Behoefteonderzoek scholing cultuureducatie. Basisonderwijs, centra voor de kunsten en culturele instellingen in Noord-Brabant



Vergelijkbare documenten
Loopbanen in het onderwijs? Analyse van de loopbaanontwikkeling van onderwijspersoneel

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

Samenvatting en conclusies

Cultuureducatie in het basisonderwijs

Eerste tussentijdse effectevaluatie

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Werkbelevingsonderzoek 2013

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs

Resultaten Monitor Combifuncties Onderwijs Projectgroep Combifuncties Onderwijs

Onderzoek Passend Onderwijs

A.J.E. de Veer, R. Verkaik & A.L. Francke. Hoge verwachtingen over pas gediplomeerden. Utrecht: NIVEL, 2010

Onderwijs en vluchtelingenkinderen

Samenvatting Onderzoeksrapport 2014

OOP ers in het vo. Arbeidsmarktpositie, scholingsmogelijkheden en werktevredenheid van

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

Openingstijden Stadswinkels 2008

Behoefteonderzoek opvang kinderen basisschoolleeftijd

Verduurzamen, verbinden, vertrouwen. Adviezen van het culturele werkveld aan nieuwe Gedeputeerde Staten

Resultaten van het onderzoek naar het welbevinden van hoogbegaafde leerling in PO en VO naar de inschatting van hun ouder(s)

Oktober 2016 Bureau ART Peter van der Zant

A.J.E. de Veer, R. Verkaik & A.L. Francke. Stagiairs soms slecht voorbereid op praktijk. Zorgverleners over de aansluiting

Mei 2016 Wout Neutel. Rapportage van het onderzoek naar de ervaringen met en mening over huisbezoeken in het onderwijs

Rapportage Onderzoek Effecten Werkdrukakkoord

INFORMATIEVOORZIENING URENAFTREK DOOR ZELFSTANDIGEN VANUIT WW

Klanttevredenheidsonderzoek Bureau Wbtv 2015

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Terugkoppeling monitor subsidieregeling Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

ICT IN HET BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS SCHOOLJAAR 2007/2008 TECHNISCH RAPPORT

Werkdruk in het onderwijs

Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015

Klantpensioenmonitor Pensioenfonds UMG

WINKELOPENINGSTIJDEN OP ZONDAG IN PURMEREND

Dit werk is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-GeenAfgeleideWerken 3.0 Unported licentie. Resultaten SJBN Enquête 2012

Tevredenheid Abw-cliënten. Benchmark rapportage gemeente Maassluis. December 2003

Klanttevredenheid Gemeentewinkel Zwijndrecht 2014

Internetpanel Dienst Regelingen

Cultuureducatie in Amsterdam. Ada Nieuwendijk. SCHOLINGSAANBOD Onderwijs

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

47% 53% Atlant: 15% Fedra: 16% OPO IJmond: 21% Tabijn: 25%

V e r k l a r i n g t e r m e n e n b e g r i p p e n

PRO-U: PROFESSIONALISERING IN HET ONDERWIJS JAARPROGRAMMA

ICT in het basis- en voortgezet onderwijs. Schooljaar

Tevredenheidonderzoek

Waar winkelen de inwoners van de gemeente Ede? Een onderzoek op basis van 304 winkelmomenten

Nieuwe tijden, nieuwe collectieve pensioenen

M Scholing in het MKB. Waarom, hoe gevonden en bekostigd en wat knelt er? drs. W.D.M. van der Valk

Zorgbarometer 7: Flexwerkers

Beleving Theaterfestival Boulevard 2012 Onderzoeksrapportage. Life is Wonderful

Cultuursurvey. Betrouwbaarheidsonderzoek voor Stichting LeerKRACHT. Maaike Ketelaars Ton Klein

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Overall rapportage Vensters voor verantwoording Leerlingen

Rapportage Onderzoek buitenles

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

Yes We Can Fellow onderzoek

Ervaringen van vrijwilligers

Deelrapportage "Apotheken door Cliënten Bekeken" Vorige en huidige meting Apotheek Den Hoorn

Vijfde monitor cultuureducatie Noord- Brabant

ENQUÊTE: toetsing op maat

Achtergrondinformatie subsidieregeling Cultuureducatie met Kwaliteit 2018

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Als eerste is gevraagd in hoeverre de Cito Eindtoets Basisonderwijs een reëel beeld oplevert van

Toelichting op de resultaten van de korte enquête (quick scan) René Alberts juni 2011

Enquête SJBN

Budget Educatie en Participatie Projecten (BEPP)

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Mogelijkheden windenergie

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Samenvatting. BS De Ridderslag. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Ridderslag. Ouders vinden 'De leerkracht' op school het belangrijkst

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Rapport 834 Oud, W., & Emmelot, Y. (2010). De visitatieprocedure cultuurprofielscholen. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Primair Onderwijs po Voorgezet onderwijs vo

Evaluatie trainingen Vversterk. Deelnemers eerste tranche

Life event: Een nieuwe baan

OBS A.M.G. Schmidt 7 februari 2014

Meer klanten gezocht. en artistiek begeleiders in de amateurkunst. Henk Vinken en Teunis IJdens

Samenvatting. BS Benjamin/ Brunssum. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS Benjamin. Ouders vinden 'Begeleiding' op school het belangrijkst

Welkom op de informatie-avond!

Relatie met schoolleiding vraagt aandacht!

ICT-gebruik docenten behoeft brede ondersteuning!

T e v r e d e n h e i d s p e i l i n g L e e r l i n g e n B s D e D o r e n h a g e n 2015

Samenvatting. BS De Petteflet/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Petteflet

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu

Inge Test

Samenvatting. BS Reflector/ Heerhugowaard. Resultaten Personeelstevredenheidspeiling (PTP) BS Reflector

Samenvatting. BS De Meeander/ Locatie Heelweg. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) Locatie Heelweg

Leerlingtevredenheidsonderzoek

Het verschil maken Rapportage over de ontwikkeling van het cultuuronderwijs in de scholen voor primair onderwijs in Den Haag in de periode

Proeftuinplan: Meten is weten!

Samenvatting. V(S)O De Wingerd/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) V(S)O De Wingerd

Cursus Coördinator Cultuureducatie Onderbouw V.O

Thematische behoeftepeiling. Uitkomsten en conclusies van een brede enquête onder patiëntenorganisaties

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

EINDRAPPORTAGE OUDERTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2017

Toezichthouders in de wijk

Peiling Flexibel werken in de techniek 2015

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

NIEUWSBRIEF 29 november 2016

Samenvatting. BS De Pinksterbloem/ Amsterdam. Resultaten Personeelstevredenheidspeiling (PTP) BS De Pinksterbloem

Transcriptie:

Behoefteonderzoek scholing cultuureducatie Basisonderwijs, centra voor de kunsten en culturele instellingen in Noord-Brabant Cultuurnetwerk Nederland, Utrecht 2006

Inhoud Samenvatting 5 Achtergrond 6 Doel en vraagstelling 6 Verantwoording methode van onderzoek, gegevens-verzameling en respons 8 Voorzieningen voor deskundigheidsbevordering 10 Eerdere deelname aan scholing 12 Scholingsmotivatie 14 Bekendheid met de subsidieregeling Scholing Cultuureducatie 16 Behoefte aan scholing cultuureducatie 17 Conclusies 25 Aanbevelingen 25 Literatuurlijst 27 Bijlage 1 Voorbeeld van een vignet 29 Bijlage 2 Beschrijvingen van het scholingsaanbod 31 Bijlage 3 Achtergrond van de respondenten per doelgroep 33

Samenvatting Sinds januari 2005 subsidieert de provincie Noord-Brabant scholing op het gebied van cultuureducatie. Docenten uit het primair en voortgezet onderwijs kunnen subsidie aanvragen om via scholing meer te weten te komen over producten en werkwijzen van aanbieders. Medewerkers van culturele instellingen kunnen een subsidie voor scholing aanvragen om inzicht te krijgen in de praktijk van cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs. Er lijkt op deze gebieden vooralsnog weinig scholingsaanbod te zijn en daarom willen het Brabants Instituut voor School en Kunst (BisK) en de provincie Noord-Brabant de ontwikkeling ervan stimuleren. Om daar werkelijk toe over te gaan, achtten BisK en provincie het noodzakelijk gegevens te hebben over de scholingsbehoefte van potentiële deelnemers aan de regeling. Op welk gebied zou men geschoold willen worden en in welke vorm zou dat moeten gebeuren? Cultuurnetwerk Nederland voerde in opdracht van het BisK en de provincie in maart en april 2006 een behoefteonderzoek uit onder belangrijke doelgroepen van de regeling: leerkrachten in het basisonderwijs, docenten van centra voor de kunsten en (educatief) medewerkers van kunstproducenten, erfgoedinstellingen en musea. In dit onderzoek keek Cultuurnetwerk onder meer naar in hoeverre kenmerken van het scholingsaanbod en de kenmerken van respondenten (en hun organisaties) de keuze voor een specifiek scholingsaanbod bepalen. Resultaten kort samengevat De doelgroepen van de regeling zijn over het algemeen positief over scholing en de wens om scholingsaanbod cultuureducatie te volgen is zeker aanwezig bij de doelgroepen van de subsidieregeling. Het blijkt dat een positieve houding over scholing en eerdere deelname aan scholing, samen met de inhoud en tijdsduur van het aanbod, de belangrijkste voorspellers zijn om scholing cultuureducatie ook daadwerkelijk te volgen. Medewerkers en vrijwilligers van culturele instellingen hebben relatief de grootste wens en kans om scholing over cultuureducatie te volgen. Dan volgen leerkrachten in het basisonderwijs. Onder medewerkers van centra voor de kunsten is de behoefte aan scholing iets lager dan onder leerkrachten basisonderwijs. De inhoud of het onderwerp draagt in belangrijke mate bij aan de kans dat een aanbod gevolgd zal worden: onderwerpen of thema's die dicht bij de eigen beroepspraktijk liggen. (bijvoorbeeld bij leerkrachten basisonderwijs voor aanpak en didactiek), hebben een grotere kans om gevolgd te worden. Er is minder interesse in scholing voor de (andere) praktijk van de doelgroepen waarmee men te maken heeft, zoals overigens wel uitdrukkelijk de bedoeling van de subsidieregeling is. De vorm van het aanbod, zoals een workshop, cursus of studiedag heeft (los van de tijdsduur) geen invloed op de kans dat de doelgroepen het aanbod al dan niet volgen. Voorzieningen vanuit de werkgever, zoals de tijd en het geld die er voor beschikbaar worden gesteld, hebben geen invloed op het volgen van scholing. Maar de belemmeringen om een aanbod al dan niet te volgen liggen wel in de sfeer van tijdsbesteding en tijdsduur. Men ervaart de eigen beroepspraktijk als tijdrovend en druk, waardoor scholing gezien wordt als een extra investering en belasting. Een scholingsaanbod dat wat tijdsinvestering betreft het minste vergt, heeft dan ook de grootste kans om afgenomen te worden door de doelgroepen van de regeling. Ook 5 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

heeft scholing die aangeboden wordt op werkdagen en tijden een grotere kans om gevolgd te worden. Dit geldt overigens het sterkst voor leerkrachten basisonderwijs. Achtergrond In het kader van het Actieplan Cultuurbereik geeft de provincie Noord-Brabant in de periode 2005-2008 uitvoering aan de subsidieregeling 'Scholing Cultuureducatie'. De provincie gaf BisK het mandaat deze beleidsregel uit te voeren. De subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door scholen of samenwerkende scholen voor primair of voortgezet onderwijs, door instellingen werkzaam op het terrein van de kunsten of erfgoed en door organisaties met een intermediërende taak (zoals marktplaatsen), alle in de provincie Noord-Brabant. Het begrip scholing - nader omschreven in de beleidsregel - heeft de volgende strekking: 'Activiteiten gericht op de deskundigheidsbevordering van de deelnemers, zoals studiedagen, workshops, cursussen, conferenties. Leerkrachten kunnen subsidie aanvragen om kennis te verwerven van de aanbodzijde van cultuureducatie, medewerkers culturele instellingen kunnen subsidie aanvragen om kennis te verwerven over de praktijk van cultuureducatie in het PO en VO onderwijs'. Het aantal aanvragen voor deze regeling was tot oktober 2005 relatief laag. Dit kan verschillende (elkaar overigens niet uitsluitende) oorzaken hebben: er is weinig of geen (geschikt) aanbod van scholing, het aanbod van scholing is niet bekend bij de doelgroepen, de subsidieregeling is nog niet breed bekend bij de doelgroepen of er is weinig of geen behoefte aan scholing. BisK veronderstelt dat van het in de regeling bedoelde scholingsaanbod cultuureducatie zowel landelijk als provinciaal slechts in beperkte mate aanwezig is. Over de behoefte aan scholing en de daarmee samenhangende bekendheid met het bestaande aanbod en de regeling was tot die tijd (oktober 2005) nog niets bekend. Doel en vraagstelling BisK vroeg in november 2005 Cultuurnetwerk Nederland een behoefteonderzoek naar scholing cultuureducatie te doen onder vier belangrijke doelgroepen van de regeling: leerkrachten basisonderwijs, medewerkers van de centra voor de kunsten, medewerkers bij podia en musea en medewerkers van erfgoedinstellingen. Het onderzoek moest in de eerste plaats gericht zijn op informatieverwerving over de vraag naar en de behoefte aan scholing. De onderzoeksvraag 'Hoe kan de vraag naar scholing door de vier geprioriteerde doelgroepen van de subsidieregeling 'Scholing Cultuureducatie' van de provincie Noord-Brabant omschreven worden?' wordt in dit rapport beantwoord aan de hand van de volgende twee subvragen: Aan welke inhoudelijke onderwerpen (bijvoorbeeld kunstbeschouwelijk, pedagogisch-didactisch) is behoefte? Aan welk type scholing (bijvoorbeeld cursus, workshop, studiedagen) is behoefte? Bij de ontwikkeling van bij- en nascholingen wordt vaak wel getracht rekening te houden met de inhoudelijke wensen van de deelnemers, maar in mindere mate met andere mogelijke factoren om een scholing al dan niet te volgen (Dobber 1998). In dit onderzoek is daarom ook bekeken in hoeverre kenmerken van het scholingsaanbod zelf en de kenmerken van respondenten en de 6 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

organisaties waaraan zij verbonden zijn, de keuze voor een specifiek scholingsaanbod bepalen. Kunnen we aan de hand van deze gegevens iets zeggen over een scholingsaanbod voor de onderzochte doelgroepen en organisaties? 7 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Verantwoording methode van onderzoek, gegevensverzameling en respons Juist wanneer het gaat om oordelen, beoordelingen of waarderingen geven vragenlijsten alleen een beperkt beeld van de werkelijkheid. Bij keuzeprocessen spelen immers veel verschillende factoren mee, die niet allemaal in een vragenlijst aan de orde kunnen komen 1. Op de vraag naar een keuze voor bijvoorbeeld een specifiek scholingsaanbod, zijn mensen meestal geneigd te zeggen: 'dat hangt ervan af'. Juist dat 'hangt er van af' wordt op een meer precieze manier in een vignetstudie onderzocht. Een vignetstudie is een beoordelingsonderzoek waarin gegevens verzameld worden aan de hand van zo concreet mogelijke voorbeelden, zogenoemde vignetten. Een vignet is een korte beschrijving van een situatie (of een persoon) met relevant geachte informatie. Respondenten krijgen in een dergelijk onderzoek een aantal van deze beschrijvingen voorgelegd met de vraag een keuze te maken en/of een oordeel te geven over de mate waarin een situatie ergens aan voldoet (Veenma e.a. 2004. pp 5). Vignetstudie aangevuld met gestructureerde vragenlijsten Cultuurnetwerk Nederland heeft vanwege de onderzoeksvraag in dit onderzoek gekozen voor een vignetstudie met aanvullende gestructureerde vragenlijsten. In dit onderzoek voor BISK en de provincie bestaan de vignetten uit beschrijvingen van waarheidsgetrouwe scholingsvoorbeelden, met gegeven kenmerken van het aanbod als soort, duur, frequentie en tijdstip (zie bijlage 1). Elke respondent beoordeelde tien scholingsvoorbeelden. Per voorbeeld is de respondenten gevraagd of zij de beschreven scholing (het vignet) wel of niet willen volgen en in hoeverre de geschetste scholing inhoudelijk voor hen interessant zou zijn. De gekozen scholingsvoorbeelden zijn exemplarisch gekozen. Dat betekent dat ze als het ware 'model' staan voor een soort of type aanbod dat ontwikkeld zou kunnen worden 2. Onderzocht is in hoeverre de keuzen en oordelen van de respondenten over de scholingsvoorbeelden afhankelijk zijn van kenmerken van het scholingsaanbod (zoals inhoud, soort, duur, frequentie en tijdstip), van kenmerken van de respondent 3 (zoals eerdere scholingservaring, motivatie, persoonlijke omstandigheden) en van de organisatie/instelling van de respondent (zoals scholingsmogelijkheden, soort organisatie, grootte). De vignetten en aanvullende vragenlijsten zijn in een pilotstudie getest bij een aantal respondenten. Op basis hiervan zijn enkele formuleringen in de vragenlijsten aangepast. Primaire en secundaire doelgroepen van het onderzoek Er worden in dit onderzoek drie primaire doelgroepen onderscheiden: leerkrachten basisonderwijs, medewerkers van centra voor de kunsten en (educatief) medewerkers of vrijwilligers van overige culturele instellingen. Deze respondenten kregen een vragenlijst met de voorbeelden van het scholingsaanbod (het vignetdeel) en een aanvullende vragenlijst over eerdere ervaringen met deskundigheidsbevordering en persoonlijke achtergrond. 1 2 En als er al gelegenheid is tot een uitgebreide vragenlijst, dan heeft men meestal niet de beschikking over genoeg respondenten om voor deze factoren statistisch gezien 'te controleren'. Een belangrijke beperking bij het formuleren van de voorbeelden is dat alle inhoudelijke onderwerpen in de verschillende vormen (cursus, studiedag, workshop) voor moeten kunnen komen. Wanneer een bepaalde inhoud slechts voor kan komen in één bepaalde 3 vorm, zijn inhoud en vorm immers niet meer van elkaar te onderscheiden. Zie ook de bijlage voor beschrijvende gegevens over deze kenmerken. 8 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Daarnaast worden twee secundaire doelgroepen onderscheiden: de schoolleiding basisonderwijs en de directie of onderwijscoördinatie centra voor de kunsten. Deze respondenten kregen een vragenlijst over mogelijkheden voor scholing bij de instelling, behoeften van schoolleiding of directie op dit terrein en achtergrondgegevens van de instelling (grootte, soort). De gegevens van deze respondenten zijn onder meer gebruikt om de organisatiekenmerken van de primaire respondenten onafhankelijk in beeld te brengen. Voor de (educatief) medewerkers en vrijwilligers van overige culturele instellingen zijn geen secundaire respondenten benaderd. Zij kregen in de aanvullende vragenlijst daarom tevens enkele vragen over de instelling. Populatie en gegevensverzameling Van de groep (educatief) medewerkers en vrijwilligers van overige culturele instellingen is telkens één (meestal de enige) respondent per instelling benaderd. Voor wat betreft de populatie docenten basisonderwijs en medewerkers van centra voor de kunsten kon volstaan worden met een steekproef. De steekproef van de leerkrachten basisonderwijs heeft als volgt plaatsgevonden: op basis van toeval zijn in de eerste selectiestap 500 van 932 basisscholen geselecteerd. Per basisschool zijn vervolgens eveneens op basis van toeval - een onderbouw en een bovenbouwleerkracht geselecteerd en aangeschreven. Bij de centra voor de kunsten is steeds ongeveer een vijfde deel van de (inhoudelijk) medewerkers per centrum op toevalsbasis geselecteerd en aangeschreven. De gegevensverzameling vond plaats in de periode maart en april 2006. Respondenten kregen een introductiebrief toegestuurd waarin het onderzoek is aangekondigd. Enige tijd later volgde de vragenlijst. Respondenten die na ongeveer vier weken nog geen vragenlijst teruggestuurd hadden, kregen een herinneringsbrief met het verzoek om de vragenlijst alsnog ingevuld terug te sturen. In totaal zijn 2.340 respondenten benaderd, waarvan 39% een ingevulde vragenlijst heeft teruggestuurd (tabel 1). Veelzeggender is het om de respons per doelgroep te bekijken, omdat de primaire respondenten ons bijvoorbeeld meer dan de secundaire respondenten informatie verschaffen over het antwoord op de onderzoeksvraag over de behoefte aan scholingsaanbod cultuureducatie. Vijfenveertig (45) procent van de leerkrachten basisonderwijs heeft een ingevulde vragenlijst teruggestuurd, 28% van de medewerkers en vrijwilligers van de overige culturele instellingen en 23% van de docenten centra voor de kunsten. Het voordeel van een vignetstudie is dat respondenten meerdere vignetten beoordelen. Met relatief kleine aantallen respondenten (zoals het geval is in de groepen docenten centra voor de kunsten en medewerkers overige culturele instellingen) krijgt men toch een betrouwbaar beeld over de invloed van factoren op het keuzegedrag of oordeel van personen. Tabel 1 Respons percentage aantal (N) populatie medewerkers en vrijwilligers culturele sector 28 113 401 leerkrachten basisonderwijs 45 448 1.000 docenten centra voor de kunsten 23 91 392 schoolleider basisonderwijs 49 246 500 directie centra voor de kunsten 36 17 47 totaal 39 914 2.340 9 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Voorzieningen voor deskundigheidsbevordering In het onderzoek is gepeild in hoeverre bij de instelling voorzieningen zijn op het gebied van deskundigheidsbevordering in termen van werktijd, bekostiging en vervanging. De verwachting is dat de deelname aan scholing toeneemt, naarmate deze voorzieningen meer voorhanden zijn. Werktijdcompensatie Op 58% van de scholen wordt de tijd die aan scholing besteed wordt geheel als werktijd beschouwd, op 40% van de scholen is dat deels het geval. Op vier scholen (2%) wordt de tijd voor scholing helemaal niet als werktijd beschouwd en vindt de scholing dus in de eigen (vrije) tijd plaats. Leerkrachten zelf zijn hier wat pessimistischer over: volgens 17% van de leerkrachten wordt scholing helemaal niet als werktijd gerekend, volgens 26% van de leerkrachten helemaal en volgens 40% is dat deels het geval (zie tabel 2). Tabel 2 In hoeverre wordt de tijd voor scholing als werktijd beschouwd? Percentages Schoolleiding Leerkrachten Directie Centra Docenten Centra Medewerkers basisonderwijs basisonderwijs voor de kunsten voor de kunsten overige culturele instellingen deels 40 57 50 34 21 helemaal 58 26 0 20 36 helemaal niet 2 17 50 46 44 Medewerkers van centra voor de kunsten zijn wat betreft mogelijkheden op het gebied van werktijd minder gunstig af dan hun collega's in het basisonderwijs. Bij de helft van de centra is de tijd die aan scholing besteed wordt volgens de directie geen werktijd, op de andere helft van de centra is dit deels het geval. De medewerkers zelf denken daar in dit geval gunstiger over: volgens 20% van de medewerkers is de tijd die ze aan scholing besteden in zijn geheel werktijd, volgens 34% is dat deels het geval en volgens 46% is dat helemaal niet het geval 4. Bij medewerkers van overige culturele instellingen zegt net als bij docenten van centra voor de kunsten bijna de helft dat de tijd voor scholing niet als werktijd wordt beschouwd (44%), volgens 21% is dat deels het geval en volgens 36% wordt de gehele tijd aan scholing als werktijd beschouwt. Scholingsbudget Over de betaling van eventuele kosten voor scholing worden waarschijnlijk betere afspraken gemaakt, want nu zijn er aanzienlijk kleinere discrepanties te zien tussen werknemers en leidinggevenden (zie tabel 3). 4 Met de vergelijking tussen werknemers en leidinggevenden moeten we overigens voorzichtig zijn. Strikt genomen hoeven de werknemers die meededen in het onderzoek niet volledig afkomstig zijn van de instellingen waarover de leiding rapporteert. 10 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Tabel 3 Betaling kosten van scholing, percentages Schoolleiding Leerkrachten Directie Centra Docenten Centra Medewerkers basisonderwijs basisonderwijs voor de kunsten voor de kunsten overige culturele instellingen instelling 95 94 55 56 55 medewerker 1 3 9 19 28 gezamenlijk 5 3 27 19 9 anders 0 0 9 7 8 In het basisonderwijs worden eventuele kosten van scholing door 95% van de scholen betaald, op 5% van de scholen worden de kosten gedeeld en in één geval betalen de leerkrachten de kosten zelf. Ook hier zien we een verschil tussen het basisonderwijs en de centra voor de kunsten. Bij 55% van de centra bekostigd de instelling de scholing, bij 27% van de centra dragen medewerker en instelling samen bij aan de kosten, bij 9% moet de medewerker zelf de kosten betalen en bij 9% is er een andere regeling (die wordt overigens niet met naam genoemd). Bij de overige instellingen worden eventuele kosten door 28% van de medewerkers zelf betaald, bij 55% van de medewerkers door de instelling, in 9% van de gevallen worden de kosten verdeeld en bij 8% van de respondenten is er een andere regeling. Vervanging Op 86% van de scholen wordt er vervanging geregeld als een leerkracht een scholing volgt, op 7% van de scholen is dat niet het geval en op 7% van de scholen is eventuele vervanging niet van toepassing. Bij de centra voor de kunsten is er minder sprake van vervanging van docenten. Bij 36% van de centra wordt er vervanging geregeld voor de tijd dat de medewerker op scholing is, bij 29% is dat niet het geval en 35% zegt dat dit niet van toepassing is. Deze vraag is niet gesteld aan medewerkers van de overige culturele instellingen. In het basis- en voortgezet onderwijs komt het voor dat scholen een vaste scholingsdag voor alle medewerkers hebben om daarmee lesuitval te voorkomen. Bij de ontwikkeling van een scholingsaanbod cultuureducatie is het goed om daar rekening mee te houden. In deze steekproef bleken echter maar weinig basisscholen een vaste scholingsdag te hebben. Drie procent van de scholen (N=8) heeft een dergelijke vaste scholingsdag. Zes van deze acht scholen hebben antwoord gegeven op de vervolgvragen: de meest voorkomende vaste scholingsdag is woensdag, dat geldt voor drie scholen. Eén school heeft de vaste scholingsdag op maandag, één school op dinsdag en één school op donderdag. Voor deze zes scholen geldt dat drie scholen jaarlijks een dergelijke vaste scholingsdag hebben, één school heeft deze halfjaarlijks, één school maandelijks en één school wekelijks. In de volgende paragrafen wordt bekeken in hoeverre deze randvoorwaarden invloed hebben op het daadwerkelijke scholingsgedrag van de medewerkers en op hun houding over scholing. 11 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Eerdere deelname aan scholing Deskundigheidsbevordering is op vrijwel alle basisscholen gangbaar. Er zijn achttien schoolleiders (7%) die zeggen geen bij- of nascholing voor leerkrachten te hebben, maar 93% (N= 228) heeft dit wel. Negenenzeventig (79) procent van de schoolleiders heeft een scholingsbeleid voor leerkrachten. Bij de centra voor de kunsten liggen de verhoudingen anders. De helft van de centra doet wel en de helft doet niet aan bij of nascholing van de medewerkers. Een scholingsbeleid voor medewerkers is op 41% van de centra aanwezig. Aan de primaire respondenten is gevraagd of men de afgelopen twaalf maanden aan deskundigheidsbevordering heeft gedaan en zo ja, hoe vaak. Op dit individuele niveau zeggen medewerkers van de diverse instellingen bijna allemaal aan deskundigheidsbevordering te doen: tussen de 96% en 99% van de respondenten heeft het afgelopen jaar scholing gevolgd. Het lezen van vakliteratuur is de meest voorkomende wijze van deskundigheidsbevordering; respondenten doen dat gemiddeld tussen de zes en zeven keer per jaar. De andere vormen van deskundigheidsbevordering worden gemiddeld per jaar aanzienlijk minder vaak gedaan (tabel 4). Tabel 4 Deelname aan scholing, gemiddeld aantal keer per jaar Leerkrachten basisonderwijs Docenten Centra voor de kunsten Medewerkers overige culturele instellingen lezen van vakliteratuur 6,4 5,9 6,6 bijwonen van interne studiebijeenkomsten 3,1 1,2 1,1 studiecontacten met collega's van andere instellingen 1,8 1,6 0,9 een cursus volgen 1,7 1,5 0,8 bezoek studiedag, congres, symposium, conferentie 1,2 1,0 1,3 deelnemen aan een workshop 0,8 1,1 0,5 totaal 2,5 2,2 2,2 In totaal nemen de doelgroepen ongeveer twee tot tweeënhalf keer per jaar deel aan een bepaalde vorm van scholing. De randvoorwaarden zoals beschreven in de vorige paragraaf hebben geen invloed op het daadwerkelijke scholingsgedrag (in termen van aantal keer per jaar) van de primaire respondenten. Het is dus niet zo dat werknemers van instellingen die veel mogelijkheden scheppen op het gebied van werktijdcompensatie en bekostiging frequenter scholing volgen. En het maakt in dit geval niet uit of we naar de inschatting van de mogelijkheden door leidinggevenden kijken of naar de inschatting door de werknemers. Ook andere individuele of organisatiekenmerken hebben geen invloed op het scholingsgedrag van medewerkers. Om inzicht te krijgen in welk soort scholing gevolgd werd of wordt, is gevraagd naar een specificatie van de laatste keer scholing (tabel 5). 12 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Tabel 5 Soort scholing laatste keer, percentages Leerkrachten basisonderwijs Docenten Centra voor de kunsten Medewerkers overige culturele instellingen studiedag 42 53 28 cursus 27 12 23 workshop 20 20 13 symposium 4 7 17 overig (niet gespecificeerd) 3 4 12 conferentie 3 4 6 congres 1 0 1 totaal 100 100 100 Studiedagen worden het meest gedaan, variërend tussen de 28 en 53%. Ongeveer eenderde van de leerkrachten in het basisonderwijs heeft een cursus gevolgd en 20% van de leerkrachten een workshop. Van de docenten centra voor de kunsten heeft 12% een cursus gevolgd en 20% een workshop. Symposia, conferenties en congressen zijn het minst voorkomend in deze twee groepen. De verdeling over soorten scholingsaanbod is in de groep medewerkers van overige culturele instellingen meer gespreid. Maar ook in deze groep zijn conferenties of congressen minder voorkomend dan andere soorten scholing. Veel respondenten volgen scholing in gezelschap van collega's. Bij leerkrachten basisonderwijs geldt dat voor 76% van de respondenten, bij docenten centra voor de kunsten voor 59% en bij medewerkers van overige culturele instellingen voor 47%. 13 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Scholingsmotivatie De primaire respondenten hebben stellingen voorgelegd gekregen over hun houding ten aanzien van scholing. Over het algemeen staat men er positief tegenover (tabel 6). Wel vindt men het wenselijk om scholingsaanbod op tijd aan te kondigen, zodat er in de jaarplanning rekening mee gehouden kan worden. Tabel 6 Houding over scholing, percentages eens Leerkrachten basisonderwijs Docenten Centra voor de kunsten Medewerkers overige culturele instellingen Ik wil studiedagen, workshops, cursussen lang van te voren weten om ze in te kunnen plannen. 93 94 90 Ik kom meestal gemotiveerd terug als ik scholing gehad heb. 88 83 90 Ik leer dikwijls veel tijdens studiedagen, workshops, cursussen. 79 70 72 Ik zou graag vaker studiedagen, workshops, cursussen bezoeken. 49 68 57 Ik heb geen tijd voor studiedagen, workshops, cursussen. 21 17 35 Ik ga alleen naar scholing als het verplicht is. 14 13 1 Studiedagen, workshops, cursussen zijn alleen nuttig voor de contacten. 5 15 16 Verschillende factoren dragen bij aan de verklaring van een positieve houding. Respondenten die het afgelopen jaar frequenter scholing gevolgd hebben, hebben een positievere houding. Vrouwen zijn positiever over scholing dan hun mannelijke collega's. Ten slotte hebben frequentere cultuurparticipanten een positievere houding over scholing. Bij leerkrachten in het basisonderwijs speelt leeftijd een rol: jongere leerkrachten hebben een positievere houding. Bij de andere doelgroepen is dat niet het geval. De stellingen zijn samengevoegd tot een schaal "scholingsmotivatie" 5. Deze schaal loopt van 1 (minst gemotiveerd) tot 4 (meest gemotiveerd). Om nu zicht te krijgen op het aantal respondenten dat in meer of mindere mate gemotiveerd is om scholing - in het algemeen - te volgen, zijn de respondenten voor de presentatie van de volgende tabel vanaf waarde 3 ingedeeld bij "gemotiveerd", lager dan waarde 3 bij "minder gemotiveerd". 5 De betrouwbaarheid van de schaal wordt weergegeven met een waarde voor de Cronbach's aplha. Deze waarde is 0,67 en betekent een voldoende betrouwbaarheid. 14 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Tabel 7 Hoeveel mensen hebben een sterkere motivatie tot het volgen van scholing? Uitgesplitst naar doelgroep, percentages gemotiveerd minder gemotiveerd % N % N medewerkers en vrijwilligers culturele instellingen 58 57 42 42 docenten centra voor de kunsten 57 47 43 36 leerkrachten basisonderwijs 55 221 45 178 Tabel 7 laat zien dat onder de medewerkers en vrijwilligers van overige culturele instellingen het hoogste percentage gemotiveerde respondenten voor scholing in het algemeen te vinden is, namelijk 58%. Van de docenten centra voor de kunsten is 57% gemotiveerd en ten slotte is 55% van de leerkrachten basisonderwijs gemotiveerd voor scholing. Deze verschillen zijn overigens niet significant. De algemene scholingsmotivatie zegt op zich nog niets over de behoefte aan een scholingsaanbod cultuureducatie, maar in paragraaf 6 is te zien dat respondenten met meer algemene scholingsmotivatie tevens een hogere waardering voor een scholingsaanbod cultuureducatie hebben. 15 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Bekendheid met de subsidieregeling Scholing Cultuureducatie De subsidieregeling 'Scholing Cultuureducatie' is bedoeld als stimulans voor onderwijs- en culturele instellingen om gebruik te maken van het scholingsaanbod cultuureducatie en om daarmee tegemoet te komen aan een veronderstelde behoefte in de sector. De bekendheid of het gebruik van de regeling kan echter op haar beurt ook bijdragen aan de behoefte aan een scholingsaanbod cultuureducatie. Om deze reden is in het onderzoek de bekendheid en het gebruik van de regeling aan de orde gekomen. Van de basisschooldirecteuren zegt 77% de regeling Scholing cultuureducatie van de provincie Noord- Brabant te kennen en daarvan diende 83% een aanvraag in. Minder bekend is de regeling bij de centra voor de kunsten; 59% kent de regeling en 56% daarvan heeft een aanvraag ingediend. Het minst bekend is de regeling bij medewerkers en vrijwilligers van de overige culturele instellingen. Van deze groep is 35% bekend met de regeling, 43% van hen heeft een aanvraag ingediend. Tabel 8 Bekendheid en aanvraag regeling, percentages Schoolleiding basisonderwijs Directie Centra voor de kunsten Medewerkers overige culturele instellingen kent de regeling 'scholing cultuureducatie' 77 59 35 waarvan een aanvraag heeft gedaan voor de regeling 83 56 43 Aan respondenten die de regeling wel kennen maar geen aanvraag ingediend hebben, is gevraagd naar de reden hiervan. Het basisonderwijs noemt als veelvoorkomende redenen: geen prioriteit, geen behoefte aan scholing cultuureducatie, te grote werkdruk of dat men een cultuursubsidie bij OCW heeft aangevraagd. Desgevraagd blijkt dat 35% van de scholen op moment van onderzoek een subsidie in het kader van de regeling Versterking Cultuureducatie Primair Onderwijs van het ministerie van OCW ontvangt. Blijkbaar is een deel van de scholen in de veronderstelling dat daarmee het cultuurbudget gedekt moet worden. Bij de centra voor de kunsten wordt tijdgebrek als meest voorkomende reden van niet deelnemen aan de regeling opgegeven. Onduidelijk is of het hier tijdgebrek voor het volgen van scholing betreft of tijdgebrek om een aanvraag in te dienen. Medewerkers van de overige culturele instellingen die geen aanvraag indienden zeggen vaker dat zij geen behoefte hebben aan de scholing cultuureducatie. De redenen daarvoor zijn divers: er zijn instellingen die niet met het onderwijs werken en er zijn instellingen die het aanbod ongeschikt vinden voor de eigen instelling. Ook hier wordt tijdsdruk vaker als reden opgevoerd. 16 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Behoefte aan scholing cultuureducatie De behoefte aan scholing is op verschillende manieren onderzocht. In de eerste plaats zijn respondenten verschillende thema's voorgelegd met de vraag voor welke thema's scholing wenselijk is. Vervolgens is gevraagd welk soort of type aanbod meest wenselijk is. Ten slotte is in de vignetstudie de waardering voor specifieke voorbeelden van scholingsaanbod onderzocht, evenals de kans dat respondenten uit de verschillende doelgroepen dit aanbod daadwerkelijk willen volgen. De drie manieren worden achtereenvolgens besproken. In bijlage 2 staat een beschrijving van de voorbeelden van het scholingsaanbod zoals voorgelegd is aan de respondenten. Gewenste thema's Aan de secundaire respondenten schoolleiding basisonderwijs en directie van centra voor de kunsten is gevraagd in hoeverre zij scholing cultuureducatie in zeven genoemde thema's gewenst vinden voor hun docenten en welk thema wat hen betreft prioriteit heeft (zie tabel 9). Dezelfde vraag is in de aanvullende vragenlijst aan de primaire respondenten gesteld. In tabel 9 staan de resultaten voor wat betreft het onderwijs. Met uitzondering van het thema 'Productontwikkeling' zijn de genoemde thema's door meer dan de helft van de schoolleiding gewenst. Drieëntwintig procent van de schoolleiding in het basisonderwijs legt de prioriteit bij het thema 'aanpak van cultuureducatie in het onderwijs' en twintig procent bij het thema over pedagogisch-didactische uitgangspunten. Meer dan de helft van de leerkrachten vindt de volgende vier thema's gewenst: 'inhoud van cultuureducatie', 'aanpak van cultuureducatie in het onderwijs', 'pedagogisch-didactische uitgangspunten' en 'lokale samenwerking in de cultuureducatie'. De thema's over inhoud en aanpak zijn beide wat betreft 28% van de leerkrachten prioriteit. Tabel 9 Behoeften en prioriteiten van schoolleiding en leerkrachten basisonderwijs vergeleken, percentages schoolleiding leerkrachten gewenst prioriteit gewenst prioriteit inhoud van cultuureducatie: onderwerpen en keuzes 80 18 73 28 aanpak van cultuureducatie in het onderwijs 79 23 74 28 pedagogisch-didactische uitgangspunten 73 20 72 17 lokale samenwerking in de cultuureducatie 73 15 52 8 cultuureducatiebeleid in het onderwijs 67 12 48 7 bijscholing cultuurcoördinator basisonderwijs 63 12 34 8 productontwikkeling cultuureducatie 43 0 46 4 totaal 100 100 In tabel 10 staan de resultaten van de centra voor de kunsten. Directie, respectievelijk onderwijscoördinatie van de centra benoemen alle zeven thema's in meerderheid als gewenst voor een scholingsaanbod cultuureducatie. Docenten hebben in mindere mate animo voor een bijscholing 17 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

als cultuurcoördinator basisonderwijs 6. Ongeveer dertig procent van directie en medewerkers legt prioriteit bij het thema 'pedagogisch-didactische uitgangspunten' (tabel 10). Tabel 10 Behoeften en prioriteiten van directie en docenten centra voor de kunsten vergeleken, percentages directie centra voor de kunsten docenten centra voor de kunsten gewenst prioriteit gewenst prioriteit productontwikkeling cultuureducatie 94 20 72 21 pedagogisch-didactische uitgangspunten 88 27 84 31 lokale samenwerking in de cultuureducatie 87 7 55 6 inhoud van cultuureducatie: onderwerpen en keuzes 81 20 68 20 aanpak van cultuureducatie in het onderwijs 81 7 68 11 cultuureducatiebeleid in het onderwijs 75 13 55 4 bijscholing cultuurcoördinator basisonderwijs 67 7 35 7 totaal 100 100 Medewerkers en vrijwilligers van de overige culturele instellingen hebben enigszins andere wensen en prioriteiten vergeleken met de andere twee groepen primaire respondenten. Juist thema's als 'productontwikkeling' en 'lokale samenwerking' zijn door een ruime meerderheid van deze groep respondenten gewenst; thema's waar in de andere groepen minder prioriteit aan geven wordt (tabel 11). Tabel 11 Behoeften en prioriteiten van medewerkers overige culturele instellingen, percentages medewerkers overige instellingen gewenst prioriteit productontwikkeling cultuureducatie 80 32 lokale samenwerking in de cultuureducatie 78 26 aanpak van cultuureducatie in het onderwijs 65 15 inhoud cultuureducatie: onderwerpen, keuzes 64 6 cultuureducatiebeleid in het onderwijs 57 15 pedagogisch-didactische uitgangspunten 45 5 bijscholing cultuurcoördinator basisonderwijs 26 1 totaal 100 Gewenste kenmerken Vervolgens is onderzocht welke kenmerken de ideale scholing cultuureducatie heeft. In de vragenlijst voor de secundaire respondenten is gevraagd welk type scholingsactiviteit georganiseerd zou moeten worden (tabel 12). In het basisonderwijs zijn eenmalige workshops favoriet, op de voet gevolgd door studiedagen. Bij de centra is het meest behoefte aan uitwisseling met andere docenten, met ook hier op de tweede plaats studiedagen. Een training-on-the-site (een intensieve begeleiding in de klas zelf) 6 De bijscholing cultuurcoördinator basisonderwijs is in de vragenlijst bij alle doelgroepen genoemd, om de vergelijking tussen de doelgroepen optimaal te houden. 18 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

is zowel in het basisonderwijs als bij de centra voor de kunsten het minst gewenst. De andere typen scholingsactiviteiten zouden voor een meerderheid van de basisschoolleiding en directie van de centra georganiseerd mogen worden voor hun medewerkers. Tabel 12 Welke type scholing zou georganiseerd moeten worden? Percentages schoolleiders directie centra voor de kunsten workshop (eenmalig) 83 77 studiedag 80 88 uitwisseling met andere leerkrachten 73 94 voorbezichtiging of lesvoorbereidend bezoek aan voorstellingen, tentoonstellingen 71 50 cursus (meerdere bijeenkomsten) 69 80 training on the site 41 47 Aan alle respondenten is gevraagd een voorkeur uit te spreken - op een schaal van 1 tot 4 voor één van de twee onderstaande uitersten (tabel 13). Daarmee is een overzicht verkregen van de wensen ten aanzien van het scholingsaanbod 7. Tabel 13 Kenmerken van scholing, percentages Leerkrachten basisonderwijs Schoolleiders basisonderwijs docenten CvK directie CvK medewerkers overige culturele instellingen doordeweeks (vs in het weekend) overdag (vs 's avonds) kortlopend (vs langlopend) geen voorbereiding (vs wel voorbereiding) actieve werkvormen (vs luisteren naar sprekers) in groepjes werken (vs zelfstandig werken) vaardigheden (vs informatie/kennis) 97 96 87 100 86 86 64 89 94 77 85 80 93 94 89 84 57 77 88 69 79 89 77 100 64 68 69 62 75 55 65 73 54 56 29 7 Sommige respondenten geven expliciet te kennen dat het soms lastig kiezen is tussen één van de twee uitersten; "het hoeft niet altijd zo zwart-wit te zijn". Dat moeten we ons als lezer realiseren bij het interpreteren van de gegevens. 19 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Tabel 13 Vervolg Leerkrachten basisonderwijs Schoolleiders basisonderwijs docenten CvK directie CvK medewerkers overige culturele instellingen afsluiting met diploma/certificaat (vs zonder afsluiting) structureel (vs incidenteel) externe locatie (vs intern, locatie = eigen instelling) vakoverstijgend (vs vakinhoudelijk) met collega's van andere scholen (vs met collega's eigen instelling) 50 73 41 59 35 48 74 45 59 33 45 51 56 47 83 44 52 45 29 46 41 58 60 81 76 Een aanbod op doordeweekse dagen heeft bij alle doelgroepen duidelijk de voorkeur boven een aanbod op bijvoorbeeld zaterdag en men volgt de scholing liever overdag dan 's avonds. De scholing moet voor de meeste respondenten geen of weinig voorbereiding vergen en kortlopend zijn. Een meerderheid geeft de voorkeur aan actieve werkvormen (boven luisteren naar sprekers), aan werken in groepjes (in plaats van alleen) en prefereert de nadruk op vaardigheden in plaats van op kennis of informatie. Voor medewerkers en vrijwilligers van overige culturele instellingen is dat laatste overigens niet het geval: 71% van deze groep geeft juist de voorkeur aan informatie of kennis boven vaardigheden. Over andere kenmerken is meer verdeeldheid tussen de doelgroepen. De leerkrachten in het basisonderwijs zijn onderling verdeeld over de kwestie of de scholing afgesloten moet worden met een diploma of certificaat. Voor medewerkers van centra voor de kunsten en van de overige culturele instellingen is een dergelijke afsluiting geen must. Leidinggevenden denken daar anders over: voor een meerderheid van de schoolleiding en directie/onderwijscoördinatie van de centra is een afsluiting met diploma of certificaat wenselijk. Een kleine meerderheid van de leerkrachten basisonderwijs geeft de voorkeur aan een incidenteel aanbod (niet structureel), aangeboden op de eigen school met eigen collega's en over vakinhoudelijke onderwerpen. De schoolleiding heeft echter een voorkeur voor een structureel scholingsaanbod, op een externe locatie met collega's van andere scholen en over vakoverstijgende onderwerpen. Docenten van de centra voor de kunsten geven net als leerkrachten basisonderwijs de voorkeur aan een incidenteel aanbod over vakinhoudelijke onderwerpen, maar zien dit juist liever plaatsvinden op een externe locatie met collega's van andere instellingen. De directie of onderwijscoördinatie ziet (net als de schoolleiding basisonderwijs) liever een structureel aanbod. Ook de medewerkers of vrijwilligers van de overige culturele instellingen geven de voorkeur aan een incidenteel aanbod met vakinhoudelijke onderwerpen, op een externe locatie en met collega's van andere instellingen. Zij hebben in dit opzicht dus dezelfde voorkeuren als docenten van centra voor de kunsten. 20 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Vignetstudie In de vignetstudie is de voorkeur voor een specifiek inhoudelijk onderwerp onderzocht, in samenhang met andere kenmerken van scholing zoals frequentie, tijdstip, duur en vorm. De primaire respondenten hebben een vragenlijst gekregen met daarin tien voorbeelden van scholing (zie bijlage 2). Per voorbeeld is hen gevraagd of zij deze specifieke scholing zouden willen volgen. Als we geen rekening houden met de kenmerken van het scholingsaanbod, van de respondent of van de instelling, dan zegt 42% van de medewerkers van de overige culturele instellingen het aanbod te willen volgen, 39% van de leerkrachten basisonderwijs en 35% van de docenten van de centra. De vraag is echter welke kenmerken van het scholingsaanbod, van de respondent zelf of van de instelling bijdragen aan de kans dat iemand het aanbod wel of niet zal willen volgen; met andere woorden: welke factoren kunnen dit percentage vergroten of verkleinen? 8 Inhoud onderwerp De inhoud of het onderwerp draagt in belangrijke mate bij aan de kans dat een aanbod gevolgd zal worden: onderwerpen of thema's die dicht bij de eigen beroepspraktijk liggen, hebben een grotere kans om gevolgd te worden. Daarnaast is het tijdstip en de tijdsduur van belang. Scholingsaanbod op zaterdag heeft duidelijk een kleinere kans om gevolgd te worden dan aanbod op doordeweekse dagen. En aanbod van één of (hooguit) twee bijeenkomsten heeft een grotere kans om gevolgd te worden dan scholingsaanbod dat langer duurt. Ten slotte is de motivatie (houding over scholing) voor scholing cultuureducatie in belangrijke mate bepalend voor de kans op het al dan niet volgen van het aanbod. Het type aanbod (workshop, cursus of studiedag) heeft geen invloed van betekenis op de kans dat het aanbod gevolgd zal worden. Andere kenmerken van de respondent of de instelling (zoals leeftijd, tijdsdruk, scholingservaring, type instelling, grootte, deelname aan de regeling) hebben eveneens geen invloed van betekenis op de kans om scholing al dan niet te volgen. Er is vervolgens gevraagd in hoeverre de inhoud dus ongeacht de frequentie, tijdstip, duur en vorm van deze voorbeelden voor de respondent interessant zou zijn. Dit is gevraagd op een schaal van 1 tot 4, waarin 1 = helemaal niet interessant, 2 = niet interessant, 3 = interessant en 4 = zeer interessant. Bij het kijken naar de waardering van het aanbod moet rekening gehouden worden met de doelgroep waarin de respondent zich bevindt. Het is immers mogelijk dat de doelgroepen niet allemaal hetzelfde aanbod waarderen. Bovendien is de doelgroep leerkrachten basisonderwijs verhoudingsgewijs groot, waardoor zij in de totale groep een onevenredig groot deel van het effect op zich nemen. Tabel 14 laat de waarderingen per scholingsaanbod zien, waarbij een gemiddelde van 2,50 en hoger betekent dat het aanbod interessant gevonden wordt, een gemiddelde lager dan 2,50 betekent dat dit aanbod (voor deze doelgroep) minder interessant is. 8 De logistische regressietabellen kunnen desgewenst opgevraagd worden bij de onderzoekers. 21 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Tabel 14 Waardering per cursusinhoud, gemiddelden op een schaal van 1 4 Leerkrachten basisonderwijs Docenten Centra voor de kunsten Medewerkers overige instellingen Activiteiten uitvoeren met leerlingen 3,01 2,89 2,74 Het nieuwe leren 2,92 2,97 2,44 Het laboratorium buiten de school 2,83 2,29 2,50 Werken met foto's 2,81 2,22 2,71 Kijken en luisteren naar kunst 2,68 2,71 2,60 Werken met voorwerpen 2,62 2,10 2,58 Productontwikkeling cultuureducatie 2,57 2,85 2,89 Tien tijdvakken en cultureel erfgoed 2,44 2,09 2,58 Marktplaatsen gezocht 2,31 2,42 2,94 Het onderwijs nader bekeken 2,29 2,51 2,49 totaal 2,65 2,51 2,65 Medewerkers van de overige culturele instellingen waarderen vrijwel het totale aanbod, acht van de tien voorbeelden zijn voor hen interessant (cursief in tabel 14). Het aanbod 'Marktplaatsen gezocht' en 'Productontwikkeling cultuureducatie' krijgen de hoogste score. Voor leerkrachten in het basisonderwijs zijn zeven van de tien voorbeelden interessant. Voor hen is 'Activiteiten uitvoeren met leerlingen' en 'Het nieuwe leren' de hoogst gewaardeerde voorbeelden. Ten slotte zijn voor docenten van de centra voor de kunsten vijf van de tien voorbeelden interessant. Ook voor hen zijn 'Het nieuwe leren' en 'Activiteiten uitvoeren met leerlingen' de hoogst gewaardeerde voorbeelden, zij het in omgekeerde volgorde. Kijken we naar een gemiddelde beoordeling over alle voorbeelden, dan zien we dat docenten van de centra voor de kunsten gemiddeld de laagste beoordeling geven. Leerkrachten basisonderwijs en docenten van de centra voor de kunsten kiezen dus meer dan de medewerkers van de overige instellingen voor een scholingsaanbod over aanpak en didactiek (zoals in het aanbod 'activiteiten uitvoeren met leerlingen' en 'het nieuwe leren'). Leerkrachten in het basisonderwijs hebben (meer dan de docenten van de centra) waardering voor praktische toepassingen (zoals in het aanbod 'laboratorium buiten de school' en 'werken met foto's'). Zowel medewerkers van de centra als de overige instellingen hebben een grote waardering voor aanbod over productontwikkeling cultuureducatie. Door medewerkers van de overige culturele instellingen wordt aanbod over samenwerking en netwerken (zoals in het aanbod 'marktplaatsen gezocht') het meest gewaardeerd. Persoonlijke kenmerken of kenmerken van de instelling hebben vrijwel geen invloed op de waardering van het aanbod, met uitzondering van de functie van interne cultuurcoördinator (ICC). In de groep leerkrachten basisonderwijs hebben ICC-ers een hogere waardering voor het scholingsaanbod dan niet-icc-ers. Bovendien neemt bij hen de kans dat scholing gevolgd wordt, toe. 22 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Tabel 15 Waardering voor het aanbod, uitgesplitst naar ICC-ers basisonderwijs. Waardering op een schaal van 1 4 ICC N niet-icc N Activiteiten uitvoeren met leerlingen 3,09 76 2,99 308 Het laboratorium buiten de school 3,08 77 2,77 307 Kijken en luisteren naar kunst 3,00 76 2,61 308 Het nieuwe leren 2,97 75 2,90 310 Werken met foto's 2,92 76 2,78 306 Productontwikkeling 2,87 76 2,49 305 Tien tijdvakken 2,75 76 2,37 302 Marktplaatsen gezocht 2,74 76 2,19 304 Werken met voorwerpen 2,70 76 2,58 307 Het onderwijs nader bekeken 2,47 73 2,25 300 totaal over alle voorbeelden: waardering 2,86 76 2,60 306 Totaal over alle voorbeelden: wil scholing volgen 52% 40 36% 111 Positieve houding Als mensen een positievere houding over scholing hebben, wordt het aanbod cultuureducatie hoger gewaardeerd en dat de kans dat scholing gevolgd wordt neemt toe(tabel 16). Het onderscheid tussen 'gemotiveerd' en 'minder gemotiveerd' is op dezelfde (arbitraire) manier gemaakt als bij tabel 7. Verschillende stellingen zijn samengevoegd tot een schaal 'scholingsmotivatie' die loopt van 1 (minst gemotiveerd) tot 4 (meest gemotiveerd). De respondenten zijn voor de presentatie van de volgende tabel vanaf waarde 3 ingedeeld bij "gemotiveerd", lager dan waarde 3 bij "minder gemotiveerd". Tabel 16 Waardering voor het aanbod, uitgesplitst naar scholingsmotivatie. Waardering op een schaal van 1 4 minder gemotiveerd N N gemotiveerd Activiteiten uitvoeren met leerlingen 3,06 302 2,83 259 Het nieuwe leren 2,98 301 2,70 259 Het laboratorium buiten de school 2,82 300 2,57 258 Werken met foto's 2,80 303 2,60 257 Productontwikkeling 2,76 304 2,54 256 Kijken en luisteren naar kunst 2,76 303 2,58 259 Werken met voorwerpen 2,60 303 2,46 257 Marktplaatsen gezocht 2,49 303 2,37 256 Tien tijdvakken 2,47 297 2,37 255 Het onderwijs nader bekeken 2,43 293 2,26 254 Totaal over alle voorbeelden: waardering 2,72 301 2,53 257 Totaal over alle voorbeelden: wil scholing volgen 46% 139 31% 82 Eerder was te zien dat verschillende factoren de mate van scholingsmotivatie kunnen verklaren: eerdere scholingservaring, sekse (vrouwen hebben een positievere houding dan mannen) en cultuurparticipatie. Leeftijd speelde alleen bij leerkrachten in het basisonderwijs een rol. Bij deze doelgroep zijn jonge leerkrachten meer gemotiveerd dan oudere leerkrachten. Bij de andere doelgroepen is leeftijd geen factor van betekenis. Let wel: deze kenmerken verklaren dus wel de 23 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

algemene scholingsmotivatie, maar zij vormen geen verklaring op zich voor de mate van waardering van het scholingsaanbod cultuureducatie. 24 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND

Conclusies De belangstelling om scholing te volgen op het gebied van cultuureducatie is aanwezig bij iets meer dan de helft van de respondenten, alhoewel de kans dat deze wens omgezet wordt in het daadwerkelijk volgen van scholingsaanbod op haar beurt weer iets kleiner is. Werk- en tijdsdruk wordt als hoog ervaren en daarom worden prioriteiten worden elders gelegd, door ofwel de (school-)leiding ofwel de respondent zelf. Medewerkers en vrijwilligers van de overige culturele instellingen hebben relatief de grootste kans en wens om een scholing te volgen. Daarna volgt het corps leerkrachten in het basisonderwijs. Onder medewerkers van centra voor de kunsten is de behoefte aan scholing op dit terrein weer iets kleiner dan bij de leerkrachten in het basisonderwijs. De inhoud van het scholingsaanbod en de scholingsmotivatie van de deelnemer zijn beide belangrijk voor de kans op het gaan volgen van scholing cultuureducatie. De respondenten zoeken vooral naar aanbod dat 'past' bij hun eigen werkpraktijk en zijn duidelijk minder geïnteresseerd als een onderwerp daar in eerste instantie niet bij lijkt te passen. Daarmee is het verklaarbaar dat, hoewel het aanbod over de praktijk van het onderwijs meer bedoeld was voor de culturele sector en vice versa, het onderwijs kiest voor aanbod over het onderwijs en de culturele sector kiest voor aanbod over de culturele sector. Voorzieningen die de werkgever treft voor scholing, zoals tijd, geld hebben volgens deze gegevens geen invloed op het volgen van scholing. Toch liggen belemmeringen om een aanbod al dan niet te volgen voornamelijk in de sfeer van tijdsbesteding en tijdsduur. Hoe korter de duur van scholing, des te groter de kans dat mensen het zullen volgen. Ook heeft scholing die aangeboden wordt op werkdagen en tijden een grotere kans om gevolgd te worden. Aanbevelingen Inhoud Het scholingsaanbod moet afgestemd zijn op de praktijk van de afnemer: de inhoud moet als het ware direct in de praktijk gebruikt kunnen worden. Bied daarvoor bijvoorbeeld tijdens scholing kant-en-klare 'producten' aan die in de praktijk toegepast kunnen worden. Vermeld dit ook in de aankondigingen over het aanbod. Houd er rekening mee dat aanbod gericht op de 'eigen' beroepspraktijk aantrekkelijker klinkt dan aanbod dat daar verder vanaf staat. Wil je een doelgroep kennis laten maken met de praktijk van andere doelgroepen, dan zal je insteek de 'eigen' praktijk van de doelgroep moeten zijn. De kennismaking met andere praktijken vindt dan plaats vanuit de eigen praktijk. Dit betekent ook dat een 'breed' aanbod minder aantrekkelijk zal zijn dan een toegespitst of specialistisch aanbod. Weliswaar lijkt het minder rendabel om aanbod te ontwikkelen voor een (over het algemeen kleinere) specifieke of specialistische doelgroep, maar juist daarmee wordt de kans vergroot dat het aanbod aanspreekt en dus gevolgd zal worden. Een breed aanbod heeft een kleinere kans om gevolgd te gaan worden omdat het niemand uit de verschillende doelgroepen echt aanspreekt. 25 BEHOEFTEONDERZOEK SCHOLING CULTUUREDUCATIE CULTUURNETWERK NEDERLAND