Samenvatting door Y. 1479 woorden 5 juli 2017 6,3 4 keer beoordeeld Vak M&O Hoofdstuk 1 Oorspronkelijke geleende bedrag alle aflossingen= schuldrest. Annuïteit= Elke maand een vast bedrag terugbetalen. Eerste periode is vooral rente, later wordt het aflossingsdeel steeds groter Persoonlijke lening=lening van een consument voor aanschaf van een duur goed. Doorlopend krediet= Maximaal te lenen bedrag bij een bank --> Kredietlimiet-->Afhankelijk van het netto-inkomen. Koop op afbetaling: Goed kopen--> Wordt geleverd nadat er een aanbetaling is gedaan. De rest wordt in termijnen betaald. Hypotheeklening: Lening met een onroerend goed als onderpand-->gedekt krediet. Ongedekt krediet: Een lening die een bank verstrekt zonder enige vorm van zekerheid. Basishypotheek: De lening die de bank verstrekt bedraagt ongeveer 75 tot 90% van de executiewaarde. Lineaire hypotheek: Elk jaar wordt er een vast bedrag afgelost en wordt er rente betaald over het niet afgeloste deel van de lening. Annuïteitshypotheek: Totale bedrag van rente + aflossing is elke periode gelijk. De eerste jaren betaal je veel rente en weinig aflossing, Dit draait langzaam om. Enkelvoudige interest: Interest wordt berekend over de hoofdsom Samengestelde interest: Interest wordt berekend over hoofdsom + bijgeschreven interest uit eerdere jaren. Bruto lasten= Aflossing + Rente Netto lasten= Bruto lasten belastingvoordeel Eindwaarde : K x (1+i) n Contante waarde: Kn/(1+p/100) n (Als je wilt weten hoe iets aan het begin is) https://www.scholieren.com/verslag/109583 Pagina 1 van 5
Rente(Niet interest) is een reeks van betalingen de plaatsvinden met gelijke tussenruimten. Ongelijkblijvende renten: Bedragen van de renten zijn niet aan elkaar gelijk Gelijkblijvende renten: Bedragen van de renten zijn steeds gelijk. Eindwaarde van de rente: K x 1+i x ((1+i) n -1 / i) (MAAK BIJ EEN INTERESTBEREKENING EEN TIJDLIJN MET ALLE GEGEVENS). Contante waarde: Je weet EW, dus CW=EW/ A / (R n -1/R 1) Hoofdstuk 2 Stichten van een onderneming: Vergunningen Inschrijven in het Handelsregister--> Kamer van Koophandel-->Kijkt de naam na De administratie-->door de KvK verplicht De vestigingsplaats De investeringsbegroting--> Op deze begroting staan alle zaken die je moet aanschaffen om een bedrijf te beginnen en hoe je deze financiert. De resultatenbegroting--> Op deze begroting staat hoe hoog je opbrengsten en kosten zullen zijn in een toekomstige periode en wat het resultaat hiervan is. De liquiditeitsbegroting-->in een liquiditeitsbegroting komen alle betalingen en ontvangsten te staan die je in een toekomstige periode moet doen. Deze begroting geeft aan of je genoeg liquide middelen hebt in de kas en op de bank. De rechtsvorm: De juridische vorm waarin een bedrijf gedreven wordt en is bepalend voor hoe je belasting moet betalen en hoe de aansprakelijkheid is geregeld en wie overeenkomsten mag sluiten. Verzekeringen De financiering BTW=Belasting op de toegevoegde waarde. Over alle goederen en diensten die een onderneming verkoopt moet btw berekend worden. Deze belasting wordt door de bedrijven betaald aan de overheid, maar de bedrijven berekenen deze belasting door in hun verkoopprijs waardoor uiteindelijk de consument deze belasting betaald. Er zijn 3 btwtarieven: 6%-tarief: Noodzakelijke levensbehoeften 21%-tarief: Luxe goederen 0%-tarief: Goederen en diensten die geëxporteerd worden. De btw die een onderneming ontvangt via de consument, moet het afdragen aan de fiscus(belastingdienst). Toegevoegde waarde= De waarde die een ondernemer toevoegt aan ingekochte goederen. Investeringsbegroting--> De investeringen van deze begroting kunnen worden ingedeeld in drie posten: Vaste activa-->alle goederen waarin geld voor langer dan 1 jaar wordt vastgelegd. Vlottende activa--> Alle goederen waarin geld voor korter dan 1 jaar wordt vastgelegd. Liquide activa-->geldmiddelen die je nodig hebt om je dagelijkse betalingen te doen-->kas, bank https://www.scholieren.com/verslag/109583 Pagina 2 van 5
Vormen van financiering: Lang vreemd vermogen. Kort vreemd vermogen. Dus: Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Bruto verkoopresultaat= Het verschil tussen de verkoopopbrengst van de verkochte goederen en de inkoopwaarde van die goederen. Positief resultaat-->brutowinst. Nettoresultaat= Bruto resultaat - de bedrijfskosten. Positief resultaat--> Nettowinst. Met het bedrag van deze nettowinst neemt het eigen vermogen op de balans toe. Het nettoloon is het brutoloon na aftrek van de loonbelasting en sociale premies. De resultatenrekening is in tegenstelling tot de balans geen tijdstipgrootheid maar een periodegrootheid en geeft een overzicht van de oorzaken waardoor het eigen vermogen in een bepaalde periode is veranderd. Opbrengsten verhogen het eigen vermogen en kosten verlagen dit. Als de opbrengsten groter zijn dan de kosten is er sprake van winst waardoor het eigen vermogen groter wordt. Daarnaast kan het eigen vermogen veranderen doordat de eigenaar geld stort in de eigen onderneming of geld uit de onderneming haalt voor privédoeleinden. Kosten=De geldswaarde van alle noodzakelijk opgeofferde productiemiddelen ten behoeve van de productie van goederen en diensten. Om een goed/dienst te produceren heeft een ondernemer productiemiddelen nodig. Deze kun je indelen in arbeid en kapitaal. Arbeid= Elke geestelijke of lichamelijke inspanning van de mens gericht op productie Kapitaal= Alle geproduceerde productiemiddelen(debetzijde) De berekening van de kosten heeft 3 functies: 1. Berekening van de kostprijs--> Kostprijs=De kosten per eenheid product. De kostprijs wordt berekend om de verkoopprijs te bepalen. Verkoopprijs= Kostprijs + winstopslag. Toegestane kosten= de op basis van de kostprijs en de werkelijke productie berekende totale kosten. De werkelijke kosten worden vergeleken met de toegestane kosten. Met behulp van voorcalculatie en nacalculatie kan de bedrijfseconoom vaststellen wat de oorzaken zijn van het kostenverschil. 2. Hulpmiddel bij de balanswaardering en de bepaling van het resultaat-->om het resultaat over een bepaalde https://www.scholieren.com/verslag/109583 Pagina 3 van 5
periode te kunnen vaststellen, moet je niet alleen de opbrengst berekenen, maar ook de kosten-->spelen en rol bij de balanswaardering 3. Hulpmiddel bij het nemen van beslissingen--> De kostenberekening wordt bv gebruikt als hulpmiddel bij het nemen van investeringsbeslissingen. Kosten kunnen op 3 manieren worden ingedeeld: Naar soort, naar de functie die ze hebben in het productieproces en naar of ze constant of variabel zijn. Overeenkomst-->Een ondernemer gaat op een bepaald tijdstip over tot de aankoop van een goed of een dienst. Bij een overeenkomst zijn altijd 2 partijen betrokken. De verkoper is verplicht tot het leveren van een goed of dienst en voor de koper ontstaat de verplichting tot het doen van een betaling. De betalingsverplichting ontstaat op het moment dat de overeenkomst gesloten wordt. Een betaling is altijd aan een bepaalt tijdstip gebonden- ->Tijdstipgrootheid. Kosten zijn voor een periode-->periodegrootheid/stroomgrootheid. Permanentie-->Het opnemen in een resultatenoverzicht van de kosten en opbrengsten die ook daadwerkelijk toebehoren aan de periode waarover het resultatenoverzicht verslag doet. Door het toepassen van permanentie is een ondernemer voortdurend in staat om voor een bepaalde periode een juist resultaat te bepalen. Door toepassing van permanentie krijg je op de balans te maken met overlopende posten. Je houdt maanden voor je iets moet betalen er al rekening mee. Je loopt vooruit, anticipeert op de betaling op een later tijdstip-->anticipatiepost Kosten op indeling naar kostensoorten: Welk soort productiemiddel veroorzaakt de kosten-->categoriale kostenindeling. 7 kostensoorten: De kosten van het vermogen--> De vermogensbehoefte van een onderneming wordt bepaald door alle kapitaalgoederen die een onderneming bezit of nodig heeft. Om de bezittingen aan te schaffen is vermogen nodig-->debetzijde van de balans bepaald de vermogensbehoefte. Aan de creditzijde van de balans staat op welke manier aan deze vermogensbehoefte is voldaan- ->Vermogensverschaffing. Het aantrekken van vermogen kost geld-->vermogenskosten(interestkosten, bemiddelingskosten, notariskosten). Interestkosten worden niet veroorzaakt door het vermogen dat men heeft aangetrokken, maar door het bezit van voorraden productie middelen-->interestkosten horen tot de kosten van de grond, de kosten van de voorraad en de kosten van duurzame productiemiddelen. Het tijdstip waarop je de interest betaalt, heeft geen invloed op de kosten van een bepaalde periode. De balanspost nog te betalen interest behoort tot het kort vreemd vermogen en ontstaat doordat het tijdstip van de betaling van de interest niet samenvalt met het tijdstip waarop de balans wordt gemaakt. De kosten van grond--> De kosten van de grond bestaan uit de interestkosten van het in de grond geïnvesteerde vermogen. De kosten van arbeid De kosten van diensten van derden De kosten van de verkochte producten--> Kenmerk van een niet-productieonderneming: Goederen worden ingekocht en daarna zonder noemenswaardige verandering weer doorverkocht. Inkoopwaarde van de omzet: Kosten van de verkochte producten. Als een ondernemer goederen inkoopt die hij wil verkopen, ontstaat er een betalingsverplichting-->als hij niet voldoet aan deze verplichting ontstaat er op de balans de post crediteuren. Zodra er een verkoopovereenkomst is afgesloten met een klant in een bepaalde periode zijn de goederen verkocht en wordt de inkoopwaarde van die goederen aan de periode toegerekend. De periode waarin het verkoopcontract wordt afgelost en is dus doorslaggevend bij het toerekenen van de kosten. De periode waarin de klant betaalt, is dus niet van belang voor de toerekening van de kosten evenals de periode waarin de goederen geleverd worden. De kosten van duurzame productiemiddelen--> Duurzame productiemiddelen worden gerekend tot het vaste kapitaal(activa). Elk duurzaam productiemiddel levert prestaties. Door slijtage daalt de waarde van het duurzaam productiemiddel: Afschrijven. Het bedrag waarover mag worden afgeschreven bestaat uit het verschil tussen de aanschaffingsprijs en de restwaarde van het duurzaam productiemiddel. De aanschafprijs van een duurzaam productiemiddel bestaat uit: De aankoopprijs van het productiemiddel en de installatiekosten die vaak voorkomen bij machines. Met de restwaarde van een duurzaam productiemiddel wordt de waarde van het productiemiddel op het eind van de gebruiksduur bedoeld. Bij het bepalen van de afschrijving moet ook de levensduur worden geschat. Je hebt een economische en een technische levensduur. Het verschil tussen de aanschaffingsprijs en de som van alle gedane afschrijvingen noemt men de boekwaarde. zie boek De kostprijsverhogende belastingen-->belastingen die geheven worden op goederen en diensten en die opgenomen worden in https://www.scholieren.com/verslag/109583 Pagina 4 van 5
de kostprijs. https://www.scholieren.com/verslag/109583 Pagina 5 van 5