Module Beoordelen Deel A: Inrichting Versie 3.1 1 oktober 2018
INHOUDSOPGAVE Inleiding... 2 Basisprincipes bij inrichting... 3 1.1 Opslaglocatie... 3 1.2 Geldigheidsbereik... 3 bouwstenen van het onderwijsmodel... 4 2.1 Schalen... 4 2.1.1 Het toevoegen van schalen... 4 2.1.2 Schalen wijzigen of verwijderen... 5 2.2 Leergebieden, vakken en vakonderdelen... 6 2.2.1 Het toevoegen van vakken... 6 2.2.2 Vakken wijzigen of verwijderen... 6 2.3 Perioden... 6 2.4 Beoordelingstypen: Toetsen & indicatoren... 7 2.5 Niveaus... 7 Aanmaken van onderwijsmodellen... 8 3.1 Stap 1: Basisgegevens onderwijsmodel... 8 3.2 Stap 2: Perioden... 8 3.3 Stap 3: Indicatoren... 9 3.4 Stap 4: Vakken... 9 3.5 Stap 5: Maatwerkniveaus... 10 3.6 Kopiëren van een onderwijsmodel... 10 Plannen van het onderwijs... 11 4.1 Koppelen van een onderwijsmodel... 11 4.2 Het aanmaken van clusters... 11 1
INLEIDING Beoordelen is de opvolger van de module Opleidingen uit EDUscope 3. Deze vernieuwde module kent een aantal belangrijke verbeterpunten ten opzichte van zijn voorganger: Beoordelen is eenvoudiger in het gebruik. Beoordelen bespaart de gebruiker tijd: er is minder inrichtingswerk nodig en bovendien wordt de module uitgeleverd met een uitgebreide systeemset aan standaardniveaus, -vakken en -onderwijsmodellen. Beoordelen is zeer flexibel. Zo is de strakke hiërarchie van leergebieden, vakken en vakonderdelen verleden tijd, evenals het vooraf vast inplannen van de periodes. Beoordelen sluit beter aan bij de moderne onderwijspraktijk, dankzij mogelijkheden als evalueren met indicatoren en het werken met maatwerkprofielen. Beoordelen is gemaakt in de databasestructuur van EDUscope 4, zodat deze ook bovenschools kan worden ingericht. Op dit moment bevindt de front-end van de module zich nog in EDUscope 3. Met de komst van ES4 zal het gebruiksgemak verder toenemen. 2
BASISPRINCIPES BIJ INRICHTING Het inrichtingsdeel van de module Beoordelen bestaat uit twee onderdelen: types en planning. Bij types maakt u alle onderdelen aan die u in de module wilt gebruiken, zoals vakken, schalen en onderwijsmodellen. Vervolgens kunt u deze, bij het onderdeel planning, gebruiken voor de daadwerkelijke inrichting van het onderwijsprogramma. In hoofdstuk 2 komen de eerste acht typen aan bod. U leert hoe u bestaande typen kunt bekijken en eigen typen kunt aanmaken, wijzigen of verwijderen. Het laatste type, het onderwijsmodel, staat centraal in hoofdstuk 3. In een onderwijsmodel combineert u de andere typen in een samenhangend geheel, dat gebruikt wordt bij de daadwerkelijke planning van het onderwijs. Hoe deze planning vormgegeven wordt, komt aan de orde in hoofdstuk 4. U leert hier hoe u (groepen) leerlingen koppelt aan een onderwijsmodel. Ook leert u hoe u subgroepen kunt aanmaken in de vorm van clusters. 1.1 OPSLAGLOCATIE Hoewel de front-end zich nog in EDUscope 3 bevindt, maakt de module Beoordelen gebruik van de database van EDUscope 4. Dit betekent dat gebruikers die rechten hebben op meerdere locaties op een aantal plekken in de module, bijvoorbeeld bij het aanmaken van typen, een opslaglocatie moeten selecteren. Tenzij u aan bovenschoolse inrichting werkt, kiest u de locatie waarvoor u (op dat moment) werkzaamheden verricht. 1.2 GELDIGHEIDSBEREIK Het wijzigen of verwijderen van typen die reeds in gebruik zijn, kan tot ongewenste situaties leiden. U kunt zodoende beter kiezen voor het toevoegen van een nieuw type. Door het invoeren van een einddatum bij geldigheidsbereik, voorkomt u dat het oude type na een bepaalde datum nog gebruikt kan worden. N.B: Bij het toevoegen van nieuwe typen hoeft geen geldigheidsbereik ingevuld te worden. 3
BOUWSTENEN VAN HET ONDERWIJSMODEL Bij het inrichten van het onderwijs in de module Beoordelen, worden onderdelen als periodes, niveaus, vakken, indicatoren en schalen gebruikt. Elk onderdeel wordt uitgeleverd met een set standaardtypen, om het inrichtingswerk te vereenvoudigen. Uiteraard is het in alle gevallen mogelijk om eigen typen toe te voegen. De werkwijze daarvoor wordt beschreven in de komende paragrafen. 2.1 SCHALEN Beoordelingen zijn altijd gekoppeld aan een beoordelingsschaal. Er worden binnen de module twee soorten schalen onderscheiden: Lineaire schalen: schalen waarmee gerekend kan worden. Discrete schalen: schalen zonder omrekenwaarde. De module wordt standaard uitgeleverd met acht systeemschalen. Hiermee zijn de meest gebruikte beoordelingstypen beschikbaar: cijfer 1 t/m 10 (decimaal), percentage en woordbeoordelingen met of zonder omrekenwaarde (puntschalen). 2.1.1 Het toevoegen van schalen Bij het toevoegen van een nieuw schaaltype maakt u eerst een keuze tussen een lineaire of een discrete schaal. Vervolgens geeft u de schaal een naam en vult u, indien gewenst, een omschrijving en geldigheidsbereik in. De andere gegevens zijn afhankelijk van de gekozen schaalsoort. Toevoegen discrete schaal 1. Selecteer de opslaglocatie. 2. Geef de schaal een naam. 3. Voeg, indien gewenst, een omschrijving toe. 4. Voeg, indien gewenst, een geldigheidsbereik toe. 5. Gebruik de knop toevoegen om stappen toe te voegen en voorzie deze van een code en een naam. U kunt een aangemaakte stap verwijderen door uw muis aan de rechterzijde van het scherm ter hoogte van de te verwijderen stap te houden. Er verschijnt dan een kruisje waarmee u de stap kunt verwijderen. 4
Toevoegen lineaire schaal 1. Selecteer de opslaglocatie. 2. Geef de schaal een naam. 3. Voeg, indien gewenst, een omschrijving en geldigheidsbereik toe. 4. Vul de ondergrens (minimale waarde), bovengrens (maximale waarde) en cesuur (grens onvoldoende-voldoende) in. 5. Wanneer u met omrekenbare woordwaarderingen wilt werken, voegt u tot slot de gewenste stappen toe op dezelfde wijze als bij de discrete schaal. 2.1.2 Schalen wijzigen of verwijderen Selecteer in het overzicht een schaal. Bij selectie van een systeemschaal, zijn onderaan het venster alleen de knoppen Bekijken en Toevoegen actief. Bij eigen schalen zijn ook Wijzigen en Verwijderen aanklikbaar. In plaats van Bekijken of Wijzigen kunt u ook dubbelklikken op de betreffende schaal. 5
2.2 LEERGEBIEDEN, VAKKEN EN VAKONDERDELEN De basis van een onderwijsmodel wordt gevormd door vakken. Deze vakken kunnen indien gewenst gekoppeld worden aan bovenliggende leergebieden. Ook kunnen er aan een vak een of meer vakonderdelen worden toegevoegd. Omdat het aanmaken van leergebieden, vakken en vakonderdelen op vergelijkbare wijze verloopt, worden deze in één paragraaf beschreven. Overal waar vak staat, kan ook leergebied of vakonderdeel gelezen worden. 2.2.1 Het toevoegen van vakken Met de knop Toevoegen kunt u een vak toevoegen aan het overzicht met systeemvakken waarmee de module uitgeleverd wordt. In het dialoogvenster dat vervolgens verschijnt, voert u de naam van het vak in. Desgewenst kunt u ook een omschrijving, nummer, code en geldigheidsbereik invoeren. 2.2.2 Vakken wijzigen of verwijderen Het wijzigen en verwijderen van een vak werkt hetzelfde als bij de schalen. Let op: verwijder geen vakken die reeds in gebruik zijn in een onderwijsmodel, omdat de behaalde resultaten van dit vak dan niet langer worden weergegeven in de overzichten. 2.3 PERIODEN De module Beoordelen wordt standaard uitgeleverd met zes periodes. Het bekijken, toevoegen, wijzigen en verwijderen van periodes werkt hetzelfde als bij de voorgaande typen en wordt derhalve niet opnieuw beschreven. Houd bij het toevoegen van perioden rekening met de volgende aandachtspunten: o Het is aan te raden bij perioden een code (afkorting) te registreren, zodat op rapportages niet de volledige periodenaam weergegeven wordt. 6
o Het geldigheidsbereik heeft bij perioden dezelfde betekenis als bij de andere typen; het heeft dus niets met de duur van de periode te maken. 2.4 BEOORDELINGSTYPEN: TOETSEN & INDICATOREN In de module beoordelen worden twee beoordelingstypen onderscheiden: toetsen en indicatoren. Kenmerkend voor indicatoren is dat er geen berekening voor wordt uitgevoerd. Ze worden één keer per periode beoordeeld, aan de hand van een discrete schaal (veelal woordwaardering). Een voorbeeld van een indicator is inzet. Indicatoren die u op deze plek aanmaakt, kunnen in het onderwijsmodel van de leerlingen gekoppeld worden aan een periode (algemene indicatoren) of een vak (vakindicatoren). Pas bij het maken van deze koppeling wordt de schaal toegevoegd. Het vooraf registeren van toetstypen is niet noodzakelijk. Wanneer u bij het inrichten wel toetstypen aanmaakt, zijn deze bij het toevoegen van toetsen als toetssjabloon te selecteren. De werkwijze voor het toevoegen, wijzigen of verwijderen van beoordelingstypen is vergelijkbaar met die voor het toevoegen van de voorgaande typen en wordt derhalve niet opnieuw beschreven. 2.5 NIVEAUS De module beoordelen bevat een grote hoeveelheid systeemniveaus. Deze niveaus kunnen gebruikt worden als standaardniveau voor het onderwijsmodel (paragraaf 3.1) en voor het samenstellen van een maatwerkprofiel (paragraaf 3.5). De werkwijze voor het bekijken, toevoegen, wijzigen en verwijderen van niveaus is vergelijkbaar met die voor de voorgaande typen en wordt derhalve niet opnieuw beschreven. 7
AANMAKEN VAN ONDERWIJSMODELLEN Om daadwerkelijk met de module Beoordelen aan de slag te kunnen, moeten er een of meer onderwijsmodellen worden aangemaakt. Een onderwijsmodel bestaat uit ten minste een aantal perioden, vakken en beoordelingsschalen. Desgewenst kunnen er leergebieden, vakonderdelen en indicatoren worden toegevoegd. Wanneer u bij onderwijsmodellen op toevoegen klikt, verschijnt er een scherm dat uit een vijftal stappen bestaat. In de paragrafen 3.1 t/m 3.5 worden deze stappen doorlopen, met als voorbeeld het inrichten van een onderwijsmodel voor groep 6 van de basisschool. 3.1 STAP 1: BASISGEGEVENS ONDERWIJSMODEL Vul de basisgegevens van uw onderwijsmodel in: 3.2 STAP 2: PERIODEN Voeg de gewenste perioden toe aan het onderwijsmodel, voorzien van een periodegewicht. 8
3.3 STAP 3: INDICATOREN Voeg indien gewenst indicatoren toe aan het onderwijsmodel en koppel deze aan de gewenste schaal. Let op: het gaat bij deze stap om algemene indicatoren (niet gekoppeld aan een bepaald vak). Indicatoren waarvoor dezelfde schaal geldt, kunt u in één keer selecteren en toevoegen. Vervolgens klikt u op de blauwe diskette om op te slaan en selecteert u de indicator(en) met een andere schaal. 3.4 STAP 4: VAKKEN Voeg de gewenste vakken met bijbehorende schaal toe aan het onderwijsmodel. Ook hier kunt u meerdere vakken tegelijk selecteren wanneer hiervoor dezelfde schaal geldt. Wanneer u de vakken heeft toegevoegd, kunt u deze desgewenst koppelen aan leergebieden en er vakonderdelen en/of indicatoren aan toevoegen. U doet dit door met de rechtermuisknop op het betreffende vak te klikken en vervolgens de gewenste optie te selecteren. 9
Vakken en vakonderdelen krijgen standaard het toetsgewicht 1 mee. Dat betekent dat wanneer er geen afwijkend gewicht wordt aangeven bij het aanmaken van een toets, de resultaten een weging van 1 krijgen. Indien gewenst kunt u dit anders instellen in het scherm dat verschijnt wanneer u een vak of vakonderdeel selecteert en voor Wijzigen kiest. In hetzelfde scherm kunt u instellen hoe er voor het rapport moet worden afgerond (op 1 decimaal, op halve cijfers of op hele cijfers). Een andere optie is het gebruik van woordwaardering (zie pagina 5). 3.5 STAP 5: MAATWERKNIVEAUS Binnen de module Beoordelen is het mogelijk om voor leerlingen een maatwerkprofiel aan te maken. U doet dit wanneer zij een of meer vakken/vakonderdelen volgen op een niveau dat afwijkt van het standaardniveau van het onderwijsmodel. Dit afwijkende niveau heet een maatwerkniveau. Welke maatwerkniveaus in een onderwijsmodel beschikbaar zijn, bepaalt u in de laatste stap. 3.6 KOPIËREN VAN EEN ONDERWIJSMODEL Wanneer u eenmaal een onderwijsmodel hebt aangemaakt, hoeft u bij de volgende onderwijsmodellen niet opnieuw alle stappen te doorlopen. U kunt een bestaand onderwijsmodel kopiëren, zodat u alleen de afwijkende onderdelen hoeft in te richten. Klik hiertoe met uw rechtermuisknop op het onderwijsmodel en kies voor Kopiëren. 10
PLANNEN VAN HET ONDERWIJS Om in praktijk met de module Beoordelen te kunnen werken, moeten alle leerlingen gekoppeld worden aan een onderwijsmodel. Hoe dit werkt wordt besproken in paragraaf 4.1. De tweede paragraaf van dit hoofdstuk gaat over het aanmaken van clusters. 4.1 KOPPELEN VAN EEN ONDERWIJSMODEL Om leerlingen aan een onderwijsmodel te koppelen, gaat u als volgt te werk: 1. Ga naar het scherm Koppelen leerling onderwijsmodel (Inrichten > Beoordelen > Planning). 2. Selecteer een onderwijsmodel en klik op Toevoegen. 3. Selecteer de groep met leerlingen waaraan u een onderwijsmodel wilt koppelen. Na het kiezen van de groep worden standaard alle leerlingen geselecteerd die tot deze groep behoren, maar u kunt uiteraard ook voor een afwijkende selectie kiezen. Klik vervolgens op de blauwe diskette. 4.2 HET AANMAKEN VAN CLUSTERS Middels clusters kunt u leerlingen die hetzelfde onderwijsmodel volgen in subgroepen verdelen, die aan een verschillende docent worden gekoppeld. Deze optie is met name voor het v(s)o relevant. 11
Het aanmaken van een cluster 1. Open het scherm Clusters (Inrichten > Beoordelen > Planning > Clusters). 2. Selecteer het onderwijsmodel met daaronder het vak waarvoor u het cluster wilt aanmaken. Klik vervolgens op Toevoegen. 3. Geef het cluster een naam. 4. Voeg de leerlingen en docent(en) toe aan het cluster. 12