een dalende bezettingsgraad betekent dat de vraag naar arbeid afneemt. Er wordt minder geproduceerd en daardoor zijn er minder werknemers nodig. 4.5 Import stijgt, want met het hogere inkomen worden meer buitenlandse producten gekocht. Nationaal inkomen stijgt, want de hogere bestedingen leiden tot meer productie en dus inkomen. De export daalt, want de internationale concurrentiepositie verslechtert. De belastinginkomsten dalen, want belastingafdrachten zijn gerelateerd aan het inkomen. De werkloosheid stijgt omdat de productie daalt en daardoor de vraag naar arbeid. 4.6 a. Hoogconjunctuur in de periode Het werkloosheidspercentage daalt en de vacaturegraad stijgt. b. (9,2 miljoen/100) 5,3 = personen. c. (9,2 miljoen 15)/1.000 = personen. 4.7 Het consumentenvertrouwen is nog steeds laag (ligt onder de trend) maar het is in oktober 2013 een klein beetje toegenomen.

18 4.8 a. Door de oplopende werkloosheid kunnen mensen minder kopen. Hun vooruitzichten en hun financiële situatie worden slechter en hierdoor is het consumentenvertrouwen laag. b. Door het lage consumentenvertrouwen kunnen de bestedingen dalen. Bedrijven verkopen minder en krimpen hun productie in. Hierdoor zijn er minder arbeidskrachten nodig en stijgt de werkloosheid. 4.9 a. De collectieve vraagcurve van vrachtwagenchauffeurs verschuift naar links omdat vervoersbedrijven moeten inkrimpen. b. De collectieve aanbodcurve van vrachtwagenchauffeurs verandert niet a. Het bbp en het prijspeil stijgen. Het snijpunt van de vraag- en aanbodlijn verschuift naar rechtsboven. b. Inflatie, het prijspeil stijgt. c. Het geaggregeerde aanbod is volkomen elastisch. De toename van de geaggregeerde vraag leidt tot een even grootte toename van het geaggregeerde aanbod zonder dat de prijzen stijgen. d. De grafiek helemaal rechts. De productiecapaciteit is hier volledig bezet en iedere toename van de geaggregeerde vraag leidt enkel tot prijsstijging. Het geaggregeerde aanbod is volkomen inelastisch a. De totale vraag naar goederen en diensten is gedaald. b. Het prijspeil en het bbp dalen a. Als de geaggregeerde vraag daalt, zullen de producenten minder aanbieden. De productie daalt. Omdat de geaggregeerde aanbodcurve horizontaal loopt, blijft het prijspeil gelijk en daalt dus het reëel bbp. b. Omdat de producent zijn prijs niet kan verlagen zal hij minder gaan produceren. Hij zal overtollig personeel ontslaan a. Het bbp stijgt van 100 naar 110, het prijspeil blijft gelijk. b. In een periode van onderbesteding. De productiecapaciteit is ruim voldoende om de productie uit te breiden. c. Omdat de productie stijgt, stijgt de werkgelegenheid. d. Het prijspeil blijft gelijk, het bbp daalt van 100 naar a. Wanneer een producent zijn loonkosten niet kan verlagen, kan hij zijn prijzen ook niet verlagen want dan lijdt hij verlies. De prijzen veranderen dus niet, zijn rigide. b. Wanneer een producent bij dalende bestedingen zijn prijzen niet kan verlagen, zal hij zijn productie en dus de kosten moeten verlagen om geen verlies te lijden. c. Dalende lonen leiden tot minder koopkracht waardoor de bestedingen van de consumenten zullen dalen. Daardoor is er nog meer vraaguitval.

19 4.15 a. Qa = Qv 0,2L 2 = -0,2L ,2L + 0,2L = ,4L = 12 L = 12/0,4 = 30 dus b. Zie grafiek. c. Qv = -0,2L + 10 Qv = -0, Qv = = 4 dus 4 miljoen arbeidsjaren. d. (4 miljoen )/200 miljard 100% = 80%. e. 4 miljoen (1665/1332) = 5 miljoen personen. f. 0,2L 2 = -0,2L + 9 0,4L = 11 L = 11/0,4 = 27,5 dus ( )/ % = 8,3%: de lonen moeten met 8,3% dalen. g. Zie grafiek 6.2 (stippellijn). h. Qv = -0,2L + 9 Qv = -0, Qv = 3. Qa = 0,2L 2 Qa = 0, Qa = 6 2 Qa = 4. Qa Qv = 4 3 = 1 dus 1 miljoen arbeidsjaren. i. Zie grafiek. j. In de oude situatie is het werkgeverssurplus: ( )/2 = miljoen = 40 miljard. In de nieuwe situatie is het werkgeverssurplus: ( )/2 = miljoen = 22,5 miljard. Het werkgeverssurplus neemt af met 40 22,5 = 17,5 miljard. k. Het werknemerssurplus neemt af met ( )/2 1 miljoen = 2,5 miljard. l. Het welvaartsverlies is 17,5 + 2,5 = 20 miljard.

20 4.16 a. Het prijspeil daalt naar 80, het bbp blijft gelijk. b. De productie (het bbp) blijft gelijk, de werkgelegenheid dus ook. c. Het prijspeil stijgt, de productie (bbp) blijft gelijk Als de productiecapaciteit volledig bezet is, loopt de geaggregeerde aanbodcurve verticaal omdat de productie niet meer uitgebreid kan worden. Extra vraag zal alleen tot prijsstijgingen leiden.

21 4.18 a. Op korte termijn kan de producent zijn kosten niet verlagen, omdat er sprake is van loonstarheid. De prijzen zijn dan relatief star. Op lange termijn kunnen de lonen zich door het marktmechanisme aanpassen aan de nieuwe situatie. De prijzen worden relatief flexibel. b. Voor de recessie: Qa = Qv 100P 800 = -0,02P ,02P = 805 P = 805/100,02 = 8,05. Q = 100 8, = 5. Na de recessie: 100P 800 = -0,02P ,02P = 804 P = 804/100,02 = 8,04. Q = 100 8, = 4. % P = (8,04 8,05)/8,05 100% = -0,1%. % Q = (4 5)/5 100% = -20%. Het prijspeil daalt slechts 0,1%, terwijl de productie daalt met 20%. c. Qa = 5. Op lange termijn is het geaggregeerde aanbod niet meer afhankelijk van de prijs, maar van de hoeveelheid beschikbare productiefactoren. De geaggregeerde aanbodfunctie loopt dan verticaal a. Overheidsbestedingen verhogen, belastingen verlagen. b. Overheidsbestedingen verlagen, belastingen verhogen. c. Het overheidstekort neemt toe. Bij laagconjunctuur moet de overheid de economie stimuleren dus extra uitgeven of minder belasting innen waardoor de inkomsten dalen en/of de uitgaven stijgen. Het tekort neemt dan toe. d. De belastinginkomsten vallen tegen en de uitgaven aan uitkeringen nemen toe Onderbesteding belastingen nettoloon consumptie onderbesteding 4.21 a. Gemiddeld netto-inkomen = 80% van = Consumptie = 75% van = b. Bruto-inkomen wordt: 1, = Netto-inkomen = 75% van = Consumptie = 75% van = ,75. Dat is een stijging van (15.468, )/ % = 3,1%. Dat is lager dan de 10% stijging van het bruto-inkomen Als het bruto-inkomen daalt, daalt het percentage dat je aan belasting betaalt. Hierdoor daalt het netto-inkomen (= besteedbaar inkomen) in procenten minder dan je bruto-inkomen. Hierdoor zullen de consumptieve bestedingen minder dalen.

22 4.23 Verlaging van uitkeringen leidt tot dalende bestedingen, dalende productie en dalende werkgelegenheid. Hierdoor wordt de recessie versterkt a. Anticyclisch. Bij een minder dan gemiddelde groei heeft de overheid minder inkomsten die echter niet gepaard gaan met minder uitgaven hetgeen de totale bestedingen en dus de productie stimuleert. b. Een meevaller (van 780 miljoen). Tegenvallers 2010 en 2011: (2,7 1,8) + (2,7 2,2) = 1,4 1,4 600 miljoen = 840 miljoen. Meevallers 2012 en 2013: (3,4 2,7) + (3,8 2,7) = 1,8 1,8 900 miljoen = miljoen. c. Ontvangstenkant: Hogere overheidsuitgaven leiden tot hogere bestedingen / productie / inkomen waardoor de belastingontvangsten toenemen. Uitgavenkant: Hogere overheidsuitgaven leiden tot hogere bestedingen / productie en minder werkloosheid waardoor de sociale uitgaven afnemen mln V = mln V = 600 mln/250 mln = 2, miljard/2,50 = 1,6 miljard Het prijspeil is in die periode gestegen, er is sprake van inflatie Als bij een constante omvang van M de omloopsnelheid van het geld (V) daalt doordat consumenten minder besteden, zal P Y dalen. Op korte termijn is P constant, dus zal de productie (Y) dalen. Hierdoor daalt de werkgelegenheid en zal de werkloosheid stijgen Als de geldhoeveelheid minder groeit, worden de bestedingen afgeremd en is de kans op overbesteding (en inflatie) klein a. Investeringen, consumptie, import. b. Afgeremd. Het consumentenvertrouwen is gedaald, waardoor de consumptieve bestedingen kunnen afnemen. c. Door de groei van de totale bestedingen kan de productiecapaciteit tekort schieten waardoor er inflatie ontstaat. Door de groei van de werkgelegenheid is de arbeidsmarkt verkrapt hetgeen tot hogere loonstijgingen leidt waardoor er inflatie ontstaat.

23 4.31 a. Door de daling van het consumentenvertrouwen worden consumenten voorzichtiger met het doen van uitgaven. Hierdoor zullen zij met name grote aankopen, zoals een nieuwe keuken, uitstellen. b. De werkloosheid is gestegen. Mensen die werkloos zijn, hebben minder geld te besteden en zullen geen nieuwe keuken kopen. c. Doordat de loonkosten voor Keukenspecialist constant blijven, kan hij zijn prijzen op korte termijn niet verlagen. De prijzen zijn dus star, rigide. d. De constante kosten blijven in 2013 hetzelfde, maar de opbrengst daalt. Dus daalt ook de winst per keuken.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten Antwoorden stencils OPGAVE 1 1. Nominaal Inkomen 1996 = 25,34 miljard pond x 1,536 = 38,92224 miljard pond Bevolkingsomvang 1996 = 3.340.000 x 1,03 = 3.440.200 Nominaal Inkomen per hoofd = 38,92224 miljard

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1 vwo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 salaris: 122.000 175 = 86.437

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 De werkgelegenheid verandert met

Nadere informatie

Arbeid = arbeiders = mensen

Arbeid = arbeiders = mensen Vraag van en aanbod naar arbeid Arbeid = arbeiders = mensen De vraag naar mensen = werkenden Het aanbod van mensen = beroepsbevolking Participatiegraad Beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking * 100%

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 minder Uit de toelichting moet

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 2188 woorden 14 februari 2016 8,6 15 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Hoofdstuk 9: Schommelingen in de economie 9.1 Schommelingen

Nadere informatie

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur. Bij dit examen hoort een bijlage. Examen HAVO 2010 tijdvak 2 woensdag 23 juni 13.30-16.00 uur economie tevens oud programma economie 1,2 Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 27 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

H2: Economisch denken

H2: Economisch denken H2: Economisch denken 1 : Produceren Produceren: Het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van de productiefactoren door bedrijven en de overheid. Alleen bedrijven en de overheid kunnen produceren

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Opgave 1 Buitenland en overheid in de kringloop In de economische wetenschap wordt gebruikgemaakt van modellen. Een kringloopschema is een model waarmee een vereenvoudigd beeld van de economie van een

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 import: 250 + 29 + 139 + 415 460

Nadere informatie

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven: Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari 2016 6,9 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1 Actieven en inactieven: Actieven; mensen die betaald werk

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting door een scholier 1385 woorden 6 mei 2006 6,2 13 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H. 1, Crisis. Conjunctuurtheorie = theorie over crisis met

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid. 1 1)Waaruit bestaat de vraag op de arbeidsmarkt? 2)Noem een ander woord voor werkgelegenheid. 3)Wie vragen arbeid? 4)Met welk woord wordt het aanbod van arbeid ook aangeduid? 5)Geef de omschrijving van

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

5.2 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos? 5.2 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen Samenvatting door een scholier 1239 woorden 30 oktober 2003 6,6 81 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 Beroepsbevolking= werkgelegenheid

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro Praktische-opdracht door een scholier 2050 woorden 10 jaar geleden 7,6 15 keer beoordeeld Vak Economie Voorwoord Het onderwerp dat we hebben

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn:

Nadere informatie

5.1 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos? 5.1 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juiste berekening: 47,5 27,5 100% = 72,73% 27,5

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Economische conjunctuur

Economische conjunctuur Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. Ontstaat door veel vraag naar producten Trend (Gemiddelde groei over groot aantal jaren) laagconjunctuur

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Inkomen en groei Samenvatting Economie Inkomen en groei Samenvatting door een scholier 2020 woorden 10 maart 2009 8,2 49 keer beoordeeld Vak Economie Productie en ruilen. Als je zelfvoorzienend bent dan produceer je goederen

Nadere informatie

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag. Samenvatting door een scholier 1412 woorden 18 juli 2015 6,7 33 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO De klassieken Keynes Lange termijn/geen termijn Korte termijn Prijsmechanisme: vraag en aanbod

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen en groei

Samenvatting Economie Inkomen en groei Samenvatting Economie Inkomen en groei Samenvatting door een scholier 2696 woorden 8 januari 20 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Economie inkomen en groei Luna H5A HOOFDSTUK. Vroeger waren de mensen zelfvoorzienend.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord

Nadere informatie

Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam

Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam Algemene economie P3 Auteurs: dr. R. Schöndorff, drs. J.F.B. Pleus en dr. C.A. de Kam Macro-economie bestudeert economische variabelen om op die manier te begrijpen hoe de economie in zijn geheel (nationaal

Nadere informatie

Werken of vrije tijd?

Werken of vrije tijd? Samenvatting door Sophie 612 woorden 28 juni 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H1 Werken of vrije tijd? Je moet keuzes maken tussen vrije tijd en werken/ geld verdienen. Veel mensen werken

Nadere informatie

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Samenvatting door een scholier 1037 woorden 19 augustus 2003 5,5 126 keer beoordeeld Vak Economie H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Macroniveau:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Samenvatting door R. 1396 woorden 17 februari 2014 5,4 5 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 personele inkomensverdeling Het besteedbaar uitkomen per huishouding. De besteedbarde inkomens

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 Samenvatting door een scholier 1377 woorden 29 maart 2010 7 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans Economie samenvatting Hoofdstuk 4 Beroepsbevolking

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 artikel 1 Een verklaring waaruit

Nadere informatie

Economie. Boekje Verdienen & Uitgeven Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Economie. Boekje Verdienen & Uitgeven Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud: Boekje Verdienen & Uitgeven Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 samengevat 2 h2 samengevat 2 & 3 h3 samengevat 4 h4 samengevat 5 h5 samengevat 6,7 & 8 wat

Nadere informatie

Aanpassingen lesbrieven havo

Aanpassingen lesbrieven havo Aanpassingen lesbrieven havo 2012-2013 Lesbrief Vervoer blz. 5, na 5 e regel onder foto:..is aangesloten bij TCA. Toevoegen: Vanwege het grote marktaandeel mag TCA de marktleider genoemd worden. blz. 5,

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo I Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23

Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23 Samenvatting Economie Hoofdstuk 17 t/m 23 Samenvatting door H. 1617 woorden 18 november 2012 6,5 9 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hfd 17 Het Bruto Binnenlands Product (blz 24 & 25) 17.1 Een

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 1 maximumscore 2 Uit de uitleg moet blijken dat het tarief per keer legen de inwoners stimuleert om de containers minder vaak aan te bieden om daarmee lasten te besparen 1 het tarief per kilo

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6 Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6 Samenvatting door een scholier 1767 woorden 28 juni 2011 6,4 212 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie lesbrief Werk hoofdstuk 1 t/m 6. Hoofdstuk

Nadere informatie

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd 2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd Mensen moeten steeds de keuze maken tussen werken en vrije tijd: 1. Werken * Je ontvangt loon in ruil voor je arbeid; * Langer werken geeft meer loon (en dus kun

Nadere informatie

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst 4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst De arbeidsvoorwaarden van veel werknemers zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. Dit is een overeenkomst die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 van het aanbod van arbeid

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m 1.12. Dit boekje elke les meenemen! 6 1.13 t/m 1.20 2.1 t/m 2.

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m 1.12. Dit boekje elke les meenemen! 6 1.13 t/m 1.20 2.1 t/m 2. Werkboek Werk Ver 2 Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m 1.12 Dit boekje elke les meenemen! 6 1.13 t/m 1.20 2.1 t/m 2.9 7 2.10 t/m 2.14 Afmaken beleggen Inleveren handelingsdeel bij docent

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

3.2 De omvang van de werkgelegenheid 3.2 De omvang van de werkgelegenheid Particuliere bedrijven en overheidsbedrijven nemen mensen in dienst. Collectieve sector = Semicollectieve sector = De overheden op landelijk, provinciaal en lokaal

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting door Suzanne 4057 woorden 20 september 2017 4,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting hoofdstuk 16,17,18 Paragraaf 16.1

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen vwo economie 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting door een scholier 2139 woorden 16 oktober 2005 7,4 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Paragraaf 1 Micro-economie: als we de productie door 1

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo 2010 - I

Eindexamen economie vwo 2010 - I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden Paragraaf 1 Nationaal inkomen en welvaart Economie samenvatting H8 Om de welvaart in een land te meten gebruik je het bbp (bruto binnenlands product). Dat is de omvang van de totale productie in het hele

Nadere informatie

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Ruilen over de tijd Intertemporele substitutie Bedrijven lenen geld om te investeren

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud: Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Zakelijk boeren 1 maximumscore 1 A, B, D, E, F, H Opmerking

Nadere informatie

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD Module 4 Nu en later Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil Gevolgen van inflatie koopkracht neemt af Verslechtering internationale concurrentiepositie Bij

Nadere informatie

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Inleiding Lorette Ford De economische ontwikkeling van een land kan door middel van drie belangrijke economische indicatoren

Nadere informatie