Bedrijfs- economische kencijfers. gww-bedrijven 2008

Vergelijkbare documenten
Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2015

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u-bedrijven 2008

Bedrijfs- economische kencijfers. gww-bedrijven 2009

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u-bedrijven 2009

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2010

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2011

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2013

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2012

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2014

Bedrijfs- economische kencijfers. gespecialiseerde bedrijven

Hoofdstuk 17 Financiële verslaggeving

Jaarverslag. Wij staan graag tot uw dienst! Duurzaam ondernemen met hoofd en hart

Tussentijdse rapportage 2016 mrt van:

Basisprognose

9 Uitwerkingen proefwerktrainingen deel 2

Financiële analyse van de jaarrekening

Financiële ratio s met CASH!

Jaarrekening dec december 2016 Benchmarkperiode 31 dec december om 15:55 uur

Stichting 070Watt Pletterijkade SG Den Haag. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2015

123WatEenSite C. van de PC Teststraat ZZ Alblasserdam

Module 4 Inzicht in cijfers

FINANCIEEL ECONOMISCH VERSLAG

Going concern Vestigingsplaats:

Jaarcijfers Stichting LIZ Vrouwe Udasingel GT LENT. Inhoudsopgave:

Uitwerkingen PDB Financiering met resultaat hoofdstuk 5

Opsteldatum: 23 mei 2011 Periode: 1 januari 2009 t/m 31 december Telefoonnummer: adres: wilco.kraaij@unit4.

Jaarrekeninglezen voor non-financials. Ruitenburg University 15 november 2016

Ontwikkeling leerlingaantallen

Financieel economisch verslag

Opsteldatum: 26 oktober 2012 Periode: 1 januari 2009 t/m 31 december Telefoonnummer: adres: wilco.kraaij@unit4.

Stichting Amati Ensemble Burgemeester Kengenstraat BK Hulsberg

Monitor Bouwketen. Voorjaar Marien Vrolijk

Uitwerkingen PDB Financiering met resultaat hoofdstuk 4

Opsteldatum: 30 januari 2014 Periode: 1 januari 2012 t/m 31 december Telefoonnummer:

Bedrijfseconomische Aspecten Examennummer: Datum: 14 april 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur

Jaarrekening december 2015 Benchmarkperiode 31 december om 15:39 uur

Jaarstukken Stichting Koinonia

Financieel verslag 2011/2012. Mixed Hockeyclub Voorbeeld Sportpark Hoefslag KM Vlissingen

Hoofdstuk 42 belangrijk

Nieuw gebouw Vestigingsplaats:

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Stichting NME Alkmaar gevestigd te Alkmaar. Jaarrekening 2013

JAARVERSLAG EV HAARLEM. Haarlem, 7 april STICHTING DE WERELD KINDERTHEATER Gasthuisvest 47

Stichting Omroep Landgraaf

De directie van Stichting Plan Angel Provincialeweg AA Amsterdam. Jaarrekening Datum vastgesteld:

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Groesman International B.V.

De directie van Stichting Plan Angel Provincialeweg AA Amsterdam. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Wat zegt uw financiële balans?

FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014

Monitor Bouwketen. Najaar Marien Vrolijk

FINANCIEEL ECONOMISCH JAARVERSLAG

JAARREKENINGEN 2012 VAN INSTELLINGEN VOOR FUNDEREND ONDERWIJS. FINANCIEEL BEELD PER SECTOR Versie 1.0 definitief

Jaarstukken Stichting Koinonia

Stichting Amati Ensemble Burgemeester Kengenstraat BK Hulsberg

Monitor Bouwketen. Daan Holtackers

Stichting Omroep Landgraaf

FINANCIEEL ECONOMISCH VERSLAG

Balans per

RAPPORT Opgesteld door: Financieel adviesburo Hofman Noordzee DB Maassluis

Groesman International B.V.

MKBTR TOPFIT SESSIE HET VERHAAL VAN DE JAARCIJFERS 17 MAART 2016

De bestuursleden van Stichting Goed Bezig Midscheeps A Groningen. Financieel verslag Dossiernummer:

PROEFEXAMEN 2 Praktijkdiploma Boekhouden

Stichting Het Kan Wel! Willhelminaweg BL Langbroek. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2016

De directie van Stichting de Ster. Jaarrekening Datum: 28 februari 2017

Hindu Swayamsevak Sangh. Financieel Jaarverslag 2014

financieel management les 2 interactive marketing communications

Homework. week 4. H5 Liquiditeit. opgave 1. januari februari maart ontvangsten. entree abonnementen subsidie horeca

Jaarverslag Sportbedrijf Deventer Smeenkhof 12a Deventer sportbedrijfdeventer.nl

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Interim-management en advies Financiële specialisten voor de overheid en not for profit

Jaarrekening Stichting Vrije Christelijke School Westerlee Galgeweg MT 's-gravenzande

Monitor Bouwketen. Daan Holtackers Ad Grootenboer

Stichting RAVON. Jaarrekening Vestigingsadres Natuurplaza, Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen. Postadres Postbus BK Nijmegen

Stichting Het Kan Wel! Willhelminaweg BL Langbroek. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2017

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Opsteldatum: 30 oktober 2012 Periode: 1 januari 2011 t/m 31 december Telefoonnummer: adres: wilco.kraaij@unit4.

Lesbrief Kopen en Werken 2 e druk Hoofdstuk 6 Het koeriersbedrijf van Ewout 6.1 Het hele vermogen van

De directie van Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan Gedaan. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Bijlagen. Bijlage 1: Resultaat 2005

Groesman International B.V.

De directie van Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Jaarrekening 2016 Ter Stal Tweewielers B.V.

Jaarbericht. Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV

De directie van Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan Gedaan. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Aurington. Administratie en Advies

Toets 3 HAVO 5 g Diagnostische toets 2012

grote ondernemingen nemingen in eerste kwartaal aal 2009

Kasstroom uit investeringsactiviteiten Investering in machines / 350 Desinvestering in machines 65 Aandeel in winst C / 20 Aandeel in dividend C 30

Samenvatting Economie Boekhouden: THEORIE

Structurele ondernemingsstatistieken

Stichting Hope of the Nations M.F. Lodewijk Hogeweg 16D 8278 BC Kamperveen

VOORBEELD JAARREKENING B.V. TE HOOFDDORP. Rapport inzake jaarstukken 2010

RAPPORT inzake de jaarrekening 2014 van Stichting Grafisch Museum te GRONINGEN. Blad 1

Global Opportunities (GO) Capital Asset Management BV gevestigd te AMSTERDAM. Rapport inzake de jaarrekening 2013

Aanbestedings- opdrachtgevers. Aanbestedingsgedrag opdrachtgevers gedrag

Financieel economisch verslag

Transcriptie:

Bedrijfs- economische kencijfers gww-bedrijven 2008

Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2008

Het auteursrecht voor de inhoud berust geheel bij de Stichting Economisch Instituut voor de Bouw. Overnemen van de inhoud (of delen daarvan) is uitsluitend toegestaan met schriftelijke toestemming van het EIB. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. Februari 2010

Bedrijfs- economische kencijfers gww-bedrijven 2008 M.H. Vrolijk, MSc drs. D.M. Holtackers

Inhoudsopgave Conclusies op hoofdlijnen 7 1 Omzet en markten 9 1.1 Algemeen 9 1.2 Regionale markten 9 1.3 Marktsectoren 11 2 Opdrachtverkrijging 15 2.1 Opdrachtgevers 15 2.2 Wijze van opdrachtverkrijging 16 3 Vermogensmutaties en financiële structuur 19 3.1 Vermogensmutaties 19 3.2 Financiële structuur 20 4 Kostenstructuur en winstmakers 23 4.1 Kostenstructuur 23 4.2 Winstmakers 24 5 Kencijfers per werkende 27 5.1 Omzet en toegevoegde waarde 27 5.2 Loonkosten 28 6 Financiële kencijfers 31 6.1 Liquiditeit 31 6.2 Vermogensbeheer 32 6.3 Solvabiliteit 34 6.4 Rentabiliteit 35 Bijlage 1: Populatie, steekproef en respons 37 Bijlage 2: Financiële analyseschema s volgens Dupont 39 Bijlage 3: Begrippenoverzicht 41 EIB-Publicaties 43 5

6

Conclusies op hoofdlijnen In dit rapport worden de bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2008 weergegeven bij de gww-bedrijven die voornamelijk als hoofdaannemer of bouwondernemer werkzaam zijn. Bij vergelijkingen van jaar tot jaar moet rekening worden gehouden met veranderingen in de samenstelling van de responsgroep. Tenzij anders vermeld, worden bedragen weergegeven in lopende prijzen. De gww-hoofdaannemers boekten in 2008 een recordomzet. De totale omzet steeg tot 8,9 miljard euro. Een nominale groei van 7,5 procent. In 2008 kwam meer vermogen beschikbaar dan dat er besteed werd. Er kwam vooral extra vermogen beschikbaar uit netto vermogensbeslag in werken en overige vorderingen. Van dit extra vermogen werd het meeste besteed aan liquide middelen. Het gemiddelde winstpercentage bleef nagenoeg ongewijzigd en bedroeg 2,9 procent. Met de stabiele winstmarges bleef ook het aantal winstmakende bedrijven stabiel. Het percentage winstmakende bedrijven bedroeg 83 procent. De bruto omzet per werkende ontwikkelde zich positief. De netto omzet per werkende bleef nagenoeg gelijk. De toegevoegde waarde per werkende nam daarentegen met zes procent af tot 80.000 euro. Dit kwam vooral door een stijging van het aandeel van verbruik- en overige bedrijfskosten in de omzet. De loonkosten per werkende zijn gemiddeld genomen iets gestegen tot 58.000 euro. Doordat de toegevoegde waarde gemiddeld daalde en de loonkosten iets stegen, steeg ook het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde. De current ratio en de quick ratio zijn op een bevredigend niveau. De current ratio bleef met 120 procent in lijn met het niveau van voorgaande jaren. De quick ratio bedroeg 115 procent. Na een aantal jaren van afnemende debiteuren- en crediteurentermijnen, namen de termijnen weer toe. De debiteurentermijn steeg tot 77 dagen, de crediteurentermijn tot 99 dagen. Het nettovermogensbeslag nam af tot 18 dagen. De omlooptijd van het vermogen (189 dagen) was met 16 dagen toegenomen, door een sterkere stijging van het balanstotaal ten opzichte van de omzet. De solvabiliteit van de gww-hoofdaannemers was in 2008 een fractie verslechterd. De rentedekkingsratio daalde wel, maar bleef uitstekend. Dit komt vooral, doordat een groot deel van het vreemd vermogen geen rente draagt. De rentabiliteit was redelijk. De rentabiliteit van het totale vermogen daalde door de lagere omloopsnelheid van het vermogen tot 6,3 procent. 7

8

1 Omzet en markten Dit hoofdstuk gaat in op de in 2008 behaalde omzet door gww-hoofdaannemers (paragraaf 1.1) en de markten waarin deze omzet is verkregen (paragrafen 1.2 en 1.3). 1.1 Algemeen De gww-hoofdaannemers (met personeel in dienst) boekten in 2008 een recordomzet. De totale omzet bedroeg 8,9 miljard euro (zie tabel 1.1). Vergeleken met 2007 steeg de totale omzet met 7,5 procent. Gecorrigeerd voor prijsstijgingen bedroeg de totale omzetstijging 3,8 procent. Het grootste gedeelte van de totale omzet kwam voort uit binnenlandse omzet uit bouwbedrijf (93 procent). Voor het vijfde opeenvolgende jaar is deze binnenlandse omzet gestegen. Ten opzichte van 2007 nam de binnenlandse omzet uit bouwbedrijf in reële termen met 1,5 procent toe. In 2008 kreeg het grootbedrijf te maken met een omzetstijging (zie figuur 1.1). In het kleinbedrijf (bedrijven tot en met twintig werknemers) daalde de omzet. De omzet van het kleinbedrijf was ongeveer 9 procent lager dan in 2007. De omzet van het middenbedrijf bleef in 2008 op hetzelfde niveau als in 2007. In het grootbedrijf bedroeg de omzetstijging 13 procent. De ontwikkelingen hadden tot gevolg dat het aandeel van het kleinbedrijf in de binnenlandse omzet uit gww-bedrijf daalde tot 12 procent. Het aandeel van het midden- en grootbedrijf in de binnenlandse omzet uit gww-bedrijf bedroeg respectievelijk 26 en 62 procent. Door verschillen in populatie en verschillen in definitie van de gww-sector en grootteklasse verschillen de gerapporteerde cijfers met de cijfers van het CBS. Desondanks zijn de trends in de omzetontwikkeling vergelijkbaar. 1.2 Regionale markten Bouwbedrijven kunnen projecten uitvoeren op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Hiermee worden diverse geografische marktgebieden bediend. In deze publicatie worden de regio s Noord (Groningen, Friesland, Drenthe), Oost (Overijssel, Gelderland, Flevoland), West (Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht) en Zuid (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg) onderscheiden. Niet uit elke regio werd evenveel omzet behaald. Het grootste deel van de binnenlandse omzet uit gww-bedrijf werd in 2008 in het Westen gerealiseerd. Het aandeel van 50 procent was goed voor 4,1 miljard euro (zie figuur 1.2). Het aandeel in de omzet van de regio Oost bedroeg ongeveer 14 procent. Dit vertaalt zich naar een bedrag van 1,1 miljard euro. In het Zuiden kwam de omzet uit op 2,1 miljard euro, of 25 procent van de omzet. Het aandeel van het Noorden in de omzet was met ongeveer 11 procent het kleinst. Er werd in deze regio 0,9 miljard euro omzet gerealiseerd. Gww-bedrijven boekten in 2008 niet in alle regio s meer omzet ten opzichte van 2007. 9

Tabel 1.1 Verdeling van de totale omzet van gww-bedrijven (hoofdaannemers) in de periode 2004 2008, in mln euro s Omzet uit bouwbedrijf Omzet uit Totale omzet nevenactiviteit Binnenland Buitenland 1 2004 6.543 235 109 6.887 2005 7.133 57 101 7.291 2006 7.401 307 162 7.871 2007 7.741 226 183 8.150 2008 8.236 528 107 8.871 1 Omzet van in Nederland gevestigde werkmaatschappijen met Nederland als voornaamste werkgebied. Figuur 1.1 Omzet van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren, in de periode 1999 2008, in mld euro s Mld euro 6 5 4 3 2 1 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 20 21-100 101 10

Figuur 1.2 Regionale verdeling van de binnenlandse omzet van gww-bedrijven in 2008, in mld euro s 0,9 4,1 1,1 2,1 In het Westen werd een miljard euro meer gerealiseerd dan vorig jaar. In het Zuiden steeg de omzet met 0,1 miljard euro. Het Noorden en Oosten zagen de omzet met respectievelijk 0,2 miljard en 0,4 miljard euro afnemen. 1.3 Marktsectoren Gww-bedrijven kunnen in verschillende delen van de markt actief zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om wegenbouw, spoorwegbouw, kabels- en buizenleggen, civiele betonbouw, kust- en oeverwerk en landinrichting. Wegenbouwactiviteiten hadden net als voorgaande jaren het grootste aandeel in de omzet. Het aandeel bedroeg in 2008 47 procent (zie tabel 1.2). Andere deelsectoren met een aanzienlijk aandeel in de omzet zijn civiele beton (17 procent) en kabels en buizen (15 procent). Ten opzichte van 2007 daalde het aandeel van de wegenbouwactiviteiten met 6 procentpunt. De aandelen van de andere grote deelsectoren stegen in 2008 met een paar procentpunt. Het klein-, midden- en grootbedrijf begeven zich op verschillende segmenten van de markt. Ten opzichte van de voorgaande jaren is hier in 2008 over het algemeen weinig verandering in gekomen. De wegenbouw is voor het midden- en kleinbedrijf de belangrijkste deelsector. De helft van de omzet wordt in deze sector gerealiseerd (zie figuur 1.3). Andere belangrijke activiteiten voor de midden- en 11

kleinbedrijven bestaan vooral uit civiele betonbouw en kunst- en oeverwerk. Voor het grootbedrijf is de wegenbouw, met een aandeel van 44 procent, eveneens van groot belang. Naast civiele betonbouw en kabels- en buizenleggen hebben ook railinfra-werkzaamheden een relatief groot aandeel in de omzet van het grootbedrijf. Het marktaandeel van het grootbedrijf in de railinfra bedraagt dan ook vrijwel 100 procent (zie figuur 1.4). Een groot deel van het kust- en oeverwerk komt voor rekening van het middenbedrijf. Het kleinbedrijf is eveneens een relatief belangrijkere speler op de deelmarkt kust- en oeverwerk en ook landinrichting. De mutaties in de grootteklassen houden overigens deels verband met veranderingen in de samenstelling daarvan. Tabel 1.2 Verdeling van de binnenlandse omzet van gww-bedrijven naar marktsector in de periode 2004 2008, in procenten Marktsector 2004 2005 2006 2007 2008 Wegenbouw 38 50 50 53 47 Railinfra 8 13 10 8 9 Kabels en buizen 13 14 17 13 15 Civiele beton 23 10 15 16 17 Kust en oever 4 3 2 2 3 Baggerwerk 2 2 1 2 2 Landinrichting 4 2 1 1 0 Overig 8 6 4 5 7 Totaal 100 100 100 100 100 12

Figuur 1.3 Verdeling van de binnenlandse omzet van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren naar marktsector in 2008, in procenten 20 58 17 8 10 12 4 21-100 50 5 11 9 8 1 16 101 44 12 17 21 1 5 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Wegenbouw Railinfra Kabels en buizen Civiele beton Kust en oever Bagger Landinrichting Overig Figuur 1.4 Marktaandelen van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren in 2008, in procenten 100 90 80 70 60 50 40 66 99 82 82 30 23 20 7 10 12 11 0 1 Wegenbouw Railinfra Kabels en buizen 14 4 Civiele beton 11 10 59 31 Kust en oever 97 3 Bagger 28 62 Landinrichting 47 48 5 Overig Kleinbedrijf Middenbedrijf Grootbedrijf 13

14

2 Opdrachtverkrijging Dit hoofdstuk gaat in op de opdrachtgevers van de gww-hoofdaannemers (paragraaf 2.1) en de manieren waarop opdrachten in 2008 zijn verkregen (paragraaf 2.2). 2.1 Opdrachtgevers De gww-hoofdaannemers kennen verschillende opdrachtgevers. De landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden zijn bijvoorbeeld belangrijke opdrachtgevers voor wegenbouwactiviteiten. Werken in civiele beton zoals bruggen en viaducten worden in combinatie met wegenbouwactiviteiten ook vaak in opdracht van de overheid uitgevoerd. Telecom-, kabel- en elektriciteitsbedrijven zijn doorgaans opdrachtgevers voor kabellegactiviteiten. Industrie, gas- en waterbedrijven zijn belangrijke opdrachtgevers voor buizenlegactiviteiten. De gww-hoofdaannemers kunnen ook in opdracht van andere bouw- of gww-bedrijven activiteiten uitvoeren. De verdeling van de omzet naar opdrachtgevers lijkt in 2008 sterk op die van voorgaande jaren. De overheid bleef met een aandeel van 54 procent in de omzet de belangrijkste opdrachtgever in de gww (zie tabel 2.1). Werk in opdracht van andere hoofdaannemers nam in 2008 in belang toe. Het aandeel in de omzet steeg met 4 procentpunt tot 19 procent. Werk voor bedrijven voor de gww-hoofdaannemers was eveneens van groot belang. Een vijfde van de omzet werd in opdracht van bedrijven gerealiseerd. Tabel 2.1 1.2 Verdeling van de binnenlandse omzet van uit gww-bedrijf gww-bedrijven naar naar opdrachtgever objectcategorie, in in de procenten, periode 2004 2008, periode 2004 2008 in procenten Opdrachtgever 2004 2005 2006 2007 2008 Overheid 1 61 58 62 55 54 Bedrijven 18 22 15 24 21 Particulieren 5 2 6 4 2 Hoofdaannemers 14 15 14 14 19 Overige 2 3 3 3 4 Totaal 100 100 100 100 100 1 Onder overheid is begrepen rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en overige publiekrechtelijke lichamen. 15

Figuur 2.1 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Verdeling van de binnenlandse omzet van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren naar opdrachtgever in 2008, in procenten 42 6 11 34 21 41 40 5 20 21-100 101 12 5 22 61 Overheid Bedrijven Particulieren Hoofdaannemers Het klein-, midden- en grootbedrijf richten zich deels op verschillende opdrachtgevers in de markt. Ten opzichte van de voorgaande jaren is hier in 2008 weinig verandering in gekomen. Voor het kleinbedrijf zijn vooral de overheid en hoofdaannemers belangrijke opdrachtgevers. Ruim 40 procent van de omzet was afkomstig uit één van deze segmenten (zie figuur 2.1). Bij de overheidsopdrachtgevers moet bij de kleine bedrijven vooral gedacht worden aan gemeentelijke overheden. Bij het middenbedrijf zijn de overheid en hoofdaannemers eveneens belangrijke opdrachtgevers. Deze laatste had hier echter een iets kleiner belang in de omzet dan bij de kleine bedrijven. Het middenbedrijf richt zich tevens op bedrijven. Het grootbedrijf behaalde het merendeel van de omzet in opdracht van (landelijke en provinciale) overheid en bedrijven. De mutaties in de grootteklassen houden deels verband met veranderingen in de samenstelling daarvan. 2.2 Wijze van opdrachtverkrijging Opdrachten kunnen op verschillende manieren worden verkregen. Opdrachtgevers kunnen meerdere aannemers om een offerte vragen of slechts één. In het eerste geval wordt gesproken over aanbesteding en in het tweede geval over enkelvoudige uitnodiging. Binnen de aanbesteding kan een onderscheid worden gemaakt tussen openbare en onderhandse aanbesteding. Wanneer opdrachtgevers één aannemer om een offerte vragen, dan wordt gesproken over enkelvoudige uitnodiging. Tot slot kunnen werkzaamheden tegen een vaste prijs worden verrekend of tegen een tarief. Dit laatste heet klantenwerk. 16

Tabel 2.2 1.2 Verdeling van de binnenlandse omzet van uit gww-bedrijf gww-bedrijven naar naar wijze objectcategorie, van opdrachtverkrijging in procenten, periode in periode 2004 2008 2004 2008, in procenten Wijze van 2004 2005 2006 2007 2008 opdrachtverkrijging Uit aanbesteding: openbaar 37 30 36 41 40 onderhands 34 37 34 31 27 Uit enkelvoudige uitnodiging 12 15 17 15 14 Uit klantenwerk 6 4 4 5 5 Uit overige wijze 11 14 9 8 14 Totaal 100 100 100 100 100 Wat betreft de wijze van opdrachtverkrijging doen er zich ten opzichte van voorgaande jaren nauwelijks wijzigingen voor (zie tabel 2.2). Het grootste gedeelte van de omzet werd in 2008 uit aanbesteding gerealiseerd. Openbare en onderhandse aanbesteding waren samen goed voor 67 procent van de omzet. Openbare aanbesteding was hiervan het belangrijkst. Daarnaast hadden opdrachten verkregen uit enkelvoudige uitnodiging ook een belangrijk aandeel in de omzet (14 procent). Kleine, middelgrote en grote bedrijven verschillen in de wijze waarop opdrachten worden verkregen (zie figuur 2.2). Ook hier lijkt het beeld globaal op voorgaande jaren. Vooral kleine bedrijven voerden klantenwerk uit. In vergelijking met het aandeel van klantenwerk (36 procent), waren aanbesteding (38 procent) en enkelvoudige uitnodiging (26 procent) voor de kleine bedrijven eveneens van groot belang. De middelgrote en grote bedrijven behaalden het merendeel van hun omzet uit aanbesteding. De aandelen in de omzet bedroegen respectievelijk 70 en 69 procent. Openbare aanbesteding had hierin het grootste belang. De mutaties in de grootteklassen houden deels verband met veranderingen in de samenstelling daarvan. 17

Figuur 2.2 Verdeling van de binnenlandse omzet van gww-bedrijven in 2008 naar wijze van opdrachtverkrijging per bedrijfsgrootteklasse in arbeidsjaren, in procenten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 18 17 36 12 14 21 26 30 16 49 39 22 20 21-100 101 Openbare aanbesteding Onderhandse aanbesteding Enkelvoudig Klantenwerk en ov. 18

3 Vermogensmutaties en financiële structuur Bedrijven trekken vermogen aan om dit te besteden. In paragraaf 3.1 wordt weergegeven welke vermogensmutaties in 2008 hebben plaatsgevonden. Paragraaf 3.2 laat zien welke gevolgen de vermogensmutaties hadden op de samenstelling van de financiële structuur. 3.1 Vermogensmutaties In 2008 hebben verschillende vermogensmutaties plaatsgevonden (zie tabel 3.1). In 2008 kwam 728 miljoen euro vermogen beschikbaar. Er kwam vooral extra vermogen beschikbaar uit netto vermogensbeslag in werken en overige vorderingen. De bestedingen daalden ten opzichte van 2007 met 89 procent. Van het 728 miljoen euro beschikbaar gekomen vermogen werd slechts 89 miljoen besteed. Per saldo kwamen in 2008 meer liquide middelen beschikbaar (639 miljoen euro). Tabel 3.1 Vermogensmutaties van gww-bedrijven in 2008 ten opzichte van 2007 Beschikbaar x 1 mln Besteed aan: x 1 mln gekomen uit: 1 Vaste activa 32 2 Netto vermogensbeslag in werken 1 337 3 Overige vorderingen 271 4 Garantievermogen 2 70 5 Langlopende schulden 18 6 Overige kortlopende schulden 89 7 Totaal besteed 89 8 Liquiditeitssaldo 639 9 Totaal beschikbaar 728 9 Totaal beschikbaar 728 1 Voorraden, onderhanden werk en vorderingen op opdrachtgevers verminderd met schulden aan leveranciers en vooruit gedeclareerde termijnen op onderhanden werk. 2 Eigen vermogen plus voorzieningen. 19

3.2 Financiële structuur De financiële structuur (balans) laat de verschillende bezittingen (debet) zien en de soorten vermogen die daarvoor zijn aangetrokken (credit). De balans geeft een momentopname weer en vertelt ons wat over (1) de mate van liquiditeit; (2) schulden versus vermogen en (3) wat de onderneming kost. De debetzijde van de balans laat de diverse bezittingen zien in, van boven naar beneden, toenemende mate van liquiditeit. In vergelijking met voorgaande jaren blijft de samenstelling van de bezittingen grotendeels gelijk. De post debiteuren heeft met 41 procent het grootste aandeel in de bezittingen (zie tabel 3.2). De vermogensmutaties in 2008 hadden echter wel effect op de samenstelling van de debetzijde. De toename van de liquide middelen leidde ook tot een stijging van dat aandeel. De bedrijven zijn naar verhouding dus wat meer liquide geworden. Door de besteding aan liquide middelen benutten bedrijven minder de kans om hogere rendementen te halen op het vermogen. De creditzijde laat het aangetrokken vreemd vermogen zien en het eigen vermogen. Het eigen vermogen is het vermogen dat de eigenaren zouden krijgen na verkoop van alle bezittingen en betaling van alle schuldeisers. In vergelijking met voorgaande jaren blijft ook de samenstelling van de soorten vermogen grotendeels gelijk. De posten crediteuren, eigen vermogen en overige schulden hebben de grootste aandelen in het vermogen dat is aangetrokken. De vermogensmutaties in 2008 hadden ook effect op de samenstelling van de creditzijde. De aandelen van de post gedeclareerde termijnen onderhanden werk nam toe door het hieruit vrijgekomen vermogen. Het totaal geïnvesteerd vermogen steeg in 2008 met 16 procent. Het totaal geïnvesteerd vermogen had een waarde van 4,3 miljard euro. 20

Tabel 3.2 Balansstructuur van gww-bedrijven in de periode 2004 2008 (debet en credit in procenten van het balanstotaal per datum eindbalans) 1 Debet 2004 2005 2006 2007 2008 Vaste activa 15 15 16 16 13 Voorraden en onderhanden werk 3 4 6 4 3 Debiteuren 34 44 41 40 41 Overige vorderingen 28 21 12 26 16 Liquide middelen 20 16 25 14 27 Balanstotaal 100 100 100 100 100 Credit Eigen vermogen 19 21 29 24 23 Voorzieningen 7 7 7 2 1 Schulden op lange termijn 3 6 4 3 3 Crediteuren 28 29 27 30 34 Termijnen onderhanden werk 12 7 8 6 11 Bankkrediet 3 4 4 4 5 Overige schulden op korte termijn 28 26 21 31 23 Balanstotaal 100 100 100 100 100 Balanstotaal in mln euro s 3.435 3.324 3.125 3.673 4.272 1 Fiscale balans. 21

22

4 Kostenstructuur en winstmakers Als de balans een momentopname is van het begin of eind van een periode, dan geeft de kostenstructuur (resultatenrekening) weer wat er gedurende die periode is gebeurd. Dit hoofdstuk geeft informatie over de kostenstructuur (4.1) en winstmakende bedrijven (4.2). 4.1 Kostenstructuur De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten, de kosten en de winst. De winst drukt hiermee een mate van efficiëntie uit. Ten opzichte van 2007 waren er beperkte wijzigingen in de kostenstructuur van de bedrijven (zie tabel 4.1). Het aandeel van de verbruikskosten steeg met 2,8 procentpunt tot 66,0 procent. Vooral de betalingen aan onderaannemers nam in 2008 toe. Tabel 4.1 Kostenstructuur van gww-bedrijven, in procenten, periode 2004 2008 Kostenstructuur 2004 2005 2006 2007 2008 Omzet 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Verbruik, waarvan: 64,1 63,0 66,8 63,2 66,0 betalingen aan grondstoffen, halffabrikaten en materialen 30,9 34,2 33,6 32,7 29,6 betalingen aan onderaannemers 33,2 28,8 33,2 30,5 36,4 Arbeid, waarvan: 23,1 22,2 20,0 20,7 19,6 directe loonkosten 14,3 14,1 12,8 12,6 12,3 indirecte loonkosten 8,8 8,1 7,2 8,1 7,3 Overig, waarvan: 10,9 12,2 9,5 10,3 12,0 afschrijving- en huurkosten 4,2 5,6 3,5 3,6 4,1 rentekosten 0,2 0,2 0,2 0,2 0,4 overige kosten n.e.g. 6,5 6,4 5,8 6,5 7,5 Diverse baten en lasten -0,2-0,8-1,0 2,7-0,5 Resultaat (voor belasting) 1 2,1 3,4 4,8 3,1 2,9 Omzet in mln. euro s 6.543 7.133 7.401 7.741 8.237 1 Indien van toepassing is op het resultaat een ondernemersloon van 42.000 (2004-2006), 44.000 (2007), of 45.000 (2008) in mindering gebracht. 23

Het aandeel van de loonskosten in de omzet daalde met 1,1 procentpunt. Desondanks waren de totale loonkosten in 2008 een fractie hoger in vergelijking met 2007. Het aandeel van de overige kosten steeg met 1,7 procentpunt en bedroeg 12 procent van de omzet. Door een daling van de diverse lasten bleef echter het resultaat voor belasting op vrijwel hetzelfde niveau als in 2007. De gemiddelde winstmarge bedroeg 2,9 procent. Tussen de grootteklassen deden zich enkele kleine verschillen voor. In het midden- en grootbedrijf steeg het aandeel van de verbruikskosten vooral door een stijging van het aandeel betalingen aan onderaannemers. In het kleinbedrijf kwam dit vooral door een stijging van het aandeel materiaalkosten. De overige kosten (inclusief baten en lasten) namen in het kleinbedrijf toe en in het middenen grootbedrijf af. De winstmarges daalden bij het midden- en grootbedrijf. Het kleinbedrijf zag de winstmarge met 0,4 procentpunt stijgen. Het kleinbedrijf was met een gemiddelde winstmarge van 4,1 procent het meest kostenefficiënt, het grootbedrijf met 2,5 procent het minst. 4.2 Winstmakers Naast de winstmarges is het aantal winstmakende bedrijven een signaal voor de winstgevendheid in de sector. Met de stabiele winstmarges bleef ook het aantal winstmakende bedrijven stabiel. Ten opzichte van 2007 slaagden in 2008 vrijwel evenveel bedrijven er in om winst te maken: 83 procent (zie figuur 4.2). Het percentage winstmakers steeg vooral in het grootbedrijf. 24

Figuur 4.1 Kostenstructuur van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren in 2008, in procenten van de omzet 0,7 20 36,2 21,6 23,4 4,0 10,2 4,1 0,6 21-100 32,7 33,1 18,3 4,5 7,6 3,3 0,3 101 27,5 39,9 19,4 4,0 6,4 2,5 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Materiaal Onderaannemers Arbeid Afschrijvingen Rentekosten Overige kosten Resultaat voor belasting Figuur 4.2 Percentage gww-bedrijven met winst in de periode 1999 2008, totaal en naar grootteklasse in arbeidsjaren 100 90 80 70 60 50 40 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Totaal 20 21-100 101 25

26

5 Kencijfers per werkende Ten behoeve van het voortbestaan is het van belang dat bedrijven efficiënt zijn en waarde toevoegen. Met kengetallen per werkende worden in dit hoofdstuk de efficiency en het economisch belang van de bedrijven weergegeven. 5.1 Omzet en toegevoegde waarde Bedrijven transformeren productiemiddelen (input) in diensten en producten (output). De bijbehorende productieactiviteiten spelen een grote rol in het bepalen van de kosten. Voor de concurrentiepositie is het altijd in het belang van het bedrijf om efficiënt te zijn. De kosten dienen zo laag mogelijk gehouden te worden. Productiviteit is een maatstaf voor efficiency. Productiviteit kan worden uitgedrukt in het aantal eenheden output per eenheid input. De bruto omzet per werkende is zo n maatstaf voor productiviteit. In 2008 steeg de bruto omzet per werkende van 271 naar gemiddeld 297 duizend euro (zie tabel 5.1). De bruto omzet per werkende kan een ietwat vertekend beeld geven. De bruto omzet bevat niet alleen de eigen omzet, maar ook het deel uitbestede omzet. De uitbestede omzet wordt door andere bedrijven gerealiseerd en niet door de eigen werkenden. De netto omzet (de bruto omzet min de betalingen aan onderaannemers) is zodoende nauwkeuriger. In vergelijking met de bruto omzet, bleef de netto omzet per werkende in 2008 gelijk aan het niveau van 2007. De netto omzet per werkende bedroeg 188 duizend euro. De productiviteit van de gww-hoofdaannemers is dus gelijk gebleven. Tabel 5.1 Kencijfers omzet en toegevoegde waarde per werkende van gww-bedrijven in de periode 2004 2008, x 1.000 euro Bruto omzet Netto omzet Toegevoegde Toegevoegde per werkende per werkende waarde per waarde per werkende direct werkende 2004 225 150 66 97 2005 221 157 82 118 2006 268 179 83 115 2007 271 188 85 129 2008 297 188 80 131 27

Tabel 5.2 Kencijfers omzet en toegevoegde waarde per werkende van gww-bedrijven naar grootteklasse in 2007 en 2008, x 1.000 euro Grootte in Bruto omzet Netto omzet Toegevoegde Toegevoegde arbeids- per werkende per werkende waarde per waarde per jaren werkende direct werkende 2007 2008 2007 2008 2007 2008 2007 2008 20 194 231 155 181 86 74 109 90 21 100 253 284 205 190 79 76 110 107 101 297 315 189 190 87 83 145 156 Zoals eerder aangegeven transformeren bedrijven productiemiddelen in diensten en producten. Bedrijven danken hun bestaan aan het toevoegen van waarde door deze productieactiviteit. Het heeft immers alleen zin om productiemiddelen te transformeren als het nut daarvan volgens afnemers groter is dan het nut van de productiemiddelen afzonderlijk. De toegevoegde waarde geeft weer hoeveel inkomen het bedrijf genereert ten behoeve van personeel, eigenaren, verschaffers van vreemd vermogen en de overheid. Ook de toegevoegde waarde kan als productiviteitsmaatstaf worden uitgedrukt. De toegevoegde waarde per werkende bedroeg in 2008 gemiddeld 80 duizend euro. Ten opzichte van 2007 nam de toegevoegde waarde per werkende met 6 procent af. De oorzaak ligt vooral in de stijging van de verbruiks- en overige kosten. De toegevoegde waarde per direct werkende steeg met 2.000 euro tot 131.000 euro. Dit kwam doordat het aandeel direct werkenden in het totaal van het personeel sneller daalde dan de toegevoegde waarde. Er zijn enkele verschillen in de ontwikkeling van de omzet en toegevoegde waarde per werkende per grootteklasse. De bruto omzet per werkende steeg in alle grootteklassen. De netto omzet per werkende steeg in het kleinbedrijf en daalde in het middenbedrijf, terwijl deze in het grootbedrijf gelijk bleef. De toegevoegde waarde daalde in alle grootteklassen. Bij het kleinbedrijf was deze daling sterker dan bij het midden- en grootbedrijf. De resultaten in tabel 5.2 laten schaalvoordelen zien. Grote bedrijven hebben een hogere omzet en toegevoegde waarde per werkende dan kleine bedrijven. 5.2 Loonkosten De loonkosten vormen een groot aandeel in de toegevoegde waarde. Voor efficiency en kostenbeheersing is het zodoende van belang de ontwikkeling van de loonkosten te beoordelen. Per werkende bedroegen de loonkosten in 2008 gemiddeld 58 duizend euro, een stijging van 3,6 procent ten opzichte van 2007 (zie tabel 5.3). Doordat de toegevoegde waarde gemiddeld daalde en de loonkosten iets stegen, steeg ook het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde. De 28

Tabel 5.3 Kencijfers loonkosten van gww-bedrijven, in de periode 2004 2008 Loonkosten Toegevoegde Arbeids- Percentage per werkende waarde per inkomenquote direct (x 1.000) 100 direct loon (%) werkenden 2004 52 207 78 68 2005 49 262 60 69 2006 55 235 66 72 2007 56 250 66 66 2008 58 219 73 61 arbeidsinkomenquote steeg tot 73 procent. Per honderd euro directe loonkosten daalde de toegevoegde waarde gemiddeld van 250 naar 219 euro. Hieruit resulteerde een verslechtering van de dekking voor indirecte kosten. De loonkostenontwikkeling in 2008 verschilt per bedrijfsgrootteklasse ietwat (zie tabel 5.4). De loonkosten per werkende stegen in het klein- en middenbedrijf wat harder dan bij het grootbedrijf. De toegevoegde waarde per honderd euro direct loon daalde flink in het klein- en grootbedrijf. Overeenkomstig met het totale beeld steeg in elke grootteklasse het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde. Deze ontwikkelingen waren in het klein- en middenbedrijf iets sterker dan in het grootbedrijf. Het percentage direct werkenden daalde vooral in het grootbedrijf. De resultaten in tabel 5.4 laten schaalvoordelen zien. Kleine bedrijven hebben lagere loonkosten per werkende dan grotere bedrijven. Daarentegen is de toegevoegde waarde per 100 euro direct loon bij de grote bedrijven weer hoger dan bij de kleine bedrijven. 29

Tabel 5.4 Kencijfers loonkosten van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren, in 2007 en 2008, x 1.000 euro Grootte in Loonkosten Toegevoegde Arbeids- Percentage arbeids- per werkende waarde per inkomenquote direct jaren (x 1.000) 100 direct (%) werkenden loon 2007 2008 2007 2008 2007 2008 2007 2008 20 53 54 201 176 62 73 79 82 21 100 49 52 232 244 62 58 72 71 101 60 61 273 221 68 74 60 53 30

6 Financiële kencijfers De balans en de resultatenrekening kunnen geen direct antwoord geven op vragen als: in welke mate kunnen bedrijven hun rekeningen betalen (6.1); hoe effectief wordt vermogen beheerd (6.2); in welke mate zijn bedrijven afhankelijk van anderen (6.3); en hoe winstgevend zijn de bedrijven (6.4)? Met financiële kengetallen kunnen de financiële prestaties van bedrijven worden weergegeven en dit soort vragen worden beantwoord. 6.1 Liquiditeit Liquiditeitratio s laten zien in welke mate een bedrijf in staat is om haar rekeningen te betalen. Meestal wordt de liquiditeit uitgedrukt in de current ratio of de quick ratio. De current ratio geeft aan hoeveel keer de vlottende activa (voorraden en vorderingen) met de liquide middelen (kas- en banktegoeden) groter zijn dan de korte-termijnschulden. Bij de quick ratio worden de voorraden weggelaten uit de berekening. Dit vergroot de vergelijking tussen bedrijven, omdat de waardering van voorraden van bedrijf tot bedrijf kan verschillen. Daarnaast is het de vraag of voorraden wel snel in geld omgezet kunnen worden wanneer dat nodig is. Een current ratio of quick ratio lager dan honderd procent betekent dat het bedrijf niet direct de korte-termijnschulden kan aflossen. Gebruikelijk is om minstens een verhouding van 120 procent na te streven, aangezien er ook langetermijn verplichtingen zijn. De current ratio en quick ratio van de gww-hoofdaannemers waren in 2008 voldoende. De current ratio was gemiddeld 120 procent (zie figuur 6.1). Hiermee bleef de current ratio in lijn met het niveau van voorgaande jaren. De quick ratio was gemiddeld 115 procent. De quick ratio ligt de afgelopen drie jaar gemiddeld vijf procent onder de current ratio (zie tabel 6.1). Ten opzichte van 2007 daalde bij de kleine en middelgrote bedrijven de gemiddelde current ratio. Tabel 6.1 Kencijfers van liquiditeit van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren, in 2007 en 2008, in procenten Grootte in Quick ratio Current ratio arbeidsjaren 2007 2008 2007 2008 20 141 128 153 132 21 100 120 109 133 118 101 109 118 111 120 31

Figuur 6.1 Kencijfers van liquiditeit van gww-bedrijven in de periode 1999 2008, in procenten % 150 140 130 120 110 100 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Quick ratio Current ratio Bij het grootbedrijf steeg de current ratio wat. De quick ratio per grootteklasse lag voor de kleine en grote bedrijven iets onder de current ratio. Vooral bij de grote bedrijven verbeterde de quick ratio. 6.2 Vermogensbeheer Ratio s van vermogen laten zien hoe succesvol een bedrijf is in het beheren van vermogen. Er kunnen diverse ratio s van vermogen worden berekend. In dit rapport worden de omloopsnelheid van het vermogen, de debiteuren- en crediteurentermijn en het netto vermogensbeslag in lopende werken weergegeven. De omloopsnelheid van het vermogen laat zien hoe effectief het totale vermogen wordt gebruikt om omzet te genereren. Hoe hoger de omloopsnelheid, hoe minder tijd er zit tussen het ontstaan van voorraad of schulden en de beëindiging daarvan. De omloopsnelheid van het vermogen bedroeg in 2008 gemiddeld 1,93 keer. Dit betekent dat het vermogen in 189 dagen wordt omgezet (zie figuur 6.2). Ten opzichte van 2007 is de omloopsnelheid gedaald met 0,18. De omlooptijd is hiermee met 16 dagen toegenomen. Per bedrijfsgrootteklasse verschilt de ontwikkeling van de omloopsnelheid van het vermogen (zie tabel 6.2). Door een lager vermogen steeg ook de omloopsnelheid van het vermogen bij de kleine bedrijven flink. Bij de middelgrote en grote bedrijven gold echter dat de omloopsnelheid daalde, doordat het vermogen naar verhouding harder steeg dan de omzet. De debiteuren- en crediteurentermijn laten zien hoe snel de opdrachtgevers en, respectievelijk, de bouwbedrijven zelf facturen betalen. Een korte debiteurentermijn is van belang voor de liquiditeit. Een korte crediteurentermijn getuigt van professioneel ondernemerschap. Het kostte de opdrachtgevers van de gww- 32

Figuur 6.2 Kencijfers van vermogensbeheer van gww-bedrijven in de periode 1999 2008, in dagen Dagen 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Debiteurentermijn Crediteurentermijn Nettovermogensbeslag hoofdaannemers in 2008 gemiddeld ruim tweeënhalve maand (77 dagen) om de facturen te betalen. De hoofdaannemers zelf deden er gemiddeld bijna een maand langer over: 99 dagen. Na een aantal jaren van afnemende termijnen nemen de debiteuren- en crediteurentermijn weer toe. Gemiddeld waren vooral Tabel 6.2 Kencijfers van vermogensbeheer van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren, in 2007 en 2008, in dagen Grootte in Omlooptijd Debiteuren- Crediteuren- Netto vermoarbeids- termijn termijn gensbeslag jaren 2007 2008 2007 2008 2007 2008 2007 2008 20 136 126 65 55 60 52 42 29 21 100 134 150 59 69 71 77 27 28 101 201 217 73 85 93 117 16 11 33

de debiteuren van kleine bedrijven rapper met hun betalingen, terwijl de crediteuren van grote bedrijven gemiddeld langer moesten wachten. Het netto vermogensbeslag in lopende werken laat de termijn zien waarop per saldo geïnvesteerd vermogen in onderhanden werk vastligt. Hoe korter de termijn, hoe eerder financieringsmiddelen vrijkomen uit het onderhanden werk. Een kort netto vermogensbeslag is van belang voor de liquiditeit. In 2008 nam het netto vermogensbeslag af van 23 naar 18 dagen. Vooral bij de kleine en grote bedrijven nam het netto vermogensbeslag af. Bij de middelgrote bedrijven bleef het netto vermogensbeslag gelijk aan het niveau van 2007. 6.3 Solvabiliteit Solvabiliteitsratio s laten zien in welke mate een bedrijf afhankelijk is van financiering met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Hoe meer schulden, hoe onwaarschijnlijker het bedrijf aan al haar betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Solvabiliteitsratio s geven schuldeisers informatie over de mate van bescherming tegen faillissement van de schuldnemer en over de mate waarop de schuldnemer extra financiering kan krijgen. De solvabiliteit van de gww-hoofdaannemers was in 2008 een fractie verslechterd. De vermogensmutaties in 2008 (zie hoofdstuk 3) hebben ertoe geleid dat het aandeel van het vreemd vermogen in het totaal vermogen is gestegen met een procentpunt. Het aandeel vreemd vermogen bedroeg gemiddeld 77 procent (zie tabel 6.3). Hierdoor steeg eveneens de ratio schulden-eigenvermogen. In het grootbedrijf daalde de solvabiliteit twee procentpunt. In het klein- en middenbedrijf verslechterde de solvabiliteit wat (zie tabel 6.4). De solvabiliteitsratio s houden geen rekening met de rentekosten die bij het vreemd vermogen horen. De rentedekkingsratio geeft weer in welke mate het bedrijf voldoende inkomen genereert om de rentekosten te dekken. Het kunnen betalen van de rente is de eerste stap in het voorkomen van wanbetaling. De rentedekkingsratio van de gww-hoofdaannemers was zowel voor het totaal van de bedrijven als per grootteklasse uitstekend. Dit komt vooral doordat een groot Tabel 6.3 Kencijfers van solvabiliteit van gww-bedrijven, in de periode 2004 2008, in procenten Jaar Aandeel schulden Ratio schulden- Rentedekkingsin totaal vermogen eigen vermogen ratio 2004 81 426 1050 2005 79 376 1700 2006 71 245 2400 2007 76 317 1550 2008 77 335 738 34

Tabel 6.4 Kencijfers van solvabiliteit van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren, in 2007 en 2008, in procenten Grootte in Aandeel schulden Ratio schulden- Rentedekkingsarbeids- in totaal vermogen eigen vermogen ratio jaren 2007 2008 2007 2008 2007 2008 20 67 71 203 209 529 733 21 100 72 76 257 362 900 528 101 79 77 376 335 2800 941 deel van het vreemd vermogen geen rente draagt. De rentedekkingsratio daalde echter wel door de lagere winstmarge en gestegen rentekosten. 6.4 Rentabiliteit Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven, geeft de winstmarge een mate van efficiency weer. Winstmarges houden geen rekening met de investeringen die zijn gedaan door eigenaren of verschaffers van vreemd vermogen. Het vaststellen van de winstgevendheid (rentabiliteit) van bedrijven is één van de lastigste vragen om te beantwoorden, omdat er geen duidelijke maatstaf voor is. Over het algemeen geldt dat bedrijven in economische zin winstgevend zijn als het rendement van de investering in het bedrijf hoger is dan als het geld op de bank zou worden gezet. De rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) geeft de hoeveelheid winst weer ten opzichte van het totaal geïnvesteerde kapitaal. Bedrijven kunnen hun RTV verhogen door de winstmarge te vergroten of door de omloopsnelheid van het vermogen te verhogen. De rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) geeft weer wat de eigenaren met hun investering hebben verdiend. Het verschil tussen de RTV en de REV wordt verklaard door de invloed van de rentemarge en de verhouding vreemd vermogen en eigen vermogen. De rentemarge bepaalt of de REV groter, gelijk of kleiner is dan de RTV. De verhouding vreemd vermogen en eigen vermogen bepaalt de grootte van de invloed die de REV ondergaat van de rentemarge. De rentabiliteit van de gww-aannemers was in 2008 redelijk. De RTV daalde 0,7 procentpunt tot 6,3 procent (zie figuur 6.3). Dit kwam vooral doordat de omloopsnelheid van het vermogen naar verhouding afnam en de bruto winstmarge gelijk bleef. De REV daalde 2 procentpunt tot 22,6 procent. De rentabiliteit verschilt per grootteklasse. Door de hogere bruto winstmarge steeg de rentabiliteit in het kleinbedrijf. Het midden- en grootbedrijf zag de rentabiliteit dalen door de lagere omloopsnelheid van het vermogen (zie tabel 6.5). 35

Figuur 6.3 Kencijfers van rentabiliteit van gww-bedrijven, in de periode 1999 2008, in procenten % 36 32 28 24 20 16 12 8 4 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Rentabiliteit totaal vermogen Rentabiliteit eigen vermogen Tabel 6.5 Kencijfers van rentabiliteit van gww-bedrijven naar grootteklasse in arbeidsjaren, in 2007 en 2008, in procenten Grootte in Rentabiliteit totaal vermogen Rentabiliteit eigen vermogen arbeidsjaren 2007 2008 2007 2008 20 11,6 13,3 28,2 32,4 21 100 11,0 9,7 32,3 38,1 101 5,3 4,7 21,5 17,7 36

Bijlage 1: Populatie, steekproef en respons In de zomer van 2009 heeft het EIB alle in Nederland gevestigde en in de sector grond-, water- en wegenbouw (gww) werkzame bouwbedrijven met personeel in dienst geënquêteerd. Deze bedrijven zijn aangesloten bij Cordares te Amsterdam. De totale populatie (in 2007 1 ) bestaat uit 817 ondernemingen met een totale arbeidscapaciteit van 30.281 arbeidsjaren (verloonde mensjaren). De respons op de enquête bestaat uit 85 bedrijven (inclusief werkmaatschappijen van grote concerns) met een gezamenlijke arbeidscapaciteit van 13.386 werkenden (inclusief meewerkende eigenaren niet in loondienst). De enquête had tot doel financiële gegevens te verzamelen uit de jaarrekeningen over 2008. Met behulp van de jaarcijfers is door middel van kengetallen een beeld geschetst van de bedrijfseconomische positie van deze bedrijven in 2008. De belangrijkste bedrijfskarakteristieken van de onderzochte bedrijven zijn: het hebben van personeel in loondienst, het uitvoeren van bouwwerken rechtstreeks in opdracht van de opdrachtgever (hoofdaannemer), en/of het uitvoeren van projecten voor eigen rekening en risico (bouwondernemer). Vanwege ondervertegenwoordiging van het aantal bedrijven in de kleinste grootteklasse en oververtegenwoordiging in de grotere grootteklassen heeft weging van de resultaten plaatsgevonden. Als maatstaf hiervoor diende de verhouding tussen het aantal bedrijven per grootteklasse (gebaseerd op verloonde arbeidsjaren) in de populatie van 2007 en in de responsgroep. Voor zover sprake was van een telling van financiële gegevens of van werkenden is uitgegaan van de verhouding tussen het aantal arbeidsjaren in de populatie en in de responsgroep. Met behulp van een panelbestand zijn de resultaten van jaar op jaar nader beoordeeld. De hier gepresenteerde resultaten zijn schattingen voor de totale populatie van hoofdaannemingsbedrijven in Nederland in 2008. De samenstelling van de populatie en de responsgroep naar grootteklasse is weergegeven in tabel B1.1. Sommige bedrijven hebben op concern- of divisieniveau gerespondeerd. Dit betekent dat in de gegevens van deze respondenten werkmaatschappijen begrepen zijn die in de populatie als afzonderlijke teleenheid voorkomen. Bedrijven konden ook hun gegevens via het internet opgeven 2. 1 Ten tijde van het onderzoek waren nog geen populatiegegevens van 2008 voorhanden 2 Hiervoor bestaat de speciaal beveiligde website: www.bouwmaatlat.nl 37

Tabel B1.1 Aantal gww-bedrijven naar grootteklasse: populatie en responsgroep Grootte in arbeidsjaren Populatie (2007) Responsgroep (2008) 10 439 21 11 20 145 14 21 50 140 21 51 100 45 11 101 48 18 Totaal 817 85 38

Bijlage 2: Financiële analyseschema s volgens Dupont Figuur B2.1 Totale sector in 2008 (bedragen x 1 mln) Totaal resultaat 269 Omzet 8.236 Directe kosten 6.449 - + Bruto winstmarge 3,3% Kosten van de omzet 7.967 Indirecte kosten 1.559 + Rentabiliteit totaal vermogen 6,3% x Omzet 8.236 Omzet 8.236 Incidentele baten en lasten -41 Voorraden en onderhanden werk 138 + Omloopsnelheid 1,93 Vlottende activa 3.729 Debiteuren 1.741 + + Totaal vermogen 4.272 Vaste activa 543 Liquide middelen 1.167 39

Figuur B2.2 Per grootteklasse in arbeidsjaren in 2008 (bedragen x 1 mln) 20 Rentabiliteit totaal vermogen 13,3% Bruto winstmarge 4,6% Omloopsnelheid 2,89 Totaal resultaat 44 Omzet 961 Omzet 961 Totaal vermogen 333 Omzet 961 Kosten van de omzet 917 Vlottende activa 238 Vaste activa 95 21-100 Rentabiliteit totaal vermogen 9,7% Bruto winstmarge 4,0% Omloopsnelheid 2,43 Totaal resultaat 85 Omzet 2.148 Omzet 2.148 Totaal vermogen 883 Omzet 2.148 Kosten van de omzet 2.062 Vlottende activa 751 Vaste activa 132 101 Rentabiliteit totaal vermogen 4,7% Bruto winstmarge 2,8% Omloopsnelheid 1,68 Totaal resultaat 144 Omzet 5.127 Omzet 5.127 Totaal vermogen 3.057 Omzet 5.127 Kosten van de omzet 4.983 Vlottende activa 2.745 Vaste activa 312 40

Bijlage 3: Begrippenoverzicht Omschrijving van begrippen bruto omzet: de waarde van de totale binnenlandse omzet, exclusief btw; netto omzet: omzet verminderd met de betalingen aan onderaannemers; toegevoegde waarde: totaal van lonen, salarissen, afschrijvingskosten, rentekosten en resultaat voor belasting; werkende: een persoon die als werknemer of als eigenaar (niet in loondienst) werkzaam is geweest; direct werkende: werkende die productiegerichte werkzaamheden verricht; loonkosten: arbeidskosten van alle in loondienst verrichte werkzaamheden, waarin begrepen: premies sociale verzekeringen (werkgevers- en werknemersdeel), pensioenpremies en -in voorkomende gevallen- een ondernemersloon; directe loonkosten: kosten van direct productiegerichte werkzaamheden (inclusief ondernemersloon); ondernemersloon: berekende beloning voor de werkzaamheden van meewerkende eigenaren van geen rechtspersoonlijkheid bezittende ondernemingen; arbeidsinkomenquote: aandeel van de totale arbeidskosten in de toegevoegde waarde; resultaat voor belasting: saldo van bruto omzet en kosten, verlaagd of verhoogd met het saldo van diverse baten en lasten, voor aftrek van belasting; diverse baten en lasten: saldo van opbrengsten en kosten die geen verband houden met de eigenlijke bedrijfsuitoefening; bruto winst: resultaat voor belasting vermeerderd met de betaalde rente; totaal geïnvesteerde vermogen: totaal van alle geldmiddelen (passiva) dat in bedrijfsmiddelen (activa) is vastgelegd; vaste activa: waarde van duurzame materiële en immateriële bedrijfsmiddelen; vlottende activa: waarde van materiële en immateriële bedrijfsmiddelen, waaruit op korte termijn de daarin vastgelegde geldmiddelen weer beschikbaar (kunnen) komen; onderhanden werk: waarde van in onderhanden werk vastgelegd vermogen, na aftrek van hierop ingediende termijnen (debetsaldo); vaste passiva: op lange termijn beschikbare geldmiddelen; vlottende passiva: op korte termijn beschikbare geldmiddelen; termijnen onderhanden werk: waarde van op onderhanden werk ingediende termijnen, na aftrek van de waarde van het in onderhanden werk vastgelegd vermogen (creditsaldo); eigen vermogen: deel van alle geldmiddelen dat niet door derden (schuldeisers) ter beschikking is gesteld; current ratio: verhouding tussen vlottende activa en vlottende passiva; debiteurentermijn: termijn waarop vorderingen op opdrachtgevers uitstaan; crediteurentermijn: termijn waarop schulden aan leveranciers worden voldaan; netto vermogensbeslag in lopende werken: termijn waarop per saldo in onderhanden werken geïnvesteerd vermogen vastligt; netto vermogen in lopende werken: het saldo van voorraden, onderhanden werken en debiteuren enerzijds en crediteuren anderzijds; 41

winstmarge: het resultaat voor belasting in procenten de bruto omzet; rentabiliteit van het totale vermogen: de bruto winst in procenten van het totaal geïnvesteerde vermogen; rentabiliteit van het eigen vermogen: het resultaat voor belasting in procenten van het eigen vermogen (inclusief voorzieningen); vlottende activa: voorraden + onderhanden werk + debiteuren + overige vorderingen + liquide middelen; vlottende passiva: crediteuren + termijnen onderhanden werk + bankkrediet + overige schulden op korte termijn; vaste passiva: eigen vermogen + voorzieningen + langlopende schulden; totaal vermogen: vaste passiva + vlottende passiva. Rekenformules Bruto omzet per werkende: Bruto omzet / Aantal werkenden Netto omzet per werkende: (Bruto omzet - Betalingen aan onderaannemers) / aantal werkenden Toegevoegde waarde per werkende: (Loonkosten + Afschrijvingen + Rente + Resultaat voor belasting) / Aantal werkenden Loonkosten per werkende: Loonkosten / Aantal werkenden Arbeidsinkomenquote: Loonkosten / Toegevoegde waarde Current ratio: (Vlottende activa / Vlottende passiva) x 100 Quick ratio: (Vlottende activa - Voorraden / Vlottende passiva) x 100 Debiteurentermijn: (Waarde van de debiteuren / Bruto omzet) x 365 Crediteurentermijn: (Waarde van de crediteuren / Betalingen aan grondstoffen en materialen en onderaannemers) x 365 Netto vermogensbeslag in lopende werken: [(Voorraden + Onderhanden werk + Debiteuren Crediteuren) / Bruto omzet] x 365 Winstmarge: (Resultaat voor belasting / Bruto omzet) x 100 Ratio schulden-eigen vermogen (Totale schulden / Eigen vermogen) x 100 Rentedekkingsratio (Resultaat voor belasting / Rentekosten) x 100 Rentabiliteit totaal vermogen: [(Resultaat voor belasting + betaalde rente) / Totaal vermogen] x 100 Rentabiliteit eigen vermogen: [Resultaat voor belasting / (Eigen vermogen + Voorzieningen] x 100 Omloopsnelheid totaal vermogen: Bruto omzet / Totaal vermogen Omlooptijd van het totaal vermogen: (1 / Omloopsnelheid totaal vermogen) x 365. 42

EIB-publicaties 2005 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2005 Bouworganisatievormen in beweging Beroepsmobiliteit in de bouw Bouwbedrijven 2005, ontwikkelingen en vooruitzichten Waardecreatie door grote bouwonderne-mingen De vooruitzichten voor de installatiemarkt in 2005 (UNETO-VNI) Kosten en baten van het verlaagde BTW-tarief op onderhoudswerk aan woningen (FOSAG) Marktgericht ondernemen in de bouw Het ziekteverzuim in de bouw in 2004 De metselaar Het leidinggevend personeel in de bouw De bouwarbeidsmarkt in het najaar van 2004 Beroepscompetenties van het middenkader in de bouw Arbowensen en -behoeften van werkgevers en werknemers in de bouw in 2004 (ARBOUW) Arbeidsongevallen in de bouw in 2004 (ARBOUW) Bouwen voor de gezondheids- en welzijnszorg Regelgeving in de planontwikkelingsfase Regionale woningmarkten De bouwarbeidsmarkt op weg naar 2010 De bouwarbeidsmarkt in de periode 2005-2010 Opdrachtgevers aan het woord 43

Bedrijfseconomische kencijfers van gespecialiseerde bedrijven in de bouw in 2004 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2004 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2004 Algemene kosten in het bouwbedrijf in 2004 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in de bouwnijverheid Eindmeting Arbovoorlichting in de bouw, tweede effectmeting (Ministerie van SZW) Het arbeidsbestand in de bouwnijverheid in 2004 De bouwbedrijven in 2004 2006 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2006 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2006 De Nederlandse regio s Vraag naar kantoren tot 2015 Bouwbedrijven 2006, ontwikkelingen en vooruitzichten Bouwen in: Noord-Nederland, Noord-Holland en Utrecht, Oost-Nederland, Zuid- Nederland en Zuid-Holland (Bouwend Nederland) Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in de aan de bouw toeleverende industrie en de bouwmaterialenhandel Eindevaluatie Arboconvenant Funderingsbranche Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2005 Arbowensen en -behoeften van bouwbedrijven en werknemers 2005 (ARBOUW) Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in ontwerpbureaus Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2005 (ARBOUW) Activity Based Costing in het bouwbedrijf Prestatietoeslag in de restauratiebouw Bouwen op vertrouwen Internetgebruik door bouwbedrijven 44