3 Oudere kinderen brengen hogere kosten met zich mee (bijvoorbeeld voor school, sportclub, hun kleding is duurder).

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

ECONOMIE. Begrippenlijst H6 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

De winkelier ontvangt dus meer btw dan dat hij betaald. Het verschil van 29,40 21,- = 8,40 draagt de winkelier af aan de belastingdienst.

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

Kan de overheid dat regelen?

Particuliere sector: Bedrijven en gezinnen. Deze sector streeft naar winst, bijvoorbeeld supermarkten, bakkers en kledingwinkels.

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

3 De overheid geeft veel geld uit. Het geld daarvoor ontvangt de overheid van burgers en bedrijven die aan de overheid belasting moeten betalen.

Economie Elementaire economie 3 VWO

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid

3,6. Werkstuk door een scholier 1107 woorden 16 december keer beoordeeld

A. Collectieve lastendruk (overheidsinkomsten) = Belastingen en soc. Premies/Nationaal inkomen X 100%

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Sectorwerkstuk Economie Economische crisis

Miljoenennota in begrijpelijke taal

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 4: Aan het werk! Exameneenheid: Arbeid en productie

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Lesbrief Iedereen betaalt belasting

Inkomsten en uitgaven vmbo-b34

Inkomsten en uitgaven vmbo-b34

Samenvatting Economie Hoofdstuk 8

Inkomsten en uitgaven vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Eindexamen economie vmbo gl/tl II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 11

H1: Economie gaat over..

7.6. Boekverslag door S woorden 18 januari keer beoordeeld. Vak Maatschappijleer 1. Maatschappijleer Werk. Paragraaf 1.

7.6. Inkomen HOOFDSTUK 5 SOCIALE ZEKERHEID 5.1 GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 5.2 COLLECTIEF OF PARTICULIER?

4 vmbo - (k)gt. ANTWOORDENboek

Planner hoofdstuk 1 invullen en kies voor leerroute A, B of C.. (minimaal paragraaf 1 t/m 4 maken) Geplande activiteiten van les 1 en 2 uitvoeren.

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Eindexamen economie havo II

Werkstuk Economie Lesbrief inkomen

Overheid in ruime zin - centrale overheid + lagere overheden (provincies en gemeenten)

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

H5 - H O E W E R K T D E A R B E I D S M A R K T?

5,6. Praktische-opdracht door een scholier 2583 woorden 20 december keer beoordeeld

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

Samenvatting Economie Hoofdstuk 11

Verdieping: Het huishoudboekje van Nederland

Eindexamen economie havo I

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Computeropdracht 'de overheid'

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

5.5. Boekverslag door D woorden 8 april keer beoordeeld. Samenvatting Economie Mod.7

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Overheid als producent vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Miljoenennota Hoofdpunten beleid mln. 100 mln. 92 mln. 63 mln. 1,9 mld. 1,2 mld. 1,0 mld. 0,5 mld

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Examen VMBO-GL en TL - COMPEX

ECONOMIE VOOR VMBO BOVENBOUW. 3 vmbo - (k)gt ANTWOORDENBOEK

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Overschot overheid in 2018 gestegen naar 1,5 procent

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, De collectieve sector

ANTWOORDEN HOOFDSTUK 5

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

6,2. Werkstuk door een scholier 1803 woorden 11 april keer beoordeeld. Inleiding

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Geldstromen tussen het Rijk en de provincie Fryslân

Docentenhandleiding Miljoenennotaposter

Eindexamen economie vmbo gl/tl I

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6

Antwoorden 200% Economie voor het vmbo. Hoofdstuk 4: Nederland en buitenland. 4.1 Ik betaal belasting

Coöperatieve Burgerbank

Kees begint voor zichzelf (of niet)!

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Op veel gebieden staat Nederland er goed voor

Samenvatting M&O Eenmanszaak deel 1 H3 t/m 5

Tekort of overschot vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Eindexamen vmbo gl/tl economie II

Werk en inkomen. Aangegeven loon/uitkering altijd BRUTO Wat gaat daar dan nog van af?

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Samenvatting Miljoenennota 2007

Eindexamen economie vwo I

Meerkeuzevragen Schrijf alleen de hoofdletter van het goede antwoord op.

*nederland = verzorgingsstaat > veel geld naar sociale zekerheid (uitkeringen e.d)

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

4.1 Klaar met de opleiding

Koersvast in onzekere tijden Miljoenennota 2012

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Je hebt het recht om tot 14 dagen na levering van de koop af te zien. De koopovereenkomst kan ongeldig worden verklaard als:

Prijsvergelijking Jumbo Nederland Bonaire Warehouse, augustus 2012

Eindexamen vwo economie I

Financiële planning. Creantis B.V Uit elkaar

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

O N B E TA A L D V E R L O F E N U W I N KO M E N M A A RT

Samenvatting Economie Module 7, Hoofdstuk 1 t/m 3

Bestuur vmbo12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

1. Print van tevoren de pagina met speelgeld en knip de tientjes uit.

Transcriptie:

Hoofdstuk 7 De overheid voor ons allemaal Intro Hoeveel kinderbijslag krijgt u? 1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: - Ja, want de kosten voor een kind zijn voor iedereen ongeveer gelijk. - Nee, want mensen met een laag inkomen hebben het geld harder nodig om hun kinderen te kunnen geven wat ze nodig hebben. 2 a 273,78 b 273,78 232,71 = 41,07 41,07 232,71 100 =17,6% meer 3 Oudere kinderen brengen hogere kosten met zich mee (bijvoorbeeld voor school, sportclub, hun kleding is duurder). 4 Eigen antwoord. Let erop dat de bedragen in de tabel per kwartaal zijn. Je moet ze nog omrekenen naar een bedrag per maand. Weet je het nog? 1 De gemeente, de provincie en het Rijk. 2 a Het Rijk b De gemeente. 3 a Bijvoorbeeld: wegen, vliegvelden, havens, internet, telefoonnet, elektriciteitsnet. b Bijvoorbeeld: - Je gebruikt de weg of het fietspad als je naar school gaat. - Je gebruikt internet om te appen, internetten, enz. c Bedrijven moeten hun goederen kunnen aan- en afvoeren. Ze moeten met leveranciers en klanten kunnen communiceren, bijvoorbeeld voor bestellingen. 4 D 5 B 6 Nee, je moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Bij werkloosheid mag het bijvoorbeeld niet je eigen schuld zijn. 7 Btw. 8 a Gestegen met 17,4 13,8 = 3,6 cent 3,6 13,8 100 =26,1% gestegen. b 17,4 8,7 = 8,7 cent 8,7 8,7 100 =100% gestegen. Ook goed: 17,4 = 2 zoveel als 8,7, dus 100% gestegen. c brandstof, alcohol. 9 D 10 a Een begrotingstekort. b 267 miljard 249,1 miljard = 17,9 miljard ( 17.900.000.000)

7.1 Wat doet de overheid? 1 a Eigen antwoord. b In 2016: Mark Rutte. c In 2016 bijvoorbeeld Jeroen Dijsselbloem (Financiën), Jet Bussemaker (Onderwijs), Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). 2 a Zorgen dat mensen hun bromfietsrijbewijs of paspoort kunnen ophalen, jeugd- en ouderenzorg, inwoners in- en uitschrijven, b Bijvoorbeeld: huisvuil ophalen, straten vegen, nieuwbouwwijken plannen, groenvoorzieningen aanleggen en onderhouden, parkeervoorzieningen maken. 3 De gemeenteraad. 4 a de gemeenten b de waterschappen c de provincie 5 De gemeente: bepaalt waar woningen gebouwd worden, of dat huur- of koopwoningen zijn, plant waar winkels en groenvoorzieningen komen. Het waterschap: onderhoud van de rivier, controle van de dijken langs de rivier. De provincie: planning van het gebied waar de nieuwe wijk mag komen, aanleg brug en toegangswegen. 6 a Transportbedrijven, want er komen minder files. Andere bedrijven, want zij moeten hun goederen op tijd binnenkrijgen of bij hun klanten afleveren. Personeel moet op tijd op het werk kunnen komen. b Meer geluidsoverlast, meer luchtvervuiling, verdwijnen van natuur. c De Tweede Kamer is gekozen door de bevolking. Namens de bevolking houden zij in de gaten dat ministers niet zomaar hun eigen gang gaan. 7 a Burgers willen dat er voldoende producten in de winkels liggen. Als bedrijven goed lopen, levert dat voor de bevolking banen op en dus een inkomen. b Milieuheffingen dwingen bedrijven milieuvriendelijker te produceren. Met het geld van de milieuheffingen kunnen de kosten betaald worden om het milieu schoon te houden. Een goed milieu is belangrijk voor onze gezondheid en ons welzijn. 8 a Dit systeem is een nieuw product. b Minder stroomverbruik, dus minder kosten. c Milieuvriendelijker. 9 a 100% - 33% = 67% van 132 = 0,67 132 = 88,44 b Dat mensen zuiniger met energie om gaan. 10 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: - Voorlichting geven, want als jongeren begrijpen waarom roken slecht voor hen is, zullen ze het eerder laten. - Accijns heffen, want als sigaretten erg duur zijn, kiezen jongeren er liever voor het geld aan iets anders te besteden. - Verbieden, want anders gaan ze toch wel roken. 11 a Zij maken een prijsafspraak en concurreren niet met elkaar. b De klant, want hij betaalt meer dan wanneer er wel concurrentie was. c De ACM (Autoriteit Consument en Markt).

12 De overheid heeft invloed op ons gedrag door: positief gedrag met subsidies te stimuleren in het algemeen voorlichting te geven ongewenst gedrag met extra belastingen en heffingen af te remmen ongewenst gedrag te verbieden 13 a Als eigenaar krijgt de overheid de winst van deze bedrijven. b De overheid wil er controle op houden dat ze goed functioneren en veilig zijn, omdat ze allebei een belangrijk onderdeel van de infrastructuur zijn. Samenvatting De centrale overheid is het Rijk, de lagere overheden zijn de gemeenten, de provincies en de waterschappen. Met een goede infrastructuur zorgt de overheid dat burgers en bedrijven goed bereikbaar zijn. Als de overheid activiteiten wil stimuleren, kan ze subsidie geven. Ongewenste activiteiten kan ze afremmen door de bedrijven heffingen te laten betalen of die activiteiten te verbieden. Zo moeten bedrijven concurreren en mogen ze geen kartel vormen. De overheid kan zelf ook eigenaar van bedrijven zijn. 7.2 Sociale zekerheid 14 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: - Iemand die boven de pensioenleeftijd is, krijgt AOW omdat hij te oud is om te werken. - Iemand die werkloos is krijgt een werkloosheidsuitkering, omdat hij wel wil werken, maar er geen baan voor hem is. - Iemand die arbeidsongeschikt is krijgt een arbeidsongeschiktheidsuitkering, want hij kan er nets aan doen dat hij door gezondheidsproblemen niet meer kan werken. 15 (a) sociaal minimum, (b) verzorgingsstaat, (c) sociale zekerheid, (d) uitkering. 16 D 17 a Het sociaal minimum is 70% van 1.370 = 0,70 1.370 = 959 Zijn vaste lasten zijn: 440 + 115 + 124 + 58 + 43 = 780 959 780 = 179 over b Bijvoorbeeld: eten en drinken, kleding, persoonlijke verzorging (kapper), uitgaan. 18 Met de zorg- en huurtoeslag kun je een deel van de huur en zorgpremie betalen, zodat je genoeg geld overhoudt om de andere uitgaven te kunnen doen. 19 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: - Ja, want het is goed om andere mensen te helpen. - Ja, want als jij zelf zonder inkomen komt te zitten, wil je ook graag een uitkering. - Nee, want iedereen moet zichzelf maar kunnen redden.

20 Sociale zekerheid Sociale verzekeringen Betaald met sociale premies Sociale voorzieningen Betaald met belastingopbrengsten Werknemersverzekeringen, bijvoorbeeld: WW en WIA Volksverzekeringen, bijvoorbeeld: AOW en ANW Voorbeelden: kinderbijslag en bijstand 21 a Eerste 2 maanden: 75% van 2.580 = 0,75 2.580 = 1.935 Daarna: 70% van 2.580 = 0,70 2.580 = 1.806 b 70% van 1.570 = 0,7 1.570 = 1.099 c 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 Inkomen Tom 22 a Renske Hannah nee ja nee ja nee ja b Renske is zelfstandig ondernemer. Omdat zij geen werknemer is, valt zij niet onder de werknemersverzekeringen. 23 a 2 750 = 1.500 b 1.150 c Zij kunnen sommige uitgaven delen, zoals huur en energiekosten, abonnementen. d Omdat zij al een AOW-uitkering heeft. 24 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: - Ja, want bijstand wordt betaald uit de belastingopbrengsten. Je mag dan ook wel iets voor de maatschappij terugdoen. - Nee, want jij kunt er toch niets aan doen dat je zelf geen inkomen kunt verdienen. 25 a AOW b WW-uitkering c WIA

Samenvatting In ons land hebben we sociale zekerheid omdat iedereen in zijn noodzakelijke levensbehoeften moet kunnen voorzien. Het bedrag dat je daarvoor minstens nodig hebt, heet het sociaal minimum. Er zijn twee groepen sociale verzekeringen. De volksverzekeringen gelden voor alle inwoners. Voorbeelden daarvan zijn de AOW en de ANW. Voor werknemers zijn er werknemersverzekeringen, zoals de WW en de WIA. Voor sociale verzekeringen betaal je sociale premies. Daarnaast betaalt de overheid met belastinggeld de sociale voorzieningen, zoals de kinderbijslag (AKW) en de bijstand. 7.3 Burgers, bedrijven en de overheid 26 a Nee, want daar valt voor hen niets aan te verdienen. Bedrijven willen winst maken. b Wij betalen eraan mee omdat de gemeente de stalling betaalt en wij weer belastingen en heffingen aan de gemeente betalen. 27 Foto1: Onderwijs betaalbaar houden voor iedereen; kwaliteit bewaken. Foto2: Onderhoud groenvoorzieningen kun je niet door iedereen apart laten betalen. Foto3: Politie kun je niet door iedereen apart laten betalen; kwaliteit in eigenhand houden. 28 Bijvoorbeeld: gemeenteambtenaar, soldaat, leraar, medewerker UWV, wijkverpleegkundige 29 a Onderhoud wegen en bruggen: Verkeer, vervoer en waterstaat Grond klaarmaken: Ruimtelijke ontwikkeling Jeugdzorg: Sociaal en maatschappelijk werk. b Uitgaven voor politie, boa s (bijzondere opsporingsambtenaren), beveiligingscamera s. 30 a Sociaal en maatschappelijk werk. b 32,2 miljoen = % van 91,5 miljoen 32,2 91,5 100 = 35,2% c 11,8 miljoen 47.500 = 11.800.000 47.500 = 248,42 248 31 a Leges. b 0,1273% van 215.000 = 0,1273% 100 215.000 = 273,70 c Rioolrechten voor onderhoud van de riolen. Afvalstoffenheffing voor het ophalen en verwerken van huisvuil. 32 a 8% van 93 miljoen = 0,08 93 miljoen = 7,44 miljoen ( 7.440.000) b 5% van 93 miljoen = 0,05 93 miljoen = 4,65 miljoen ( 4.650.000) Dat is 4.650.000 22.400 = 207,59 per adres. 33 a De gemeente bouwt een schuld op die later toch weer terugbetaald moet worden. b - Tarieven en heffingen verhogen: extra lasten voor de burgers. - Bezuinigen: minder voorzieningen, waardoor ontevreden burgers. 34 a 93 miljoen 91,5 miljoen = 1,5 miljoen overschot b Bijvoorbeeld: reserve opbouwen voor de toekomst, schulden aflossen, tarieven en heffingen verlagen, meer uitgeven aan voorzieningen. 35 collectieve sector particulier sector overheid instellingen voor sociale zekerheid bedrijven gezinnen

36 Collectieve sector Particuliere sector ACM Bol.com Gemeentelijke gezondheidsdienst Jumbo Jouw school Nuon NVWA Ohra verzekeringen UWV Rabobank 37 Als KPN geen concurrentie had gekregen, had ze te hoge tarieven kunnen rekenen, of minder keus kunnen bieden aan de klanten. 38 a De prijs moet laag zijn en de kwaliteit moet goed zijn. b Nee, de gemeente besteedt het werk uit, maar verkoopt de dienst niet. 39 a Het is niet typisch een overheidstaak. Bedrijven kunnen net zo goed een loterij organiseren. b De winst van de Staatsloterij levert de overheid nu inkomsten op. Samenvatting Voorzieningen die de overheid levert en betaalt noem je collectieve goederen. Alle burgers mogen er gebruik van maken. De overheid en alle instellingen voor de sociale zekerheid vormen samen de collectieve sector. Gemeenten krijgen de meeste inkomsten van het Rijk en uit de onroerendezaakbelasting. In een begroting stemmen ze de uitgaven en de inkomsten op elkaar af. Bedrijven behoren tot de particuliere sector. Hun doel is het behalen van winst. Daarbij hebben ze te maken met concurrentie. Je noemt dat marktwerking. Bij privatisering verkoopt de overheid een dienst of activiteit uit de collectieve sector aan een bedrijf in de particuliere sector. 7.4 Hoe komt het Rijk rond? 40 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: - positief gevolg: beter, moderner onderwijs, kleinere klassen. - negatief gevolg: hogere belastingen, op andere overheidsvoorzieningen wordt bezuinigd. 41 a juist b onjuist c juist 42 a - De begroting gaat over miljarden. - Het overzicht laat de geplande inkomsten en uitgaven zien en is dus eigenlijk de begroting. De miljoenennota geeft daar een toelichting op en die vind je in dit overzicht niet terug. b - Sociale zekerheid en arbeidsmarkt: uitkeringen, uitgaven voor het UWV, subsidies aan bedrijven die bijvoorbeeld gehandicapten in dienst nemen. - Zorg: uitgaven voor verzorgingstehuizen, bijdragen aan ziekenhuizen, subsidies voor medisch onderzoek. c Samen 72,9 miljard + 77,6 miljard = 150,5 miljard d 150,5 miljard = % van 259,6 miljard 150,5 259,6 100% = 58,0%

43 a 259,6 miljard 246,8 miljard = 12,8 miljard tekort b Nee, want de staatsschuld is in de afgelopen jaren opgebouwd; de rijksbegroting gaat alleen over de verwachte inkomsten en uitgaven van één jaar. c 8,4 miljard d 8,4 miljard 17 miljoen = 8.400 miljoen 17 miljoen = 494,12 494 per inwoner 44 a directe belastingen: 71,8 mld = % van 246,8 mld 71,8 246,8 100 = 29,1% Indirecte belastingen: 74,9 mld = % van 246,8 mld 74,9 246,8 100 = 30,3% Premies voor sociale zekerheid: 37,2 + 53,9 = 91,1 91,1 mld = % van 246,8 mld 91,1 246,8 100 = 36,9% Niet-belastingontvangsten: 9,1 mld = % van 246,8 mld 9,1 246,8 100 = 3,7% b 3,7% Overheidsinkomsten 2015 directe belastingen 29,1% indirecte belastingen 36,9% premies sociale zekerheid 30,3% nietbelastingontvangsten 45 a 0,49 + 0,19 + 0,73 + 0,29 = 1,70 b 0,73 + 0,29 = 1,02 c 1,02 = % van 1,70 1,02 1,70 100 = 60,0% d Indirecte belastingen, want je betaalt ze aan het tankstation, dat ze weer doorbetaalt aan de Belastingdienst. 46 a Bruto-inkomen Belasting 20.000 ± 10% 40.000 ± 20% 60.000 ± 30% 80.000 ± 40% 100.000 ± 50% b Mensen met meer draagkracht (hoger inkomen) betalen in verhouding (in procenten) meer belasting. 47 a Je tankt dan meer, dus betaal je meer aan accijns en btw. b motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting) en bpm. c Bij de motorrijtuigenbelasting, want je maakt gebruik van de wegen en andere verkeersvoorzieningen. 48 Inkomstenbelasting: 35% van 20.000 = 0,35 20.000 = 7.000 42% van 30.000 = 0,42 30.000 = 12.600 Samen 7.000 + 12.600 = 19.600

Vennootschapsbelasting: 20% van 35.000 = 0,20 35.000 = 7.000 Totaal 19.600 + 7.000 = 26.600 Samenvatting Op Prinsjesdag presenteert de minister van Financiën de rijksbegroting en de toelichting daarop, de miljoenennota. Er is een begrotingstekort als de verwachte uitgaven meer zijn dan de verwachte inkomsten. De overheid vangt dat tekort op door geld te lenen. Daardoor heeft de overheid nu een staatsschuld waarover ze rente betaalt. De belastingen zijn de belangrijkste inkomsten van de overheid. De aardgasbaten behoren tot de niet-belastingopbrengsten. De loon- en inkomstenbelasting gaat uit van het draagkrachtbeginsel. Bij de belasting op auto s geldt het profijtbeginsel.

Oefenopgaven Paragraaf 7.1 1 C en D 2 a juist b onjuist c onjuist d juist 3 B 4 a Als burger kun je gaan stemmen (bij verkiezingen voor de gemeenteraad, de provinciale staten, waterschappen en de Tweede Kamer). Daarnaast kun je op andere manieren je mening geven (protesteren, een petitie ondertekenen). b De overheid kan het kopen van bepaalde producten afremmen door extra heffingen (bijvoorbeeld accijns, energiebelasting) of verbieden. Door subsidies kan de overheid bepaalde producten goedkoper maken. 5 Innovatie (innoveren) 6 Solar bv, want hun systeem is veel milieuvriendelijker en daar heeft de samenleving meer profijt van. 7 C en D 8 Door de overname zou er minder concurrentie zijn, met als gevolg dat de prijzen te hoog blijven. Oefenopgaven Paragraaf 7.2 9 Bijvoorbeeld: als het nodig is, zorgt de overheid met behulp van uitkeringen dat iedereen een redelijk inkomen heeft om rond te kunnen komen. 10 A 11 a Om ervoor te zorgen dat iedereen een menswaardig bestaan kan leiden. b Onderwijs. Misschien ook gezondheidszorg. 12 De hoogte van zo n toeslag is afhankelijk van de hoogte van je loon en de huur. 13 Werknemersverzekeringen Volksverzekeringen WIA AOW WW ANW 14 a onjuist b onjuist c onjuist d juist 15 Op je loon worden de premies ingehouden; je werkgever geeft de premies door aan de overheid. 16 Sociale voorzieningen.

17 a Tot je 18de jaar. b De hoogte van de kinderbijslag ligt aan: - het aantal kinderen - de leeftijd van de kinderen. 18 Je hebt geen eigen inkomen en: - geen recht op een andere uitkering - geen partner met voldoende inkomen - geen of weinig vermogen (spaargeld, eigen huis) Oefenopgaven Paragraaf 7.3 19 A, B en C 20 - Omdat bepaalde voorziening voor iedereen betaalbaar moeten blijven (bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg). - Omdat het belangrijk is dat de overheid er controle op heeft (bijvoorbeeld het leger, de politie). - Omdat sommige voorzieningen niet voor iedereen apart te regelen zijn (bijvoorbeeld: straatverlichting, dijken om ons te beveiligen tegen hoog water) 21 De overheid en de instellingen voor de sociale zekerheid. 22 A = afvalstoffenheffing, rioolrechten en leges B = bijdrage van het Rijk C = ozb 23 Hierdoor stijgen de uitgaven op de begroting. Om geen tekort te krijgen, moeten dan ook de inkomsten toenemen. 24 Zonder winst kunnen particuliere bedrijven niet bestaan en gaan uiteindelijk failliet. De collectieve sector is een gezamenlijk belang. Die kan alleen blijven bestaan als de overheid er voldoende geld in steekt en dat doet ze met belastingopbrengsten. 25 A en B 26 Collectieve sector Particuliere sector Belastingdienst Albert Heijn Rijkswaterstaat KLM UWV Philips 27 a onjuist b juist c juist d juist 28 Privatisering. 29 a, b Bijvoorbeeld: - De belastingdienst, want belastingheffing moet eerlijk en rechtvaardig gebeuren, de overheid wil daar controle op houden. - Het leger en de politie: de overheid wil hier controle op houden, want het zou erg gevaarlijk worden als particulieren ook wapens mochten gebruiken. - Het onderwijs, omdat de overheid dit voor iedereen betaalbaar wil houden.

Oefenopgaven Paragraaf 7.4 30 a Prinsjesdag. b De minister van Financiën heeft met zijn ambtenaren de begroting opgesteld. 31 B 32 a begrotingsoverschot b toenemen c begrotingsoverschot 33 Automobilisten in de grensstreek gingen in Duitsland of België tanken. In Nederland werd minder lpg/diesel verkocht, waardoor de accijnsopbrengst ook lager was. 34 - bezuinigen op de uitgaven - inkomsten verhogen (hogere belasting) - geld lenen 35 Extra aflossen van staatschuld lagere staatsschuld minder rente betalen minder uitgaven lager begrotingstekort. 36 Omdat je niet zonder levensmiddelen kunt, wil de overheid dat ze ook voor mensen met lage inkomens betaalbaar blijven. 37 Directe belastingen betaal je rechtstreeks aan de overheid/belastingdienst, bijvoorbeeld loonbelasting, motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting), vennootschapsbelasting. Indirecte belastingen zitten verwerkt in de prijs van producten. Je betaalt ze aan de leverancier en die draagt deze belasting weer af aan de overheid/belastingdienst. betaalt, bijvoorbeeld btw, accijns. 38 Profijtbeginsel, want jij maakt als toerist gebruik van voorzieningen in die stad of dat dorp. (Bij het draagkrachtbeginsel zou rekening worden gehouden met je inkomen.) 39 a De aankoop van een auto. b Er komen andere heffingen voor in de plaats (die afhankelijk zijn van de CO2- uitstoot).invoeren. c Het levert de overheid veel inkomsten op. De overheid heeft veel geld nodig om te investeren in wegen en andere verkeersvoorzieningen en die te onderhouden. - Omdat het autogebruik zorgt voor milieuvervuiling probeert de overheid het met hoge tarieven af te remmen.

Hoofdstuk 7 Rekenen 1 De afname is 1.121 393 = 728 728 1.121 100 = 64,9% gedaald 2 a 45% van 2,3 miljoen = 45% 100 2.300.00 = 1.035.000 b D (25% van 1,035 miljoen = 0,25 1.035.000 = 258.750 2.300.000 258.750 = 2.041.250) 3 a B en D samen: 95 + 160 = 255 klanten. Totaal: 565 klanten. 255 = % van 565 255 565 100 = 45,1% b A en C en overige hadden 310 klanten 20% van 310 = 0,20 310 = 62 klanten stappen over B en D hebben nu 255 + 62 = 317 klanten; dit is meer dan de helft van 565 klanten. 4 a Btw en accijns = 17% + 43% = 60% 60% van 45 = 0,60 45 = 27 b Accijns = 43% = 21,93 Prijs = 100% = 21,93 43 100 = 51 5 a Het sociaal minimum voor Simon is 204,30 per week. Inkomen 804 12 52 = 185,54 per week. Toeslag: 204,30 185,54 = 18,76 per week. b Het sociaal minimum voor hen samen is 345,25 per week. Inkomen samen is 710 + 1.090 = 1.800 per maand. 1.800 12 52 = 415,38 per week. Dat is meer dan het sociaal minimum, dus geen aanvullende uitkering meer. 6 8% van 2.190 = 0,08 2.190 = 175,20 7 WW-uitkering (na 3 mnd) = 70% = 1.638 loon = 100% = 1.638 70 100 = 2.340 8 a 191,65 + 2 232,71 = 657,07 b 2 232,71 + 273,78 = 739,20 c 2 232,71 = 465,42 per kwartaal (3 maanden) 465,42 3 = 155,14 per maand 9 a 0,095% 100 170.000 = 0,00095 170.000 = 161,50 b 0,11 100 225.000 = 0,0011 225.000 = 247,50 10 a 246,8 miljard 259, 6 miljard = 12,8 miljard, dus een tekort van 12,8 miljard. b Tekort = 12,8 mld = % van 546 mld 12,8 546 100 = 2,3% 11 a 52 b 116 per maand = 116 3 = 348 per kwartaal c Nieuwe auto: 77 per maand. 492 meer per jaar = 492 12 = 41 per maand meer dan vorige auto. Vorige auto 77 41= 36 per maand gewichtsklasse 951 1050 kg.

Hoofdstuk 7 Examentraining Het huishoudboekje van Nederland 1 (1) financiën (2) miljoenennota (3) rijksbegroting 2 1. Begrotingstekort max. 3% van bbp 15 mld = % van 613 mld 15 613 100 = 2,4% daarmee wordt voldaan aan de eis. 2. Overheidsschuld max. 60% van bbp 466 mld = % van 613 mld 466 613 100 = 76,0% daarmee voldoet Nederland niet aan de eis. 3 C Eens komt de tijd 4 De groep mensen onder de 65 die de premies moet betalen, wordt steeds kleiner. Tegelijkertijd wordt de groep mensen die recht heeft op een AOW-uitkering steeds groter. 5 D 6 B De teller loopt! 7 D 8 B