1.1 Optellen en aftrekken Bedragen en aantallen bij elkaar optellen of van elkaar aftrekken doe je in de retail dagelijks. Meestal rekent een kassa, computer of rekenmachine de bedragen of aantallen voor je uit. Toch is het belangrijk dat je zelf goed uit je hoofd kunt optellen en aftrekken als je in de retail werkt. Al was het alleen maar om goed te kunnen schatten of de uitkomst die de computer geeft, klopt. + Optellen en aftrekken kan: Uit je hoofd Op papier Met een rekenmachine (op je telefoon) 8
Uit je hoofd Beter leren hoofdrekenen is vooral een kwestie van veel oefenen. Hoe vaker je uit je hoofd rekent, hoe makkelijker het gaat. Daarnaast is het handig om wat tips te kennen waarmee je makkelijker uit je hoofd getallen kunt optellen en aftrekken. 1 Tips voor optellen Omkeren: soms kun je een som makkelijker uitrekenen als je de volgorde van de getallen omdraait: 2 + 18 = 18 + 2 = 20 3 + 48 = 48 + 3 = 51 Maak makkelijke getallen: optellen gaat soms makkelijk als je kunt rekenen met een even getal: 51 + 63 = 50 + 64 = 114 Rijg de getallen aan elkaar als ze een identiek aantal cijfers hebben: 1 tel eerst de honderdtallen bij het eerste getal op 2 dan de tientallen 3 en tot slot de eenheden 735 + 338 = 735 + 300 + 30 + 8 = 1073 tip Tips voor aftrekken Iets erbij: aftrekken gaat soms makkelijk met een heel getal. Tel iets bij beide getallen op zodat je met een heel getal kunt rekenen: 29 14 = 30 15 = 15 Iets eraf: aftrekken gaat soms makkelijk met een heel getal. Trek iets van beide getallen af zodat je met een heel getal kunt rekenen: 62 14 = 60 12 = 48 Rijgen: trek eerst de honderdtallen af van het eerste getal, dan de tientallen en tot slot de eenheden: 872 167 = 872 100 60 7 = 705 Op papier Ga je getallen op papier bij elkaar optellen of van elkaar aftrekken? Dan is het belangrijk dat je de getallen onder elkaar opschrijft. Schrijf de eenheden onder de eenheden, de tientallen onder de tientallen, de honderdtallen onder de honderdtallen enzovoort. Zorg bovendien dat je cijfers achter de komma ook onder elkaar plaatst. 9
Krijg je een heel tiental na het optellen van een kolom, dan moet je het eerste cijfer even onthouden of opschrijven, die tel je bij de volgende kolom op. Bij het aftrekken trek je eerst de eenheden van elkaar af. Soms is het nodig om eenheden te lenen van de tientallen of van de duizendtallen enzovoort. Met een rekenmachine Bedragen optellen en aftrekken met een rekenmachine is vrij eenvoudig. Je toetst het bedrag in, drukt op de plustoets (+) of mintoets ( ), je toetst het volgende bedrag in en drukt op de is-gelijk-toets (=). 10
De aandachtspunten bij het optellen en het aftrekken met een rekenmachine zijn: Controleer altijd of de uitkomst klopt. Een fout is snel gemaakt. Als je veel getallen bij elkaar moet optellen, doe het dan in delen of doe het nog een keer. Je gebruikt een komma of een punt om hele getallen en decimale getallen te scheiden. Rekenmachines kunnen van elkaar verschillen wat betreft de komma. Op de ene rekenmachine betekent de komma een scheiding tussen hele getallen en decimale getallen. Op andere wordt deze scheiding aangegeven met een punt. 1 Optellen en aftrekken met negatieve getallen In de retail heb je niet alleen te maken met positieve getallen. Je moet ook rekenen met negatieve getallen. Denk bijvoorbeeld aan een negatief banksaldo. Negatieve getallen noteer je met een minteken voor het getal, bijvoorbeeld 5. Als je twee negatieve getallen bij elkaar optelt, dan is som altijd een negatief getal. Je hebt bijvoorbeeld een schuld van 50 en je telt daar een schuld van 10 bij op. Dan is je totale schuld 60. Optellen met negatieve getallen 50 + 10 = 60 100 + 50 = 150... Negatieve getallen kun je ook van elkaar aftrekken. Bijvoorbeeld 40 15. Het aftrekken van een negatief getal staat gelijk aan het optellen van een positief getal. Aftrekken met negatieve getallen 40 15 = 40 + 15 = 55 100 100 = 100 + 100 = 100 100 = 0... Overzicht rekenen met positieve en negatieve getallen tip Optellen Aftrekken 5 + 4 = 9 6 3 = 3 5 + 4 = 5 4 = 1 6 3 = 6 + 3 = 9 5 + 4 = 4 5 = 1 6 3 = 9 5 + 4 = 5 4 = 9 6 3 = 6 + 3 = 3 6 = 3 11
Basisrekenopgaven Hieronder vind je een aantal opgaven voor het optellen en het aftrekken met bedragen. Het eerste gedeelte bestaat uit basisopgaven. In het tweede gedeelte vind je de contextrijke opgaven. Optellen Tel de volgende bedragen bij elkaar op. Doe dit eerst uit je hoofd of op papier en controleer je antwoord vervolgens met een rekenmachine. Opgave 1 Opgave 2 Opgave 3 Opgave 4 Opgave 5 71 49 7 56 124 72 81 42 91 77 + 75 + 98 + 49 + 34 + Opgave 6 Opgave 7 Opgave 8 Opgave 9 Opgave 10 72,05 83,14 21,43 22,74 51,66 19,02 28,44 12,50 60,81 73,13 + 88,34 + 22,44 + 63,13 + 75,37 + Aftrekken Trek de volgende bedragen van elkaar af. Doe dit eerst uit je hoofd of op papier en controleer je antwoord vervolgens met een rekenmachine. Opgave 11 Opgave 12 Opgave 13 771 716 652 14 99 198 12
Opgave 14 Opgave 15 Opgave 16 598,28 813,40 764,25 85,28 20,12 232,13 1 17 191 377 = 18 822 425 = 19 548 214 = 20 525 736 = Contextrijke rekenopgaven 21 Een klant koopt de volgende artikelen. Helaas is de stroom uitgevallen. De klant wil wel graag weten hoeveel hij straks in totaal voor deze artikelen moet betalen: Eén pantalon van 139,00 Drie shirts van 12,50 per stuk Eén stropdas van 29,98 Eén overhemd van 49,95 Welk totaalbedrag moet de klant voor deze artikelen betalen? Pantalon Shirt Shirt Shirt Stropdas Overhemd Totaal 13
22 Een klant moet 265,45 betalen. Hij heeft een tegoedbon van 72,50. De rest betaalt hij contant met twee briefjes van 100,00. Hoeveel wisselgeld geef je de klant? 23 Een andere klant koopt de volgende artikelen: Eén tas van 36,00 Twee leggings van 11,95 per stuk Eén jurk van 69,75 Eén rok van 49,95 Je laat de klant een halsketting zien die erg goed bij de kleding past. De ketting kost 19,95. De klant heeft een kledingcadeaubon van 200,00 bij zich. Heeft de klant aan 200,00 genoeg om ook deze halsketting te kunnen kopen? 24 Je hebt 1.560,33 op de bankrekening staan. Je moet de volgende rekeningen betalen: Huur 945,55 Bestelling kleding 327,90 Plaatsing advertentie 156,00 Lidmaatschap tijdschrift 35,00 Verzekering 166,78 Wat is je nieuwe banksaldo? 25 Het saldo dat meneer Ekkelboom op zijn bankrekening heeft staan is 633,15. Mevrouw Ekkelboom heeft ook een bankrekening. Haar saldo is 210,50. Meneer Ekkelboom koopt vandaag een shirt van 43,95. Daarnaast ontvangt hij 700,00 van de Belastingdienst. Hoeveel geld hebben meneer en mevrouw Ekkelboom samen op de bankrekeningen staan? 14
26 Na het betalen van verschillende rekeningen is het banksaldo van meneer Ekkelboom 531,15. Hij stort 600,00 op zijn rekening. Wat is dan zijn banksaldo? 1 27 Een klant komt een artikel terug brengen in een kledingzaak. Het artikel kostte 89,95. Je geeft hem het volledige aankoopbedrag terug. Daarnaast koopt de klant de volgende artikelen: Sokken 8,50 Spijkerbroek 49,95 Spijkerbroek 67,50 De klant betaalt met een briefje van 100,00. Omdat de stroom is uitgevallen schrijf je de bon voor deze klant uit. Noteer de juiste gegevens. Sokken Spijkerbroek Spijkerbroek Subtotaal Retourbedrag 89,95 Te betalen Contant Wisselgeld 28 Het banksaldo van meneer Boerman is 464,62. Hij ontvangt de volgende bedragen: 74,50 82,25 48,25 125,00 20,00 Zijn deze ontvangen bedragen voldoende om niet rood te staan? 15
29 Daan heeft twee bankrekeningen. Het saldo op de ene rekening is 422,84. Op deze rekening kan hij maximaal 1.000,00 rood staan. Het saldo op de andere rekening is 12,90. Op deze rekening kan hij maximaal 100,00 rood staan. Daan heeft 50,00 contant geld. Daan moet een rekening betalen van 800,00. Bereken of Daan zijn rekening van 800,00 kan betalen. Geef in je be rekening aan hoeveel geld hij te kort heeft of over heeft. 30 Ashly s saldo op haar bankrekening is 320. Haar inkomsten zijn 1.745 per maand. Haar uitgaven zijn gemiddeld 1.950 per maand. Wat is het saldo van Ashly na zes maanden als zij niets aan haar inkomsten- en uitgavenpatroon verandert? 16