StabiCAD V Elektro-Installatietechniek

Transcriptie

1 StabiCAD V Elektro-Installatietechniek Inhoudsopgave 1. Werken met StabiCAD V Elektro-Installatietechniek Inleiding Bouwkundige plattegrond Verwante modules Tekenen van een elektro-installatie Stappenplan Symbolen tekenen Inleiding Symbolen plaatsen Rechtermuisknopmenu Lichtlijn genereren Kabelgoten tekenen Kabelgoten op lijnen niveau Kabelgoten op hulpstukken niveau Kabelgoten bewerken Kabelgoot bematen Leidingen en lege buizen tekenen Kabelgoten arceren Gegevens invullen of specificeren Inleiding Specificaties toekennen aan een symbool Specificaties toekennen aan meerdere symbolen tegelijk Installaties beheren Inleiding Gegevens kiezen Fouten oplossen Installatie beheren Schema s tekenen Installatiebeheer voorbeeld Hernoemen kastnaam Installatie monitor Overzicht belangrijke functies Hulptools voor Elektro-Installatietechniek Indeelfuncties Automatisch coderen van geplaatste symbolen Groepenverklaring genereren Symbolen zichtbaar of onzichtbaar maken Controleren op ontbrekende kasten of groepen Attributen instellen Tekening verschalen Hoogte boven vloer en kastnaam aangeven Doorschuiven, wisselen en/of vervangen van (sub)groepen Database functies Armatuurcodes Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 1

2 Vermogenscodes Materiaalcodes Symbolenbeheer Toevoegen van elektro symbolen aan CAD-menu s Tips bij het maken van het symbool (de DWG) Toevoegen van het symbool aan functiebeheer Plaatsen van het symbool in een menukaart Toevoegen van het symbool aan symbolenbeheer Overzichten plaatsen in tekening Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

3 1. Werken met StabiCAD V Elektro- Installatietechniek 1.1. Inleiding Met module Elektro-Installatietechniek kunt u op een gemakkelijke manier elektrotechnische installaties ontwerpen. U maakt eerst een elektrotechnische installatietekening met een bouwkundige plattegrond. De getekende symbolen kunt u van informatie voorzien. De gegevens in een elektrotechnische installatietekening kunt u gebruiken om bijvoorbeeld rapporten of installatieschema s te maken. De module Elektro-Installatietechniek bestaat uit de volgende onderdelen: Licht & Kracht. Met dit onderdeel kunt u symbolen en kabelgoten tekenen. Ook kunt u hiermee installatieschema s en rapporten maken. Sparingen (menukaart Sparingen). Met dit onderdeel kunt u automatisch een sparingstekening maken. Zie hiervoor de beschrijving van Sparingen. Schema (menukaarten E-Schema 1 en E-Schema 2). Dit onderdeel bevat symbolen voor het maken van besturingsschema s. Kastaanzichten (menukaart E-Kastaanz). Dit onderdeel bevat symbolen voor het maken van kastaanzichttekeningen. Deze beschrijving gaat alleen over het onderdeel Licht & Kracht. De volgende menukaarten horen bij dit onderdeel: Menukaart E-Belgie E-Armaturen E-Beveilig Vebon E-Beveiliging E-Bussystemen E-Centrale voorz. E-Data/Telecom E-Install. schema E-Kracht E-Licht E-Licht/Kracht Omschrijving Symbolen volgens Belgische normen. Diverse armatuursymbolen. Vebon beveiligingssymbolen. Beveiligingssymbolen. Symbolen voor bussystemen. Symbolen voor centrale voorzieningen. Datacom- en telecomsymbolen. Uitbreidingssymbolen voor installatieschema s. Symbolen voor krachtinstallaties. Symbolen voor lichtinstallaties. Veel gebruikte symbolen voor licht- en krachtinstallaties Bouwkundige plattegrond Voor het ontwerpen van een elektro-installatie is een bouwkundige plattegrond nodig. Deze bouwkundige plattegrond: Kan worden aangeleverd door derden. Kunt u zelf tekenen met de module Layout. Kunt u scannen en overtekenen met de module Layout. U importeert deze plattegrond en ontwerpt daarna de elektro-installatie Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 3

4 Tip De meest gebruikte manier is het werken met aangeleverde plattegrondbestanden van het type dwg of dxf. Ga daarom na welke informatie al reeds digitaal beschikbaar is bij architecten, gemeenten, installateurs of adviesbureaus. Het aanbevolen bestandstype is dwg Verwante modules Module Layout Module Layout is bedoeld voor het ontwerpen en tekenen van bouwkundige plattegronden. Met deze module kunt u, als geen plattegrond beschikbaar is, op een eenvoudige manier een plattegrond tekenen die als ondergrond kan dienen voor uw installatietekening Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

5 2. Tekenen van een elektro-installatie 2.1. Stappenplan Importeer eerst de bouwkundige plattegrond. Gebruik hierbij zo nodig de functie Opschonen aangeleverde tekening op de CAD-menu skaart StabiTOOLS. Daarna kunt u een elektroinstallatie ontwerpen volgens onderstaand stappenplan. Voor het ontwerpen van een elektro-installatie kunt u gebruik maken van een aantal instellingen. In StabiBASE menu Configuratie - Bibliotheken, Parameters en Lagen tabblad Parameters subtabblad Elektro kunt u deze instellingen bekijken en eventueel wijzigen. De parameters zijn ingedeeld in de volgende categorieën: Plattegrond E Instellingen voor het plaatsen van symbolen. Beveiligingen Keuze van Nederlandse en Belgische beveiligingen. Goot met/zonder hulpstukken Instellingen van kabelgoten. Installatieschema Instellingen voor het beheren van installaties. Tekeninstellingen schema s Standaardinstellingen voor het tekenen van installatieschema s. Schema E Instellingen van het onderdeel Schema E. Eendraad Standaardinstellingen voor het tekenen van eendraadschema s. Ga als volgt te werk om een elektro-installatie te tekenen: Teken symbolen (2.2). Genereer een lichtlijn(2.3). Teken kabelgoten (2.4). Vul in of specificeer gegevens (2.5). STAP 5: Beheer installaties (2.6). STAP 6: STAP 7: Maak rapportages (zie Snel op weg). Maak een print of plot (zie Snel op weg) Symbolen tekenen Inleiding Een elektrotechnische installatietekening bestaat voornamelijk uit symbolen. Deze symbolen geven aan waar en welke onderdelen van een elektro-installatie geplaatst dienen te worden. Aan symbolen kunt u eigenschappen toekennen die deze onderdelen specificeren (zie 2.5. Gegevens invullen of specificeren, p. 16 ) Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 5

6 Er zijn ook bijzondere symbooleigenschappen zoals armatuurcode, vermogenscode en materiaalcode. Deze codes verwijzen naar een verzameling van eigenschappen. U kunt deze codes en bijbehorende eigenschappenverzameling aanpassen (zie 3.2. Database functies, p. 33 ) Symbolen plaatsen De symbolen voor een elektrotechnische installatietekening bevinden op de volgende menukaarten: Menukaart Tabblad E-Armaturen Verlichting 1 en Verlichting 2. E-Beveilig (Vebon) Centrale, Melders, Activering, Melder-toevoeging, Blusinstallatie, Inbraakdetectie, CCTV en Toegangsbeveiliging. E-Beveiliging Brandmeld, Ontruiming, Bewaking, Toeg. contr., CCTV, Sociale sign. E-Bussystemen Sensoren, Actoren, Componenten en Basis/Systeemcomp. E-Centrale voorz. Hoogsp., Laagsp., Noodstroomaggr., No-Break, Regelinstallatie, Medische aard., Veiligheidsaard. en Bliksemafleid. E-Data/Telecom Datacom., Telefoon, Video, Geluid, Intercom, Belet 2, Oproep 24V en Zusteroproep. E-Install. Schema Magn. hoofdrail, Magn. subrail, Hoofdschakel, Koppelvelden, Kasthoofdsym en Diversen. E-Kracht Kabeltrace, Lege buis, Hoogsp., Laagsp., Wcd 230V, Wcd 400V en Zonwering. E-Licht Binnenverl., Buitenverl., Noodverl. cen, Noodverl. de en Reclameverl. E-Licht/Kracht Bi.verl., Bu.verl., Nood, Wcd 230V, Wcd 400V en Kabeltrace. Symbolen kunt u op verschillende manieren plaatsen. Dit is onder meer afhankelijk van het soort symbool. Een toevoegsymbool plaatst u anders dan bijvoorbeeld een armatuursymbool. De manier van plaatsen is ook in te stellen. U kunt bijvoorbeeld aangeven dat u gegevens of attributen op een later tijdstip wilt invullen of plaatsen. Hiervoor gebruikt u het rechtermuisknopmenu (zie Rechtermuisknopmenu, p. 7 ). Armatuursymbool plaatsen Een armatuursymbool plaatst u als volgt: Op menukaart E-Licht/Kracht, klik button: [Armatuur met fluorescentiebuis, 58 W] tabblad bi.verl. Kies een vrij punt waar u de armatuur wilt plaatsen. Bepaal de rotatiehoek. Specificeer de armatuurgegevens. Definieer eventueel een nieuwe armatuurcode en specificeer de eigenschappen van het symbool (zie Specificaties toekennen aan een symbool, p. 17 ). STAP 5: Plaats de attributen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

7 Wandcontactdoossymbool plaatsen Een wandcontactdoossymbool plaatst u als volgt: Op menukaart E-Licht/Kracht, klik button: [Contactdoos, enkelvoudig] tabblad WCD 230V. Kies een punt voor een muur. Specificeer de wandcontactdoosgegevens in. Definieer eventueel een nieuwe vermogenscode of materiaalcode en specificeer de eigenschappen van het symbool (zie Specificaties toekennen aan een symbool, p. 17 ). Plaats de attributen. Toevoegsymbool plaatsen Een toevoegsymbool kunt u aan een reeds geplaatst symbool toevoegen. Hiermee kunt u een symbool nader specificeren. Bijvoorbeeld: een armatuur kunt u als waterdicht aanmerken door het toevoegsymbool waterdicht aan het symbool toe te voegen: Op menukaart E-Licht/Kracht, klik button: [Armatuur waterdicht] tabblad bi.verl. Kies de armatuur waaraan u een toevoegsymbool wilt toevoegen. Let op! Het is belangrijk dat het rode aangrijpingspunt van het toevoegsymbool en het symbool waarop de toevoeging geplaatst wordt overeenkomen Rechtermuisknopmenu Met de rechtermuisknop verandert u de wijze van plaatsen en roteren van symbolen. U kunt afwijken van of teruggaan naar standaardinstellingen. Tevens kunt u bepalen welke stappen van het plaatsen van symbolen wel of niet uitgevoerd worden. Figuur 1: Rechtermuisknopmenu 2002 Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 7

8 De belangrijkste rechtermuisknopmenufuncties zijn hieronder beschreven. Standaardinstellingen De wijze van plaatsen en roteren zijn symbool afhankelijk. Door het veranderen van de wijze van plaatsen of roteren met het rechtermuisknopmenu kunt u afwijken van de standaardinstellingen in de CAD-menu s. Met deze menufunctie kunt u aangeven of u wel of geen gebruik wilt maken van de standaardinstellingen. In paragraaf Symbolen plaatsen, p. 6 vindt u drie typische voorbeelden van het plaatsen van elektrotechnische symbolen. Invoegpunt Met deze menufunctie kiest u de plaatsingswijze van het symbool: Plaatsingswijze Vrij Punt voor Muur Toevoegen aan Op lijn (niet openbreken) Op lijn (wel openbreken) Omschrijving U kunt een vrij invoegpunt opgeven. U kunt een punt bij een muur opgeven. Als u voldoende dicht bij een muur klikt dan ligt het invoegpunt op die muur. Als u niet voldoende dicht bij een muur klikt dan kunt u een vrij invoegpunt opgeven. U kunt een symbool kiezen waaraan u een toevoegsymbool wilt toevoegen. Het invoegpunt ligt exact op het invoegpunt van het gekozen symbool. U kunt een invoegpunt op een lijn aangeven. De lijn wordt niet opengebroken. U kunt een invoegpunt op een lijn aangeven waarbij de lijn opengebroken. Rotatiehoek Met deze menufunctie kiest u de rotatiewijze van het symbool: Rotatiewijze Vrij Vast Overnemen van Haaks op Omschrijving U kunt tijdens het plaatsen een vrije rotatiehoek opgeven. U kunt een vaste rotatiehoek opgeven waardoor u deze niet telkens hoeft in te voeren. U kunt een element in de tekening (bijvoorbeeld een symbool) kiezen waarvan u de rotatie wilt overnemen. Als u een toevoegsymbool aan een symbool toevoegt, neemt StabiCAD V automatisch de rotatie over. U kunt een element in de tekening (bijvoorbeeld een lijn) kiezen waarop u een symbool haaks wilt plaatsen. Als u een Punt voor Muur als plaatsingswijze gebruikt dan plaatst StabiCAD V het symbool haaks op de muur. Handmatige verschaling De schaalfactor van symbolen is standaard gelijk aan de tekeningschaal. Met deze menufunctie kunt u van deze instelling afwijken. Meervoudige plaatsing vanuit het midden van de ruimte U kunt meerdere identieke symbolen tegelijkertijd plaatsen vanuit het midden van een ruimte. Deze functie is handig voor het plaatsen van meerdere armaturen in een ruimte voor de plafondplaat verdeling. Meervoudige plaatsing vanuit het midden van de ruimte gaat als volgt: Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

9 STAP 5: STAP 6: Kies het midden van de ruimte. Kies een eindpunt van de ruimte in de X-richting. Kies een eindpunt van de ruimte in de Y-richting. Voer het aantal te plaatsen symbolen in de X-richting in. Voer het aantal te plaatsen symbolen in de Y-richting in. Voer de rotatie en de symboolgegevens in en de bepaal de posities van de attributen. Deze gelden voor alle te plaatsen symbolen. Meervoudige plaatsing U kunt meerdere identieke symbolen tegelijkertijd plaatsen. Deze functie is handig voor het plaatsen van meerdere armaturen in een ruimte. Meervoudige plaatsing gaat als volgt: STAP 5: STAP 6: Kies een hoekpunt van de ruimte. Kies een eindpunt van de ruimte in de X-richting. Kies een eindpunt van de ruimte in de Y-richting. Voer het aantal te plaatsen symbolen in de X-richting in. Voer het aantal te plaatsen symbolen in de Y-richting in. Voer de rotatie en de symboolgegevens in en de bepaal de posities van de attributen. Deze gelden voor alle te plaatsen symbolen. Attributen wijzigen Met deze instelling geeft u aan dat u tijdens het plaatsen van symbolen de gegevens in wilt vullen. Attributen positioneren Met deze instelling geeft u aan dat u tijdens het plaatsen van symbolen de posities van de attributen wilt bepalen. Herhaald plaatsen Met deze instelling geeft u aan dat u na het plaatsen een symbool direct nog een symbool wilt plaatsen. Overzicht Met deze menufunctie kunt u meerdere instellingen tegelijk wijzigen Lichtlijn genereren Een lichtlijn is een verzameling armaturen, die allemaal op dezelfde groep aangesloten zijn en waarvan het totale vermogen over drie fasen verdeeld is. Met module Elektro- Installatietechniek kunt u een lichtlijn automatisch tekenen. Het vermogen verdeelt u over drie 2002 Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 9

10 fasen door individuele armaturen van de lichtlijn toe te wijzen aan één van de drie aan te geven subgroepen. Deze drie subgroepen dienen op verschillende fasen te zijn aangesloten. Op deze manier kunt u het vermogen gelijkmatig over de drie fasen verdelen. Een lichtlijn genereert u als volgt: Klik button: [Lichtlijn genereren] tabblad Bi.verl. In het dialoogvenster Lichtlijn, kies: de lengte van de armatuur. het aantal armaturen. de afstand tussen de armaturen. eventuele verdeling over de fasen via de subgroepen. Figuur 2: Lichtlijn dialoogvenster STAP 5: STAP 6: Bevestig het dialoogvenster met [OK]. Bepaal in de tekening het invoegpunt en de rotatie. Vul in het dialoogvenster Eigenschappen invullen de gegevens in en klik [OK]. Plaats de attributen waarna StabiCAD V de lichtlijn tekent Kabelgoten tekenen U kunt kabelgoten op verschillende manieren tekenen. Dit kan door twee parallelle lijnen te tekenen of door de goten en hulpstukken parametrisch te tekenen vanuit een fabrikantendatabase. In het laatste geval specificeert u de materialen op basis van artikelnummers. Het tekenen is in dit geval nauwkeuriger omdat StabiCAD V met de werkelijke maten van een fabrikant rekent. Naast deze twee methoden bestaat ook de mogelijkheid om kebelgoten te tekenen volgens het Stabiplan DistributieModel. Zie hiervoor de handleiding Module Kabelgoten.pdf Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

11 Kabelgoten op lijnen niveau U kunt op lijnenniveau ladderbanen, kabel-, wand-, plint- en vloergoten tekenen. Deze functies vindt u op menukaart E-Licht/Kracht op tabblad Kabeltrace. De verschillende gootsoorten zijn te herkennen aan verschillende lijntypen. U kunt de gootdimensies instellen, parallel aan een wand of muur tekenen, de oriëntatie van de goot ten opzichte van gekozen punten instellen, een referentiepunt of een beginpunt kiezen. Dimensie Met de optie Dimensie kunt u niet alleen de afmetingen van de goot specificeren, maar ook het aantal scheidingsschotten: Klik button: [Kabelgoot] tabblad Kabeltrace. STAP 5: STAP 6: Op de commandoregel achter Dimensie/Parallel/Orientatie/Referentiepunt/ <Startpunt>:, typ D <Enter>. Achter Hoogte boven vloer <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Achter Breedte goot <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Achter Hoogte goot <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Achter Aantal scheidingsschotten <Huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Parallel Als u de contouren van bijvoorbeeld een wand wilt volgen, is het handig om optie Parallel te kiezen. Met het aangeven van de eerste twee punten geeft u van het eerste segment de positie en de oriëntatie aan. U specificeert aan welke zijde van deze twee punten u de goot wilt tekenen en op welke afstand. Het is handig om als beginpunten twee (hoek)punten van een wand te kiezen. Klik button: [Kabelgoot] tabblad Kabeltrace. STAP 5: STAP 6: Op de commandoregel achter Dimensie/Parallel/Orientatie/Referentiepunt/ <Startpunt>:, typ P <Enter>. Klik het startpunt aan. Klik het volgende punt aan. Klik de gootzijde aan, links of rechts van de zojuist getrokken lijn. Achter Afstand tot goot <0.00>:, typ een waarde in of toets <Enter> Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 11

12 Oriëntatie Met optie Oriëntatie kunt u instellen of de goot links, rechts of in het midden van gekozen punten wordt getekend. Klik button: [Kabelgoot] tabblad Kabeltrace. Op de commandoregel achter Dimensie/Parallel/Oriëntatie/Referentiepunt/ <Startpunt>:, typ O <Enter>. Achter Oriëntatie Links/Rechts/Midden <huidige waarde>:, typ L, R, M in of toets <Enter>. Referentiepunt Door het kiezen van een referentiepunt kunt u de exacte plaatsingspunten van de goot bepalen ten opzichte van een bestaand element, bijvoorbeeld op een bepaalde afstand vanaf een hoek van een muur: Klik button: [Kabelgoot] tabblad Kabeltrace. STAP 5: STAP 6: Op de commandoregel achter Dimensie/Parallel/Oriëntatie/Referentiepunt/ <Startpunt>:, typ R <Enter>. U werkt nu vanuit een referentiepunt. Kies de lijn waar het referentiepunt op komt te liggen. Kies het referentiepunt op de lijn. Geef de richting aan. Achter Afstand vanaf referentiepunt <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Klik een volgend punt aan. U kunt hier ook de kabelgoot sluiten (het begin met het einde verbinden), of de open einden van de kabelgoot dichten. Gebruik Sluit alleen als het eerste geplaatste kabelgootsegment en het laatst geplaatste kabelgootsegment onder een hoek staan die kleiner is dan 180. Goot verticaal U kunt, als onderdeel van het kabeltracé, ook verticale goten tekenen. Deze functies vindt u op menukaart E-Licht/Kracht op tabblad Kabeltrace. Een verticale kabelgoot tekent u als volgt: Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

13 Klik button: [Kabelgoot verticaal] tabblad Kabeltrace. Op de commandoregel achter Dimensie/<Selecteer een invoegpunt>:, typ D <Enter>. Achter Hoogte boven vloer <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Achter Breedte <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. STAP 5: Achter Hoogte <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. STAP 6: Achter Aantal scheidingsschotten <huidige waarde>:, typ een waarde in of toets <Enter>. Na het plaatsen van de goot kunt u de verticale lengte in millimeters invullen Kabelgoten op hulpstukken niveau Deze functie vindt u op menukaart E-Licht/Kracht op tabblad Kabeltrace: [Fabrikanten database] tabblad Kabeltrace. Kies een fabrikant (bijvoorbeeld Van Geel of Stago). Zet een goottracé op met de volgende functie: [Opzetten kabelgoot] tabblad Kabeltrace. In het rechtermuisknopmenu van het CAD-pakket verschijnen de volgende mogelijkheden: Goot Hulpstuk Instell. Er verschijnt een icoonmenu met verschillende typen goot. Er verschijnt een icoonmenu met verschillende hulpstukken. U kunt parameters instellen voor het tekenen van kabelgoten. Afhankelijk van de keuze, goot of type hulpstuk, vraagt StabiCAD V achtereenvolgens om de afmetingen te kiezen vanuit het rechtermuisknopmenu en om een aantal instellingen zoals positie, rotatie en de richting van een bocht. U kunt kabelgoten zowel links, rechts als gecentreerd ten opzicht van het gekozen punt tekenen. Teken achtereenvolgens de goten en bochtstukken zonder de kabelgoot opnieuw te kiezen. Als u een hulpstuk als eerste element tekent, geef op met welke rotatie. U kunt hierbij de rotatie aangeven door het begin- en eindpunt van een denkbeeldige goot, waarop u het hulpstuk wilt aansluiten, aan te klikken Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 13

14 StabiCAD V blijft vragen om een element te kiezen totdat u stopt door <Enter> te toetsen Kabelgoten bewerken U kunt op hulpstukkenniveau gemakkelijk getekende goten en hulpstukken plaatsen en wijzigen. Wijzigen afmetingen kabelgoot Met de volgende functie kunt u de afmetingen van een kabelgoot of hulpstuk wijzigen: [Wijzig afmetingen kabelgoot] tabblad Kabeltrace. Inpassen bochtstuk Met de volgende functie kunt u een haaks bochtstuk plaatsen waarbij de twee goten automatisch op het bochtstuk aansluiten: [Inpassen bochtstuk 90 graden] tabblad Kabeltrace. Inpassen aftakstuk of T-stuk U kunt als volgt een aftakstuk of T-stuk plaatsen en het automatisch aan laten sluiten op een goot: Klik button: [Inpassen aftakstuk] tabblad Kabeltrace. of [Inpassen T-stuk] tabblad Kabeltrace. Kies de eerste doorgaande goot. Kies de tweede doorgaande goot in het verlengde van de eerste goot. Als er geen tweede goot is: toets <Enter>. Kies de aftakkende goot die loodrecht op de eerste gekozen goot staat. U kunt een T-stuk of aftakstuk op een willekeurige positie plaatsen door <Enter> te toetsen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

15 Openbreken van een goot U kunt een goot openbreken of stippelen met de volgende functies: [Openbreken kabelgoot] tabblad Kabeltrace. [Openbreken kabelgoot] tabblad Kabeltrace. De lengte van de kabelgoot in de materiaalrapportage blijft hetzelfde. Plaatsen eindschot Een eindschot kunt u plaatsen met de functie: [Inpassen eindschot] tabblad Kabeltrace. Als u een kabelgoot kiest, plaatst StabiCAD V een eindschot op het dichtstbijzijnde eindpunt van de kabelgoot. Wijzigen lengte van een goot U kunt de lengte van een kabelgoot wijzigen met de functie: [Wijzigen lengte kabelgoot] tabblad Kabeltrace. U wijzigt hiermee het eindpunt dat het dichtst bij het gekozen punt ligt. U kunt bij het verlengen van de kabelgoot onder een hoek, gebruik maken van de CAD-pakket functie <Ortho> Kabelgoot bematen U kunt gebruik maken van diverse bematingssymbolen. Bijvoorbeeld: [Goot dimensionering] tabblad Kabeltrace. Als in het bematingssymbool een hoogte is opgenomen, dan vult StabiCAD V de hoogte boven de vloer (Z-coördinaat) in. De symbolen zijn vrij in de tekening te plaatsen Leidingen en lege buizen tekenen U kunt verschillende leidingen en lege buizen tekenen. Bij de verticale leidingen kunt u een lengte aangeven. Deze lengte en de lengte van de horizontale leidingen vermeldt StabiCAD V in de materiaallijst. De verschillende leidingen onderscheiden zich door verschillende lijntypes. Het lijntype is gemakkelijk aan te passen met de wijzig functies van het CAD-pakket Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 15

16 Kabelgoten arceren Klik button: [Arceren kabelgoot] tabblad Kabeltrace. Kies het arceerpatroon met één van de volgende commando s: Overnemen Wijzigen Huidige Een reeds gebruikte arcering overnemen. Het huidige arceerpatroon in gewijzigde vorm te gebruiken. Het huidige arceerpatroon te gebruiken. Kies de tekenhoek van het arceerpatroon met één van de volgende commando s: Constant Vragen Meelopend De hoek waaronder het arceerpatroon getekend wordt is steeds hetzelfde. Na het kiezen van een symbool of lijn wordt naar de hoek van het arceerpatroon gevraagd. De hoek waaronder het arceerpatroon getekend wordt volgt de rand van het symbool of lijn. Kies het arceringsgebied met één van de volgende commando s: Hulplijn Multilijn Intern punt Selecteer symbool of lijn Deze optie gebruikt u om een niet gesloten symbool te arceren. U geeft met een hulplijn aan waar de arcering stopt. Na het arceren verdwijnt de hulplijn automatisch. Als u een gebied tussen niet aaneengesloten lijnen wilt arceren dan kunt u met deze optie meerdere hulplijnen tekenen om het gebied te aan te geven. Na het arceren verdwijnen de hulplijnen automatisch. Met deze optie klikt u een punt in een gesloten gebied dat u wilt arceren. Kies deze methode alleen als u de andere methoden niet kunt gebruiken. Hiermee kunt u een gesloten symbool arceren door het te kiezen. De ruimte tussen twee lijnen arceert u door beide lijnen te achtereenvolgens te kiezen Gegevens invullen of specificeren Inleiding Als u een symbool plaatst of geplaatst heeft, kunt u de specificaties van het symbool invullen. Deze specificaties (of attributen) kunt u in de tekening zichtbaar maken. Sommige functies van de module Elektro-Installatietechniek maken van deze specificaties gebruik. In module Elektro-Installatietechniek komen drie bijzondere specificatiecodes voor: Vermogenscode. Armatuurcode Materiaalcode. Deze codes staan voor een verzameling specificaties. In principe is er per project een koppeling tussen deze codes en de bijbehorende verzameling specificaties. De verzamelingen van specificaties op basis van deze codes kunt u ook op globaal niveau vastleggen. Hierdoor Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

17 kunt u in meerdere projecten van deze gegevens gebruik maken. CAD-menu s en StabiBASE kunnen zowel de projectgegevens als de globale gegevens benaderen Specificaties toekennen aan een symbool U kunt op twee momenten de specificaties van een symbool invullen. U kunt dit doen bij het plaatsen van een symbool. Deze specificatiewijze is beschreven in de voorbeelden van Symbolen plaatsen, p. 6. Het is ook mogelijk om de specificaties achteraf in te vullen: Klik button: [Gegevens invullen/wijzigen bij 1 symbool] Kies het symbool waarvan u de specificaties wilt wijzigen. Vul de specificaties van het symbool in. Bij beide specificatiewijzen vult u de specificaties in het onderstaande dialoogvenster in. Figuur 3: Symbool eigenschappen dialoogvenster De normale specificaties kunt u in het onderste gedeelte van het dialoogvenster invullen. De bijzondere codes kunt u kiezen in het bovenste gedeelte met het pull down menu. Indien u de bijbehorende verzameling specificaties wilt wijzigen of nieuwe codes wilt aanmaken klikt u op één van de buttons [Vermogenscode ], [Armatuurcode ] of [Materiaalcode ] Specificaties toekennen aan meerdere symbolen tegelijk Indien u achteraf de specificaties wilt invullen kan het handig zijn in één keer de specificaties van meerdere symbolen tegelijk in te vullen: Klik button: [Gegevens invullen/wijzigen bij meerdere symbolen] Kies de symbolen waarvan u de gegevens tegelijk wilt veranderen of invullen (zie ook Symbolen kiezen met een filter, p. 18 ) Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 17

18 Wijzig of vul de specificaties van de gekozen symbolen in (zie ook Wijzigen van specificaties, p. 18 ). Symbolen kiezen met een filter Naast het handmatig kiezen van symbolen, kunt u ook symbolen kiezen door een filter te gebruiken. Figuur 4: Filter dialoogvenster Symbolen filtert u als volgt: Kies, indien u een bestaand filter wilt gebruiken, een filter bij Filternaam. Vul de filterlijst in. Deze lijst bevat de eigenschappen waaraan de uit te filteren symbolen voldoen. U kunt in combinatie met het invoervak Filter conditie nieuwe filtereigenschappen toevoegen en bestaande filtereigenschappen wijzigen of verwijderen. Met de button [Schoon op] maakt u de filterlijst in één keer leeg. Bewaar eventueel het filter als u het op een later tijdstip nogmaals wilt gebruiken: geef een naam open klik button [Opslaan]. U verwijdert een filter door op button [Verwijder] te klikken. Bepaal of het filter betrekking heeft op de gehele tekening of op een gedeelte. In het laatste geval kies dit gedeelte handmatig. Wijzigen van specificaties In het onderstaande dialoogvenster kunt u aangeven welke specificaties u wilt wijzigen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

19 Figuur 5: Specificatie keuze dialoogvenster U kunt per attribuut aangeven of u het wilt wijzigen of niet. Als u aangeeft een bepaalde specificatie te willen wijzigen kunt u ook de nieuwe waarde invoeren. Brandmeldersymbolen Brandmeldersymbolen kunnen halfautomatisch gecodeerd worden met het automatisch codeertool. Zie hiervoor Automatisch coderen van geplaatste symbolen, p Installaties beheren Inleiding Met module Elektro-Installatietechniek kunt u een elektrotechnische installatietekening met symbolen tekenen en hun eigenschappen specificeren. Bepaalde symbolen stellen apparaten voor die elektriciteit verbruiken. Deze symbolen hebben een armatuurcode of een vermogenscode. Bij deze symbolen is aangegeven op welke kast en op welke (sub)groep ze zijn aangesloten. Module Elektro-Installatietechniek heeft een functie waarmee u in een overzicht kunt laten zien welke apparaten op bepaalde groepen en kasten zijn aangesloten: [Beheren van Installaties] Met deze functie kunt u ook installatieschema s, blokschema s en eendraadschema s in een tekening plaatsen. Naast de zogenaamde verbruikersymbolen, zijn in dit verband ook de kastsymbolen van belang. Deze kastsymbolen geven per subkast aan op welke hoofd(sub)groep van een bepaalde hoofdkast deze is aangesloten. Het beheren van installaties gaat globaal als volgt: Gegevens kiezen. Allereerst kiest u welke gegevens u wilt gebruiken. U kunt ervoor kiezen om de gegevens uit de actieve tekening, het huidige project of de huidige getekende installatieschema s te gebruiken. Ook kunt u ervoor kiezen om geen gegevens te gebruiken. Fouten oplossen. De functie geeft de fouten in de gekozen gegevens aan. Sommige fouten kunt u vanuit het foutenvenster oplossen, andere fouten dient u op een andere manier op te lossen. Ook als de 2002 Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 19

20 gekozen gegevens fouten bevatten, kunt u toch doorgaan naar de volgende stap. In dat geval is het mogelijk dat de gegevens in het overzicht niet correct zijn. Installatie beheren. U kunt de gegevens in het installatieoverzicht bekijken en wijzigen. Schema s tekenen. U kunt de gegevens in het installatieoverzicht gebruiken om installatieschema s, blokschema s en eendraadschema s in de tekening te plaatsen. In onderstaande paragrafen zijn enkele dingen uit het bovenstaand stappenplan in meer detail beschreven Gegevens kiezen Voor het kiezen van gegevens kunt u uit de volgende mogelijkheden kiezen: Gegevens uit huidige plattegrond Gegevens uit huidige project Gegevens hergebruiken uit huidige project Gegevens uit huidige schema s Geen gegevens gebruiken Met deze optie gebruikt u de symboolgegevens van de actieve tekening. Met deze optie gebruikt u de symboolgegevens van het actieve project. U kiest de uittrekdatabases met symboolgegevens van alle tekeningen die u in het overzicht wilt hebben. Gebruik deze optie als u al eerder tijdens deze tekensessie optie Gegevens uit huidige project heeft gebruikt. Als u optie Gegevens hergebruiken uit huidige project gebruikt dan hoeft u niet opnieuw de uittrekdatabases te kiezen. Met deze optie gebruikt u de gegevens van getekende installatieschema s in uw actieve tekening. Met deze optie kunt u met een leeg overzicht maken, zodat u een installatie handmatig op kunt bouwen. Met optie Standaardgegevens toevoegen kunt u de volgende eerder ingevulde gegevens hergebruiken: Omschrijving. Gelijktijdigheidspercentage. Faseverdeling. Beveiligingsgegevens. Leidinggegevens Fouten oplossen Het onderstaande dialoogvenster toont een foutenlijst Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

21 Figuur 6: Foutenlijst dialoogvenster De fouten in gekozen gegevens zijn te verdelen in zeven soorten. De foutsoorten en de manier hoe deze kunnen worden opgelost, zijn hieronder beschreven. Symbolen met verkeerde symbooldefinitie Er zijn symbolen gevonden met een andere attribuutsamenstelling dan verwacht. Waarschijnlijk is de tekening niet geconverteerd. U verhelpt dit probleem als volgt: Verlaat het foutenlijst dialoogvenster. Hernoem het symbool met de verkeerde symbooldefinitie met het CAD-commando rename. Plaats het symbool nogmaals met CAD-menu s. Op menukaart StabiTOOLS, klik button: [Vervang Symbool] tabblad Wijz. STAP 5: STAP 6: STAP 7: STAP 8: Op de commandoregel, typ Bloknaam en kies het te vervangen symbool. Kies het in stap 3 geplaatste symbool. Op de commandoregel achter Attribuutwaardes overnemen van nieuwe symbool?, typ Nee. Verwijder het bij stap 3 geplaatste symbool. Symbolen met een onbekende symbool-id Elk symbool heeft een uniek symboolidentificatienummer. Deze komt overeen met een regel in de symbolendatabase. Deze fout kunt u oplossen met StabiBASE: In StabiBASE, kies menu Beheer - Symbolen In het dialoogvenster, kies tabblad Elektro Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 21

22 Voeg met de button [Nieuw] een nieuwe regel toe met het onbekende symboolidentificatienummer. Niet-gedefinieerde armatuurcodes Deze fout kunt u direct vanuit de foutenlijst oplossen. U kunt de symbolen een andere armatuurcode geven of u kunt een nieuwe armatuurcode aanmaken. Niet-gedefinieerde vermogenscodes Deze fout kunt u direct vanuit de foutenlijst oplossen. U kunt de symbolen een andere vermogenscode geven of u kunt een nieuwe vermogenscode aanmaken. Meerdere kasten op dezelfde groep In module Elektro-Installatietechniek is het niet mogelijk om meer dan één kast op dezelfde hoofd(sub)groep aan te sluiten. U kunt deze fout oplossen door voor één van deze kastsymbolen een andere kast of groep te specificeren. Afwijkende gegevens bij kastsymbolen Een kastsymbool kan soms op meerdere installatietekeningen voorkomen. De kast-, groep- en subgroepinformatie van deze symbolen zijn hierbij identiek. U kunt deze fout oplossen door de kast-, groep- en subgroepinformatie van deze symbolen gelijk te maken. Cyclische verwijzingen in kastsymbolen Soms kan door een verkeerde invulling van gegevens bij kastsymbolen een cyclische verwijzing ontstaan. Als u bijvoorbeeld opgeeft dat kast A een subkast is van kast B, kast B een subkast is van kast C en kast C een subkast is van kast A, dan is er een cyclische verwijzing. U kunt deze fout oplossen door voor een kast een andere hoofdgroep te kiezen. Verdeelinrichting van derden met gekoppelde elementen Aan een kast van derden zijn symbolen gekoppeld. De kast van derden is bedoeld als blackbox voor een kast die eigens anders gemaakt wordt en waarvan alleen het vermogen en eventueel de naam bekend zijn Installatie beheren Als u een installatie beheert, krijgt u een overzicht van alle kasten, groepen en subgroepen zoals in het onderstaande dialoogvenster Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

23 Figuur 7: Dialoogvenster Installatieoverzicht Per (sub)groep zijn de volgende gegevens weergegeven: Omschrijving. Aantal apparaten per symboolklasse (kastkolom) en het vermogen. Totale vermogen. Gelijktijdigheidspercentage en het te verwachten vermogen. Verdeling van het vermogen over de drie fasen. Beveiliging van de (sub)groep. Leidinggegevens van de aansluitkabel van de (sub)groep. De gegevens keuze ( Gegevens kiezen, p. 20 ) bepaalt de wijzigingsmogelijkheden. U kunt in dit dialoogvenster het volgende doen: Aanpassen van (reserve)groepen en (reserve)subgroepen. Aanpassen van een lege ruimte (in het uiteindelijk getekende installatieschema). Verschuiven van groepen en subgroepen binnen een kast. Koppelen van kasten aan (sub)groepen (StabiCAD V rekent het vermogen door naar de hoofdkast). Wijzigen van de omschrijving. Wijzigen van het gelijktijdigheidspercentage. Bepalen van de fasen die belast en niet belast worden. Invullen van beveiligingsgegevens. Invullen van leidinggegevens. Tip De volgorde en zichtbaarheid van de kolommen kan worden aangepast via Beeld - Kolomvolgorde Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 23

24 Beveiliging toekennen U kunt een beveiliging aan één of meer groepen of subgroepen toekennen door deze te kiezen en vervolgens de button [Beveiliging] te klikken. Het onderstaande dialoogvenster verschijnt. Figuur 8: Beveiliging dialoogvenster In het dialoogvenster kunt u de waarden voor Ib, Iz en In invullen. Als u de waarde voor Ib heeft ingevuld kunt u met de button [Bepalen] de waarden voor Iz en In bepalen. U kiest een beveiliging door in dit dialoogvenster op de iconen aan de linkerkant te klikken. Als u dit gedaan heeft kunt u de nadere gegevens van deze beveiligingen invullen. De standaardwaarden zijn bepaald aan de hand van de waarden voor Ib, Iz en In. De beveiligingseigenschappen staan in de ruimtes naast de iconen. U wijzigt eigenschappen door op één van de buttons naast de beveiligingseigenschappen te klikken. U kunt een bepaalde combinatie van beveiligingen bewaren door in het invoerveld Beveiligingscode een herkenningscode in te voeren. U slaat de beveiligingscombinatie onder deze code op als u het dialoogvenster afsluit met button [OK]. Een opgeslagen beveiligingscombinatie kunt u ophalen door de herkenningscode in het invoerveld Beveiligingscode in te voeren en button [Ophalen] te klikken. Leidinggegevens toekennen U kunt leidinggegevens aan één of meer groepen of subgroepen toekennen door ze te kiezen en vervolgens button [Leidingen] te klikken. Het onderstaande dialoogvenster verschijnt. Figuur 9: Leidinggegevens dialoogvenster Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

25 In het dialoogvenster kunt u de waarden voor Ib, Iz en In invullen. Als u de waarde voor Ib heeft ingevuld kunt u met button [Bepalen] de waarden voor Iz en In bepalen. In dit dialoogvenster kunt u leidinginformatie samenstellen door de eigenschappen van de leiding in te voeren. Alle afzonderlijke eigenschappen vormen uiteindelijk de leidinginformatie tekst. Als u Vrij formaat leidinginformatie gebruiken aanklikt kunt u deze tekst zelf samenstellen. U bewaart de leidinginformatie door in het invoerveld Leidingcode een herkenningscode in te vullen. U slaat de leidinginformatie onder deze code op als u het dialoogvenster afsluit met button [OK]. Opgeslagen leidinginformatiehaalt u op door de herkenningscode in het invoerveld Leidingcode in te vullen en vervolgens op button [Ophalen] te klikken. Detailinformatie bekijken en wijzigen U kunt detailinformatie van een bepaalde groep of subgroep bekijken door in de tabel aan de rechterkant van het installatieoverzicht op een regel dubbel te klikken Schema s tekenen Met module Elektro-Installatietechniek kunt u drie soorten schema s tekenen: Installatieschema s Blokschema s Eendraadschema s Deze geven een overzicht van de eigenschappen van een kast en onderliggende groepen. Deze geven een overzicht van de installatie en de koppelingen tussen kasten. Dit type schema wordt voornamelijk in België gebruikt en is vergelijkbaar met het installatieschema. Een eendraadschema is echter specifieker omdat alle aangesloten apparaten uitgesplitst zijn. Bij alle drie soorten schema s kunt u in een dialoogvenster aangeven welke gegevens u in de schema s wilt opnemen. De standaardwaarden van deze instellingen liggen vast in globale parameters (zie 2.1. Stappenplan, p. 5 ). Installatieschema tekenen Kies menu Tekenen - Installatieschema. Kies de kast waarvan u het installatieschema wilt tekenen. Stel de gewenste tekenopties in en klik [Tekenen]. Blokschema tekenen Kies menu Tekenen - Blokschema. Stel de gewenste tekenopties in en klik [Tekenen]. Eendraadschema tekenen Kies menu Tekenen - Eendraadschema. Kies de kast waarvan u het eendraadschema wilt tekenen. Stel de gewenste tekenopties in en klik [Tekenen] Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 25

26 Installatiebeheer voorbeeld Met dit voorbeeld stappenplan tekent u een installatieschema in een plattegrondtekening met elektrotechnische symbolen. Als eerste voegt u een reservegroep aan de kast toe en specificeert u ook de beveiligings- en bedradingsgegevens: Open in het CAD-pakket een plattegrondtekening met elektrotechnische symbolen en klik button: [Beheren van Installaties] STAP 5: STAP 6: STAP 7: STAP 8: STAP 9: STAP 10: STAP 11: STAP 12: STAP 13: Kies optie Gegevens uit huidige plattegrond en klik op [Overzicht]. Klik op [OK] indien u het foutenvenster te zien krijgt en beantwoord de vraag met button [Ja]. Kies in het overzicht een kast en kies vervolgens menu Groep - Toevoegen. Vul een nog niet bestaande groepnaam in, kies de instelling Als Reserve en klik [OK]. Kies in het overzicht de zojuist aangemaakte reservegroep en verplaats de reservegroep naar de onderkant van de groepenlijst met [Omlaag]. Klik [Beveiliging], [Bepalen], [Voor smeltveiligheden] en klik op het vlak naast de aanduiding 1. Kies in het volgende dialoogvenster het derde symbool en klik [OK]. Wijzig eventueel de beveiligingsinstellingen, klik [OK] en klik vervolgens in het beveiligingsvenster op [OK]. Klik [Leidingen] in het overzichtvenster, bepaal in het leidingenvenster de instellingen van de draadinformatie en klik [OK]. Kies menu Tekenen - Installatieschema en kies opnieuw de in stap 4 gekozen kast. In het dialoogvenster Genereren Installatieoverzicht, klik [Selecteren] en wijs in de tekening de invoegpositie van het installatieoverzicht aan. Verander eventueel andere instellingen in het dialoogvenster Genereren installatieoverzicht en klik [Teken en sluiten] Hernoemen kastnaam Volg onderstaande stappen om een kastnaam in een bestaand installatieschema te wijzigen: Open de teken ing waarin de kast getekend is en klik button: [Beheren van Installaties] Selecteer optie 'Gegevens uit huidige schema's (wijzigbaar)'. Selecteer de te hernoemen kast in het kastenoverzicht Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

27 STAP 5: STAP 6: STAP 7: STAP 8: STAP 9: STAP 10: STAP 11: Klik met de rechtermuistoets op de te hernoemen kast. Selecteer 'Hernoemen'. Hernoem de kastnaam. Ga naar pulldownmenu Tekenen - Installatieoverzicht. Selecteer de kast die getekend moet worden. Teken de kast. (Er wordt nu een nieuwe kast getekend.) Sluit het Installatieoverizicht af. Klik button: [Beheren van Installaties] STAP 12: STAP 13: STAP 14: STAP 15: STAP 16: STAP 17: Selecteer de optie 'Gegevens uit huidige schema's (wijzigbaar)'. In het installatieoverzicht worden nu de oude en de nieuwe kast getoond. Selecteer in het kastenoverzicht de kastnaam die verwijderd moet worden. Ga naar pulldownmenu Kast - verwijderen. Nu verschijnt de waarschuwing: Met deze actie wordt het getekende schema uit de tekening verwijderd inclusief de daar bijbehorende tekeninstellingen. Wilt u doogaan? Beantwoordt de vraag met [JA]. Als de kast juist verwijderd is, verschijnt de melding: Verwijderen van de kast in tekening is gelukt. Beantwoordt de vraag met [OK]. Sluit het Installatieoverzicht af. De kast is nu hernoemd Installatie monitor Het is mogelijk om tijdens het plaatsen van elektro installatietechniek symbolen te controleren welke groepen aanwezig zijn, welke symbolen daarop zijn aangesloten en wat het vermogen van de groepen is. Met de volgende functie kunt u de installatie monitor opstarten. [Installatie monitor] StabiCAD toont per kast een overzicht van de aanwezige groepen in de huidige tekening Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 27

28 Figuur 10: Installatie monitor Tip Groepen die het maximaal toegestane vermogen overschreiden worden in het paars weergegeven. De volgorde en de zichtbaarheid van de verschillende kolommen is instelbaar. Klik hiervoor op de tweede knop van de installatie monitor. Figuur 11: Knop voor kolom instellingen Figuur 12: Kolom instellingen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

29 3. Overzicht belangrijke functies 3.1. Hulptools voor Elektro-Installatietechniek Indeelfuncties Voor het plaatsen van symbolen is een aantal indeelfuncties beschikbaar. Hiermee kunt u eenvoudig symbolen in een gewenst patroon in een ruimte plaatsen. Deze indeelfuncties zijn: 1. a-2a-methode: Hiermee worden symbolen in een regelmatig patroon in een ruimte geplaatst. Zie Snel op weg. 2. lijnmethode: Hiermee worden symbolen op een lijn, polylijn of boog geplaatst. Deze functie is bijvoorbeeld te gebruiken in ruimten met gebogen wanden. Zie Snel op weg Automatisch coderen van geplaatste symbolen Binnen module Elektro-Installatietechniek is het mogelijk om datacomsymbolen en brandmeldersymbolen automatisch van een codering te voorzien. Open een tekening en plaats een aantal data symbolen. Figuur 13: Plaatsen van data symbolen van menukaart E-Data/Telecom Voor het coderen van de symbolen, klik Coderen van datacomsymbolen op het tabblad Extra. Voor module Elektro-installatie klikt u op menukaart E-Data/Telecom. [Coderen van datacomsymbolen] tabblad Extra. Let op! Start voor het coderen van datacomsymbolen de codeerfunctie vanaf dezelfde menukaart. Op de menukaarten Bussystemen en E-Beveiliging staan de codeertools 2002 Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 29

30 voor bussysteemsymbolen en beveiligingsymbolen. De codeerfunctie is op deze menukaarten terug te vinden onder tabblad Extra. In het dialoogvenster Selecteer codering, klik [Nieuw]. Figuur 14: Het dialoogvenster Selecteer codering In het dialoogvenster Nieuwe codering, vul een naam in voor de nieuwe codering. Figuur 15: Invullen van de naam voor de nieuwe codering STAP 5: STAP 6: Voor het maken van een nieuw element, klik [Nieuw...]. In het dialoogvenster Nieuw element, kies het type voor de opbouw van het eerste element van de codering. Figuur 16: Het kiezen van een type element Volgnummer: Een volgnummer waaraan een minimum en maximum kan worden toegekend. Ook is het mogelijk de stapgrootte tussen de getallen op te geven en voorloopnullen (001,002 etc.) te gebruiken. Oplopende lijst: Een lijst met karakters die oplopen met de volgnummers Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

31 Scheidingsteken: Toekennen van een scheidingsteken tussen twee elementen. Symboolkenmerk, -type of -instelling: Uitzoeken STAP 7: STAP 8: Na het toekennen van het type voor het eerste element van de codering, klik nogmaals [Nieuw...]. Het tweede element van de codering kan worden toegekend. Voor een voorbeeld van de codering, klik [Test...]. Figuur 17: Coderingsdefinitie met een voorbeeld hoe deze eruit komt te zien STAP 9: STAP 10: STAP 11: Nadat de codering gedefinieerd is, klik [OK]. De codering is opgeslagen. Om de codering toe te passen op symbolen, klik [OK]. In AutoCAD staat op de commandoregel: Codering = DATAPUNT1 Modus = Doorvoeren Codering/Wijzigen-modus/<Selecteer symbool>: Klik elk symbool in de juiste volgorde voor de gewenste codering. Figuur 18: Codering toegekend aan de symbolen 2002 Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 31

32 Groepenverklaring genereren Het is mogelijk om op basis van een aantal elektrotechnische installatietekeningen een groepenverklaring te genereren. Een groepenverklaring is een overzicht van symbolen van één kast waaraan een vermogen is toegekend. U maakt een groepenverklaring als volgt: Start StabiBASE en open de projectverkenner. Kies de installatietekening waarvan u een groepenverklaring wilt maken. Kies in StabiBASE menu Tools - Genereren Elektro groepenverklaringen tussenbestanden Vul in het dialoogvenster Genereren tussenbestanden de volgende gegevens in: Nieuwe plotschaal: Voor een groepenverklaring gebruikt StabiCAD V doorgaans de plotschaal 1:200 of 1:250. Wanneer de optie Nieuwe plotschaal uit staat, gebruikt het programma de plotschaal van de installatietekening. Verwijder Voor het verwijderen van overbodige informatie, kies de opties voor de te verwijderen symbolen. Attribuuthoogte groep/subgroep: Wanneer Handhaven aanstaat handhaaft StabiCAD V de attribuuthoogte van de groep en subgroep in de installatietekening. Voor het handmatig instellen van de attribuuthoogte van de groep en subgroep, kies optie Instellen en vul de hoogte in. Kastnaam: Voor het opgeven van de kastnamen, vult u bij kastnaam in: - * voor alle kasten. - LK* voor alle kastnamen die beginnen met de letters LK. - LK?? voor alle kastnamen die beginnen met de letters LK. Bijvoorbeeld LK1 en LK12 maar niet LK123 Figuur 19: Genereren tussenbestanden STAP 5: STAP 6: Klik, na het invullen van de gegevens, op [Uitvoeren]. Het CAD-pakket start op en genereert de tussenbestanden. Maak, voor het maken van de groepenverklaring, een nieuwe tekening aan met dezelfde plotschaalwaarde als bij stap 4 is ingevuld en open de tekening Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

33 STAP 7: Open de menukaart E - Licht/Kracht en kies tabblad Data en klik button: [Inlezen tussenbestand van een groepenverklaring] STAP 8: STAP 9: Kies, in het dialoogvenster Selecteer de groepenlijst, het tussenbestand en klik [Open]. Een tussenbestand heeft de volgende opbouw: <Kastnaam>-<Schaal>-<DWG-naam van bijbehorende installatietekening>.dwg (bijv.: LK1-200-Beganegrond.dwg). Kies het invoegpunt van de groepenverklaring. StabiCAD V koppelt de groepenverklaring automatisch als Externe Referentie aan de tekening. Tip Met het CAD-commando XCLIP is het mogelijk om een gedeelte van de XREF zichtbaar of onzichtbaar te maken. Raadpleeg onderstaande tips voor aanvullende informatie over groepenverklaringen: Tip Wanneer groepen van een schakelkast over meerdere installatietekeningen zijn verdeeld, kies al deze tekeningen in StabiBASE (<Shift> - <Linkermuisknop>) en genereer de tussenbestanden. Met het bestand GROEPVKL.SCR in de map CAD5\StabiBAS\Data kunt u het genereren van tussenbestanden automatiseren via een script. Open het bestand in een tekstverwerker voor informatie over het gebruik van het script. De symbolen in de groepenverklaring bevatten alleen groep en subgroep informatie. Gebruik Bevries Laag van menukaart StabiTOOLS om lagen in de XREF te bevriezen Symbolen zichtbaar of onzichtbaar maken Klik button: [Symbolen zichtbaar/onzichtbaar maken] Op de commandoregel, typ Zichtbaar of Onzichtbaar. Kies de symbolen die u zichtbaar of onzichtbaar wilt maken. Als u voor symbolen onzichtbaar maken heeft gekozen, kunt u de symbolen handmatig kiezen (Selecteer symbolen) of met een filter kiezen (Filter). Bij symbolen zichtbaar maken kunt u de symbolen alleen met een filter kiezen. Zie Symbolen kiezen met een filter, p Controleren op ontbrekende kasten of groepen U kunt van alle symbolen in een installatietekening controleren of ze zijn aangesloten op een (sub)groep van een kast: 2002 Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 33

34 Klik button: [Controle van ontbrekende kast en/of groep] Als er fouten zijn verschijnt er een melding. STAP 5: Klik [OK] en dubbelklik één van de meldingen in het dialoogvenster Kast en groep controle. Kies het in de tekening aangegeven symbool, vul de ontbrekende specificaties in het dialoogvenster in en klik [OK]. De regel in het dialoogvenster wordt gemarkeerd met een kruisje. Herhaal stap 3 totdat er geen niet-gemarkeerde meldingen meer zijn. Klik [Cancel]. Met de volgende functie kunt u nogmaals de controleresultaten bekijken zonder opnieuw de tekening te controleren: [Lijst van ontbrekende kast en/of groep] Attributen instellen De attributen in module Elektro-Installatietechniek zijn afhankelijk van parameterinstellingen. De parameters bepalen de kleur, hoogte en de zichtbaarheid van een attribuut. U kunt de attribuutinstellingen in de huidige tekening als volgt wijzigen: Klik button: [Attribuut instellingen] STAP 5: Kies de symbolen waarvan u de attribuutinstellingen wilt wijzigen. U kunt de symbolen handmatig kiezen (Selecteer symbolen) of met een filter kiezen (Filter). Zie Symbolen kiezen met een filter, p. 18. Stel in het dialoogvenster voor alle belangrijke attribuutsoorten de teksthoogte, kleur en zichtbaarheid in. Bepaal of de attributen op de installatielaag dienen te komen. U kunt attributen afbeelden op de installatielaag (laag van het symbool) of op afzonderlijke attribuutlagen. Voor elke teksthoogte is er een speciale attribuutlaag aanwezig. Attributen op de installatielaag hebben een vaste kleur (color by entity). Een attribuut op een attribuutlaag heeft de kleur van de laag (color by layer). De teksthoogte van het attribuut bepaalt de bijhorende attribuutlaag. Bevestig het dialoogvenster met [OK] om de attribuutinstellingen toe te passen op de gekozen symbolen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

35 Tekening verschalen Met deze functie kunt u alle plotschaal afhankelijke symbolen en teksten verschalen met een standaard schaal of een vrij te kiezen schaal. Klik button: [Verschalen tekening] Kies de huidige tekeningschaal, de gewenste tekeningschaal en klik [OK] Hoogte boven vloer en kastnaam aangeven Een symbool kan gegevens van Hoogte boven vloer en Kastnaam bevatten. Deze gegevens plaatst u als volgt bij een symbool: Plaats een wandcontactdoos en vul voor de Hoogte boven vloer de waarde 200 in. Op menukaart E-Licht/Kracht, tabblad Extra, klik button: [Positie van hoogte boven vloer bij elektrosymbolen] tabblad Extra. Op tabblad Extra staan symbolen waarbij u de hoogte in kunt stellen. Kies in de tekening de wandcontactdoos en positioneer de tekst om de hoogtemaat te plaatsen. Met de volgende functies kunt u gewijzigde hoogtes opnieuw plaatsen en hoogteaanduidingen verwijderen: [Wijzig de hoogte boven vloer bij elektrosymbolen] tabblad Extra. [Verwijder aanduiding hoogte boven vloer bij elektrosymbolen] tabblad Extra. U plaatst een kastnaam (bij inbraak beveiligingssymbolen) op dezelfde wijze als de hoogte boven de vloer Doorschuiven, wisselen en/of vervangen van (sub)groepen Het is mogelijk (sub)groepen door te schuiven, te wisselen en/of te vervangen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 35

36 Doorschuiven van (sub)groepen Met de volgende functie kunt u (sub)groepen doorschuiven: [Doorschuiven van (sub)groepen] STAP 5: Selecteer in de getoonde dialoogbox de kast waarvan de groepen doorgeschoven moeten worden. Geef de stapgrootte aan waarmee de groepen doorgeschoven moeten worden. Selecteer de groepen die daadwerkelijk doorgeschoven moeten worden. Klik toepassen om de groepen door te laten schuiven. Figuur 20: Groepsnummers ophogen Let op! Het doorschuiven van (sub)groepen kan alleen bij numerieke (sub)groepen Wisselen van (sub)groepen Met de volgende functie kunt u (sub)groepen wisselen: [Wisselen van (sub)groepen] STAP 5: Selecteer in de getoonde dialoogbox de kast waarvan de groep gewisseld moet worden. Selecteer de groep die gewisseld moet worden. Selecteer de groep waarmee gewisseld moet worden. Klik toepassen om de groep te laten wisselen Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A

37 Figuur 21: Dialoogbox wisselen van (sub)groepen Vervangen van (sub)groepen Met de volgende functie kunt u (sub)groepen vervangen: [Vervangen van de codering van één (sub)groep] STAP 5: Selecteer in de getoonde dialoogbox de kast waarvan de groep vervangen moet worden. Selecteer de groep die vervangen moet worden. Vul de groep in waardoor de geselecteerde groep vervangen moet worden. Klik toepassen om de groep te laten vervangen Database functies In 2.2. Symbolen tekenen, p. 5 staat beschreven hoe projectgebonden armatuurcodes, vermogenscodes en materiaalcodes te beheren zijn. Deze projectgebonden codes zijn in projectdatabases opgeslagen. Daarnaast kent module Elektro-Installatietechniek ook globale databases. In deze databases zijn armatuurcodes, vermogenscodes en materiaalcodes op globaal niveau vastgelegd. Deze codes kunt u in de verschillende projecten gebruiken Armatuurcodes Globale armatuurcodes Globale armatuurcodes kunt u in StabiBASE kiezen met menu Beheer - Elektro Armatuurcodes. In het onderstaande dialoogvenster dat verschijnt kunt u de globale armatuurcodes bewerken Stabiplan BV - Doc. nummer: M-EL-V-NL - Versie: R2A 37