Branchemonitor MantelzorgNL

Vergelijkbare documenten
Ontwikkelingen in de vrijwillige inzet. Resultaten onderzoek onder lidorganisaties Mezzo

Wordt de mantelzorger lokaal ondersteund?

ERVARINGEN VAN INSTELLINGEN NA EEN JAAR DECENTRALISATIE

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016

Feiten en cijfers mantelzorg

Welkom. Raadsconferentie Gulpen-Wittem 3 oktober Gertie de Veen en Sonja Vlaming Directeur en mantelzorgconsulent

Excerpt Gemeenteraad Rotterdam VITALE VERENIGINGEN 2017

18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jaar jaar jaar 65+ Man Vrouw Ja Nee. Deventer gemiddelde

Zorg verlenen en zorg ontvangen 2012

Interactief bestuur. Omnibus 2017

Wmo-klanttevredenheidsonderzoek over 2011

Rapport onderzoek Hoe effectief is mantelzorgondersteuning? Mantelzorg & Meer, 2015

Cliëntervaringsonderzoek Wmo

Rapport onderzoek Effectiviteit van mantelzorgondersteuning Mezzo, 2015

Gemeente Roosendaal. Klanttevredenheidsonderzoek Wmo over Concept. 11 augustus 2014

1. Resultaten van het onderzoek

3401 BK IJsselstein Postbus AA IJSSELSTEIN t f e

Vrijwilligersbeleid. Rapportage flitsenquête ActiZ. ActiZ, organisatie van zorgondernemers. ICSB Marketing en Strategie Drs.

Betrokkenheid van buurtbewoners. Uitgevoerd door Dimensus in opdracht van gemeenten Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest Vergelijking gemeenten 2015

Monitor HH(T) 4 e kwartaalmeting

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Interactief bestuur. Omnibus 2015

Vragenlijst voor mantelzorgers - <naam organisatie>

Monitor Mantelzorg 2018

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

HET GEBRUIK VAN EN DE BEHOEFTE AAN KINDEROPVANG IN DE GEMEENTE NIJMEGEN

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

Bijlage 1 Vragenlijst websurvey

FORMELE GESPREKKEN, REGELDRUK EN REGELRUIMTE. Analyse op basis van het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek mei 2016

Respijtzorg in de regio

Hondenbeleid Deventer Eindmeting

Uitgevoerd door Dimensus Huishoudelijke Hulp gemeente Oosterhout 2016

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

box-tial Stuk ter kennisname Onderwerp Voorstel Samenvatting Vervolg Bijlagen meewerkend

MONITOR TOEKOMSTSCENARIO S LELYSTAD Onderzoek & Statistiek Gemeente Lelystad

De volgende twee stellingen met betrekking tot scholing van uitzend-/detacheringskrachten zijn aan het Metalektropanel voorgelegd:

Mantelzorgers en werk. Samenvattend rapport Kenmerk: November 2016

voorstel Beslisnota voor de raad Openbaar Mantelzorgondersteuning en waardering Versienummer 1

Mezzo Advies Verordening WMO 2015

Werkbezoek Gemeenteraad Leiderdorp 21 mei 2014

Gemeenteraad IJsselstein Postbus AA IJSSELSTEIN. Mantelzorgers in IJsselstein. Geachte raadsleden,

Mezzo Advies voor gemeenten Verordening WMO versie 2

Het belang van begeleiding

Adviesnota Bestuur datum: 28 augustus 2014

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Onderzoek naar de belasting en ondersteuningsbehoefte van mantelzorgers in de gemeente Leeuwarden; factsheet

Uitkomsten cliëntervaringsonderzoek Wmo 2015

Onderzoek. Kind en Opvoeding jaar

Tevredenheidsonderzoek schooljaar 2011/2012: een inspectiebreed beeld

Sandwichgeneratie in de gemeente Haaren

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

In dit websheet wordt dieper ingegaan op ontwikkeling van de ruim sportverenigingen die Nederland telt.

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

UW IMAGO ONDER UW HUURDERS? Resultaten imago-onderzoek Brederode Wonen

Kwaliteitsonderzoek begeleiding

Herdenken en vieren in Nederland Onderzoek onder organisatoren van herdenkingen en vieringen November Herdenken en vieren in Nederland

Klantenpanel RVO.nl Resultaten peiling 36: Koopsubsidie Januari 2016

Doen in 2019 en Actuele en correcte registratie van vrijwilligers (jaarlijkse controle).

Werkbelevingsonderzoek 2013

Cliënttevredenheidsonderzoek Wmo

Rapportage inventarisatie afspraken over budgetten. Derde follow-up Regionale Transitiearrangementen (meting september 2014)

Water uit de kraan laten doorlopen of niet? Onderzoek naar het effect van de zomercampagne waterkwaliteit

Onderzoek financieel fitte werknemers

BURGERPANEL CAPELLE OVER WELSTANDSVRIJ BOUWEN

Financiële problemen op de werkvloer

Stadjers en instellingen over de gebiedsgebonden aanpak van het sociale domein

Programma. 1. Presentatie onderzoek: Fadoua Achgaph uur. 2. Presentatie van organisaties uur Pluspunt MEE Activite

Rapportage Enquête Mantelzorgondersteuning 2012

Resultaten medewerkers tevredenheidsonderzoek Valkenhof najaar 2018

Onderzoek Inwonerspanel: Hondenbeleid

Onderzoek cliëntervaringen Wmo, Jeugdwet, sociale wijkteams en basisteams jeugd en gezin

EVALUATIEPEILING BURGERPANEL MOERDIJK

Rapportage Online VBG-panelonderzoek Decentralisaties: zijn we er klaar voor?

COLLEGEVOORSTEL. Onderwerp Klanttevredenheidsonderzoek Wmo Te besluiten om:

Burgerpanel Gorinchem. 1 e peiling: Sociale monitor. Juli 2014

Onderzoek TNS NIPO naar thuiswinkelgedrag en de bekendheid van het Thuiswinkel Waarborg in Nederland

Evaluatie Diving Cup. Effecten op Sportparticipatie. Jan van Houthof AJ Amsterdam T

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Rapportage Onderzoek Werkdrukmiddelen

Rapportage inventarisatie contractuele afspraken

Ernst & Young ICT Leadership. Resultaten ICT Barometer over conjunctuur, bestedingen en offshore outsourcing. Jaargang 6 17 mei 2006.

Cliëntervaringen Wmo s-hertogengbosch. Nulmeting 2016

Straatintimidatie Amsterdam. Factsheet Onderzoek, Informatie en Statistiek

CLIËNTERVARINGS- ONDERZOEK SOCIAAL TEAM

Cliëntervaringsonderzoek Wmo

HUMANITAS NULMETING COMPLEXITEIT VAN DE HULPVRAAG

Cliëntervaringsonderzoek Wmo en Jeugdwet

Onderzoeksrapport Randstad WerkMonitor 2017 kwartaal 1 Persoonlijke ontwikkeling en loopbaanontwikkeling. Randstad Nederland

Samenvatting Benchmark O&O beleid gemeenten. Tweede meting werkgevers en werknemers

Rapportage. Extra Middelen Mantelzorg Enschede, 27 oktober 2008 KB/08/2742/emm. mw. drs. K.H. Brummelhuis drs. N.J. Dam

Mens en Organisatie in het architectenbureau. Peiling juni 2013

AAN BURGEMEESTER & WETHOUDERS. Onderwerp: Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016

Deeltijdwerken in het po, vo en mbo

Mantelzorg, waar ligt de grens?

Toelichting uitkomsten Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2016

Samenvatting en conclusies

SubtitelSubtitel. Tijdelijke contracten, structureel werk? Resultaten enquête flexibilisering in de zorg

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

Transcriptie:

Branchemonitor 2017-2018 Eelco Visser, in opdracht van (voorheen Mezzo) Ytje Hiemstra, Bunnik, oktober 2018

Inhoudsopgave 1. AANLEIDING EN ACHTERGROND... 3 2. SAMENVATTING... 4 3. DE OPDRACHT EN WERKWIJZE... 5 3.1. De opdracht en beoogde resultaten... 5 3.2. De werkwijze... 5 4. RESULTATEN... 6 4.1. Responsgroep... 6 4.2. Aanbod organisaties... 6 4.3. Werkgebied... 8 4.4. Samenwerking met soortgelijke organisaties en binnen wijk- of gebiedsteams...10 4.5. Personele bezetting informele zorg...14 4.6. Financiën organisaties...16 4.7. Mantelzorgondersteuning...18 4.8. Ervaren knelpunten mantelzorgondersteuning...19 4.9. Mantelzorgwaardering...20 4.10. Vrijwillige inzet in de informele zorg...22 4.11. Ervaren knelpunten vrijwillige inzet in de informele zorg...25 5. CONCLUSIES... 27 Pagina 2 van 30

1. Aanleiding en achtergrond is de landelijke vereniging die opkomt voor iedereen die zorgt voor een ander. Als familielid, buur, vriend of gewoon uit solidariteit of liefde. vindt het belangrijk dat iedereen op eigen manier voor een ander kan zorgen én maatschappelijk actief kan blijven. is de spin in het web die de 4 miljoen mensen die voor een ander zorgen en de organisaties die hen ondersteunen met elkaar verbindt. Weten wat er speelt wil graag in contact blijven met haar partners; weten wat er speelt en welke ontwikkelingen van belang zijn, om daarop in te kunnen spelen. Daarnaast is het sociaal domein sinds 2015 in transitie. Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de effecten van de decentralisatie van delen naar de zorg naar gemeenten. Er is een groter appèl gedaan op zelfzorg en informele zorg. Met de verschenen rapportage van het SCP, Veranderde zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking is duidelijk geworden wat dit voor mantelzorg en mantelzorgers heeft betekend. wil weten welke invloed de decentralisaties op de partnerorganisaties hebben gehad. Wat lidorganisaties constateren op de werkvloer, in hun gemeente, in samenwerkingsrelaties, bij mantelzorgers die ze ondersteuning bieden. In het onderzoek, waarvan dit de eindrapportage is, hebben we de lidorganisaties deze vragen gesteld. Zodat haar partners niet alleen weer scherp in beeld heeft, maar met de resultaten van het onderzoek de eigen ondersteuning kan aanscherpen. Pagina 3 van 30

2. Samenvatting Dit onderzoek onder 115 lidorganisaties van heeft een aantal inzichten opgeleverd. De belangrijkste delen we in deze samenvatting: Meer organisaties dan in 2012 werken voor slechts één gemeente. Zo n 23% (27 van de 115) van de respondenten biedt geen (in)directe mantelzorgondersteuning of vrijwilligerszorg aan of werkt op commerciële basis. Dat betekent dat één op de vier lidorganisaties van niet onder de noemer steunpunt mantelzorg of vrijwilligerszorgorganisatie valt. Een bredere scope aan werkzaamheden betekent dat organisaties meer samenwerken, maar niet automatisch dat ze vaker meedoen in wijkteams. Lidorganisaties geven aan dat mantelzorgers lokaal beter worden ondersteund sinds de decentralisaties van 2015. Echter, hoe groter het werkgebied, hoe minder respondenten deze mening delen. Wijkteams kunnen meer gebruik maken van de beschikbare lokale expertise over mantelzorg. Het onderzoek laat zien dat naarmate organisaties meer betrokkenheid hebben bij wijkteams, ze vaker vinden dat er goed gebruik wordt gemaakt van hun mantelzorgexpertise. Het totaalbudget is voor de meeste organisaties toegenomen, het aandeel organisaties met meerdere financieringsbronnen is afgenomen. Veel organisaties doen het werk met weinig betaalde krachten. Het lijkt dat het aantal personen en fte s per organisatie ten opzichte van 2012 is afgenomen. De mantelzorgwaardering wordt nagenoeg overal uitgereikt, het vaakst in de vorm van een cadeau- of tegoedbon, activiteiten of een financiële bijdrage. Belangrijkste knelpunten bij mantelzorgondersteuning zijn het lokale respijtaanbod, het vinden en bereiken van mantelzorgers en het verschuiven van de grenzen tussen formeel en informeel. Organisaties die veel gemeenten bedienen, vinden het aanbod aan respijt geen knelpunt. Mogelijk vraagt het succesvol vormgeven van een lokaal respijtaanbod een regionale aanpak. Belangrijkste knelpunten bij vrijwillige inzet in de informele zorg zijn het werven van vrijwilligers en het verschuiven van de grenzen tussen formeel en informeel. Het onderzoek toont toenemende wachtlijsten voor hulpvragers aan de ene kant en organisaties die moeite hebben geschikte vrijwilligers te vinden aan de andere kant. Pagina 4 van 30

3. De opdracht en werkwijze 3.1. De opdracht en beoogde resultaten heeft een aantal documenten naast elkaar gelegd. Met als doel een compacte en laagdrempelig in te vullen vragenlijst die aansluit bij de onderzoeksvragen en de mogelijkheid biedt sommige resultaten te kunnen vergelijken met die uit eerdere onderzoeken. Centrale onderzoeksvraag Welke invloed hebben de decentralisaties op (het werk voor) de partners gehad? Afgeleide vragen zijn vervolgens: Welke consequenties hebben de decentralisaties gehad voor mantelzorgondersteuning? Welke consequenties hebben de decentralisaties gehad voor vrijwilligerszorg en vrijwillige inzet? Welke consequenties hebben de decentralisaties gehad voor onze lidorganisaties? Resultaat Het resultaat van het onderzoek is een rapportage die zich laat vergelijken met de Branchemonitor 2012/2013 en daarmee antwoorden biedt op bovenstaande vragen en handvatten biedt om lidorganisaties (nog) beter te kunnen adviseren en ondersteunen. In deze rapportage spiegelen we resultaten verder aan de rapportages Mantelzorgondersteuning 2025 (2017) en Erkenning en ondersteuning vrijwilligerszorg (2016). 3.2. De werkwijze heeft gekozen voor zorgvuldigheid. De vragenlijst is in meerdere ronden, door meerdere professionals bekeken en van commentaar voorzien. Ook is er bewust voor gekozen de lijst vlak voor de zomervakantie uit te zetten. Het bood lidorganisaties de mogelijkheid de lijst in de vakantieperiode in te vullen. Onderstaand de stappen die gezet zijn en die hebben uitgemond in deze rapportage. Mei / juni: verkennen onderzoeksvragen en opstellen vragenlijst We hebben de mogelijke onderzoeksvragen verkend. Daarbij zijn eerder gebruikte lijsten voor de Branchemonitor 2012-2013 en het Onderzoek mantelzorgondersteuning in 2025 (uit 2017) gebruikt. Doel was vragen te vinden die de beste informatie opleveren vanuit de lidorganisaties ten aanzien van de centrale onderzoeksvraag en afgeleide vragen. De vormeis om tot een compacte, laagdrempelig in te vullen lijst te komen, had de overhand ten aanzien van de wens resultaten zoveel als mogelijk te kunnen vergelijken met die uit eerdere onderzoeken. De feedback op het concept van de vragenlijst is bekeken, gewogen en verwerkt. Juni / juli: aankondigen onderzoek en uitzetten vragenlijst Het onderzoek is aangekondigd en op 27 juni uitgezet. De invultermijn was een zes weken. Er is twee keer gerappelleerd. Augustus: schrijven conceptrapport We hebben de resultaten verwerkt, geanalyseerd en geïnterpreteerd, een exercitie die heeft uitgemond in deze conceptrapportage. Na een eerste bespreking is het afgerond. Pagina 5 van 30

4. Resultaten In dit hoofdstuk presenteren we de resultaten. Achtereenvolgens komen de mantelzorgondersteuning en de vrijwillige inzet aan bod. 4.1. Responsgroep De vragenlijst is ingevuld door 115 van de benaderde 305 respondenten, een responspercentage van 37%. Dat is een mooi responsresultaat, waarbij we sterk het idee hebben dat de mogelijkheid het invullen in de vakantieperiode heeft geholpen. Het aantal ingevulde lijsten voldoet hiermee ruimschoots aan de ISO-normen voor kwantitatief onderzoek voor de totale groep van 305 respondenten. 4.2. Aanbod organisaties In figuren 1 tot en met 3 staat informatie over het aanbod van de organisaties waarvoor de respondenten werken. Bij deze vraag gaf 4% aan geen aanbod te hebben op mantelzorgondersteuning en vrijwillige inzet. Zij zijn verder niet in het onderzoek betrokken. Figuur 1: aanbod organisaties 28% 66% 6% Mantelzorgondersteuning (direct of indirect) Vrijwilligerszorg/vrijwillige inzet voor mantelzorgers Beide Figuur 1 toont het volgende: Twee derde van de respondenten geeft aan dat hun organisatie zowel mantelzorgondersteuning als vrijwilligerszorg aanbiedt. Voor 28% is dat alleen mantelzorgondersteuning, terwijl 6% alleen vrijwilligerszorg aanbiedt. Ten opzichte van 2012 is het aandeel dat beide functies aanbiedt gestegen (66% tegen 56% in 2012). Pagina 6 van 30

In figuur 2 gaat het over directe en indirecte mantelzorgondersteuning. Directe mantelzorgondersteuning bestaat uit diverse vormen van ondersteuning die direct aan een mantelzorger worden geboden, de zogenaamde basisfuncties. Dat zijn: Informatie en advies. Praktische en/of materiële ondersteuning. Emotionele steun individueel. Groepsbijeenkomsten. Cursus of training. Respijtzorg. Financiële tegemoetkoming. Indirecte mantelzorgondersteuning is inzet gericht op de situatie van de mantelzorger zoals deskundigheidsbevordering van personeel, ontwikkeling van nieuw aanbod voor mantelzorgondersteuning, het bevorderen van de kwaliteit van het aanbod en beleidsontwikkeling. Figuur 2: vervulde functies mantelzorgondersteuning 8% 9% 83% Directe mantelzorgondersteuning Indirecte mantelzorgondersteuning (expertise en/of vertegenwoordiging) Zowel directe als indirecte mantelzorgondersteuning In figuur 2 zien we dit: Van de respondenten die werken voor een organisatie die (ook) mantelzorgondersteuning biedt, geeft 83% aan dat ze zowel directe als indirecte ondersteuning bieden. Naarmate respondenten aangeven in meer gemeenten actief te zijn, bieden ze vaker alleen indirecte mantelzorgondersteuning. Ook zien we onder de respondenten met een werkgebied van 250.000 inwoners of meer dat ze relatief vaak alleen indirecte ondersteuning bieden (twee van de negen respondenten geven dat aan). De verschillen zijn niet statistische significant. Dit komt mede doordat de groep respondenten die aangeeft voor een organisatie te werken die alleen indirecte ondersteuning biedt met zes respondenten klein is. Pagina 7 van 30

Figuur 3: aandeel organisaties dat subsidie ontvangt voor werkzaamheden informele zorg 19% 81% Ja Nee Figuur 3 toont dit: Ruim vier op de vijf respondenten geeft aan dat hun organisatie subsidie ontvangt voor haar werkzaamheden op het gebied van de informele zorg. In 2012 was dit percentage nog 95%. Verklaring is de toetreding van commerciële aanbieders tot de zorgmarkt. Voor 19% is dit niet het geval, zij ontvangen geen subsidie. Dit zijn vooral respondenten die alleen mantelzorgondersteuning bieden (18 van de 23 respondenten in deze groep) en dit op commerciële basis doen. Voor deze groep van 23 respondenten was dit de laatste vraag in dit onderzoek. De hierna volgende resultaten van het onderzoek betreffen uitsluitend de organisaties die vanuit publieke middelen werken aan de ondersteuning informele zorg. 4.3. Werkgebied In dit hoofdstuk focussen we ons op de groep respondenten die vergelijkbaar is met die uit de Branchemonitor 2012-2013. Dat zijn de organisaties die subsidie ontvangen. We hebben de respondenten naar een aantal aspecten van hun werkgebied gevraagd. Het resultaat staat in de figuren 4 tot en met 6. Figuur 4: aantal gemeenten waar organisaties werkzaam zijn 2012 51 27 22 2018 59 27 13 0% 20% 40% 60% 80% 100% 1 gemeente 2-5 gemeenten 6 gemeenten of meer Pagina 8 van 30

Figuur 5: aantal inwoners totale werkgebied 11% 25% 20% 44% Minder dan 30.000 30.000 tot 100.000 100.000 tot 250.000 250.000 of meer De figuur 4 en 5 laten dit zien: De meeste respondenten geven aan voor een organisatie te werken die werkzaam is in één gemeente. Vergeleken met 2012 is het aandeel respondenten dat werkt voor een organisatie die in één gemeente actief is gestegen (57% tegen 51% in 2012) en het aandeel dat in zes gemeenten of meer werkt gedaald (13% tegen 22% in 2012). Een kwart werkt in een gebied dat minder dan 30.000 inwoners telt, 64% in een gebied van 30.000 tot 1000.000 inwoners en 31% in een gebied dat meer dan 100.000 inwoners telt. In figuur zes staat de typering die respondenten aan hun werkgebied geven: stedelijk, landelijk of gemengd. Boven de figuur staat een grafische weergave (bron: www.vektis.nl) van stedelijk en landelijk gebied in Nederland. Pagina 9 van 30

Figuur 6: typering werkgebied 37% 40% 23% Landelijk Stedelijk Gemengd Uit figuur 6 blijkt het volgende: Bij de typering van het werkgebied zien we dat 40% het als landelijk kenmerkt, 23% als stedelijk en 37% als gemengd. Statistisch significante verschillen figuren 4, 5 en 6 Er is een statistisch verband tussen het aantal gemeenten waarvoor respondenten werken en het inwoneraantal van het werkgebied. Naarmate respondenten in een werkgebied met meer inwoners werken, werken ze vaker in meerdere gemeenten. Zo n 39% van de respondenten die in één gemeente actief zijn (59%), werkt in een werkgebied tot 30.000 inwoners. De groep respondenten met een werkgebied van zes gemeenten of meer is 13%. Van deze groep typeert 93% het eigen werkgebied als gemengd. Slechts één van de respondenten die het eigen werkgebied als stedelijk typeert, werkt in zes gemeenten of meer, onder respondenten die het als landelijk typeert is dat 0%. 4.4. Samenwerking met soortgelijke organisaties en binnen wijk- of gebiedsteams In deze paragraaf zoomen we in op de samenwerking met andere organisaties. Enerzijds samenwerking binnen het eigen werkgebied met wijk/gebiedsteams of organisaties werkzaam vanuit andere disciplines. Anderzijds samenwerking buiten het eigen werkgebied met soortgelijke organisaties. Pagina 10 van 30

Figuur 7 biedt informatie over de samenwerking met organisaties buiten het eigen werkgebied. Figuur 7: contact met soortgelijke organisaties buiten eigen werkgebied 6% 34% 60% Ja, incidenteel Ja, periodiek Nee Hier zien we dit: Een derde werkt incidenteel samen met organisaties buiten het eigen werkgebied, 60% doet dit periodiek en 6% helemaal niet. Statistisch significante verschillen Naar aanbod: Organisaties die zowel mantelzorgondersteuning als vrijwilligerszorg bieden, hebben vrijwel allemaal contact met soortgelijke organisaties buiten het eigen werkgebied. Slechts 1% heeft dat niet. Bij organisaties die alleen mantelzorgondersteuning bieden (19%) en bij organisaties die alleen vrijwilligerszorg bieden (33%) liggen die percentages veel lager. Figuur 8: gewerkt met multidisciplinaire wijkteams, vanuit andersoortige disciplines, in werkgebied 13% 11% 76% Ja Ja, maar in een deel van mijn werkgebied Nee Figuur 8 maakt het volgende duidelijk: Bijna 90% van de respondenten geeft aan dat er in het eigen werkgebied wordt gewerkt met multidisciplinaire wijk- of gebiedsteams. Voor ruim driekwart is dat in het hele werkgebied, voor 11% in een deel ervan. Zo n 13% geeft aan dat dergelijke teams niet actief zijn in het eigen werkgebied. Pagina 11 van 30

Conclusie is dat dat organisaties die zowel mantelzorgondersteuning als vrijwilligerszorg aanbieden vaker met soortelijke organisaties samenwerken, maar niet vaker deelnemen aan het wijkteam. Eén van de belangrijke vragen in dit onderzoek is of mantelzorgondersteuning en/of vrijwillige inzet deel uitmaken van deze wijk- of gebiedsteams. Deze vraag is gesteld aan de respondenten die aangaven dat er een wijk- of gebiedsteam in (een deel van) hun eigen werkgebied actief is. Het resultaat staat in figuur 9. Figuur 9: organisaties waarbij mantelzorgondersteuning en/of vrijwillige inzet structureel deel uitmaakt van wijkteam 25% 11% 34% 30% Ja Nee, maar wel indirect door periodieke afstemming Nee, maar wel indirect door incidentele afstemming Nee, wij zijn niet betrokken bij het wijk- of gebiedsteam Figuur 9 toont dit: Ongeveer een derde van de respondenten beantwoordt deze vraag met een volmondig ja. Ruim 55% geeft aan te werken voor een organisatie die weliswaar niet structureel deel uitmaakt van een dergelijk team, maar er wel periodiek (30%) of incidenteel (25%) contact mee heeft voor afstemming. Elf procent geeft aan geen betrokkenheid bij een wijk- of gebiedsteam te hebben. Dit zijn alleen organisaties die zowel directe als indirecte mantelzorgondersteuning bieden. Verder zijn er geen statistisch significante verschillen als we deze vraag kruisen op andere kruisvariabelen. Pagina 12 van 30

Figuur 10: 'Wijkteams maken voldoende gebruik van de kennis over mantelzorgondersteuning die in mijn werkgebied voorhanden is' 5% 5% 24% 33% 33% Helemaal oneens Oneens Neutraal Eens Helemaal mee eens Figuur 10 biedt dit inzicht: Slechts 29% is het (helemaal) eens met de stelling Wijk- en gebiedsteams maken voldoende gebruik van de kennis over mantelzorgondersteuning die in mijn werkgebied voorhanden is. Een kleine 40% is het zelfs (helemaal) niet met de stelling eens. Een derde staat er neutraal tegenover, wat gelet op de formulering, geen positief antwoord is te noemen. Statistisch significante verschillen Naar respondenten die aangeven dat mantelzorgondersteuning en/of vrijwillige inzet structureel onderdeel uitmaken van het wijkteam: Hier zien we een lineair verband: naarmate de betrokkenheid bij het wijkteam groter is, neemt het aandeel respondenten dat het met de stelling eens is, toe. Van de respondenten die aangeven dat mantelzorgondersteuning en/of vrijwillige inzet structureel onderdeel uitmaken van het wijkteam is 46% het (helemaal) eens met de stelling, onder de groep respondenten die betrokken is door periodieke of incidentele afstemming is dit aandeel 24%, van de respondenten die niet bij het wijkteam zijn betrokken, geeft niemand aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling. Minstens net zo opvallend is dat van de groep respondenten die aangeeft dat mantelzorgondersteuning en/of vrijwillige inzet onderdeel uitmaken van het wijkteam, nog altijd 31% aangeeft dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de expertise over mantelzorg die in het werkgebied voorhanden is. Naar typering werkgebied: Respondenten die hun werkgebied als stedelijk typeren zijn het vaker (50% tegen 39% landelijk en 30% gemengd) dan andere respondenten oneens met de stelling dat wijkteams voldoende gebruik maken van hun expertise. Respondenten die in een landelijk werkgebied actief zijn, zijn het er veel vaker mee eens. Het volledige overzicht staat in tabel 1. Pagina 13 van 30

Tabel 1: mening ten aanzien van stelling Wijkteams maken voldoende gebruik van de kennis over mantelzorgondersteuning die voorhanden is in mijn werkgebied, uitgesplitst naar typering eigen werkgebied (Helemaal) Oneens Landelijk werkend Stedelijk werkend Gemengd werkgebied Totaal 39% 50% 30% 38% Neutraal 16% 28% 53% 33% (Helemaal) Eens 45% 22% 17% 29% Totaal 40% 23% 37% 100% In 2016 is lidorganisaties die werken met vrijwillige inzet in een onderzoek gevraagd hoe tevreden ze waren over de samenwerking met de wijk- of gebiedsteams. Toen gaf 43% aan er tevreden over te zijn, 40% enigszins tevreden en 17% niet. Dit resultaat is niet één-op-één te vergelijken met dat in figuur 10. Het feit dat maar 29% van de respondenten vindt dat er voldoende gebruik wordt gemaakt van de beschikbare kennis over mantelzorgondersteuning in de wijkteams, laat wel zien dat er in de samenwerking nog de nodige winst valt te boeken. 4.5. Personele bezetting informele zorg We hebben de respondenten gevraagd naar de personele bezetting van hun organisaties als het gaat om informele zorg. Het resultaat staat in de figuren 11 en 12. Figuur 11: aantal medewerkers beschikbaar voor informele zorg Meer dan 20 16 tot en met 20 11 tot en met 15 2% 6% 4% 8 tot en met 10 6 of 7 11% 10% 4 of 5 17% 2 of 3 35% 1 15% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Pagina 14 van 30

Figuur 12: aantal beschikbare FTE's voor informele zorg 16 of meer 8% 11 tot en met 15 2% 7 tot en met 10 5 of 6 8% 10% 3 of 4 17% 1 of 2 38% Minder dan 1 18% 0% 20% 40% 60% 80% 100% De figuren 11 en 12 schetsen het volgende beeld: De helft van de respondenten geeft aan dat er binnen hun organisatie maximaal drie mensen beschikbaar zijn voor informele zorg. Ruim 56% geeft aan dat er minder dan 2 fte beschikbaar is. Zo n 12% van de respondenten geeft aan te werken binnen een organisatie waar meer dan tien mensen beschikbaar zijn voor informele zorg. Bij exact 10% is dat tien fte of meer. In 2012 had 25% maar 1 persoon in dienst voor ondersteuning informele zorg. In 2018 is dat nog 15%. In 2012 was het gemiddeld aantal personen binnen een organisatie 8 en het aantal fte 4,3. Door de vraagstelling is één-op-één vergelijking van de resultaten niet mogelijk, maar een gewogen interpretatie van de resultaten in figuur 11 en 12 wijst in de richting van zowel een daling van het aantal personen als het beschikbare aantal fte ten opzichte van 2012. Statistisch significante verschillen Naar aantal gemeenten waar organisatie actief is: Alleen respondenten die in één gemeente (10%) of in twee tot en met vijf gemeenten actief zijn (12%) geven aan meer dan 10 fte ter beschikking te hebben ten behoeve van informele zorg. Geen enkele respondent die voor een organisatie werkt die in meer dan vijf gemeenten actief is, doet dat met meer dan 10 fte. Naar aantal inwoners werkgebied: Alle respondenten die in een werkgebied van maximaal 30.000 inwoners werken, doen dat met maximaal vijf betaalde werknemers. In een werkgebied tot 100.000 inwoners is dat 76%, in een werkgebied tot 250.000 inwoners nog maar 22%. Opvallend is dat 30% van de respondenten die in een werkgebied van 250.000 inwoners of meer werken, dit ook met maximaal vijf mensen doen. Van de respondenten die actief zijn in een werkgebied met 250.000 inwoners of meer, geeft maar 20% aan meer dan tien betaalde werknemers te hebben. Bij respondenten die werken in een werkgebied van 100.000 tot 250.000 inwoners is dat aandeel 39%. Kijken we naar het aantal beschikbare fte s dan is er ook geen sterk lineair verband tussen het aantal fte s en de grootte van het werkgebied. Zo geeft 60% van de respondenten met een werkgebied van 250.000 inwoners of meer aan het werk te doen met maximaal 6 fte. Bij de groepen tot 100.000 inwoners in het werkgebied is dat aandeel veel hoger, maar bij de respondenten die werken in een werkgebied van 100.000-250.000 inwoners is het met 56% Pagina 15 van 30

zelfs lager. Conclusie is dat respondenten die in het grootst mogelijke werkgebied actief zijn, dat lang niet altijd doen met de meeste collega s of beschikbare fte s. Naar typering werkgebied: Hier zien we dat het aandeel organisaties tot 5 fte onder respondenten die het eigen werkgebied als landelijk typeert het hoogst is met 95%. Onder respondenten die in een gemengd werkgebied actief zijn 61%, onder stedelijk werkende respondenten 55%. Samengevat Actief zijn in meer gemeenten, betekent niet automatisch dat gewerkt wordt met meer fte. Werken in het grootste werkgebied qua aantal inwoners, betekent niet automatisch werken met meer mensen of groter aantal fte. Organisaties die in een landelijk werkgebied werken, doen dit bijna altijd met minder dan 5 fte. Het aantal eenpitters is afgenomen van 25% naar 15%. 4.6. Financiën organisaties De respondenten is gevraagd naar een aantal aspecten van hun financiële situatie. Het resultaat staat in de figuren 14 tot en met 16. Figuur 14: subsidiebronnen waar in 2017 gebruik van is gemaakt In natura 7% Tijdelijk of projectbasis 38% Regulier of structureel 98% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Figuur 14 laat dit zien: Voor nagenoeg alle organisaties die subsidie ontvangen was dat in 2017 regulier of structureel geld. Daarnaast heeft 38% gelden kunnen gebruiken die tijdelijk of op projectbasis beschikbaar zijn gesteld, terwijl 7% gebruik heeft kunnen maken van subsidiebronnen in natura. In 2012 had 57% meerdere financieringsbronnen. In dit onderzoek is dat percentage 25%. Pagina 16 van 30

Statistisch significante verschillen Naar aantal gemeenten waar organisatie actief is: De respondenten die voor een organisatie actief zijn die in één gemeente (29%) werkt of voor tien gemeenten of meer (25%), maken minder gebruik van tijdelijke subsidies dan respondenten die actief zijn voor organisaties die in twee tot en met vijf (52%) of zes tot en met negen gemeenten (80%) actief zijn. De tijdelijke gelden zitten dus vooral in de middencategorie. Figuur 15: ontwikkeling totaalbudget ondersteuning informele zorg sinds 2015 12% 37% 51% Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen Hier zien we het volgende: Als we kijken naar de ontwikkeling van het totaalbudget sinds de decentralisaties in 2015 geëffectueerd zijn, dan blijkt dat verreweg de meeste respondenten (51%) aangeven dat het totaalbudget voor de ondersteuning van de informele zorg is gestegen. Ongeveer 37% geeft aan dat het totaalbudget gelijk is gebleven, bij circa 12% is het gedaald. Figuur 16: verwachting ontwikkeling structurele subsidie in de komende jaren 24% 19% 57% Meer Gelijk Minder Pagina 17 van 30

Figuur 17: verwachting ontwikkeling tijdelijke subsidie in de komende jaren 31% 17% 52% Meer Gelijk Minder De figuren 16 en 17 laten het volgende zien: Het merendeel van de respondenten verwacht dat de structurele (57%) en de tijdelijke (52%) subsidie de komende jaren gelijk zal blijven. Opvallend is dat, ondanks het feit dat de meeste respondenten aangeven dat het budget informele zorg sinds 2015 is gestegen, meer respondenten denken dat het budget de komende jaren afneemt dan toeneemt. Dat geldt vooral bij de tijdelijke subsidies, waar 31% een afname verwacht en 17% een toename. Dat betekent dat een grote groep zich zorgen maakt over de financiële continuïteit richting de toekomst. 4.7. Mantelzorgondersteuning In deze paragraaf komen een aantal vragen aan bod die alleen betrekking hebben op mantelzorgondersteuning. Allereerst de vraag of respondenten vinden dat mantelzorgers sinds de decentralisaties beter worden ondersteund. Het resultaat staat in figuur 18. Figuur 18: 'In mijn werkgebied worden mantelzorgers sinds 2015 beter ondersteund' 0% 9% 7% 31% 53% Helemaal oneens Oneens Neutraal Eens Helemaal eens Figuur 18 toont dit: Pagina 18 van 30

In totaal is 62% het (helemaal) eens met deze stelling. Ongeveer een derde (31%) staat er neutraal tegenover, terwijl 7% het (helemaal) niet met de stelling eens is. Conclusie: een ruime meerderheid van de respondenten is het met de stelling eens en vindt dat mantelzorgers sinds de decentralisaties beter worden ondersteund. Slechts 7% vindt dit niet. Statistisch significante verschillen Naar inwonersaantal werkgebied: Naarmate het inwoneraantal van het werkgebied stijgt, zijn minder respondenten het met deze stelling eens. Onder de respondenten in een werkgebied tot 30.000 inwoners vindt 78% dat mantelzorgers sinds 2015 beter worden ondersteund, bij een werkgebied van 30.000-100.000 is dat nog 64%, bij een werkgebied van 100.000-250.000 56% en onder respondenten met een werkgebied van 250.000 inwoners of meer maar 13%. Kijken we naar de basisfuncties (zie voor uitleg paragraaf 4.2) waarop organisaties actief zijn, dan zien we dat in 2010 nog 20% op alle functies actief was, in 2012 was dit 25% en in 2016 gaf 49% aan ondersteuning op alle basisfuncties te bieden. Mantelzorgers kunnen dus steeds vaker voor de brede scope aan ondersteuning terecht bij één organisatie. 4.8. Ervaren knelpunten mantelzorgondersteuning We hebben de respondenten gevraagd de grootste knelpunten rondom mantelzorgondersteuning te benoemen. Ze mochten maximaal drie antwoorden geven. Het resultaat staat in figuur 22. Figuur 22: belangrijkste ervaren knelpunten mantelzorgondersteuning (maximaal 3 antwoorden) Anders, namelijk 19% Onzekerheid structurele financiering 21% Verlies van expertise op mantelzorg binnen werkgebied 2% Het lokale aanbod van respijt 54% Het vinden en bereiken van mantelzorgers 51% Organisatieverandering in het veld 13% Verschuiving naar meer generalistisch werken 11% Samenwerking met wijk- of gebiedsteam 21% Samenwerking met de zorgketen 18% Facilitering door gemeente 19% Verschuiven grenzen formeel en informeel 44% 0% 20% 40% 60% 80% 100% De figuur laat dit zien: Pagina 19 van 30

Er is een duidelijke top-3: het lokale aanbod van respijtzorg (54%), het vinden en bereiken van mantelzorgers (51%) en het verschuiven van de grenzen van formeel en informeel (44%). Van de overige antwoordmogelijkheden worden onzekerheid over structurele financiering, samenwerking met wijk- of gebiedsteam, samenwerking met zorgketen en facilitering door de gemeente nog door ongeveer 20% van de respondenten genoemd. De verschuiving naar meer generalistisch werken en organisatieverandering in het veld worden minder vaak dan de andere mogelijke knelpunten genoemd. Verlies van expertise op mantelzorg binnen het werkgebied wordt nauwelijks genoemd. De expertise is er wel, al kan er volgens de respondenten (zie figuur 9) beter gebruik van worden gemaakt. Statistisch significante verschillen Naar aantal gemeenten waar een organisatie actief is: Voor respondenten die voor een organisatie werken die in één gemeente actief is, is de samenwerking met de zorgketen (9%) veel minder vaak één van de drie belangrijkste knelpunten dan voor de overige respondenten. Voor geen van de respondenten die werken voor een organisatie die actief is in tien gemeenten of meer is het lokale aanbod aan respijtzorg één van de drie belangrijkste knelpunten. Verklaring zou kunnen zijn dat een goed lokaal aanbod respijtzorg een regionale aanpak vereist. Of in ieder geval dat werken op een regionale schaal knelpunten in een lokaal aanbod respijtzorg voorkomt. 4.9. Mantelzorgwaardering In de figuren 19 tot en met 21 staat de mantelzorgwaardering centraal. Figuur 19: uitreiking mantelzorgwaardering 2% 12% 86% Ja Nee, in een deel van het werkgebied Nee, in het gehele werkgebied is geen mantelzorgwaardering aan mantelzorgers uitgedeeld Hier blijkt het volgende: Ruim 86% van de respondenten geeft aan dat in het gehele eigen werkgebied de mantelzorgwaardering wordt uitgereikt, voor 12% betreft het een deel van het werkgebied. Slechts 2% geeft aan dat het helemaal niet gebeurt. Statistisch significante verschillen Naar aantal gemeenten waar organisatie actief is: Pagina 20 van 30

Van de respondenten die werken voor een organisatie die in één gemeente actief is, geeft 98% aan dat de mantelzorgwaardering in het gehele werkgebied wordt uitgereikt. Bij werkgebieden van twee tot en met vijf gemeenten (76%), zes tot en met negen gemeenten (60%) en tien gemeenten of meer (0%) is dat aandeel lager. Naar aantal inwoners werkgebied: Naarmate er meer inwoners wonen in het werkgebied van de respondent, neemt het aandeel respondenten dat aangeeft dat de mantelzorgwaardering in het gehele werkgebied wordt uitgereikt af (van 96% dat werkt in een gebied tot 30.000 inwoners naar 44% dat actief is in een werkgebied van 250.000 inwoners of meer). Andersom geldt het logischerwijs voor het aandeel dat aangeeft dat het in een deel van het werkgebied het geval is. Voorzichtige conclusie is dat als je in een groot werkgebied woont, de kans kleiner is dat je de waardering krijgt dan wanneer je in een klein werkgebied woont. Figuur 20: vorm warin mantelzorgwaardering in werkgebied werd uitgereikt Anders, namelijk 7% Bloemetje, cadeautje of presentje 19% Georganiseerde activiteiten 47% Cadeaubon of tegoedbon 61% Financiele bijdrage 42% 0% 20% 40% 60% 80% Figuur 20 laat het volgende zien: Het percentage komt op 176% uit, wat betekent dat de respondenten gemiddeld meerdere antwoorden hebben gegeven. De mantelzorgwaardering wordt dus gemiddeld in meer dan één vorm uitgereikt. De meest genoemde vorm is een cadeau- of tegoedbon (64%), gevolgd door georganiseerde activiteiten (47%) en een financiële bijdrage (42%). Figuur 21: aantal mantelzorgers waaraan mantelzorgwaardering in werkgebied is uitgereikt 26% 4% 15% 20% 35% Minder dan 100 100-250 250-500 500-1.000 1.000 of meer Pagina 21 van 30

Figuur 21 toont het volgende: Bijna de helft (46%) van de respondenten geeft aan in een werkgebied te werken waar aan minimaal 500 mantelzorgers de waardering is uitgereikt. Voor 26% gaat het om 1.000 mantelzorgers of meer. Maar 4% geeft aan in het eigen werkgebied aan minder dan 100 mensen de waardering te hebben uitgereikt. Statistisch significante resultaten Naar grootte van het werkgebied: Eigenlijk is het opvallend dat de verschillen zich niet lineair aftekenen: het aantal mantelzorgers dat een waardering krijgt uitgereikt, stijgt niet lineair mee met de grootte van het werkgebied. Zo geeft 50% van de respondenten die werken in een werkgebied van 250.000 inwoners of meer aan dat de waardering aan niet meer dan 500 mantelzorgers wordt uitgereikt. Pas na 1.000 mantelzorgers of meer aan wie de waardering wordt uitgereikt, zien we dat de grootte van het werkgebied leidt tot grote verschillen. Bij het werkgebied tot 30.000 inwoners geeft 8% aan dat waardering aan 1.000 mantelzorgers of meer uit te reiken. Bij werkgebied 30.000-100.000 is dat 10%, bij 100.000-250.000 72%, bij 250.000 of meer 50%. Naar typering werkgebied: In stedelijk (48%) of gemengd (39%) werkgebied wordt veel vaker de waardering uitgereikt aan 1.000 mantelzorgers of meer dan in een landelijk (3%) werkgebied. 4.10. Vrijwillige inzet in de informele zorg Ook over de vrijwillige inzet in de informele zorg hebben we een aantal specifieke vragen gesteld. Deze vragen zijn door maximaal 76 respondenten beantwoord. Het resultaat staat in deze paragraaf, in de figuren 23 tot en met 26. Figuur 23: aantal zorgvrijwilligers in 2017 15% 5% 10% 52% 18% Minder dan 50 50 tot 100 100 tot 200 200 tot 500 500 of meer Pagina 22 van 30

Figuur 24: ontwikkeling aantal zorgvrijwilligers sinds decentralisaties 37% 20% 43% Afgenomen Gelijk gebleven Toegenomen De figuren 23 en 24 laten het volgende zien: Ruim de helft van de respondenten werkt bij en organisatie met minder dan 50 zorgvrijwilligers. Voor 20% zijn dat er 200 of meer, voor 5% 500 of meer. Kijken we naar de ontwikkeling sinds de decentralisaties, dan geeft 37% aan dat het aantal zorgvrijwilligers is toegenomen, bij 43% is het gelijk gebleven en bij 20% afgenomen. In 2012 hadden organisaties 152 zorgvrijwilligers in hun bestand. Interpretatie van de resultaten in figuur 23 lijkt erop te wijzen dat het absolute aantal zorgvrijwilligers per organisatie sinds 2012 is afgenomen. Statistisch significante verschillen Naar aantal inwoners werkgebied: Hier zien we een lineair verband tussen de grootte van het werkgebied en het aantal zorgvrijwilligers: hoe groter het aantal inwoners in het zorggebied, des te meer zorgvrijwilligers zijn er voor de organisatie actief. In de figuren 25 en 26 gaat het over koppelingen. Dat betekent dat er een zorgvrijwilliger gekoppeld is aan iemand die, vaak langdurig, hulp en ondersteuning nodig heeft. Figuur 25: aantal koppelingen tussen zorgvrager en vrijwilliger in 2017 4% 8% 16% 54% 18% Minder dan 50 50 tot 100 100 tot 250 250 tot 500 500 of meer Pagina 23 van 30

Figuur 25 laat dit zien: Het grootste deel van de respondenten (54%) geeft aan in 2017 minder dan 50 koppelingen te hebben gemaakt tussen zorgvragers en vrijwilligers. Voor 12% is dat meer dan 250 geweest, voor 8% meer dan 500. In 2012 gaven organisaties aan dat er gemiddeld 241 koppelingen werden gemaakt. Interpretatie van de resultaten in figuur 25 lijken erop te wijzen dat het gemiddelde aantal koppelingen per organisatie is afgenomen. Statistisch significante verschillen Naar aantal inwoners werkgebied: Ook hier zien we een nagenoeg lineair verband tussen de grootte van het werkgebied en het aantal koppelingen: naarmate het aantal inwoners in het werkgebied stijgt, worden er vaker meer dan 250 koppelingen gemaakt. Naar typering werkgebied: In een stedelijk werkgebied zien we veel vaker 250 koppelingen of meer (36% tegen 3% in een landelijk en 12% in een gemengd werkgebied). Figuur 26: ontwikkeling aantal geleverde uren zorginzet sinds de decentralisaties 17% 58% 25% Afgenomen Gelijk gebleven Toegenomen Hier zien we dit: Zo n 58% van de respondenten geeft aan dat het aantal geleverde uren zorginzet is toegenomen sinds de decentralisaties. Voor 25% is dat gelijk gebleven, bij 17% afgenomen. Pagina 24 van 30

Figuur 27: ontwikkeling aantal zorgvragers op de wachtlijst sinds de decentralisaties 11% 49% 40% Afgenomen Gelijk gebleven Toegenomen In figuur 27 zien we het volgende: Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan dat het aantal zorgvragers op de wachtlijst is toegenomen. Veertig procent geeft aan dat het gelijk is gebleven, bij 11% is het aantal afgenomen. 4.11. Ervaren knelpunten vrijwillige inzet in de informele zorg Tot slot hebben we gevraagd naar de grootste knelpunten, een vraag die niet in de Branchemonitor 2012/2013 is gesteld, maar wel in het onderzoek Erkenning en ondersteuning vrijwilligerszorg uit 2016. Alleen de antwoordcategorie anders laat zich niet helemaal vergelijken; die werd destijds als afzonderlijke vraag gesteld. Figuur 28: grootste ervaren knelpunten op gebied van vrijwillige inzet (maximaal 3 antwoorden) Anders, nameliljk 21% Aantonen toegevoegde waarde vrijwillige 18% 22% Samenwerking met wijk- of gebiedsteam 18% 10% Samenwerking met de zorgketen 18% 18% Verschuivende grenzen formeel en informeel 60% 53% Facilitering door gemeente 12% 28% Organisatieveranderingen 25% 16% Adequate scholing van vrijwilligers 7% 18% Veranderende competenties coordinator of 11% 12% Werven van vrijwilligers 49% 83% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 2016 2018 Pagina 25 van 30

De figuur laat dit zien: De twee grootste knelpunten uit 2016 worden ook nu het vaakst genoemd, zij het in een andere volgorde. Veel meer dan in 2016 is het werven van vrijwilligers een probleem geworden. Ook de verschuivende grenzen tussen formeel en informeel is voor 53% (tegen 60% in 2016) een groot knelpunt. Ondanks dat meer respondenten aangeven dat het aantal zorgvrijwilligers is toegenomen (37%) dan afgenomen (21%), is het werven van vrijwilligers het belangrijkste knelpunt. Het werven is van belang, want de geleverde zorginzet is sinds de decentralisaties voor veel organisaties toegenomen (zie figuur 26) en de wachtlijsten gegroeid (zie figuur 27). Conclusie: er zijn moeilijk geschikte vrijwilligers te vinden, die bovendien ook een zwaardere taak wacht. Nagenoeg alle andere knelpunten worden niet vaker genoemd dan in 2016. Enige uitzondering is aantonen toegevoegde waarde van vrijwillige inzet dat in 2016 door 18% en nu door 22% wordt genoemd als belangrijk knelpunt. Pagina 26 van 30

5. Conclusies In dit hoofdstuk vatten we de belangrijkste bevindingen samen in een aantal conclusies. 1. Aanbod organisaties: meer organisaties dan in 2012 bieden zowel mantelzorgondersteuning als vrijwilligerszorg aan Van de in totaal 115 respondenten geeft twee derde aan te werken voor een organisatie die zowel mantelzorgondersteuning als vrijwilligerszorg aanbiedt. In 2012 was dat percentage nog 56%. Ongeveer 28% biedt alleen mantelzorgondersteuning aan, 6% alleen vrijwilligerszorg. Van de respondenten die werken bij een organisatie die (ook) mantelzorgondersteuning aanbiedt, betreft dat in 83% van de gevallen zowel directe als indirecte ondersteuning. 2. Werkgebied: meer organisaties dan in 2012 werken voor één gemeente, minder voor zes gemeenten of meer Van alle respondenten werkt 59% voor een organisatie die maar in één gemeente actief is. In 2012 was dit aandeel nog 51%. Het aandeel respondenten dat werkt voor een organisatie die in zes of meer gemeenten actief is, is gedaald (van 22% in 2012 naar 13%). Een kwart werkt in een gebied met minder dan 30.000 inwoners, 31% in een gebied met meer dan 100.000 inwoners. Ongeveer 40% typeert het eigen werkgebied als landelijk, 23% als stedelijk, 37% als gemengd. 3. Samenwerking: 94% werkt samen met organisaties buiten het eigen werkgebied Voor ruim een derde is die samenwerking periodiek, voor 60% incidenteel. Maar 1% van de organisaties die zowel mantelzorgondersteuning als vrijwilligerszorg bieden heeft geen contact met organisaties buiten het eigen werkgebied. Onder organisaties die alleen mantelzorgondersteuning bieden is dit aandeel 19% en bij organisaties die alleen vrijwilligerszorg bieden 33%. 4. Samenwerking: een bredere scope aan werkzaamheden betekent dat er vaker wordt samengewerkt, maar niet tot statistisch significant vaker deelname aan wijkteams Drie kwart van de respondenten geeft aan dat er in hun gehele werkgebied wordt gewerkt met wijk- of gebiedsteams, voor 11% van de respondenten is het in een deel ervan. Een derde van de respondenten geeft aan dat de eigen organisatie met mantelzorgondersteuning en/of vrijwillige inzet structureel onderdeel uitmaakt van het wijk- of gebiedsteam. Van de overige twee derde geeft 30% aan dat er wel periodieke afstemming is en 25% dat die afstemming incidenteel is. Bij 11% is er geen betrokkenheid bij het wijk- of gebiedsteam. Organisaties die zowel mantelzorgondersteuning als vrijwillige inzet bieden (99%), werken veel vaker samen met organisaties buiten het eigen werkgebied dan organisaties die of mantelzorgondersteuning (81%) of vrijwillige inzet (67%) bieden. Het betekent niet dat ze ook significant vaker deelnemen aan wijkteams. 5. Samenwerking: niet voldoende gebruik gemaakt van kennis over mantelzorgondersteuning Maar 29% van de respondenten is het eens met de stelling er wordt voldoende gebruik gemaakt van de kennis die voorhanden is over mantelzorgondersteuning is in ons werkgebied. Een kleine 40% is het er niet mee eens. Respondenten in een stedelijk werkgebied zijn het vaker (50% tegen 39% landelijk en 30% gemengd) dan andere respondenten oneens met de stelling, de landelijk (45%) werkende respondenten zijn het veel vaker dan de stedelijk (22%) en gemengd (17%) werkende respondenten eens met de stelling. Pagina 27 van 30

6. Samenwerking: naarmate respondenten grotere betrokkenheid hebben bij wijkteam, vinden ze vaker dat er voldoende gebruik wordt gemaakt van kennis over mantelzorgondersteuning Dit is een statistisch significant verband. Van de respondenten die vertegenwoordigd zijn in een wijkteam geeft 44% aan het met de stelling eens te zijn, onder respondenten die alleen met het wijkteam afstemmen is dit 24% en van de groep respondenten die niet betrokken is bij het wijkteam geeft niemand aan het met de stelling eens te zijn. 7. Persoonlijke bezetting: veel organisaties doen het werk met weinig betaalde krachten In 2012 waren er gemiddeld 8 personen en 4,3 fte beschikbaar binnen organisaties voor informele zorg. De resultaten in dit onderzoek laten zich niet één-op-één vergelijken met die uit 2012, maar weging van alle antwoordcategorieën lijkt erop te wijzen dat het aantal personen en fte s ten opzichte van 2012 is afgenomen. Meer dan de helft van de respondenten geeft aan in een organisatie te werken waar maximaal drie mensen beschikbaar zijn voor informele zorg en maximaal twee fte. Bij 10% is er elf fte of meer beschikbaar, bij 8% van de organisaties zestien of meer medewerkers. Opvallend is dat er geen strikt lineair verband is tussen het aantal inwoners in het werkgebied en het aantal medewerkers en beschikbare fte s. Respondenten die in het grootst mogelijke werkgebied actief zijn, werken lang niet altijd met de meeste collega s of beschikbare fte s. Het aandeel organisaties tot vijf fte is onder respondenten die het eigen werkgebied als landelijk (95%) typeren veel groter dan onder respondenten die in een gemengd (61%) of stedelijk (55%) werkgebied actief zijn. 8. Financiën: totaalbudget voor meeste organisaties toegenomen, aantal organisaties dat meerdere financieringsbronnen heeft is afgenomen Ruim de helft van de organisaties geeft aan dat het totaalbudget sinds de decentralisaties is toegenomen. Bij 37% is het gelijk gebleven, bij 12% gedaald. Ruim 80% werkt bij een organisatie die subsidie ontvangt voor haar werkzaamheden informele zorg. Nagenoeg al deze organisaties hebben in 2017 reguliere of structurele subsidie ontvangen. Zo n 38% ontving ook tijdelijke of projectsubsidie, 7% kreeg steun in natura. In 2012 gaf 57% van de respondenten nog aan bij een organisatie te werken met meerdere financieringsbronnen, in dit onderzoek is dat nog 25%. Respondenten die voor een organisatie actief zijn die in één gemeente (29%) werkt of voor tien gemeenten of meer (25%), maken minder gebruik van tijdelijke subsidies dan respondenten die actief zijn voor organisaties die in twee tot en met vijf (52%) of zes tot en met negen gemeenten (80%) actief zijn. 9. Financiën: meer respondenten denken dat dat structurele en tijdelijke subsidies gaan af- dan toenemen Het grootste deel denkt dat de structurele (57%) en tijdelijke subsidies (52%) de komende jaren gelijk blijven. Ongeveer 31% denkt dat de tijdelijke subsidies gaan afnemen, tegen 17% dat een toename verwacht. Bij de structurele subsidies zijn deze percentages 24% en 19%. 10. Mantelzorgondersteuning: mantelzorgers worden sinds de decentralisaties beter ondersteund, Hoe groter het werkgebied, hoe minder respondenten deze mening delen Dat vindt 62% van de respondenten. Ongeveer een derde heeft geen mening over deze stelling, 7% vindt dat ze minder goed worden ondersteund sinds de decentralisaties. Naarmate het inwoneraantal van het werkgebied stijgt, zijn minder respondenten het met deze stelling eens. Onder de respondenten in een werkgebied tot 30.000 inwoners vindt 78% dat mantelzorgers sinds 2015 beter worden ondersteund, bij een werkgebied van 30.000-100.000 is dat nog 64%, bij een werkgebied van 100.000-250.000 56% en onder respondenten met een werkgebied van 250.000 inwoners of meer maar 13%. Pagina 28 van 30

11. Mantelzorgwaardering: naarmate werkgebied groter is qua inwonersaantal, wordt de kans dat je de waardering krijgt uitgereikt kleiner Ruim 86% geeft aan dat de mantelzorgwaardering in het gehele werkgebied wordt uitgereikt, nog eens 12% in een deel ervan. Slechts 2% geeft aan dat de waardering niet wordt uitgereikt. Mantelzorgers krijgen het vaakst een cadeau- of tegoedbon (61%), activiteiten aangeboden (47%) of een financiële bijdrage (42%). Gemiddeld wordt de waardering in meer dan één vorm uitgereikt. Bijna de helft werkt in een werkgebied waar de waardering aan minimaal 500 mantelzorgers wordt uitgereikt. Naarmate er meer inwoners wonen in het werkgebied van de respondent, neemt het aandeel respondenten dat aangeeft dat de mantelzorgwaardering in het gehele werkgebied wordt uitgereikt af (van 96% dat werkt in een gebied tot 30.000 inwoners naar 44% dat actief is in een werkgebied van 250.000 inwoners of meer). 12. Mantelzorgondersteuning: lokale respijtaanbod, vinden en bereiken mantelzorgers en verschuiven grenzen formeel en informeel belangrijkste knelpunten Deze knelpunten worden door respectievelijk 54%, 51% en 44% als de drie belangrijkste benoemd. De overige knelpunten scoren 21% of minder. Het verlies van expertise op het gebied van mantelzorg (2%) wordt het minst genoemd. Voor respondenten die voor een organisatie werken die in één gemeente actief is, is de samenwerking met de zorgketen (9%) veel minder vaak één van de drie belangrijkste knelpunten dan voor de overige respondenten. Voor geen van de respondenten die werken voor een organisatie die actief is in tien gemeenten of meer is het lokale aanbod aan respijtzorg één van de drie belangrijkste knelpunten. Voorzichtige conclusie kan zijn dat een goed lokaal respijtaanbod wel vaart bij een regionale aanpak. 13. Vrijwilligerszorg en vrijwillige inzet: ruim helft organisatie heeft minder dan 50 zorgvrijwilligers en minder dan 50 koppelingen gemaakt in 2017 Ongeveer 52% van de respondenten werkt bij een organisatie met minder dan 50 zorgvrijwilligers. Voor 20% zijn dat er 200 of meer, voor 5% zelfs 500 of meer. Het aantal koppelingen is voor 54% minder dan 50. Voor 12% 250 of meer, waarvan 8% 500 of meer. Er is een lineair verband tussen de grootte van het werkgebied en het aantal zorgvrijwilligers en koppelingen: hoe groter het aantal inwoners in het zorggebied, des te meer koppelingen zijn er gemaakt en zijn er zorgvrijwilligers voor de organisatie actief. In een stedelijk werkgebied zien we veel vaker 250 koppelingen of meer (36% tegen 3% in een landelijk en 12% in een gemengd werkgebied). 14. Vrijwillige inzet in de informele zorg: aantal zorgvrijwilligers vaker toegenomen dan afgenomen, gemiddelde aantal zorgvrijwilligers lijkt sinds 2012 te zijn gedaald, terwijl aantal uren geleverde zorginzet voor bijna 60% toegenomen Van alle respondenten geeft 37% aan dat het aantal zorgvrijwilligers sinds 2015 is toegenomen. Bij 20% is het gelijk gebleven, voor 43% gelijk gebleven. Ondanks het feit dat meer respondenten aangeven dat het aantal zorgvrijwilligers is toegenomen, lijkt een interpretatie van de resultaten erop te wijzen dat het gemiddelde aantal zorgvrijwilligers bij organisaties is afgenomen. Het aantal uren geleverde zorginzet is bij bijna 60% van de organisaties toegenomen. Bij 17% is het afgenomen. 15. Vrijwillige inzet in de informele zorg: belangrijkste knelpunten dezelfde als in 2016; werven van vrijwilligers en verschuiven grenzen formeel en informeel In 2018 is het werven van vrijwilligers voor nog meer respondenten één van de drie belangrijkste knelpunten dan in 2016. Het aandeel dat het noemt is nu 83% tegen 49% in 2016. Daarmee is het verreweg het vaakst genoemde knelpunt. Het verschuiven van de grenzen tussen formeel en informeel wordt door 53% genoemd; dat was in 2016 nog 60%. Naast deze twee knelpunten wordt alleen het aantonen van de toegevoegde waarde vrijwillige inzet (22%) nog door 20% of Pagina 29 van 30

meer van de respondenten genoemd. De samenwerking met wijk- en gebiedsteam (van 18% naar 10%), facilitering door de gemeente (16% naar 12%), organisatieveranderingen (25% naar 16%) en adequate scholing van vrijwilligers (18% naar 7%) worden door minder respondenten dan in 2016 als belangrijk knelpunt gezien. Dat lijkt erop te wijzen dat de scherpe randjes wat af zijn van de problemen die met de veranderingen als gevolg van de decentralisaties samenhingen. Pagina 30 van 30