Bedrijfs- economische kencijfers. b&u-bedrijven 2009

Vergelijkbare documenten
Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2015

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2010

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u-bedrijven 2008

Bedrijfs- economische kencijfers. gww-bedrijven 2009

Bedrijfs- economische kencijfers. gww-bedrijven 2008

Bedrijfs- economische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2011

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2012

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2013

Bedrijfseconomische kencijfers. b&u- en gww-bedrijven 2014

Bedrijfs- economische kencijfers. gespecialiseerde bedrijven

Aanbestedings- opdrachtgevers. Aanbestedingsgedrag opdrachtgevers gedrag

Algemene kosten in het bouwbedrijf

Hoofdstuk 17 Financiële verslaggeving

Jaarrekening dec december 2016 Benchmarkperiode 31 dec december om 15:55 uur

Basisprognose

Stichting 070Watt Pletterijkade SG Den Haag. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2015

Jaarverslag. Wij staan graag tot uw dienst! Duurzaam ondernemen met hoofd en hart

Financiële analyse van de jaarrekening

Tussentijdse rapportage 2016 mrt van:

Ziekteverzuim in de bouw

Financiële ratio s met CASH!

Jaarrekeninglezen voor non-financials. Ruitenburg University 15 november 2016

Going concern Vestigingsplaats:

123WatEenSite C. van de PC Teststraat ZZ Alblasserdam

Monitor Bouwketen. Voorjaar Marien Vrolijk

Jaarcijfers Stichting LIZ Vrouwe Udasingel GT LENT. Inhoudsopgave:

9 Uitwerkingen proefwerktrainingen deel 2

Module 4 Inzicht in cijfers

Opsteldatum: 23 mei 2011 Periode: 1 januari 2009 t/m 31 december Telefoonnummer: adres: wilco.kraaij@unit4.

FINANCIEEL ECONOMISCH VERSLAG

Jaarrekening december 2015 Benchmarkperiode 31 december om 15:39 uur

Stichting Amati Ensemble Burgemeester Kengenstraat BK Hulsberg

Opsteldatum: 30 januari 2014 Periode: 1 januari 2012 t/m 31 december Telefoonnummer:

JAARVERSLAG EV HAARLEM. Haarlem, 7 april STICHTING DE WERELD KINDERTHEATER Gasthuisvest 47

Opsteldatum: 26 oktober 2012 Periode: 1 januari 2009 t/m 31 december Telefoonnummer: adres: wilco.kraaij@unit4.

JAARREKENINGEN 2012 VAN INSTELLINGEN VOOR FUNDEREND ONDERWIJS. FINANCIEEL BEELD PER SECTOR Versie 1.0 definitief

Financieel economisch verslag

FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014

De directie van Stichting Plan Angel Provincialeweg AA Amsterdam. Jaarrekening Datum vastgesteld:

De directie van Stichting Plan Angel Provincialeweg AA Amsterdam. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Monitor Bouwketen. Najaar Marien Vrolijk

Groesman International B.V.

FINANCIEEL ECONOMISCH VERSLAG

Stichting Omroep Landgraaf

MKBTR TOPFIT SESSIE HET VERHAAL VAN DE JAARCIJFERS 17 MAART 2016

Stichting Amati Ensemble Burgemeester Kengenstraat BK Hulsberg

Nieuw gebouw Vestigingsplaats:

RAPPORT Opgesteld door: Financieel adviesburo Hofman Noordzee DB Maassluis

FINANCIEEL ECONOMISCH JAARVERSLAG

Uitwerkingen PDB Financiering met resultaat hoofdstuk 4

Jaarstukken Stichting Koinonia

Groesman International B.V.

Monitor Bouwketen. Daan Holtackers

Stichting Omroep Landgraaf

Financieel verslag 2011/2012. Mixed Hockeyclub Voorbeeld Sportpark Hoefslag KM Vlissingen

Algemene kosten in het bouwbedrijf

Jaarstukken Stichting Koinonia

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Stichting NME Alkmaar gevestigd te Alkmaar. Jaarrekening 2013

Uitwerkingen PDB Financiering met resultaat hoofdstuk 5

De directie van Stichting de Ster. Jaarrekening Datum: 28 februari 2017

Ziekteverzuim in de bouw

De directie van Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan Gedaan. Jaarrekening Datum vastgesteld:

financieel management les 2 interactive marketing communications

Wat zegt uw financiële balans?

Branche rapportage CONCEPT Test Bouw Fake Accountancy 13 maart 2013

De directie van Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Hindu Swayamsevak Sangh. Financieel Jaarverslag 2014

De bestuursleden van Stichting Goed Bezig Midscheeps A Groningen. Financieel verslag Dossiernummer:

Bedrijfseconomische Aspecten Examennummer: Datum: 14 april 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur

Monitor Bouwketen. Najaar Jerzy Straatmeijer

Hoofdstuk 42 belangrijk

Stichting RAVON. Jaarrekening Vestigingsadres Natuurplaza, Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen. Postadres Postbus BK Nijmegen

Groesman International B.V.

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Stichting Het Kan Wel! Willhelminaweg BL Langbroek. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2016

FINANCIEEL ECONOMISCH VERSLAG

PROEFEXAMEN 2 Praktijkdiploma Boekhouden

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

De directie van Stichting Oud Geleerd Jong Gedaan Gedaan. Jaarrekening Datum vastgesteld:

grote ondernemingen nemingen in eerste kwartaal aal 2009

Balans per

Jaarrekening Stichting Vrije Christelijke School Westerlee Galgeweg MT 's-gravenzande

Jaarstukken 2011 van Permar Energiek BV. Jaarstukken Jaarrekening - Overige gegevens

Ontwikkeling leerlingaantallen

Stichting Het Kan Wel! Willhelminaweg BL Langbroek. KvK-nummer: RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 2017

VOORBEELD JAARREKENING B.V. TE HOOFDDORP. Rapport inzake jaarstukken 2010

Bijlagen. Bijlage 1: Resultaat 2005

Eindexamen m&o vwo I

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

Conjunctuurenquête Nederland. Vierde kwartaal 2015

Samengevoegd College Hageveld en Hageveld Beheer

De directie van Stichting de Ster. Jaarrekening Datum vastgesteld:

Financiering in het MKB

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

RAPPORT Opgesteld door: Financieel adviesburo Hofman Noordzee DB Maassluis

Aurington. Administratie en Advies

Infrastructuur- monitor MIRT 2012

Stijging werkloosheid vlakt af door terugtrekken jongeren

Transcriptie:

Bedrijfs- economische kencijfers b&u-bedrijven 2009

Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2009

Het auteursrecht voor de inhoud berust geheel bij de Stichting Economisch Instituut voor de Bouw. Overnemen van de inhoud (of delen daarvan) is uitsluitend toegestaan met schriftelijke toestemming van het EIB. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. Maart 2011

Bedrijfs- economische kencijfers b&u-bedrijven 2009 M.H. Vrolijk, MSc drs. D.M. Holtackers

Inhoudsopgave Conclusies op hoofdlijnen 7 1 Omzet en markten 9 1.1 Algemeen 10 1.2 Regionale markten 11 1.3 Marktsectoren 2 Opdrachtverkrijging 15 2.1 Opdrachtgevers 15 2.2 Wijze van opdrachtverkrijging 17 3 Vermogensmutaties en financiële structuur 19 3.1 Vermogensmutaties 19 3.2 Financiële structuur 20 4 Kostenstructuur en winstmakers 23 4.1 Kostenstructuur 23 4.2 Winstmakers 25 5 Kencijfers per werkende 27 5.1 Omzet en toegevoegde waarde 27 5.2 Loonkosten 29 6 Financiële kencijfers 31 6.1 Liquiditeit 31 6.2 Vermogensbeheer 32 6.3 Solvabiliteit 34 6.4 Rentabiliteit 35 Bijlage 1: Populatie, steekproef en respons 39 Bijlage 2: Begrippenoverzicht 41 EIB-publicaties 43 5

6

Conclusies op hoofdlijnen In dit rapport worden de bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2009 weergegeven bij de b&u-bedrijven die voornamelijk als hoofdaannemer of bouwondernemer werkzaam zijn. Bij vergelijkingen van jaar tot jaar moet rekening worden gehouden met veranderingen in de samenstelling van de responsgroep. Tenzij anders vermeld worden bedragen weergegeven in lopende prijzen. De totale omzet van b&u-hoofdaannemers daalde in 2009 tot 29,0 miljard. Een reële daling van 15%. De binnenlandse omzet nam in reële termen met 14% af. In 2009 kwam meer vermogen beschikbaar dan er besteed werd. Er kwam extra vermogen beschikbaar uit vaste activa en netto vermogensbeslag in werken. Dit extra vermogen werd besteed aan overige vorderingen, garantievermogen, langlopende en overige kortlopende schulden. Het gemiddelde winstpercentage daalde van 3,7% naar 3,4%. Het percentage winstmakende bedrijven daalde flink, tot 57%. De daling is toe te schrijven aan het percentage winstmakende bedrijven in het kleinbedrijf. De omzet per werkende ontwikkelde zich negatief. De toegevoegde waarde per werkende nam daarentegen met 3% toe tot 72.000. Het aandeel overige bedrijfskosten in de omzet daalde. De loonkosten per werkende zijn gemiddeld genomen iets gestegen tot 56.000. Doordat de loonkosten gemiddeld harder stegen dan de toegevoegde waarde steeg ook het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde. De current ratio en de quick ratio zijn op een bevredigend niveau. De current ratio bleef met 135% in lijn met het niveau van voorgaande jaren. De quick ratio steeg naar 120%. Ten opzichte van 2008 daalden de debiteurentermijn (38 dagen), de crediteurentermijn (54 dagen) en het nettovermogensbeslag (13 dagen). De omlooptijd van het vermogen (137 dagen) is met drie dagen toegenomen, door een sterkere daling van de omzet ten opzichte van het balanstotaal. De solvabiliteit van de b&u-hoofdaannemers is in 2009 verslechterd. De rentedekkingsratio was goed. Dit komt vooral doordat een groot deel van het vreemd vermogen uit kort vreemd vermogen bestaat dat geen rente draagt. De rentabiliteit daalde licht, maar bevond zich nog altijd op een acceptabel niveau van 9,6%. 7

8

1 Omzet en markten Dit hoofdstuk gaat in op de in 2009 behaalde omzet door b&u-hoofdaannemers (paragraaf 1.1) en de markten waarin deze omzet is verkregen (paragrafen 1.2 en 1.3). 1.1 Algemeen De b&u-hoofdaannemers (met personeel in dienst) boekten in 2009 een totale omzet van 29,0 miljard (zie tabel 1.1). Vergeleken met 2008 daalde de totale omzet nominaal 12%. Gecorrigeerd voor prijsstijgingen bedroeg de totale omzetdaling 15%. Bijna de gehele omzet kwam voort uit binnenlandse omzet uit bouwbedrijf. Na vijf jaar van omzetstijgingen is de binnenlandse omzet gedaald. Ten opzichte van 2008 nam de binnenlandse omzet uit bouwbedrijf in reële termen met ruim 14% af. De daling van de omzet was te wijten aan gebrek aan nieuwe opdrachten tijdens de economische crisis van 2009. Per grootteklasse In 2009 kregen alle grootteklassen te maken met een omzetdaling (zie figuur 1.1). In nominale termen daalde de omzet van het kleinbedrijf het hardst: 16%. In het midden- en grootbedrijf daalde de omzet met respectievelijk 10½% en 8¼%. De ontwikkelingen hadden tot gevolg dat het aandeel van het kleinbedrijf Tabel 1.1 Verdeling van de totale omzet van b&u-bedrijven (hoofdaannemers) in 2005-2009, in mln euro s, lopende prijzen Omzet uit bouwbedrijf Omzet uit nevenactiviteit Totale omzet Binnenland Buitenland 1 2005 26.383 261 33 26.677 2006 27.542 412 40 27.994 2007 30.019 222 30 30.271 2008 32.352 26 544 32.922 2009 28.890 48 29 28.967 1 Omzet van in Nederland gevestigde werkmaatschappijen met Nederland als voornaamste werkgebied 9

Figuur 1.1 Omzet in mld euro s van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren in 1999-2009, lopende prijzen Mld euro 14 12 10 8 6 4 2 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 21-100 in de binnenlandse omzet uit bouwbedrijf 20% bedroeg. Het aandeel van het midden- en grootbedrijf in de binnenlandse omzet uit bouwbedrijf bedroeg respectievelijk 36% en 44%. Door verschillen in populatie en verschillende definities van de b&u-sector en grootteklassen, verschillen de gerapporteerde cijfers met de cijfers van het CBS. Desondanks komen de trends in de omzetontwikkeling overeen. 1.2 Regionale markten Bouwbedrijven kunnen projecten uitvoeren op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Hiermee worden diverse geografische marktgebieden bediend. In deze publicatie worden de regio s Noord (Groningen, Friesland, Drenthe), Oost (Overijssel, Gelderland, Flevoland), West (Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht) en Zuid (Zeeland, Noord-Brabant, Limburg) onderscheiden. Niet uit elke regio wordt evenveel omzet behaald. Het grootste deel van de binnenlandse omzet uit bouwbedrijf werd in 2009 in het Westen gerealiseerd. Het aandeel van 44% was goed voor 12,9 miljard (zie figuur 1.2). Het aandeel in de omzet van de regio Oost bedroeg ongeveer 24%. Dit vertaalt zich naar een bedrag van 6,8 miljard. In het Zuiden kwam de omzet uit op 7,2 miljard, of 25% van de omzet. Het aandeel van het Noorden in de omzet was met ongeveer 7% het kleinst. Er werd in deze regio 2 miljard omzet gerealiseerd. 10

Figuur 1.2 Regionale verdeling in mld euro s van de binnenlandse omzet van b&u-bedrijven in 2009 Bouwbedrijven boekten in 2009 in alle regio s minder omzet ten opzichte van 2008. In het Westen werd 0,6 miljard minder dan vorig jaar gerealiseerd. Het Noorden, Oosten en Zuiden zagen de omzet met respectievelijk 1,2 miljard, 0,7 miljard en 1,1 miljard afnemen. 1.3 Marktsectoren Bouwbedrijven kunnen in verschillende delen van de markt actief zijn. Het gaat daarbij om combinaties van soorten werk en de objecten waaraan wordt gewerkt. Onder soorten werk worden de sectoren nieuwbouw en onderhoud, herstel- en verbouwactiviteiten onderscheiden. Onder objecten worden woningen of gebouwen onderscheiden. Nieuwbouwactiviteiten hadden net als voorgaande jaren het grootste aandeel in de omzet. Het aandeel bedroeg in 2009 64% (zie tabel 1.2). Onderhoud, herstel- en verbouwactiviteiten hadden een aandeel van 33% in de omzet. Ten opzichte van 2008 daalde het aandeel van nieuwbouwactiviteiten met 7 procentpunt ten gunste van het aandeel onderhoud, herstel en verbouw. Binnen nieuwbouw en onderhoud wordt traditioneel meer omzet verkregen uit woningen dan uit gebouwen. In 2009 werd 60% van de omzet verkregen door werkzaamheden aan woningen. Voor de gebouwen bedroeg het aandeel 37%. 11

Tabel 1.2 Verdeling in procenten van de binnenlandse omzet van b&u-bedrijven naar marktsector in 2005-2009 2005 2006 2007 2008 2009 Nieuwbouw woningen 41 45 40 41 38 Nieuwbouw gebouwen 28 26 29 30 26 Nieuwbouw totaal 69 71 69 71 64 Onderhoud woningen 17 17 18 18 22 Onderhoud gebouwen 12 9 11 9 11 Onderhoud totaal 29 26 29 27 33 Overige activiteiten 2 3 2 2 3 Totaal 100 100 100 100 100 Per grootteklasse Het klein-, midden- en grootbedrijf begeven zich op verschillende segmenten van de markt. Ten opzichte van de voorgaande jaren is hier in 2009 nauwelijks verandering in gekomen. Het grootbedrijf was nadrukkelijk aanwezig op het Figuur 1.3 Verdeling in procenten van de binnenlandse omzet in 2009 van b&u-bedrijven naar marktsector, per grootteklasse in arbeidsjaren 1 90 80 38 20 70 60 63 50 40 30 62 80 20 10 37 0 21-100 Nieuwbouw Onderhoud, herstel en verbouw 12

Figuur 1.4 Marktaandelen in procenten in 2009 van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 53 36 11 Nieuwbouw 25 39 36 Onderhoud, herstel en verbouw Kleinbedrijf Middenbedrijf Grootbedrijf nieuwbouwsegment en realiseert hier de helft van de omzet (zie figuur 1.3 en 1.4). Het midden- en kleinbedrijf drukte zijn stempel op de onderhoud, herstelen verbouwmarkt, waar het driekwart van de omzet tot stand bracht. 13

14

2 Opdrachtverkrijging Dit hoofdstuk gaat in op de opdrachtgevers van de b&u-hoofdaannemers (paragraaf 2.1) en de manieren waarop opdrachten in 2009 zijn verkregen (paragraaf 2.2). 2.1 Opdrachtgevers De b&u-hoofdaannemers kennen verschillende opdrachtgevers. Deze opdrachtgevers kunnen zowel voor werk aan woningen als aan gebouwen opdracht geven. Bij opdrachten voor woningcorporaties en particulieren wordt vaak gedacht aan werkzaamheden aan woningen. Bedrijven, zoals projectontwikkelaars, kunnen ook opdrachtgever zijn voor werkzaamheden aan woningen. Overheid en bedrijven (landbouw, industrie, handel, horeca, vervoer, communicatie en zakelijke dienstverleners) zijn vooral opdrachtgever voor werkzaamheden aan gebouwen. De hoofdaannemers kunnen ook in opdracht van andere bouwbedrijven aan woningen en gebouwen werken of voor eigen risico woningof utiliteitbouwprojecten ontwikkelen. In 2009 waren woningcorporaties met een aandeel van 27% in de omzet de belangrijkste opdrachtgever in de b&u (zie tabel 2.1). Sinds 2001 nemen projecten in opdracht van woningcorporaties in belang toe. Deze ontwikkeling kan worden verklaard, doordat een steeds groter deel van de woningbouw vervanging van de woningvoorraad betreft 1. Omdat woningcorporaties een grote hoeveelheid bestaande woningen bezitten, spelen zij ook een grotere rol bij sloop- en nieuwbouwoperaties in binnenstedelijke herstructurering. De bedrijven bleven met een aandeel van 26% in de omzet eveneens een belangrijke opdrachtgever in de b&u. Het klein-, midden- en grootbedrijf richt zich op verschillende opdrachtgevers in de markt. Voor het kleinbedrijf waren vooral de particulieren een belangrijke opdrachtgever. Bijna 56% van de omzet was van particuliere herkomst (zie figuur 2.1). Het omzetaandeel van opdrachten voor bedrijven is bij de kleine bedrijven afgenomen van 35% naar 28%. Bij het middenbedrijf waren bedrijven de belangrijkste opdrachtgever. Het omzetaandeel bedroeg 33%, een daling ten opzichte van 2008. Dit ging vooral ten gunste van woningcorporaties. Voor het grootbedrijf waren bedrijven en woningcorporaties van groot belang. De omzetaandelen van bedrijven en woningcorporaties bleven ten opzichte van 2008 vrijwel gelijk. 1 EIB (2009) Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2009, Amsterdam, Economisch Instituut voor de Bouw. 15

Tabel 2.1 Verdeling in procenten van de binnenlandse omzet van b&u-bedrijven naar opdrachtgever in 2005-2009 2005 2006 2007 2008 2009 Overheid 1 8 8 9 8 8 Woningcorporaties 18 19 20 24 27 Bedrijven 30 31 31 28 26 Hoofdaannemers 7 8 9 8 7 Particulieren 19 17 17 16 20 Overige 2 18 17 14 16 12 Totaal 100 100 100 100 100 1 Onder overheid is begrepen rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en overige publiekrechtelijke lichamen 2 Inclusief bouw op eigen initiatief van het bouwbedrijf (voor eigen rekening en risico) Figuur 2.1 Verdeling in procenten van de binnenlandse omzet in 2009 van b&u-bedrijven naar opdrachtgever, per grootteklasse in arbeidsjaren 100 90 80 70 7 9 8 9 28 34 28 60 50 40 30 20 10 56 33 30 36 22 0 20 21-100 101 Particulieren Bedrijven Woningcorporaties Overheid 16

2.2 Wijze van opdrachtverkrijging Opdrachten kunnen op verschillende manieren worden verkregen. Hoofdaannemers kunnen voor eigen risico of in opdracht van anderen werken. Als hoofdaannemers in opdracht van anderen werken, zijn er verschillende mogelijkheden hoe die situatie ontstaat. Opdrachtgevers kunnen meerdere aannemers om een offerte vragen of slechts één. In het eerste geval wordt gesproken over aanbesteding en in het tweede geval over enkelvoudige uitnodiging. Binnen de aanbesteding kan een onderscheid worden gemaakt tussen openbare en onderhandse aanbesteding. Wanneer opdrachtgevers één aannemer om een offerte vragen, dan wordt gesproken over enkelvoudige uitnodiging. Bouwteam is een speciale vorm van enkelvoudige uitnodiging. Tot slot kunnen werkzaamheden tegen een vaste prijs worden verrekend of tegen een tarief. Dit laatste heet klantenwerk. Wat betreft de wijze van opdrachtverkrijging doen er zich ten opzichte van voorgaande jaren enkele wijzigingen voor (zie tabel 2.2). Wel werd het grootste gedeelte van de omzet ook in 2009 uit één-op-één verkeer gerealiseerd. Het aandeel is echter gedaald. Enkelvoudige uitnodiging en bouwteam waren samen goed voor 36% van de omzet (was 43%). Daarnaast hadden opdrachten verkregen uit aanbesteding ook in 2009 een groot aandeel in de omzet (36%, was 30%). Onderhandse aanbesteding was hiervan het belangrijkst. Per grootteklasse Kleine, middelgrote en grote bedrijven verschillen in de wijze waarop opdrachten worden verkregen (zie figuur 2.2). Vooral kleine bedrijven voerden klantenwerk uit. Meestal gaat het hierbij om klein onderhoud of kleine verbouwingen. Tabel 2.2 Verdeling in procenten van de binnenlandse omzet van b&u-bedrijven naar wijze van opdrachtverkrijging in 2005-2009 2005 2006 2007 2008 2009 Uit aanbesteding - openbaar 8 11 9 9 11 - onderhands 26 20 22 21 25 Uit enkelvoudige uitnodiging 20 18 17 17 16 Uit klantenwerk 9 9 10 10 11 Uit eigen risicobouw 13 14 12 10 10 Uit bouwteam 19 22 25 26 20 Uit turnkey projecten 2 1 2 3 2 Uit overige wijze 3 5 3 4 5 Totaal 100 100 100 100 100 17

Naast het aandeel van klantenwerk (34%), waren aanbesteding (36%) en enkelvoudige uitnodiging (26%) voor de kleine bedrijven van groot belang. De middelgrote bedrijven behaalden het merendeel van hun omzet uit aanbesteding en enkelvoudige uitnodiging. De aandelen in de omzet bedroegen respectievelijk 40% en 32%. Naar verhouding was enkelvoudige uitnodiging met een aandeel van 45% in de omzet de belangrijkste wijze van opdrachtverkrijging bij de grootbedrijven. Daarnaast waren aanbesteding voor de grootbedrijven eveneens van behoorlijk belang. Figuur 2.2 Verdeling in procenten van de binnenlandse omzet in 2009 van b&u-bedrijven naar wijze van opdrachtverkrijging, per grootteklasse in arbeidsjaren 100 90 80 70 4 12 12 34 16 11 60 50 40 30 26 32 45 20 10 36 40 32 0 21-100 Aanbesteding Enkelvoudig Klantenwerk en overig Eigen risico 18

3 Vermogensmutaties en financiële structuur Bedrijven trekken vermogen aan om dit te besteden. In paragraaf 3.1 wordt weergegeven welke vermogensmutaties in 2009 hebben plaatsgevonden. Paragraaf 3.2 laat zien welke gevolgen de vermogensmutaties hadden op de samenstelling van de financiële structuur. 3.1 Vermogensmutaties In 2009 hebben verschillende vermogensmutaties plaatsgevonden (zie tabel 3.1). In 2009 kwam 2.174 miljoen vermogen beschikbaar. Hiertegenover werd 1.589 miljoen besteed. Per saldo stegen in 2009 de liquide middelen ( 585 miljoen). In 2009 kwam extra vermogen beschikbaar uit vaste activa en netto vermogensbeslag in werken. Een belangrijke bestedingscategorie was garantievermogen. Hieraan werd 722 miljoen besteed. Tabel 3.1 Vermogensmutaties van b&u-bedrijven in 2009 ten opzichte van 2008 Beschikbaar gekomen uit: x 1 mln Besteed aan: x 1 mln 1 Vaste activa 641 2 Netto vermogensbeslag in werken 1 1.533 3 Overige vorderingen 361 4 Garantievermogen 2 722 5 Langlopende schulden 360 6 Overige kortlopende schulden 146 7 Totaal besteed 1.589 8 Liquiditeitsaldo 585 9 Totaal beschikbaar 2.174 Totaal beschikbaar 2.174 1 Voorraden, onderhanden werk en vorderingen op opdrachtgevers verminderd met schulden aan leveranciers en vooruit gedeclareerde termijnen op onderhanden werk 2 Eigen vermogen plus voorzieningen 3 Inclusief bankkrediet 19

3.2 Financiële structuur De financiële structuur (balans) laat de verschillende bezittingen (debet) zien en de soorten vermogen die daarvoor zijn aangetrokken (credit). De balans geeft een momentopname weer en vertelt ons wat over (1) de mate van liquiditeit; (2) schulden versus vermogen en (3) wat de onderneming kost. De debetzijde van de balans laat de diverse bezittingen zien in, van boven naar beneden, toenemende mate van liquiditeit. De post debiteuren heeft met 27% een groot aandeel in de bezittingen (zie tabel 3.2). De creditzijde laat het aangetrokken vreemd vermogen zien en het eigen vermogen. Het eigen vermogen is het vermogen dat de eigenaren zouden krijgen na verkoop van alle bezittingen en betaling van alle schuldeisers. Tabel 3.2 Balansstructuur van b&u-bedrijven in 2005-2009 (debet en credit in procenten van het balanstotaal per datum eindbalans) 1 2005 2006 2007 2008 2009 Debet Vaste activa 10 14 10 15 11 Voorraden en onderhanden werk 10 15 14 15 10 Debiteuren 33 35 36 32 27 Overige vorderingen 16 17 19 17 23 Liquide middelen 31 19 21 21 29 Balanstotaal 100 100 100 100 100 Credit Eigen vermogen 25 26 25 27 24 Voorzieningen 6 6 4 4 4 Schulden op lange termijn 4 6 6 8 6 Crediteuren 31 32 32 31 28 Termijnen onderhanden werk 12 7 5 5 11 Bankkrediet 3 5 6 4 5 Overige schulden op korte termijn 19 18 22 21 22 Balanstotaal 100 100 100 100 100 Balanstotaal in mln euro s 10.666 10.352 10.730 12.384 10.859 1 Fiscale balans 20

In vergelijking met voorgaande jaren blijft ook de samenstelling van de soorten vermogen grotendeels gelijk. De posten crediteuren, eigen vermogen en overige schulden hebben de grootste aandelen in het aangetrokken vermogen. De vermogensmutaties in 2009 hadden effect op het totaal geïnvesteerd vermogen en de samenstelling van de debet- en creditzijde. Het totaal geïnvesteerd vermogen daalde in 2009 met 12%. Het totaal geïnvesteerd vermogen had een waarde van 10,8 miljard euro. De daling wordt voor een groot deel verklaard doordat vrijgekomen vermogen uit debiteuren en voorraden en onderhanden werk besteed is aan crediteuren en termijnen onderhanden werk. Als gevolg hiervan daalden ook de aandelen van voorraden en onderhanden werk, debiteuren en crediteuren in het balanstotaal. 21

22

4 Kostenstructuur en winstmakers Als de balans een momentopname is van het begin of eind van een periode, dan geeft de kostenstructuur (resultatenrekening) weer wat er gedurende die periode is gebeurd. Dit hoofdstuk geeft informatie over de kostenstructuur (4.1) en winstmakende bedrijven (4.2). 4.1 Kostenstructuur De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten, de kosten en de winst. De winst drukt hiermee een mate van efficiëntie uit. Ten opzichte van 2008 waren er beperkte wijzigingen in de kostenstructuur van de bedrijven (zie tabel 4.1). De gemiddelde winstmarge bedroeg 3,4%. Het resultaat voor belas- Tabel 4.1 Kostenstructuur in procenten van de omzet van b&u-bedrijven, periode 2005-2009 Kostenstructuur 2005 2006 2007 2008 2009 Omzet 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Verbruik, waarvan: 72,3 71,2 72,4 73,6 72,0 - betalingen aan grondstoffen, halffabrikaten en materialen 36,2 32,9 38,7 37,0 33,1 - betalingen aan onderaannemers 36,1 38,3 33,7 36,6 38,9 Arbeid, waarvan: 18,8 18,5 18,3 17,1 18,7 - directe loonkosten 12,9 12,8 12,8 11,6 13,2 - indirecte loonkosten 5,9 5,7 5,5 5,5 5,5 Overig, waarvan: 5,7 7,1 6,1 6,2 6,3 - afschrijving- en huurkosten 1,4 1,4 1,3 1,2 1,8 - rentekosten 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 - overige kosten n.e.g. 4,1 5,5 4,6 4,8 4,3 Diverse baten en lasten -0,4-0,3-0,6-0,6-0,4 Resultaat (voor belasting) 1 3,6 3,5 3,8 3,7 3,4 Omzet in mln euro s 26.383 27.542 30.019 32.352 28.890 1 Indien van toepassing is op het resultaat een ondernemersloon van 42.000 (2005-2006), 44.000 (2007) of 45.000 (2008-2009) in mindering gebracht 23

ting bleef redelijk op orde, doordat de daling in de verbruikskosten ruimte creëerde om de loon- en overige kosten op te vangen. Per grootteklasse Tussen de grootteklassen deden zich enkele kleine verschillen voor. In het klein- en middenbedrijf daalde het aandeel van de verbruikkosten respectievelijk 2½ en 3 procentpunt. In alle grootteklassen steeg het aandeel van de loonkosten iets, maar de totale loonkosten bleven vrijwel gelijk als in 2008. In het kleinbedrijf daalde de winstmarge 2,3 procentpunt. In het middenbedrijf steeg de winstmarge 0,7 procentpunt. De winstmarge bleef in het grootbedrijf onveranderd. Het midden- en grootbedrijf realiseerde een gemiddelde winstmarge van 3,7%, het kleinbedrijf een gemiddelde winstmarge van 2%. Figuur 4.1 Kostenstructuur in procenten van de omzet van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren in 2009 2,6 0,4 20 36,1 26,5 25,3 7,1 2,0 1,4 0,2 21-100 30,2 41,0 19,0 4,5 3,7 1, 7 0,2 101 34,3 42,0 15,8 2,33,7 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Materiaal Onderaannemers Arbeid Afschrijvingen Rentekosten Overige kosten Resultaat voor belasting 2 1 1 Inclusief diverse baten en lasten 2 Indien van toepassing is op het resultaat een ondernemersloon van 45.000 in mindering gebracht 24

4.2 Winstmakers Naast de winstmarges is het aantal winstmakende bedrijven een signaal voor de winstgevendheid in de sector. Ten opzichte van 2008 slaagden in 2009 flink minder bedrijven erin om winst te maken: 57% (zie figuur 4.2). De daling is toe te schrijven aan het kleinbedrijf. Hier daalde het percentage winstmakers van 74% naar 52%. Het percentage winstmakers bleef in het midden- en grootbedrijf op het niveau van 2008. Figuur 4.2 Percentage b&u-bedrijven met winst in 1999-2009, totaal en per grootteklasse in arbeidsjaren % 100 95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal 21-100 25

26

5 Kencijfers per werkende Ten behoeve van het voortbestaan is het van belang dat bedrijven efficiënt zijn en waarde toevoegen. Met kengetallen per werkende wordt in dit hoofdstuk de efficiency en het economisch belang van de bedrijven weergegeven. 5.1 Omzet en toegevoegde waarde Bedrijven transformeren productiemiddelen (input) in diensten en producten (output). De bijbehorende productieactiviteiten spelen een grote rol in het bepalen van de kosten. Voor de concurrentiepositie is het altijd in het belang van het bedrijf om efficiënt te zijn. De kosten dienen zo laag mogelijk gehouden te worden. Productiviteit is een maatstaf voor efficiency. Productiviteit kan worden uitgedrukt in het aantal eenheden output per eenheid input. De bruto omzet per werkende is zo n maatstaf voor productiviteit. In 2009 daalde de bruto omzet per werkende van 317.000 naar gemiddeld 298.000 (zie tabel 5.1). Deze daling kan worden verklaard, doordat de omzet gemiddeld sterker daalde dan het totaal aan personeel. De bruto omzet per werkende kan een vertekend beeld geven. De bruto omzet bevat niet alleen de eigen omzet, maar ook het deel uitbestede omzet. De uitbestede omzet wordt door andere bedrijven gerealiseerd en niet door de eigen werkenden. De netto omzet (de bruto omzet min de betalingen aan onderaannemers) is zodoende nauwkeuriger. In vergelijking met de bruto omzet, daalde de netto omzet per werkende in 2009, verhoudingsgewijs, sterker. In 2008 bedroeg de netto omzet per werkende 201.000. In 2009 kwam de netto omzet per werkende uit op 182.000. De productiviteit van de b&u-hoofdaannemers is dus verslechterd, doordat de omzet sterker is afgenomen dan het totaal aan personeel. Tabel 5.1 Kencijfers omzet en toegevoegde waarde per werkende van b&u-bedrijven, in 2005-2009, x 1.000 Bruto omzet Netto omzet Toegevoegde Toegevoegde per werkende per werkende waarde waarde per werkende direct werkende 2005 267 170 68 95 2006 277 171 69 96 2007 283 188 71 98 2008 317 201 70 101 2009 298 182 72 106 27

Zoals eerder aangegeven transformeren bedrijven productiemiddelen in diensten en producten. Bedrijven danken hun bestaan aan het toevoegen van waarde door deze productieactiviteit. Het heeft immers alleen zin om productiemiddelen te transformeren als het nut daarvan volgens afnemers groter is dan het nut van de productiemiddelen afzonderlijk. De toegevoegde waarde geeft weer hoeveel inkomen het bedrijf genereert ten behoeve van personeel, eigenaren, verschaffers van vreemd vermogen en de overheid. Ook de toegevoegde waarde kan als productiviteitsmaatstaf worden weergegeven. De toegevoegde waarde per werkende bedroeg in 2009 gemiddeld 72.000. Ten opzichte van 2008 nam de toegevoegde waarde per werkende met 3% toe, doordat het aantal werkenden harder daalde dan de toegevoegde waarde. De toegevoegde waarde per direct werkende steeg ook. Dit kwam doordat het aandeel direct werkenden in het totaal van het personeel daalde terwijl de toegevoegde waarde steeg. Per grootteklasse Er zijn enkele verschillen in de ontwikkeling van de omzet en toegevoegde waarde per werkende per grootteklasse. In het klein- en middenbedrijf daalde de bruto omzet per werkende, terwijl deze in het grootbedrijf een fractie steeg (+1½%, zie tabel 5.2). De daling was bij het middenbedrijf minder groot (-7%) dan bij het kleinbedrijf (-14%). Doordat het kleinbedrijf naar verhouding minder werk heeft uitbesteed, daalde de netto omzet per werkende minder hard dan bij het middenbedrijf. In vergelijking met de bruto omzet daalde in het grootbedrijf de netto omzet per werkende wel (-2½%). De toegevoegde waarde per (direct) werkende steeg in het midden- en grootbedrijf. De resultaten in tabel 5.2 laten schaalvoordelen zien. Grote bedrijven hebben een hogere omzet en toegevoegde waarde per (direct) werkende dan kleine bedrijven. Tabel 5.2 Kencijfers omzet en toegevoegde waarde per werkende van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren, in 2008 en 2009, x 1.000 Grootte in Bruto Netto Toegevoegde Toegevoegde arbeids- omzet per omzet per waarde per waarde per jaren werkende werkende werkende direct werkende 2008 2009 2008 2009 2008 2009 2008 2009 20 221 186 150 137 61 56 79 74 21 100 318 295 205 174 68 71 97 106 101 392 398 237 231 81 85 128 142 28

5.2 Loonkosten De loonkosten vormen een belangrijk aandeel in de omzet. Voor efficiency en kostenbeheersing is het zodoende van belang de ontwikkeling van de loonkosten te beoordelen. Per werkende bedroegen de loonkosten in 2009 gemiddeld 56.000, een stijging van 3¾% ten opzichte van 2008 (zie tabel 5.3). Doordat de loonkosten gemiddeld harder stegen dan de toegevoegde waarde steeg ook het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde. De arbeidsinkomenquote steeg tot 78%. Per 100 directe loonkosten daalde de toegevoegde waarde gemiddeld van 191 naar 182 euro. Hieruit resulteerde een verslechtering van de dekking voor indirecte kosten. Tabel 5.3 Kencijfers loonkosten van b&u-bedrijven in 2005-2009 Loonkosten Toegevoegde Arbeids- Percentage per werkende waarde inkomen- direct (x 1.000) per 100 quote (%) werkende direct loon 2005 50 198 74 71 2006 51 195 74 72 2007 52 194 73 72 2008 54 191 77 70 2009 56 182 78 67 Per grootteklasse De loonkostenontwikkeling in 2009 verschilt per bedrijfsgrootteklasse (zie tabel 5.4). De loonkosten per werkende stegen in het midden- en grootbedrijf wat harder dan in het kleinbedrijf. De toegevoegde waarde per 100 direct loon daalde in het grootbedrijf minder hard (-1%) dan in het klein- en middenbedrijf (-6% en -7%). Alleen in het kleinbedrijf steeg het aandeel van de loonkosten in de toegevoegde waarde. Overeenkomstig met het totaalbeeld daalde in alle grootteklassen het percentage direct werkenden. Deze ontwikkelingen waren in het midden- en grootbedrijf iets sterker dan in het kleinbedrijf. De resultaten in tabel 5.4 laten schaalvoordelen zien. Kleine bedrijven hebben lagere loonkosten per werkende dan grotere bedrijven. Daarentegen is de toegevoegde waarde per 100 direct loon bij de grote bedrijven weer hoger dan bij de kleine bedrijven. 29

Tabel 5.4 Kencijfers loonkosten van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren, in 2008 en 2009, x 1.000 Grootte Loonkosten Toegevoegde Arbeids- Percentage in per werkende waarde komen- direct arbeids- (x 1.000) per 100 quote (%) werkende jaren direct loon 2008 2009 2008 2009 2008 2009 2008 2009 20 48 47 156 146 78 84 77 76 21 100 54 56 183 170 79 78 70 68 101 60 63 233 231 74 74 63 60 30

6 Financiële kencijfers De balans en de resultatenrekening kunnen geen direct antwoord geven op vragen als: in welke mate kunnen bedrijven hun rekeningen betalen (6.1); hoe effectief wordt vermogen beheerd (6.2); in welke mate zijn bedrijven afhankelijk van anderen (6.3); en hoe winstgevend zijn de bedrijven (6.4)? Met financiële kengetallen kunnen de financiële prestaties van bedrijven worden weergegeven en dit soort vragen worden beantwoord. 6.1 Liquiditeit Liquiditeitratio s laten zien in welke mate een bedrijf in staat is om haar rekeningen te betalen. Meestal wordt de liquiditeit uitgedrukt in de current ratio of de quick ratio. De current ratio geeft aan hoeveel keer de vlottende activa (voorraden en vorderingen) met de liquide middelen (kas- en banktegoeden) groter zijn dan de korte termijnschulden. Bij de quick ratio worden de voorraden weggelaten uit de berekening. Dit vergroot de vergelijking tussen bedrijven, omdat de waardering van voorraden van bedrijf tot bedrijf kan verschillen. Daarnaast is het de vraag of voorraden wel snel in geld omgezet kunnen worden wanneer dat nodig is. Een current ratio of quick ratio lager dan honderd procent betekent dat het bedrijf niet direct de korte termijnschulden kan aflossen. Gebruikelijk is om minstens een verhouding van 120% na te streven, om fluctuaties op te kunnen vangen. De current ratio en quick ratio van de b&u-hoofdaannemers waren in 2009 voldoende. De ratio s lagen ruim boven de 100%. De current ratio was gemiddeld 135% (zie figuur 6.1). Hiermee bleef de current ratio in lijn met het niveau van voorgaande jaren. De quick ratio was gemiddeld 120%. Ook de liquiditeit per Tabel 6.1 Kencijfers van liquiditeit in procenten van gww-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren, in 2008 en 2009 Grootte in Quick ratio Current ratio arbeidsjaren 2008 2009 2008 2009 20 117 119 139 143 21-100 114 120 132 139 101 119 121 143 130 31

Figuur 6.1 Kencijfers van liquiditeit van b&u-bedrijven in 1999-2009 150 % 140 130 120 110 100 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Quick ratio Current ratio grootteklasse was voldoende (zie tabel 6.1). Ten opzichte van 2008 daalde bij de grote bedrijven de gemiddelde current ratio, terwijl deze in het klein- en middenbedrijf een paar procentpunten steeg. 6.2 Vermogensbeheer Ratio s van vermogen laten zien hoe succesvol een bedrijf is in het beheren van haar vermogen. Er kunnen diverse ratio s van vermogen worden berekend. In dit rapport worden de omloopsnelheid van het vermogen, de debiteuren- en crediteurentermijn en het netto vermogensbeslag in lopende werken weergegeven. De omloopsnelheid van het vermogen laat zien hoe effectief het totale vermogen wordt gebruikt om omzet te genereren. Hoe hoger de omloopsnelheid, hoe minder tijd er zit tussen het ontstaan van voorraad of schulden en de beëindiging daarvan. De omloopsnelheid van het vermogen bedroeg in 2009 gemiddeld 2,66 keer. Dit betekent dat het vermogen in 137 dagen wordt omgezet. Ten opzichte van 2008 is de omloopsnelheid gestegen met 0,05. De omlooptijd is hiermee met drie dagen toegenomen. Per bedrijfsgrootteklasse verschilt de ontwikkeling van de omloopsnelheid van het vermogen (zie tabel 6.2). Doordat de omzet harder daalde dan het vermogen steeg de omloopsnelheid van het vermogen bij de kleine- en middelgrote bedrijven. Bij de grote bedrijven gold echter dat de omloopsnelheid daalde, doordat het vermogen naar verhouding harder daalde dan de omzet. 32

De debiteuren- en crediteurentermijn laten zien hoe snel de opdrachtgevers en respectievelijk, de bouwbedrijven zelf facturen betalen. Een korte debiteurentermijn is van belang voor de liquiditeit. Een korte crediteurentermijn getuigt van professioneel ondernemerschap. Het kostte de opdrachtgevers van de b&uhoofdaannemers in 2009 gemiddeld 38 dagen om de facturen te betalen (zie figuur 6.2). De hoofdaannemers zelf deden er gemiddeld 16 dagen langer over: 54 dagen. Ten opzichte van voorgaande jaren waren er geen grote wijzigingen in de ontwikkeling van de debiteuren- en crediteurentermijn. Gemiddeld waren vooral de debiteuren van de grote bedrijven rapper met hun betalingen. Ten aanzien van de crediteurentermijn werden de verschillen tussen de grootteklassen kleiner. Het netto vermogensbeslag in lopende werken laat de termijn zien waarop per saldo geïnvesteerd vermogen in onderhanden werk vastligt. Hoe korter de termijn, hoe eerder financieringsmiddelen vrijkomen uit het onderhanden werk. Een kort netto vermogensbeslag is van belang voor de liquiditeit. In 2009 nam het netto vermogensbeslag af van 22 naar 13 dagen. Doordat het totaal geïnvesteerde vermogen afnam en het aandeel debiteuren daarbij meer afnam dan het aandeel crediteuren, werd het saldo geïnvesteerd vermogen ook kleiner. Dit fenomeen deed zich alleen in het grootbedrijf voor. Figuur 6.2 Kencijfers van vermogensbeheer in dagen van b&u-bedrijven in 1999-2009 Dagen 80 70 60 50 40 30 20 10 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Debiteurentermijn Crediteurentermijn Nettovermogensbeslag 33

Tabel 6.2 Kencijfers van vermogensbeheer in dagen van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren in 2008 en 2009 Grootte in Omlooptijd Debiteuren- Crediteuren- Nettoarbeidsjaren termijn termijn vermogensbeslag 2008 2009 2008 2009 2008 2009 2008 2009 20 130 135 42 40 54 52 24 25 21 100 126 134 42 45 64 55 13 16 101 159 141 47 36 60 54 30 5 6.3 Solvabiliteit Solvabiliteitsratio s laten zien in welke mate een bedrijf afhankelijk is van financiering met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Hoe meer schulden, hoe onwaarschijnlijker het bedrijf aan al haar betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Solvabiliteitsratio s geven schuldeisers informatie over de mate van bescherming tegen faillissement van de schuldkrijger en over de mate waarop de schuldkrijger extra financiering kan krijgen. De solvabiliteit van de b&u-hoofdaannemers was in 2009 7 procentpunt verslechterd. De vermogensmutaties in 2009 (zie hoofdstuk 3) hebben ertoe geleid dat het aandeel van het vreemd vermogen in het totaal vermogen is gestegen met 7 procentpunt. Het aandeel vreemd vermogen bedroeg gemiddeld 76%. Tabel 6.3 Kencijfers solvabiliteit van b&u-bedrijven in 2005-2009 Aandeel schulden Ratio schulden- Rentedekkingstotaal vermogen eigen vermogen ratio 2005 69 233 1.800 2006 68 213 1.750 2007 71 245 1.900 2008 69 223 1.850 2009 76 317 1.474 34

Tabel 6.4 Kencijfers van solvabiliteit in procenten van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren in 2008 en 2009 Grootte in Aandeel schulden Ratio schulden- Rentedekkingsarbeidsjaren in totaal vermogen eigen vermogen ratio 2008 2009 2008 2009 2008 2009 20 71 75 245 300 950 463 21 100 71 73 245 270 1.500 2.054 101 68 79 213 376 4.300 1.968 Hierdoor steeg eveneens de ratio schulden-eigen vermogen. In het middenbedrijf bleef de solvabiliteit vrijwel gelijk aan het niveau van 2008. Naar verhouding verslechterde de solvabiliteit in het grootbedrijf het meest. De solvabiliteitsratio s houden geen rekening met de rentekosten die bij het vreemd vermogen horen. De rentedekkingsratio geeft weer in welke mate het bedrijf voldoende inkomen genereert om de rentekosten te dekken. Het kunnen betalen van de rente is de eerste stap in het voorkomen van wanbetaling. De rentedekkingsratio van de b&u-hoofdaannemers was zowel voor het totaal van de bedrijven als per grootteklasse goed. Dit komt vooral doordat een groot deel van het vreemd vermogen (zoals crediteuren, termijnen onderhanden werk en overige vorderingen) geen rente draagt. 6.4 Rentabiliteit Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven, geeft de winstmarge een mate van efficiency weer. Winstmarges houden geen rekening met de investeringen die zijn gedaan door eigenaren of verschaffers van vreemd vermogen. Het vaststellen van de winstgevendheid (rentabiliteit) van bedrijven is één van de lastigste vragen om te beantwoorden, omdat er geen duidelijke maatstaf voor is. Over het algemeen geldt dat bedrijven in economische zin winstgevend zijn als het rendement van de investering in het bedrijf hoger is dan als het geld op de bank zou worden gezet. De rentabiliteit van het totale vermogen (RTV) geeft de hoeveelheid winst weer ten opzichte van het totaal geïnvesteerde kapitaal. Bedrijven kunnen hun RTV verhogen door de winstmarge te vergroten of door de omloopsnelheid van het vermogen te verhogen. De rentabiliteit van het eigen vermogen (REV) geeft weer wat de eigenaren met hun investering hebben verdiend. Het verschil tussen de RTV en de REV wordt verklaard door de invloed van de rentemarge en de verhouding vreemd vermogen en eigen vermogen. De rentemarge bepaalt of de REV groter, gelijk of kleiner is dan de RTV. De verhouding vreemd vermogen en 35

eigen vermogen bepaalt de grootte van de invloed die de REV ondergaat van de rentemarge. De rentabiliteit van de b&u-hoofdaannemers was in 2009 goed. De RTV daalde van 10,3 naar 9,6% (zie figuur 6.3). Dit kwam door de afname van de winstmarge. Toch bleef de RTV in lijn met voorgaande jaren. De REV steeg van 36,1 naar 37,6% 2. De stijging van de REV was vooral toe te schrijven aan de verslechtering van de solvabiliteit. De rentabiliteit per grootteklasse komt vrijwel overeen met het totale beeld (zie tabel 6.5). Figuur 6.3 Kencijfers van rentabiliteit in procenten van b&u-bedrijven in 1999-2009 % 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 1 Zie voetnoot Rentabiliteit totaal vermogen Rentabiliteit eigen vermogen 1 2 De berekende cijfers voor de rentabiliteit van het eigen vermogen zijn aan de algemeen geldende definitie aangepast en wijken daardoor af van eerdere publicaties. 36

Tabel 6.5 Kencijfers van rentabiliteit in procenten van b&u-bedrijven per grootteklasse in arbeidsjaren in 2008 en 2009 Grootte in Rentabiliteit Rentabiliteit arbeidsjaren totaal vermogen eigen vermogen 1 2008 2009 2008 2009 20 11,8 6,6 44,0 21,8 21 100 9,5 10,4 34,2 36,6 101 10,3 10,2 35,5 46,1 1 Zie voetnoot pagina 36 37

38

Bijlage 1: Populatie, steekproef en respons In de zomer van 2010 heeft het EIB alle in Nederland gevestigde en in de sector burgerlijke en utiliteitsbouw (b&u) werkzame bouwbedrijven met personeel in dienst geënquêteerd. Deze bedrijven zijn aangesloten bij Cordares te Amsterdam. De totale populatie (in 2009) bestaat ongeveer uit 6.284 ondernemingen met een totale arbeidscapaciteit van 97.727 arbeidsjaren (verloonde mensjaren). De respons op de enquête bestaat uit 455 bedrijven (inclusief werkmaatschappijen van grote concerns) met een gezamenlijke arbeidscapaciteit van 16.290 werkenden (inclusief meewerkende eigenaren niet in loondienst). De enquête had tot doel financiële gegevens te verzamelen uit de jaarrekeningen over 2009. Met behulp van de jaarcijfers is door middel van kengetallen een beeld geschetst van de bedrijfseconomische positie van deze bedrijven in 2009. De belangrijkste bedrijfskarakteristieken van de onderzochte bedrijven zijn: het hebben van personeel in loondienst, het uitvoeren van bouwwerken rechtstreeks in opdracht van de opdrachtgever (hoofdaannemer), en/of het uitvoeren van projecten voor eigen rekening en risico (bouwondernemer). Vanwege ondervertegenwoordiging van het aantal bedrijven in de kleinste grootteklasse en oververtegenwoordiging in de grotere grootteklassen heeft weging van de resultaten plaatsgevonden. Als maatstaf hiervoor diende de verhouding tussen het aantal bedrijven per grootteklasse (gebaseerd op verloonde arbeidsjaren) in de populatie van 2009 en in de responsgroep. Voor zover sprake was van een telling van financiële gegevens of van werkenden is uitgegaan van de verhouding tussen het aantal arbeidsjaren in de populatie en in de responsgroep. De hier gepresenteerde resultaten zijn schattingen voor de totale populatie van hoofdaannemingsbedrijven in Nederland in 2009. De samenstelling van de populatie en de responsgroep naar grootteklasse is weergegeven in tabel B.1. Sommige bedrijven hebben op concern- of divisieniveau gerespondeerd. Dit betekent dat in de gegevens van deze respondenten werkmaatschappijen begrepen zijn die in de populatie als afzonderlijke teleenheid voorkomen. Bedrijven konden ook hun gegevens via het internet opgeven 3. 3 Hiervoor bestaat de speciaal beveiligde website: www.bouwmaatlat.nl 39

Tabel B.1 Aantal b&u-bedrijven naar grootteklasse: populatie en responsgroep Grootte in arbeidsjaren Populatie (2009) Responsgroep (2009) 10 4.340 156 11 20 890 102 21 50 662 114 51 100 228 53 101 164 30 Totaal 6.284 455 40

Bijlage 2: Begrippenoverzicht Omschrijving van begrippen bruto omzet: de waarde van de totale binnenlandse omzet, exclusief btw; netto omzet: omzet verminderd met de betalingen aan onderaannemers; toegevoegde waarde: totaal van lonen, salarissen, afschrijvingskosten, rentekosten en resultaat voor belasting; werkende: een persoon die als werknemer of als eigenaar (niet in loondienst) werkzaam is geweest; direct werkende: werkende die productiegerichte werkzaamheden verricht; loonkosten: arbeidskosten van alle in loondienst verrichte werkzaamheden, waarin begrepen: premies sociale verzekeringen (werkgevers- en werknemersdeel), pensioenpremies en -in voorkomende gevallen- een ondernemersloon; directe loonkosten: kosten van direct productiegerichte werkzaamheden (inclusief ondernemersloon); ondernemersloon: berekende beloning voor de werkzaamheden van meewerkende eigenaren van geen rechtspersoonlijkheid bezittende ondernemingen; arbeidsinkomenquote: aandeel van de totale arbeidskosten in de toegevoegde waarde; resultaat voor belasting: saldo van bruto omzet en kosten, verlaagd of verhoogd met het saldo van diverse baten en lasten, voor aftrek van belasting; diverse baten en lasten: saldo van opbrengsten en kosten die geen verband houden met de eigenlijke bedrijfsuitoefening; bruto winst: resultaat voor belasting vermeerderd met de betaalde rente; totaal geïnvesteerde vermogen: totaal van alle geldmiddelen (passiva) dat in bedrijfsmiddelen (activa) is vastgelegd; vaste activa: waarde van duurzame materiële en immateriële bedrijfsmiddelen; vlottende activa: waarde van materiële en immateriële bedrijfsmiddelen, waaruit op korte termijn de daarin vastgelegde geldmiddelen weer beschikbaar (kunnen) komen; onderhanden werk: waarde van in onderhanden werk vastgelegd vermogen, na aftrek van hierop ingediende termijnen (debetsaldo); vaste passiva: op lange termijn beschikbare geldmiddelen; vlottende passiva: op korte termijn beschikbare geldmiddelen; termijnen onderhanden werk: waarde van op onderhanden werk ingediende termijnen, na aftrek van de waarde van het in onderhanden werk vastgelegd vermogen (creditsaldo); eigen vermogen: deel van alle geldmiddelen dat niet door derden (schuldeisers) ter beschikking is gesteld; current ratio: verhouding tussen vlottende activa en vlottende passiva; debiteurentermijn: termijn waarop vorderingen op opdrachtgevers uitstaan; crediteurentermijn: termijn waarop schulden aan leveranciers worden voldaan; netto vermogensbeslag in lopende werken: termijn waarop per saldo in 41

onderhanden werken geïnvesteerd vermogen vastligt; netto vermogen in lopende werken: het saldo van voorraden, onderhanden werken en debiteuren enerzijds en crediteuren anderzijds; winstmarge: het resultaat voor belasting in procenten de bruto omzet; rentabiliteit van het totale vermogen: de bruto winst in procenten van het totaal geïnvesteerde vermogen; rentabiliteit van het eigen vermogen: het resultaat voor belasting in procenten van het eigen vermogen; vlottende activa: voorraden + onderhanden werk + debiteuren + overige vorderingen + liquide middelen; vlottende passiva: crediteuren + termijnen onderhanden werk + bankkrediet + overige schulden op korte termijn; vaste passiva: eigen vermogen + voorzieningen + langlopende schulden; totaal vermogen: vaste passiva + vlottende passiva. Rekenformules Bruto omzet per werkende: Bruto omzet / Aantal werkenden Netto omzet per werkende: (Bruto omzet - Betalingen aan onderaannemers) / Aantal werkenden Toegevoegde waarde per werkende: (Loonkosten + Afschrijvingen + Rente + Resultaat voor belasting) / Aantal werkenden Loonkosten per werkende: Loonkosten / Aantal werkenden Arbeidsinkomenquote: Loonkosten / Toegevoegde waarde Current ratio: (Vlottende activa/ Vlottende passiva) x 100 Quick ratio: (Vlottende activa - Voorraden / Vlottende passiva) x 100 Debiteurentermijn: (Waarde van de debiteuren/ Bruto omzet) x 365 Crediteurentermijn: (Waarde van de crediteuren/ Betalingen aan grondstoffen en materialen en onderaannemers) x 365 Netto vermogensbeslag in lopende werken: [(Voorraden + Onderhanden werk + Debiteuren Crediteuren) /Bruto omzet] x 365 Winstmarge: (Resultaat voor belasting/ Bruto omzet) x 100 Rentedekkingsratio: (Resultaat voor belasting / Rentekosten) x 100 Rentabiliteit totaal vermogen: [(Resultaat voor belasting+ betaalde rente)/ Totaal vermogen] x 100 Rentabiliteit eigen vermogen: (Resultaat voor belasting /(Eigen vermogen) x 100 Omloopsnelheid totaal vermogen: Bruto omzet / Totaal vermogen Omlooptijd van het totaal vermogen: (1/ Omloopsnelheid totaal vermogen) x 365 42

EIB-publicaties 2006 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2006 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2006 De Nederlandse regio s Vraag naar kantoren tot 2015 Bouwbedrijven 2006, ontwikkelingen en vooruitzichten Bouwen in: Noord-Nederland, Noord-Holland en Utrecht, Oost-Nederland, Zuid-Nederland en Zuid-Holland (Bouwend Nederland) Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in de aan de bouw toeleverende industrie en de bouwmaterialenhandel Eindevaluatie Arboconvenant Funderingsbranche Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2005 Arbowensen en -behoeften van bouwbedrijven en werknemers 2005 (ARBOUW) Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in ontwerpbureaus Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2005 (ARBOUW) Activity Based Costing in het bouwbedrijf Prestatietoeslag in de restauratiebouw Bouwen op vertrouwen Internetgebruik door bouwbedrijven De kabel- en leidingsector; -investeringsvolume en opdrachtgeverschap- Sectorprofiel schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf 2005-2012 De bouwarbeidsmarkt in het najaar van 2005 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2005 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2005 43

Bedrijfseconomische kencijfers van gespecialiseerde bedrijven in de bouw in 2005 Algemene kosten in het bouwbedrijf in 2005 Verkenning knelpunten bij duurzaam, zuinig en materiaalarm aanbesteden en bouwen (RWS/DWW) Het arbeidsbestand in de bouwnijverheid in 2005 De bouwbedrijven in 2005 2007 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2007 Beperking hypotheekrenteaftrek Gevolgen voor de bouwproductie en woningmarkt Opdrachtgevers aan het woord - meting 2006 Infrastructuurmonitor MIT 2007 De restauratieproductie tot 2011 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces Bouwbedrijven 2007 Ontwikkelingen - Vooruitzichten Sectorprofiel stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf 2005-2012 Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2006 De sector civiele betonbouw marktontwikkelingen, opdrachtgeverschap en werkgelegenheid Bouwconcerns in beeld 2006/2007 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2006 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2006 Het arbeidsbestand in de bouw in 2006 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2006 (ARBOUW) Transparantie in de bouwpraktijk De bouwbedrijven in 2006 44

2008 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2007 Kostendruk van wet- en regelgeving in het gespecialiseerde aannemingsbedrijf Infrastructuurmonitor MIRT 2008 Bouw in beeld 2007 Openbaarvervoerinfrastructuur in een geliberaliseerde markt Algemene kosten in het bouwbedrijf Het ziekteverzuim in de bouw in 2007 Kwaliteit van de dienstverlening en het bestuurlijk proces van lagere overheden De markt voor restauratie en onderhoud van monumenten tot 2013 Uitdagingen en beleidsopties bij nieuwbouw van woningen Regionale ontwikkelingen en beleid na 2009 De Vastgoedlezing 2008 Crisis op de Nederlandse woning- en vastgoedmarkt? (ASRE) Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2007 Bouwconcerns in beeld 2007/2008 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2007 (ARBOUW) 2009 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2009 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2008 Middenkaderopleidingen in de bouw Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2007 Bouw in beeld 2008 45

Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2009-2014 De zelfstandige zonder personeel in de bestratingsbranche Het ziekteverzuim in de bouw in 2008 Hervorming van de woningmarkt Reïntegratie van langdurig zieke werknemers in de bouw Bouwconcerns in beeld 2008-2009 2010 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2010 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2008 Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2008 Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2008 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2010-2015 Zzp ers in de bouw De arbeidsmarkt in de bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche Ondergrondse netwerken en grondwaterbeheer Ziekteverzuim in de bouw 2009 Nacht- en weekendwerk in het wegonderhoud Bouw in beeld 2009 De bouwarbeidsmarkt 2010-2015 Bedrijfseconomische kencijfers gespecialiseerde bedrijven 2007-2008 Strategie en crisis Vrouwen in technische functies Marktstudie AFNL Infrastuctuurmonitor MIRT 2011 2011 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2011 46