REGELS. Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin?

Vergelijkbare documenten
REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Hoe gaat het met je studie?

Werkwoordoefeningen bij les 5

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Kijk eens in de spiegel naar jezelf

REGELS. Onderstreep het onregelmatige werkwoord in de zin.

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

HOOFDSTUK 14. En wat doe jij? Lees de woorden. Hoort het bij een baan of bij werk zoeken?

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

Hallo, Als je vragen hebt tijdens het invullen, vraag die dan aan jouw docent(e). Bedankt voor het invullen van de vragenlijst!

Hallo, Als je vragen hebt tijdens het invullen, vraag die dan aan jouw docent(e). Bedankt voor het invullen van de vragenlijst!

Hallo, Als je vragen hebt tijdens het invullen, vraag die dan aan jouw docent(e). Bedankt voor het invullen van de vragenlijst!

Voor jou. Verhalen van mantelzorgers. Anne-Rose Hermer

Vragenlijst tieners. Algemene vragen. Waar woon jij?

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam kom je vandaan? a Hoe b Waar

1 Ik vind dat 2 Ik vind dat 3 Ik vind dat 4 Ik vind dat 5 Ik vind dat 6 Ik vind dat 7 Ik vind dat

Inleiding IN DIT BOEK LEES JE WAAROM STEUN, RESPECT EN VERTROUWEN BIJ VRIENDSCHAP HOREN.

3 Jij gaat toch volgende week verhuizen? Je mag het... van mijn vriendin wel gebruiken! a bus b busje

werkbladen thema 5 werk

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Thema In en om het huis.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Alleen is maar alleen

REGELS. Wat hoort bij elkaar?

1. er wordt echt leuke muziek gedraaid. 2. we hebben zes jaar geleden een groot huis gekocht. 3. ik probeer meteen een goedkoop reisje te boeken.

Inhoud. Inleiding 7. Eindverslag 86. Extra opdrachten 90. Tips voor op school 94

Roos Hensen Fijn wonen vragenlijst. Ben jij blij met je huis en de spullen die erin staan? Beantwoord de volgende vragen om daar achter te komen.

Ria Massy. De taart van Tamid

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

REGELS. Kies het goede woord. 1 Ik vind de fiets niet mooi. Ik koop... niet. a het b hem

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

Een gevaarlijke vriend

HOOFDSTUK 13. Naar het museum. Kies uit: saai knappe felle grappig bekendste. 1 De Nachtwacht is het schilderij van Rembrandt.

Het allerleukste meisje

A escribir! Periode 2. Schrijfopdrachten Spaans mavo 4

... Dag 1... MentorMix Elke dag beter. Maak de wereld iedere dag een beetje mooier. Help mee!

Wat kan ik voor u doen?

Emma - Urubamaba - Peru. Fatima - Ifrane - Marokko

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

ANTWOORDEN TAALSTERK B1 THEMA 1 THUISKOMEN

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Schrijfoefeningen Onderweg

Zelfbeeld. Basisonderwijs

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Abdul Fatah al-sisi 90% is moslim, 10% is christen

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Hotel Hallo - Thema 1 Hallo

Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden

Mijn huis, mijn thuis

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Herhalingsoefeningen De Sprong, thema 7

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Auteur: Vreven Sander Illustraties: Yoeri Slegers

DOEBOEK VOOR OUDER EN KIND

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

Vragen die je kunnen helpen

HANDLEIDING BLOK 1, WEEK 1, LES 1 GROEP 4

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

4 In de tekst staat: Dit is een recept voor een toetje. Weet jij wat een recept is? Kruis de goede zin aan.

Lesbrief. Voetstappen Kader Abdolah

DE NAAM JON FOSSE. NAMNET (1995) Een toneelstuk. Vertaling Tom Kleijn ********** PERSONEN. Meisje Jongen Zus Moeder Vader Bjarne ***********

Reality Reeks Verwerkingsopdrachten. Mooi meisje Verliefd op een loverboy

MODULE 1 OPDRACHT 16. OPDRACHT heten 2. heet 3. heet 4. heten 5. heet 6. heten 7. heet 8. heet 9. heten 10. heet

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 7 WERKEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Lesbrief. Schuld Anne-Rose Hermer

Herhalingsoefeningen. Thema 7 Wonen. 1 Woorden. 2 Woorden. Zet de objecten in de juiste kolom:

Liggen of leggen / kennen of kunnen

Ik weet dat mijn gegevens anoniem zullen worden toegevoegd aan een databestand dat voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt wordt.

Vandaag een Bijzondere Dag: Feest van de Vlaamse Gemeenschap

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Leerlingenquete r.k.b.s. De Rank schagen, maart 2014

Transcriptie:

241 241 REGELS 1 Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin? ja nee 1 Die jongen is mijn broer. 2 De jongen die daar loopt, is mijn broer. 3 Dat bedrijf is groot. 4 Het bedrijf dat daar staat, is groot. 5 De eisen die hij stelt, zijn veel te streng. 6 Die eisen zijn veel te streng. 2 Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin? ja nee 1 Die afspraak met het personeel gaat niet door. 2 De kunstenaar die daar woont, is heel rijk. 3 Ik loop naar de gasten die daar staan. 4 Ik houd van die korte gedichten. 5 Hij heeft die slechte ontwerpen niet goedgekeurd. 6 De trein die naar Utrecht gaat, vertrekt over een uur. 7 Mia eet het fruit dat daar ligt. 3 Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin? ja nee 1 Mijn leerlingen weten wel dat ik het erg druk heb. 2 Het huiswerk dat je hebt gemaakt, ziet er goed uit. 3 Het schilderij dat daar hangt, is niet van Picasso. 4 Je kunt zien dat Farik en Halina doodmoe zijn. 5 Ik geloof niet dat Mariska veel sollicitatiebrieven schrijft. 6 Ik heb gehoofd dat die zanger een hele mooie stem heeft. 7 Het boek, dat 50 euro kost, ligt vanaf maandag in de boekwinkels. 4 1 De apparaten,... kapot zijn, maken veel lawaai. 2 De wedstrijd,... afgelopen is, was erg spannend. 3 Het bedrag... hij moet betalen, is niet zo hoog. 241 241 241

242 242 5 1 We zaten in een hotel... aan zee lag. 2 Daar staat een kind... goed kan zingen. 3 Mohammed heeft een hobby... veel geld kost. 6 1 Haar kantoor,... in de stad ligt, is heel modern. 2 Mijn zus,... zwanger is, woont bij mij in de straat. 3 Zijn huis,... twee slaapkamers heeft, is heel groot. 7 Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: staat ligt hangt kookt maakt 1 De krant die daar, is van gisteren. 2 Die luie leerling nooit huiswerk. 3 De fiets, die bij het politiebureau, is gestolen. 4 Het diploma, dat aan de muur, is van Abdel. 5 Onze buurvrouw, die zo lekker, gaat in een restaurant werken. 242 242 242

243 243 8 Maak de zinnen af. 1 daar die, heet Doggy loopt De hond. 2 ligt dat, is heerlijk op tafel Het brood. 3 heel zwaar, moeten hier weg die zijn De koffers,. 4, is mijn nichtje dat zo vrolijk lacht Het meisje. 5 in ons dorp dat, is heel bekend staat Het museum. 9 Onderstreep de samenstelling in de zin. 1 Doe jij die brief in de brievenbus? 2 Van de groenteman kreeg ik korting op de tomaten. 3 Lisa ging naar de bakker om een appeltaart te laten maken. 4 Onze leraar heeft nog niets verteld over de lestijden. 5 Ken jij de geboortedatum van al jouw collega s? 6 Toen Tatjana studeerde, woonde ze op een studentenflat. 7 Omdat Morteza verpleger is, heeft hij vaak nachtdienst. 10 1 Ik moet nog naar... postkantoor. 2 Weet iemand waar... telefoonboek ligt? 3 Als je ziek bent, moet je naar... huisarts gaan. 11 1 Monika werkt op... salarisadministratie van een groot bedrijf. 243 243 243

244 244 2 Mijn zoons hebben... keukenafval opgeruimd. 3 Mijn baas gaat naar... politiebureau om informatie te krijgen. 12 1 De medewerkers vonden... advertentietarief te hoog. 2 Myra koos voor... aardappelgerecht. 3 Mijn vader vindt... bezoekregeling van het ziekenhuis niet prettig. 13 1 Dat is een werkafspraak... al heel oud is. 2 Osman heeft een wereldbeeld... niet realistisch is. 3 Dat is een afvalbak... buiten moet staan. 14 1 Daar staat een wijnglas... meer dan duizend jaar oud is. 2 Ik heb een telefoonabonnement... niet duur is. 3 Fatima heeft een afspraak met een oogarts... haar kan helpen. 244 244 244

245 245 15 Schrijf het woord in de goede vorm. 1 (groot) Gisteren waren we in een hele meubelzaak. 2 (aardig) Mijn neef is een heel familielid. 3 (vervelend) Wat een hoofdpijn! Ik wou dat ik ervan af was. 4 (duur) Die gitaar is een muziekinstrument. 5 (gezellig) Hopelijk wordt het een feestdag. 6 (nieuw) Volgende maand krijgen we een badkamer. 16 Schrijf het woord in de goede vorm. 1 (mooi) Ik zag een pianoconcert op televisie. 2 (modern) De gemeente wil een winkelcentrum bouwen. 3 (duur) Oliver heeft een gezinsauto gekocht. 4 (leuk) Dat was een familiefeest. 5 (leeg) Je moet een papierbak altijd eerst vullen. 6 (negatief) Er was een reisadvies voor dat land. 17 Lees de woorden. Is het een adjectief of een substantief? adjectief substantief 1 aanbieding 2 geldig 3 eerlijk 4 fantastisch 5 korting 6 hartelijk 7 volledig 18 Lees de woorden. Is het een adjectief of een substantief? adjectief substantief 1 gezelligheid 2 herhaling 3 theoretisch 4 vergadering 5 uiteindelijk 6 verzorger 7 bijwerking 245 245 245

246 246 19 1 De baby van Marlon en Yafuz is heel.... a rust b rustig 2 Zo n apparaat lijkt me heel.... a hand b handig 3 De leerlingen bedenken een.... a grap b grappig 20 1 Ik ben blij dat je zo... bent. a eerlijkheid b eerlijk 2 De... van de medewerkers is nodig. a aanwezig b aanwezigheid 3 Het aantal uren dat je voor het werk nodig hebt, is... van je ervaring. a afhankelijk b afhankelijkheid 246 246 246