P.P.A. Macco. Prêt au départ! Klaar voor vertrek! Klaar voor de start! Frans voor de brugklas en leerjaar 2. leerlingenboek bij PAD

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "P.P.A. Macco. Prêt au départ! Klaar voor vertrek! Klaar voor de start! Frans voor de brugklas en leerjaar 2. leerlingenboek bij PAD"

Transcriptie

1 P.P.A. Macco Prêt au départ! Klaar voor vertrek! Klaar voor de start! Frans voor de brugklas en leerjaar 2 leerlingenboek bij PAD Zevende editie, 2015 Publicatie in pdf-formaat Macco Sittard Dit werk is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel- GeenAfgeleideWerken 4.0 Internationaal licentie. Bezoek om een kopie te zien van de licentie of stuur een brief naar Creative Commons, PO Box 1866, Mountain View, CA 94042, USA

2 PAD, NVP, FWW Prêt au départ! (PAD), Nous voilà partis! (NVP) en het Franse werkwoord (FWW) zijn zeer uitgebreide programma s voor het leren van de Franse taal. - Volledige methode voor de onderbouw en klas 4 bovenbouw. - Zelfstandig werken, in eigen tempo. - Ondersteuning andere methodes. PAD, Prêt au départ! (Klaar voor vertrek!) behandelt uitgebreid de leerstof die overeenkomt met de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs. Het vervolg, NVP, Nous voilà partis! (We zijn op weg!) is bestemd voor de hogere klassen. Software De bijbehorende software kan worden aangeschaft in de Mac App Store of via onze website. Scholen kunnen netwerklicenties en leerlinglicenties rechtstreeks bestellen bij Macco, via Grammatica-boeken Gratis verspreiding grammaticaboeken bij PAD en NVP In navolging van zes, respectievelijk vijf drukken van PAD en NVP op papier publiceren wij deze grammatica-boeken bij de software in pdf-formaat. Deze pdf-versies kunnen door iedereen gratis gebruikt worden op voorwaarde dat zij op generlei wijze worden doorverkocht, er geen wijzigingen in worden aangebracht of delen van de inhoud elders worden opgeslagen. Het copyright blijft bij Macco V.O.F., voorheen Softwarehouse Macco. Op dit werk rust een Creative Commons licentie. Extra oefenmateriaal Naast de software en de grammaticaboeken in pdf-formaat kan men ervoor kiezen gebruik te maken van: - werkboeken bij de software en de grammaticaboeken - vertaalschriften De te vertalen zinnen worden voorafgegaan door voorbeelden. Een goede oefening, zeker voor degenen die moeite hebben met vertalen Nederlands-Frans - puzzelboekje 72 puzzels, ter versterking van de woordkennis en de kennis van allerlei grammaticale probleempjes De uitwerkingen van de werkboeken en de vertaalschriften kunnen worden gedownload worden via onze website. Ga hiervoor en voor meer informatie en bestellingen naar Bezoek onze website regelmatig om op de hoogte te blijven van allerlei nieuwe ontwikkelingen, zoals nieuwe versies van de software en de grammatica-boeken. Verder zijn in ontwikkeling: - een nieuwe, uitgebreide versie van FWW, het Franse werkwoord (verschijnt eind 2015) - uitbreiding van FWW naar Duits, Engels en Spaans.

3 Inhoudsopgave blz. : Unité 1 A. Mannelijk en vrouwelijk; je suis, tu es, il est, elle est 2 B. le, la, l ; voorzetsels: de, avec, sans, sur, sous, à etc. 6 C. De onregelmatige ww. être en avoir (enkelvoud); Qu est-ce que c est? C est un. ; il est, elle est 8 D. Het onregelmatig werkwoord être 10 E. Enkelvoud en meervoud: le, la, l, les; il est, elle est, ils sont, elles sont 12 Unité 2 A. Enkelvoud, meervoud : un, une, des., le, la, l, les; il y a; on (= men, we ) 14 Tussenopdracht : FWW : De regelmatige werkwoorden die eindigen op -er 15 B. De onregelmatige werkwoorden être en avoir 16 C. il y a; combien, où, qu est-ce que ; woorden van hoeveelheid herkennen; landennamen herkennen 18 D. Bijvoeglijke naamwoorden: plaats en vorm; beaucoup, peu, trop, assez. 20 E. Het onregelmatig werkwoord voir; herhaling être, avoir; de leeftijd 22 Unité 3 A. Het onregelmatig werkwoord aller; het meervoud van zelfst. nmw. : bijzondere gevallen; de ontkenning 24 B. Enkelvoud en meervoud (vervolg); de onregelmatige werkwoorden devoir, vouloir, pouvoir herkennen 26 C. Zelfstandige en bijvoeglijke nmw. (vervolg); de ontkenning 28 D. Regelmatige werkwoorden op -er (herhaling); de onreg. ww. faire en dire; ontkenningen; à, au, à la, à l, aux 30 E. De klok; dagen, maanden en jaargetijden 32 Unité 4 A. de, du, de la, de l, des; de voltooide tijd herkennen 34 B. De onregelmatige ww. pouvoir, vouloir; aanwijzende voornaamwoorden herkennen; de vormen van beau, nouveau, vieux herkennen 36 C. Getallen, jaartallen; het onregelmatig werkwoord devoir; trappen van vergelijking herkennen 38 D. De bezittelijke voornaamwoorden: mon, ma, mes 40 E. Herhaling van de onregelmatige werkwoorden 42 Woordenlijst 43 Niets uit deze uitgave, noch uit het bijbehorende computerprogramma mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, computermedium of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Alle foto s en teksten in de boeken en de software zijn van eigen hand. Er rust copyright op. Macco - Sittard ISBN

4 PAD Unité 1A Mannelijk en vrouwelijk; je suis, tu es, il est, elle est Inleiding Zelfstandige naamwoorden zijn namen van mensen, dieren en dingen. Er zijn in het Frans mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kun je zien aan het lidwoord: Mannelijk: un een jongen - un garçon een dak - un toit Dat un garçon mannelijk is, kun je wel begrijpen. Maar bij een woord als un toit moet je het gewoon erbij leren. Er is geen regel voor te geven. Vrouwelijk: une een meisje - une fille een huis - une maison Let op de kleuren in dit boek. Blauw betekent mannelijk, rood betekent vrouwelijk. Zo kun je makkelijker onthouden of een zelfstandig naamwoord in het Frans mannelijk of vrouwelijk is. Als je een vreemde taal wilt leren, moet je natuurlijk veel woordjes leren. Enkele tips: - oefen vooral regelmatig. - schrijf de woordjes! - oefen regelmatig aan de computer! - zorg dat je de teksten aandachtig leest en bestudeert. Maak de oefeningen in de werkboeken met aandacht. Werk netjes! Opdracht 1. Leer N-F én F-N. une maison et un moulin une ferme et une église une ville et un port un fleuve et un pont 2

5 une table et une chaise une porte et une fenêtre une maison et un arbre un toit, une cheminée et une tour un cheval et un arbre une maison et un jardin une maison et une piscine une ville et une plage 3

6 Opdracht 2. Leer N-F én F-N. Opdracht 3. Leer N-F én F-N. mannelijk vrouwelijk een jongen een broer een vader een man een tuin een dak een pen een potlood een boek een hond een konijn een schrift een kind een leerling - un garçon - un frère - un père - un homme - un jardin - un toit - un stylo - un crayon - un livre - un chien - un lapin - un cahier - un enfant - un élève een meisje - une fille een zus - une sœur een moeder - une mère een vrouw - une femme een huis - une maison een schoorsteen - une cheminée een raam - une fenêtre een deur - une porte een stoel - une chaise een tafel - une table een auto - une voiture een doos - une boîte een kooi - une cage een bloem - une fleur Goed! Oké! - D'accord! Tot ziens! - Au revoir! Goedendag! - Bonjour! Hallo! Hoi! - Salut! Goedenavond! - Bonsoir! Bedankt! - Merci! Hoe gaat het? - Ça va? Het gaat goed! - Ça va bien! Heel goed! Prima! - Très bien! Een ogenblik! - Un instant! Opdracht 4. Leer N-F én F-N. C est - Dat is oui ja - Dit is - Het is non - nee Is dat een tafel? - Ja, dat is een tafel. C'est une table? - Oui, c'est une table. Is dat een tafel? - Nee, dat is een stoel. C'est une table? - Non, c'est une chaise. Is dat een hond? - Ja, dat is een hond. C'est un chien? - Oui, c'est un chien. C est un cheval noir? Non, c est un cheval brun. Kijk eens goed naar de afbeelding hierboven en naar de zinnen die er onder staan. Wat valt je op? Wat zou noir volgens jou kunnen betekenen? C est un oiseau? C est un cheval? C est un chien? - Oui, c est un aigle. - Non, c est un âne. - Non, c est un loup. Wat zou nu in het Nederlands un cheval, un oiseau, un aigle, un âne en un loup zijn? Je hoeft deze vijf woordjes nu niet te leren, maar je ziet dat een plaatje vaak kan helpen. Als je iets niet begrijpt in een vreemde taal, kun je vaak toch de vertaling te weten komen door goed te kijken en na te denken. Zo kun je, als je in Frankrijk komt, heel veel begrijpen van wat er op borden staat. In deze methode wordt daar, in de boeken én in de software, veel gebruik van gemaakt. Dus let op, de foto s staan er niet zomaar. 4

7 Opdracht 5. Leer N-F én F-N. mannelijk een, n un een jongen - un garçon een dak - un toit de, het le de jongen - le garçon het dak - le toit vrouwelijk une een vrouw - une femme een huis - une maison la de vrouw - la femme het huis - la maison Opdracht 6. Mondelinge oefening. Houd bij dit soort opdrachten het vetgedrukte bedekt. Lees hardop: une chaise - la chaise en controleer meteen of je het goed had. een stoel - une chaise de stoel - chaise la een vaas - un vase de vaas - vase le een tuin - un jardin de tuin - jardin le een deur - une porte de deur - porte la een muur - un mur de muur - mur le een raam - une fenêtre het raam - fenêtre la een doos - une boîte de doos - boîte la een auto - une voiture de auto - voiture la de hond - le chien een hond - chien un de jongen - le garçon een jongen - garçon un het meisje - la fille een meisje - fille une de broer - le frère een broer - frère un de zus - la sœur een zus - sœur une de vader - le père een vader - père un de moeder - la mère een moeder - mère une de vrouw - la femme een vrouw - femme une Opdracht 7. Leer N-F én F-N. Ik ben de broer van Marc. - Je suis le frère de Marc. Dat is een konijn. Waar is het konijn? Waar is Marc? Hij is in Parijs. Waar is Yvonne? Zij is in Amsterdam. - C'est un lapin. - Où est le lapin? - Où est Marc? - Il est à Paris. - Où est Yvonne? - Elle est à Amsterdam. C est où? C est dans le sud de la France. Opdracht 8. Leer N-F én F-N. ik ben - je suis Ik ben de zoon van meneer Duval. - Je suis le fils de Monsieur Duval. jij bent - tu es Ben jij de zus van Julien? - Tu es la sœur de Julien? hij is - il est Hij is ziek. - Il est malade. zij is - elle est Zij is Nederlandse. - Elle est Hollandaise. 5

8 PAD Unité 1B le, la, l ; voorzetsels : de, avec, sans, sur, sous, à etc. Opdracht 1. Leer N-F én F-N. Deze zelfstandige naamwoorden beginnen met een klinker (a, o, u, e, i) of een stomme h (dat is een h die niet wordt uitgesproken). Dan worden le en la afgekort tot l. Je spreekt het dan uit alsof het één woord is. mannelijk vrouwelijk een trap - un escalier een vogel - un oiseau een boom - un arbre een vliegtuig - un avion een vriend - un ami een leerling - un élève een kind - un enfant een man - un homme de trap de vogel de boom het vliegtuig de vriend de leerling het kind de man - l escalier - l oiseau - l arbre - l avion - l ami - l élève - l enfant - l homme een ladder - une échelle een school - une école een kerk - une église een stal - une étable een vriendin - une amie een leerlinge - une élève de ladder de school de kerk de stal de vriendin de leerlinge - l échelle - l école - l église - l étable - l amie - l élève l is hier een afkorting voor le l is hier een afkorting voor la Opdracht 2. Leer de woordjes en zinnen zoals aangegeven. N-F én F-N Leer deze voorbeeldenzinnen F-N. bij - chez Marcel est chez moi. - Marcel is bij mij (thuis). van - de C est le chien de Marc. - Dat is de hond van Marc. zonder - sans Nous jouons sans toi. - Wij spelen zonder jou. met - avec Il joue avec le chien. - Hij speelt met de hond. op - sur Le chat est sur le mur. - De kat zit op de muur. onder - sous Le livre est sous la table. - Het boek ligt onder de tafel. achter - derrière L église est derrière la gare. - De kerk staat achter het station. voor - devant L arbre est devant la maison. - De boom staat voor het huis. naast - à côté de L arbre est à côté de la maison. - De boom staat naast het huis. in - dans Le lapin est dans la cage. - Het konijn zit in het hok. in - à Elle est à Paris. - Zij is in Parijs. in + plaatsnaam à in - en Elle est en France. - Zij is in Frankrijk in + vr. landennaam en Opdracht 3. Leer N-F én F-N. Weet je nog? Blauw betekent mannelijk, rood betekent vrouwelijk. Zo kun je makkelijker onthouden of een zelfstandig naamwoord in het Frans mannelijk of vrouwelijk is. een schooltas - 1. une serviette 2. un cartable een fiets - 1. une bicyclette 2. un vélo een trein - un train een vliegtuig - un avion een bus - un car een taxi - un taxi een dorp - un village een stad - une ville een straat - une rue een gebouw - un bâtiment een kasteel - un château een flatgebouw - un immeuble een bank - une banque een kerk - une église een school - une école een station - une gare een boerderij - une ferme een weg - une route een vogel - un oiseau een paard - un cheval het land - le pays de postbode - le facteur een brief - une lettre de zee - la mer het strand - la plage het zwembad - la piscine de keuken - la cuisine 6

9 Opdracht 4. Leer N-F én F-N. En français : (in het Frans) Le chat est sur le mur. Je suis derrière la porte. La voiture est devant l'immeuble. La vache est dans le pré. Le tableau est au mur. Letterlijke betekenis : De kat is op de muur. Ik ben achter de deur. De auto is voor het flatgebouw. De koe is in de wei. Het schilderij is aan de muur. Maar wij zeggen in het Nederlands : De kat zit op de muur. Ik sta achter de deur. De auto staat voor het flatgebouw. De koe loopt in de wei. Het schilderij hangt aan de muur. être zijn zijn, staan, liggen, zitten, hangen, lopen Opdracht 5. Mondelinge oefening. Niet invullen met pen of potlood! Houd bij dit soort opdrachten het vetgedrukte bedekt. Lees hardop: une fleur la fleur en controleer meteen of je het goed had. een bloem - une fleur de bloem - fleur la een vriend - un ami de vriend - ami l een stad - une ville de stad - ville la een tuin - un jardin de tuin - jardin le een man - un homme de man - homme l een kerk - une église de kerk - église l een kind - un enfant het kind - enfant l een hoed - un chapeau de hoed - chapeau le het gebouw - le bâtiment een gebouw - bâtiment un de ladder - l échelle een ladder - échelle une de trap - l escalier een trap - escalier un de vogel - l oiseau een vogel - oiseau un het vliegtuig - l'avion een vliegtuig - avion un de school - l école een school - école une het kasteel - le château een kasteel - château un de bloem - la fleur een bloem - fleur une Opdracht 6. Leer N-F én F-N. Opdracht 7. Leer N-F én F-N. 1. Het potlood ligt op (de) tafel. - Le crayon est sur la table. 2. De kat zit op het dak. - Le chat est sur le toit. 3. Het konijn zit in de kooi. - Le lapin est dans la cage. 4. De vrouw zit in de auto. - La femme est dans la voiture. 5. De postbode is in de straat. - Le facteur est dans la rue. 6. De auto staat voor het station. - La voiture est devant la gare. 7. De hond ligt onder de tafel. - Le chien est sous la table. 8. De auto staat achter het huis. - La voiture est derrière la maison. 1. bij mij (thuis) - chez moi 2. van jou - de toi 3. zonder mij - sans moi 4. zonder hem - sans lui 5. met hem - avec lui 6. met haar - avec elle 7. achter mij - derrière moi 8. naast jou - à côté de toi Opdracht 8. Vergelijk en leer N-F én F-N. Niet-vragende zin: Vragende zin: Tu es le frère de Jean. Elle est dans la voiture. - Jij bent de broer van Jean. - Zij zit in de auto. Tu es le frère de Jean? Elle est dans la voiture? - Ben jij de broer van Jean? - Zit zij in de auto? Je kunt een zin vragend maken door er een vraagteken achter te zetten en hem op een vragende toon uit te spreken. Opdracht 9. Leer N-F én F-N. Alstublieft! - Voilà! Hartelijk dank! - Merci beaucoup! Natuurlijk! - Bien sûr! Alstublieft? - S'il vous plaît? Geen dank! - De rien! Misschien! - Peut-être! Kijk! - Regarde! Zeg eens! - Dis! Dat is mogelijk! - C'est possible! Hé! - Tiens! Heel goed! - Très bien! Kom hier! - Viens ici! 7

10 PAD Unité 1C De onregelmatige ww. être en avoir (enkelvoud); Qu est-ce que c est? C est un. ; il est, elle est Opdracht 1. Leer N-F én F-N. ik ben - je suis ik heb - j ai jij bent - tu es jij hebt - tu as hij is - il est hij heeft - il a zij is - elle est zij heeft - elle a groot klein ziek gesloten - grand - petit - malade - fermé een bed - un lit de neus - le nez het hoofd - la tête de (slaap)kamer - la chambre Opdracht 2. Mondelinge oefening. Niet invullen met pen of potlood! Zorg dat je dit soort oefeningen goed kunt maken! Bedek de werkwoordsvormen rechts en vul in. 1. Waar is je hond? - Où ton chien? est 2. Mijn hond heeft een zwarte kop. - Mon chien une tête noire. a 3. Ik heb een brief voor jou! - J une lettre pour toi! ai 4. Het is de eerste keer. - C la première fois. est 5. Je hebt een kleine neus. - Tu un petit nez. as 6. De deur is gesloten. - La porte fermée. est 7. Ik ben een beetje ziek. - Je un peu malade. suis 8. Ik heb een heel groot bed. - J un très grand lit. ai 9. Hij heeft een blauw overhemd. - Il une chemise bleue. a 10. Ik ben de vader van Serge. - Je le père de Serge. suis Opdracht 3. Leer N-F én F-N. Qu est-ce que c est? - C est un oiseau. Où est l oiseau? - Il est sur le mur. Wat is dat? - Dat is een vogel. Waar is de vogel? - Hij zit op de muur. Tu as une voiture? - Oui, j ai une voiture. Où est la voiture? - Elle est devant la maison. Heb jij een auto? - Ja, ik heb een auto. Waar is de auto? - Hij staat voor het huis. Let op: In het Nederlands Hij staat, maar in het Frans toch Elle est. Je moet naar het Frans kijken. Une voiture is vrouwelijk, dus elle. een konijn in de kooi een kerk achter het station een potlood op de tafel een doos onder het bed Qu est-ce que c est? - C est un lapin. Où est le lapin? - Il est dans la cage. Qu est-ce que c est? - C est une église. Où est l église? - Elle est derrière la gare. Tu as un crayon? - Oui, j ai un crayon. Où est le crayon? - Il est sur la table. Tu as une boîte? - Oui, j ai une boîte. Où est la boîte? - Elle est sous le lit. Ton père a un bateau? Qu est-ce que c est? Qu est-ce que c est? - Oui, il a un vieux bateau. - C est un grand rocher. - C est un vieux bâtiment. Où est le bateau? Où est le rocher? Où est le bâtiment? - Il est dans le port. - Il est dans la mer. - Il est dans le bois. 8

11 Opdracht 4. Leer N-F én F-N. of - ou een keer - une fois waar - où de eerste keer - la première fois misschien - peut-être de laatste keer - la dernière fois nu - maintenant een toren - une tour iets - quelque chose een boerderij - une ferme daar - là een overhemd - une chemise daarginds - là-bas de hoofdstad - la capitale hier - ici de top - le sommet Qu est-ce que c est? Let op: wit - blanc, blanche - C est une haute tour blanche. Où est la tour? Het papier is wit. - Le papier est blanc. - Elle est sur le sommet du Mont Ventoux. (De) sneeuw is wit. - La neige est blanche. Opdracht 5. Leer F-N. 1. Mon père reste à Paris. - Mijn vader blijft in Parijs. 2. Mon fils va à la plage. - Mijn zoon gaat naar het strand. 3. Elle regarde par la fenêtre. - Zij kijkt uit (door) het raam. 4. Le bébé pleure souvent. - De baby huilt vaak. 5. Elle monte dans la voiture. - Zij stapt in de auto. 6. Tu cherches quelque chose? - Zoek je iets? 7. Je joue toujours dehors. - Ik speel altijd buiten. 8. Tu travailles très dur. - Je werkt erg hard. 9. Ma sœur quitte le pays. - Mijn zus verlaat het land. 10. Tu portes ma valise? - Draag jij mijn koffer? Opdracht 6. Leer N-F én F-N. 1. onder het bed - sous le lit 6. onder de boom - sous l'arbre 2. in de stad - dans la ville 7. achter de toren - derrière la tour 3. naast de kerk - à côté de l'église 8. voor de school - devant l'école 4. achter het kasteel - derrière le château 9. op (de) tafel - sur la table 5. in het vliegtuig - dans l'avion 10. naast de boerderij - à côté de la ferme Opdracht 7. Mondelinge oefening. Niet invullen met pen of potlood! Zorg dat je dit soort oefeningen goed kunt maken! Stap 1. Bedek de werkwoordsvormen rechts en vul in. Stap 2. Bedek nu ook de Nederlandse vertaling en kijk of je alles goed kunt invullen. 1. Het is zomer. - C l été. est 2. Heb je een pen voor me? - Tu un stylo pour moi? as 3. Ben jij Spanjaard? - Tu Espagnol? es 4. Heb jij een Spaanse vader? - Tu un père espagnol? as 5. Ik heb iets voor je. - J quelque chose pour toi. ai 6. Dat is heel moeilijk. - C très difficile. est 7. Ik ben de zus van Roger. - Je la sœur de Roger. suis 8. Frankrijk is een mooi land. - La France un beau pays. est 9. Heb je een cadeau voor me? - Tu un cadeau pour moi? as 10. Parijs is de hoofdstad van Frankrijk. - Paris la capitale de la France. est 9

12 PAD Unité 1D Het onregelmatig werkwoord être Opdracht 1. Leer van buiten! Opdracht 2. Leer N-F én F-N. zijn ik ben jij bent hij is zij is wij zijn jullie zijn, u bent zij zijn (m.) zij zijn (v.) être - je suis - tu es - il est - elle est - nous sommes - vous êtes - ils sont - elles sont een koning - un roi een koningin - une reine een neef - un cousin een nicht - une cousine een buurman - un voisin een buurvrouw - une voisine een leerling - un élève een leerlinge - une élève een oom - un oncle een tante - une tante een dier - un animal een hond - un chien een kat - un chat een paard - un cheval een rat - un rat een leeuw - un lion een ezel - un âne een konijn - un lapin een koe - une vache een kip - une poule Opdracht 3. Leer N-F én F-N. 1. Ben jij de broer van Marcel? - Tu es le frère de Marcel? 2. Wij zijn in Parijs. - Nous sommes à Paris. 3. Bent u Nederlander? - Vous êtes Hollandais? 4. Zijn jullie Nederlanders? - Vous êtes Hollandais? 5. Ik ben Fransman. - Je suis Français. 6. De leerlingen zijn op school. - Les élèves sont à l'école. 7. De buren zijn in Amsterdam. - Les voisins sont à Amsterdam. 8. Ben jij Nederlander? - Tu es Hollandais? Opdracht 4. Vul in: il est of elle est (Houd rechts bedekt en controleer of je het goed had.) 1. L école est derrière la gare? Oui, derrière la gare. elle est 2. Le rat est derrière le mur? Oui, derrière le mur. il est 3. Le chapeau est sur la chaise? Oui, sur la chaise. il est 4. La piscine est derrière la gare? Oui, derrière la gare. elle est 5. La gare est derrière l'école? Oui, derrière l'école. elle est 6. La souris est sous le lit? Oui, sous le lit. elle est 7. Le lapin est dans la cage? Oui, dans la cage. il est 8. Le professeur est à l'école? Oui, à l'école. il est Opdracht 5. Leer N-F én F-N. wie - qui waar - où daar - là veel - beaucoup welk - quel wanneer - quand hier - ici te, te veel - trop waarom - pourquoi hoe - comment dichtbij - tout près erg, heel - très omdat - parce que hoeveel - combien boven - en haut ver - loin linksaf - à gauche rechtdoor - tout droit beneden - en bas rechtsaf - à droite Opdracht 6. Vergelijk het bijvoeglijk naamwoord bij mannelijk en vrouwelijk. Leer N-F én F-N. un petit village - een klein dorp une petite ville - een kleine stad un grand pays - een groot land une grande chambre - een grote (slaap)kamer un joli chien - een mooie hond une jolie chanson - een mooi lied un mauvais crayon - een slecht potlood une mauvaise voiture - een slechte auto 10

13 Opdracht 7. Leer N-F én F-N. 1. La maison est grande? - Is het huis groot? Non, elle est petite. Nee, het is klein. C est une petite maison. Het is een klein huis. 2. Le lapin est noir? - Is het konijn zwart? Non, il est blanc. Nee, het is wit. C est un lapin blanc. Het is een wit konijn. 3. L avion est petit? - Is het vliegtuig klein? Non, il est grand. Nee, het is groot. C est un grand avion. Het is een groot vliegtuig. 4. La jupe est laide? - Is de rok lelijk? Non, elle est jolie. Nee, hij is mooi. C est une jolie jupe. Het is een mooie rok. 5. La voiture est bleue? - Is de auto blauw? Non, elle est grise. Nee, hij is grijs. C est une voiture grise. Het is een grijze auto Le coq est blanc? - Non, il est noir. C est un grand coq noir. Opdracht 8. Mondelinge oefening. Niet invullen met pen of potlood! Zorg dat je dit soort oefeningen goed kunt maken! Stap 1. Bedek de werkwoordsvormen rechts en vul in. Stap 2. Bedek nu ook de Nederlandse vertaling en kijk of je alles goed kunt invullen. 1. Ben jij in Frankrijk geboren? - Tu né en France? es 2. De koning is in Spanje. - Le roi en Espagne. est 3. Heb je gewonnen? - Tu gagné? as 4. Nee, ik heb verloren. - Non, j perdu. ai 5. Ik ben gevallen. - Je tombé. suis 6. De auto van mijn moeder is zwart. - La voiture de ma mère noire. est 7. Mijn moeder heeft een zwarte auto. - Ma mère une voiture noire. a 8. Wie is dat? Dat is de postbode. - Qui est-ce? C le facteur. est 9. Ik ben in Lyon geboren. - Je né à Lyon. suis 10. Ik heb een broer en een zus. - J un frère et une sœur. ai Opdracht 9. Leer N-F én F-N. 1. Waar is het? - C'est où? 4. Het is dichtbij. - C'est tout près. 7. Is het hier? - C est ici? 2. Het is linksaf. - C'est à gauche. 5. Het is rechtsaf. - C'est à droite. 8. Het is boven. - C'est en haut. 3. Het is rechtdoor. - C'est tout droit. 6. Het is ver. - C'est loin. 9. Het is beneden. - C'est en bas. La maison est petite? La tour est carrée? Le ciel est gris? La mer est grise? - Non, elle est grande. - Non, elle est ronde. - Non, il est bleu. - Non, elle est bleue. C est une grande maison. C est une tour ronde. C est un ciel bleu. C est une mer bleue. 11

14 PAD Unité 1E Enkelvoud en meervoud: le, la, l, les; il est, elle est, ils sont, elles sont Opdracht 1. Leer N-F én F-N. Kijk goed hoe het meervoud gevormd wordt: Enkelvoud Meervoud het boek - le livre de boeken - les livres de doos - la boîte de dozen - les boîtes de boom - l arbre de bomen - les arbres de ladder - l échelle de ladders - les échelles de beer - l ours de beren - les ours het bed de neef het zwembad de koe de kerk de toren de vrouw de stoel de school - le lit - le cousin - la piscine - la vache - l'église - la tour - la femme - la chaise - l'école de bedden - les lits de neven - les cousins de zwembaden - les piscines de koeien - les vaches de kerken - les églises de torens - les tours de vrouwen - les femmes de stoelen - les chaises de scholen - les écoles Dus: le, la, l' veranderen in les en er komt een s achter het zelfstandig naamwoord. Deze s spreek je niet uit en schrijf je altijd vast aan het woord (dus nooit s) Als het zelfstandig naamwoord al eindigt op een s, komt er niet nog een s achter. Opdracht 2. Leer N-F én F-N. 1. Waar is de slang? - Où est le serpent? Waar zijn de slangen? - Où sont les serpents? 2. Waar is de haan? - Où est le coq? Waar zijn de hanen? - Où sont les coqs? 3. Waar is de kip? - Où est la poule? Waar zijn de kippen? - Où sont les poules? 4. Waar ligt t stokbrood? - Où est la baguette? Waar liggen de stokbroden? - Où sont les baguettes? 5. Waar is de ezel? - Où est l âne? Waar zijn de ezels? - Où sont les ânes? Opdracht 3. Leer N-F én F-N. het stokbrood - la baguette de wijn - le vin het brood - le pain het bier - la bière de melk - le lait de thee - le thé het vlees - la viande de koffie - le café de suiker - le sucre het water - l eau het zout - le sel de boter - le beurre Opdracht 4. Bestudeer. Où est le chat? Où est la voiture? Où est la statue? - Il est sur le mur. - Elle est devant la maison. - Elle est sur la place. C est ton chat? C est ta voiture? C est la statue de qui? - Non, ce n est pas mon chat. - Non, ce n est pas ma voiture. - C est la statue de Louis Pasteur. 12

15 Opdracht 5. Mondelinge oefening. Kies uit: Il est, Elle est, Ils sont of Elles sont 1. Waar zijn de auto's? Ze staan in de garage. - Où sont les voitures? dans le garage. Elles sont 2. Waar is het boek? Het ligt op de tafel. - Où est le livre? sur la table. Il est 3. Waar zijn de boeken? Ze liggen op de tafel. - Où sont les livres? sur la table. Ils sont 4. Waar is de doos? Hij staat onder het bed. - Où est la boîte? sous le lit. Elle est 5. Waar zijn de stokbroden? Ze liggen op de tafels. - Où sont les baguettes? sur les tables. Elles sont 6. Waar zijn de dozen? Ze staan onder de bedden. - Où sont les boîtes? sous les lits. Elles sont 7. Waar is het brood? Het ligt op tafel. - Où est le pain? sur la table. Il est 8. Waar zijn de vrouwen? Zij staan onder de boom. - Où sont les femmes? sous l'arbre. Elles sont 9. Waar zijn de jongens? Zij zijn thuis. - Où sont les garçons? à la maison. Ils sont 10. Waar is de auto? Hij staat in de garage. - Où est la voiture? dans le garage. Elle est Opdracht 6. Leer N-F én F-N. een zee - une mer de top - le sommet de rivier - le fleuve een berg - une montagne de woestijn - le désert het meer - le lac een heuvel - une colline de wei - le pré de haven - le port een eiland - une île de brug - le pont het kanaal - le canal Opdracht 7. Leer N-F én F-N. 1. Waar is de haven? - Hij is daarginds. Où est le port? - Il est là-bas. 2. Waar zijn de koeien? - Zij staan (zijn) in de wei. Où sont les vaches? - Elles sont dans le pré. 3. Waar zijn de kinderen? - Zij zijn op het strand. Où sont les enfants? - Ils sont sur la plage. 4. Waar staan (zijn) de auto s? - Zij staan achter de school. Où sont les voitures? - Elles sont derrière l école. 5. Waar ligt (is) het stokbrood? - Het ligt al op (de) tafel. Où est la baguette? - Elle est déjà sur la table. Opdracht 8. Leer F-N. une souris - een muis un serpent - een slang un tigre - een tijger un chameau - een kameel une pelouse - een grasveld un mouton - een schaap un singe - een aap un cochon - een varken une branche - een tak un ours - een beer un loup - een wolf un renard - een vos Opdracht 9. Bestudeer. Qu est-ce que c est? Qu est-ce que c est? Qu est-ce que c est? - C est un bateau. - C est un poids-lourd. - C est un train. Où est le bateau? Où est le poids-lourd? Où est le train? - Il est sur le fleuve. - Il est sur l autoroute. - Il est à la gare. C est quel fleuve? C est quelle autoroute? C est quelle gare? - C est la Seine, à Paris. - C est l Autoroute du Soleil. - C est la Gare du Nord, à Paris. 13

16 PAD Unité 2A Enkelvoud, meervoud: un, une, des., le, la, l, les; il y a; on (= men, we ) ; regelmatige werkwoorden op -er Opdracht 1. Bestudeer het schema. Leer N-F én F-N. Onbepaald Bepaald Enkelvoud Meervoud Enkelvoud Meervoud een jongen - un garçon jongens - des garçons de jongen - le garçon de jongens - les garçons een meisje - une fille meisjes - des filles het meisje - la fille de meisjes - les filles Het meervoud van un en une is des Het meervoud van le, la, l is les Opdracht 2. Houd het vetgedrukte bedekt. Leer N-F én F-N. Zet in het meervoud. Zet in het enkelvoud. een rivier een vliegtuig een auto het dorp een stad de haven - un fleuve - un avion - une voiture - le village - une ville - le port rivieren vliegtuigen auto s de dorpen steden de havens - des fleuves - des avions - des voitures - les villages - des villes - les ports woestijnen de buren stoelen dozen tuinen de ramen - des déserts - les voisins - des chaises - des boîtes - des jardins - les fenêtres een woestijn de buurman een stoel een doos een tuin het raam - un désert - le voisin - une chaise - une boîte - un jardin - la fenêtre Opdracht 3. Leer N-F én F-N. il y a - er is (er staat, er ligt, er zit, enz.) - er zijn (er staan, er liggen, er zitten enz.) 1. Er staan bloemen in de vaas. - Dans le vase il y a des fleurs. - Il y a des fleurs dans le vase. 2. Er loopt een schaap in de wei. - Dans le pré il y a un mouton. - Il y a un mouton dans le pré. 3. Er lopen schapen in de wei. - Dans le pré il y a des moutons. - Il y a des moutons dans le pré. 4. Er staat een vrachtauto op de brug. - Sur le pont il y a un camion. - Il y a un camion sur le pont. 5. Er loopt een haan op het erf. - Dans la cour il y a un coq. - Il y a un coq dans la cour. 14

17 Opdracht 4. Leer N-F én F-N. Qu est-ce qu il y a sur les photos? C est quelle saison? woordkennis Woorden die op -eau eindigen krijgen in het meervoud een - x een glas - un verre een fles - une bouteille een kopje - une tasse een vork - une fourchette een lepel - une cuillère een bord - une assiette een brief - une lettre een horloge - une montre een kantoor een vogel de boot een hoed het mes een vlag een kameel een kasteel - un bureau - un oiseau - le bateau - un chapeau - le couteau - un drapeau - un chameau - un château kantoren - des bureaux vogels - des oiseaux de boten - les bateaux hoeden - des chapeaux de messen - les couteaux vlaggen - des drapeaux kamelen - des chameaux kastelen - des châteaux Opdracht 5. Werkwoorden : De regelmatige werkwoorden die eindigen op -er. Voor dit onderdeel stappen we even over naar het programma FWW. Kies bij de tijden le présent en bij de regelmatige ww. op -er de 18 belangrijke werkwoorden. geven - donner praten - parler luisteren (naar) - écouter wonen - habiter ik geef jij geeft hij geeft zij geeft wij geven jullie geven, u geeft zij geven (m.) zij geven (v.) - je donne - tu donnes - il donne - elle donne - nous donnons - vous donnez - ils donnent - elles donnent je parle tu parles il parle elle parle nous parlons vous parlez ils parlent elles parlent j écoute tu écoutes il écoute elle écoute nous écoutons vous écoutez ils écoutent elles écoutent j habite tu habites il habite elle habite nous habitons vous habitez ils habitent elles habitent opmerking 1: Als een werkwoord begint met een klinker (a, o, u, e, i, é) of een stomme h wordt je afgekort tot j opmerking 2: on betekent men; in de spreektaal wordt het vaak gebruikt voor: wij, we On reste ici? ( Men blijft hier?) Blijven we hier? Zullen we hier blijven? Het werkwoord bij on is altijd hetzelfde als bij il en elle enkelvoud. opmerking 3: Je ziet dat de werkwoorden steeds op dezelfde manier worden vervoegd. Er zit regelmaat in. Daarom noemen wij dit regelmatige werkwoorden. Opdracht 6. Dit zijn allemaal regelmatige werkwoorden. Leer N-F én F-N. geven - donner kijken (naar) - regarder vallen - tomber bellen - sonner vragen - demander vinden - trouver roken - fumer luisteren (naar) - écouter tellen - compter praten - parler werken - travailler spelen - jouer blijven - rester wonen - habiter laten zien - montrer denken - penser verlaten - quitter instappen - monter (ook: naar boven gaan) wassen - laver sluiten - fermer winnen - gagner blijven - rester vergeten - oublier aankomen - arriver zingen - chanter houden van - aimer dragen - porter zoeken - chercher helpen - aider dansen - danser 15

18 PAD Unité 2B De onregelmatige werkwoorden être en avoir Opdracht 1. Leer de onregelmatige werkwoorden être en avoir. Het zijn de belangrijkste werkwoorden. Zorg dat je ze goed kent! zijn - être hebben - avoir ik ben jij bent hij is zij is wij zijn jullie zijn, u bent zij zijn (m.) zij zijn (v.) - je suis - tu es - il est - elle est - nous sommes - vous êtes - ils sont - elles sont ik heb jij hebt hij heeft zij heeft wij hebben jullie hebben, u heeft zij hebben (m.) zij hebben (v.) - j ai - tu as - il a - elle a - nous avons - vous avez - ils ont - elles ont Zoals je ziet, zit er in deze vervoegingen geen regelmaat. Daarom noemen we dit onregelmatige werkwoorden. Oefen ze ook met FWW! Opdracht 2. Leer deze woorden F-N. la bouche les oreilles la tête le bras le dos les yeux le visage un bracelet l or l argent - de mond - de oren - het hoofd - de arm - de rug - de ogen - het gezicht - een armband - het goud - 1. het geld 2. het zilver une pomme - een appel une pomme de terre - een aardappel une orange - een sinaasappel une poire - een peer une cerise - een kers une tomate - een tomaat une banane - een banaan une fraise - een aardbei une pêche - een perzik une prune - een pruim la viande l'eau la bière le lait le vin le fromage le pain le potage le sucre le sel - het vlees - het water - het bier - de melk - de wijn - de kaas - het brood - de soep - de suiker - het zout Voici le Pont de Pierre à Bordeaux. Bordeaux est une grande ville dans le sud-ouest de la France. Le fleuve qui traverse Bordeaux s appelle la Garonne. La région de Bordeaux est connue pour ses vins. 16

19 Opdracht 3. Vul een vorm van avoir of être in. Houd rechts bedekt. Zorg dat je dit goed kunt toepassen! 1. Heb jij een horloge? - Tu une montre? as 2. Ja, ik heb een horloge. - Oui, j une montre. ai 3. Heeft Yvonne een kat? - Yvonne un chat? a 4. Ja, zij heeft een kat. - Oui, elle un chat. a 5. Waar is Marc? - Où Marc? est 6. Hij is op school. - Il à l école. est 7. Hebben jullie kippen? - Vous des poules? avez 8. Ja, wij hebben zes kippen. - Oui, nous six poules. avons 9. Zijn jullie Nederlanders? - Vous Hollandais? êtes 10. Ja, wij zijn Nederlanders. - Oui, nous Hollandais. sommes 11. Waar staan de auto s? - Où les voitures? sont 12. Ze staan voor het station. - Elles devant la gare. sont 13. Heeft u kinderen? - Vous des enfants? avez 14. Ja, ik heb drie kinderen. - Oui, j trois enfants. ai Opdracht 4. Vergelijk en leer N-F én F-N. Opdracht 5. Leer N-F én F-N. 1. Er liggen boten in de haven. - Il y a des bateaux dans le port. Ik heb honger. - J ai faim. 2. De boten liggen in de haven. - Les bateaux sont dans le port. Ik ben boos. - Je suis fâché. 3. Er staat een auto onder de boom. - Il y a une voiture sous l arbre. Zij is ziek. - Elle est malade. 4. De auto staat onder de boom. - La voiture est sous l arbre. Zij heeft de griep. - Elle a la grippe. 5. Er liggen appels in de keuken. - Il y a des pommes dans la cuisine. Hij is moe. - Il est fatigué. 6. De appels liggen in de keuken. - Les pommes sont dans la cuisine. Hij heeft dorst. - Il a soif. 7. Er staat een vlag op de top. - Il y a un drapeau sur le sommet. Je bent tevreden. - Tu es content. 8. De vlag staat op de top. - Le drapeau est sur le sommet. Je hebt gewonnen. - Tu as gagné. 9. Er ligt een armband op de tafel. - Il y a un bracelet sur la table. Wij zijn Fransen. - Nous sommes Français. 10. De armband ligt op de tafel. - Le bracelet est sur la table. Wij hebben verloren. - Nous avons perdu. Opdracht 5. Mondelinge oefening. Niet invullen met pen of potlood! Zorg dat je dit soort oefeningen goed kunt maken! Stap 1. Bedek de werkwoordsvormen rechts en vul in. Stap 2. Bedek nu ook de Nederlandse vertaling en kijk of je alles goed kunt invullen. 1. De baby heeft een kleine neus. - Le bébé un petit nez. a 2. Zijn ogen zijn blauw. - Ses yeux bleus. sont 3. Wat heb je in je mond? - Qu est-ce que tu dans ta bouche? as 4. De kop van mijn hond is zwart. - La tête de mon chien noire. est 5. Mijn hond heeft een zwarte kop. - Mon chien une tête noire. a 6. De oren van mijn konijn zijn zwart. - Les oreilles de mon lapin noires. sont 7. Mijn ouders hebben een rode auto. - Mes parents une voiture rouge. ont 8. Ben je in Frankrijk geboren? - Tu né en France? es 9. Heb je honger? - Tu faim? as 10. Ben je tevreden? - Tu content? es Opdracht 6. Leer deze woorden F-N. nager - zwemmen envoyer - sturen jouer - spelen toucher - aanraken oser - durven chercher - zoeken frapper - 1. kloppen 2. slaan voler - 1. vliegen 2. stelen pleurer - huilen freiner - remmen manger - eten crier - schreeuwen patiner - schaatsen commencer - beginnen inviter - uitnodigen 17

20 PAD Unité 2C il y a; combien, où, qui, qu est-ce que ; woorden van hoeveelheid herkennen; landennamen herkennen Opdracht 1. Leer N-F én F-N. Opdracht 2. Leer N-F én F-N. komen - venir worden - devenir maken - faire doen - faire laten - faire gaan - aller zien - voir zeggen - dire lezen - lire kunnen - pouvoir mogen - pouvoir willen - vouloir moeten - devoir nemen - prendre bij achter voor (plaats) voor (tijd) voor (doel) tegen met zonder onder op van in in, naar in, naar - chez - derrière - devant - avant - pour - contre - avec - sans - sous - sur - de - dans - à - en chez moi - bij mij (thuis) derrière la gare - achter het station devant la gare - voor het station avant six heures - vóór zes uur un cadeau pour toi - een cadeau voor jou pour ou contre? - voor of tegen? avec toi - met jou sans moi - zonder mij sous l arbre - onder de boom sur la table - op de tafel le chien de Marc - de hond van Marc dans la cage - in de kooi à Paris - in Parijs en France - in Frankrijk Opdracht 3. Leer N-F én F-N. Opdracht 4. Leer voorlopig F-N. il y a - er is, er zijn (er ligt, er zit enz.) in, naar + plaatsnaam à Paris 1. Links staat een bank. - A gauche il y a une banque. in, naar + landennaam : 2. Rechts staat een school. - A droite il y a une école. 3. Daarginds staat een boerderij. - Là-bas il y a une ferme. mannelijk enkelvoud au Luxembourg 4. Er is een markt in het centrum. - Au centre il y a un marché. 5. Daarginds liggen boerderijen. - Là-bas il y a des fermes. vrouw. enkelvoud en Espagne, en Hollande 6. Er zijn piramiden in de woestijn. - Dans le désert il y a des pyramides. (de meeste landen zijn vrouw. enk.) 7. Er varen boten op de rivier. - Sur le fleuve il y a des bateaux. 8. Er vaart een boot op het meer. - Sur le lac il y a un bateau. meervoud aux Pays-Bas Opdracht 5. Leer F-N. Opdracht 6. Leer voorlopig F-N. 1. Combien sommes-nous? - Met hoeveel zijn wij? la France - Frankrijk en France - in Frankrijk 2. Qu'est-ce qu'ils ont? - Wat hebben zij? la Hollande - Nederland en Hollande - in Nederland 3. Où sont-ils? - Waar zijn zij? l Angleterre - Engeland en Angleterre - in Engeland 4. Qui êtes-vous? - Wie bent u? Wie zijn jullie? l Allemagne - Duitsland en Allemagne - in Duitsland 5. Qu'est-ce que nous avons? - Wat hebben wij? la Belgique - België en Belgique - in België 6. Où es-tu? - Waar ben je? l'espagne - Spanje en Espagne - in Spanje 7. Qui es-tu? - Wie ben jij? l'italie - Italië en Italie - in Italië 8. Où est-elle? - Waar is zij? le Portugal - le Portugal au Portugal - in Portugal 9. Où sont les filles? - Waar zijn de meisjes? les Pays-Bas - Nederland aux Pays-Bas - in Nederland 10. Qu'est-ce que vous avez? - Wat heeft u? les Etats-Unis - de V.S. aux Etats-Unis - in de V.S. Opdracht 7. Leer F-N. 1. Je ne veux pas conduire ici. - Ik wil hier niet rijden. 2. Il freine trop tard. - Hij remt te laat. 3. Il y a un accident? - Is er een ongeluk? 4. Il y a des blessés? - Zijn er gewonden? 5. Il n y a pas de morts. - Er zijn geen doden. 6. Elle tourne à gauche. - Zij slaat linksaf. 7. Ici tu dois tourner à droite. - Je moet hier rechtsaf slaan. 8. Il continue tout droit. - Hij rijdt rechtdoor. 9. Je prends l avion. - Ik neem het vliegtuig. 10. Ils prennent le train. - Zij nemen de trein. 18

21 Opdracht 8. Mondelinge oefening. Niet invullen met pen of potlood! Zorg dat je dit soort oefeningen goed kunt maken! Stap 1. Bedek de werkwoordsvormen rechts en vul in. Stap 2. Bedek nu ook de Nederlandse vertaling en kijk of je alles goed kunt invullen. 1. Dat is een moeilijke taal. - C une langue difficile. est 2. De zon is een ster. - Le soleil une étoile. est 3. Ik ben boos op jullie! - Je fâché contre vous! suis 4. Mijn kamer heeft een groot raam. - Ma chambre une grande fenêtre. a 5. Het raam van mijn kamer is groot. - La fenêtre de ma chambre grande. est 6. De muren zijn bruin. - Les murs bruns. sont 7. Heb je hoofdpijn? - Est-ce que tu mal à la tête? as 8. Wij hebben een andere krant. - Nous un autre journal. avons 9. Ben je moe? - Tu fatigué? es 10. Ik heb de eerste prijs gewonnen. - J gagné le premier prix. ai Opdracht 9. Leer F-N. Let eens op het woordje de, dat je hier steeds tegenkomt. Er wordt elke keer aangegeven om hoeveel het gaat: een kopje, een stapel, een glas., veel... We komen hier later uitgebreid op terug. 1. Il y a un tas de bois. - Er ligt een stapel hout. 2. Elle prend toujours une tasse de café. - Zij neemt altijd een kop koffie. 3. Le matin il boit beaucoup de lait. - Hij drinkt s morgens veel melk. 4. Il y a beaucoup d étoiles dans le ciel. - Er staan veel sterren aan de hemel. 5. Je mange beaucoup de cerises. - Ik eet veel kersen. une tasse de café un tas de bois une livre de cerises 6. Au bord de la rue il y a un tas de neige. - Aan de kant van de straat ligt een hoop sneeuw. 7. Donne-moi un verre d eau froide! - Geef me een glas koud water! 8. Il mange beaucoup de tomates. - Hij eet veel tomaten. 9. Il y a encore deux bouteilles de vin. - Er zijn nog twee flessen wijn. 10. Tu as une boîte d allumettes? - Heb je een doosje lucifers? une caisse de tomates un tas de neige un verre d eau 19

22 PAD Unité 2D Bijvoeglijke naamwoorden: plaats en vorm; beaucoup, peu, trop, assez. Opdracht 1. Bestudeer het onderstaande schema. Leer N-F én F-N. Het bijvoeglijk naamwoord 1. de plaats: In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord meestal achter het zelfstandig naamwoord. een Nederlands dorp een blauw kaartje een grijze muur een Franse auto een zware koffer - un village hollandais - un ticket bleu - un mur gris - une voiture française - une valise lourde De volgende bijvoeglijke naamwoorden staan meestal vóór het zelfstandig naamwoord : beau, bon, joli haut, long, petit, jeune, vaste, grand vieux, mauvais, méchant nouveau, autre, gros + alle rangtelwoorden (premier, deuxième, troisième,. dernier) mooi - beau een mooie film - un beau film goed - bon een goede film - un bon film mooi - joli een mooi dorp - un joli village hoog - haut een hoge toren - une haute tour lang - long een lange reis - un long voyage klein - petit een kleine stad - une petite ville jong - jeune een jonge leraar - un jeune professeur groot - vaste een grote zee - une vaste mer groot - grand een grote boom - un grand arbre oud - vieux een oud boek - un vieux livre slecht - mauvais een slechte film - un mauvais film stout - méchant een stoute jongen - un méchant garçon nieuw - nouveau een nieuwe film - un nouveau film andere - autre een andere keer - une autre fois dik - gros een dik boek - un gros livre eerste - premier de eerste prijs - le premier prix tweede - deuxième de tweede dag - le deuxième jour derde - troisième de derde keer - la troisième fois laatste - dernier het laatste boek - le dernier livre Paris est une grande ville. 2. de vorm Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord, dat mannelijk of vrouwelijk is. Het bijvoeglijk naamwoord richt zich in het Frans naar het zelfstandig naamwoord, ook als er een vorm van être (zijn) tussen staat. Mannelijk enkelvoud Mannelijk meervoud Vrouwelijk enkelvoud Vrouwelijk meervoud - + s + e + es un petit village un grand arbre deux petits villages cinq grands arbres une petite ville une grande maison deux petites villes trois grandes maisons Le village est petit. L arbre est grand. Les villages sont petits. Les arbres sont grands. La ville est petite. La maison est grande. Les villes sont petites. Les maisons sont grandes. 20

23 Opdracht 2. Leer N-F én F-N. koud warm kort sterk leeg dood boos streng - froid - chaud - court - fort - vide - mort - fâché - sévère weinig - peu zo weinig - si peu genoeg - assez gemakkelijk - facile moeilijk - difficile arm - pauvre rijk - riche moe - fatigué de kamer - la pièce de slaapkamer - la chambre de badkamer - la salle de bains de kelder - la cave de zolder - le grenier de gang - le couloir de woonkamer - le living (le séjour) de hoek - le coin het plein de straat een laan de wijk het museum het perron de weg het kruispunt - la place - la rue - une avenue - le quartier - le musée - le quai - le chemin - le carrefour Opdracht 3. Leer deze zinnen N-F én F-N. 1. De koffie is te warm. - Le café est trop chaud. 2. Het bier is te koud. - La bière est trop froide. 3. Het water is niet heet genoeg. - L'eau n'est pas assez chaude. 4. Het water is erg koud. - L'eau est très froide. 5. De thee is niet erg warm. - Le thé n'est pas très chaud. 6. De melk is vies.(slecht) - Le lait est mauvais. 7. Het vlees is slecht.(vies) - La viande est mauvaise. 8. De melk is niet warm genoeg. - Le lait n'est pas assez chaud. 9. De soep is te heet. - Le potage est trop chaud. 10. Het bier is niet erg koud. - La bière n'est pas très froide. Opdracht 4. Geef het bijvoeglijk naamwoord de juiste plaats én de juiste vorm. Zorg dat je dit goed kunt toepassen! Houd rechts bedekt en controleer of je het goed had. (Let op: een doosje = een kleine doos = une petite boîte) 1. klein - un port un petit port - een kleine haven 2. slecht - un film un mauvais film - een slechte film 3. koud - une journée une journée froide - een koude dag 4. streng - un homme un homme sévère - een strenge man 5. zwaar - deux valises deux valises lourdes - twee zware koffers 6. lang - un chemin un long chemin - een lange weg 7. rijk - deux paysans deux paysans riches - twee rijke boeren 8. hoog - deux tours deux hautes tours - twee hoge torens 9. slecht - une voiture une mauvaise voiture - een slechte auto 10. klein, Frans - un village un petit village français - een Frans dorpje 11. groot, Frans - une ville une grande ville française - een grote, Franse stad 12. heet, lang - un été un long été chaud - een lange, hete zomer 13. zwart, groot - une voiture une grande voiture noire - een grote, zwarte auto 14. klein, blauw - deux bicyclettes deux petites bicyclettes bleues - twee blauwe fietsjes 15. klein, blauw - deux vélos deux petits vélos bleus - twee blauwe fietsjes Opdracht 5. Phrases utiles (nuttige zinnen). Leer deze zinnen N-F én F-N. Alles gaat goed! - Tout va bien! Ik wil graag betalen. - Je voudrais payer. Is het ver van hier? - C'est loin d'ici? Dat is niet mogelijk! - Ce n'est pas possible! Dat is waar! - C'est vrai! Hoe heet je? - Comment tu t'appelles? Dat is niet waar! - Ce n'est pas vrai! Ik heet Marcel. - Je m appelle Marcel. Hebben jullie alles? - Vous avez tout? Is hij er al? - Il est déjà là? Ik weet het niet. - Je ne sais pas. Dat is niet erg! - Ce n'est pas grave! 21

24 PAD Unité 2E Het onregelmatig werkwoord voir; herhaling être, avoir; de leeftijd Opdracht 1. Het onregelmatig werkwoord voir; herhaling onregelmatige werkwoorden être en avoir. Leer N-F én F-N. zien - voir zijn - être hebben - avoir ik zie jij ziet hij ziet zij ziet wij zien jullie zien, u ziet zij zien (m.) zij zien (v.) - je vois - tu vois - il voit - elle voit - nous voyons - vous voyez - ils voient - elles voient ik ben jij bent hij is zij is wij zijn jullie zijn, u bent zij zijn (m.) zij zijn (v.) - je suis - tu es - il est - elle est - nous sommes - vous êtes - ils sont - elles sont ik heb jij hebt hij heeft zij heeft wij hebben jullie hebben, u heeft zij hebben (m.) zij hebben (v.) - j ai - tu as - il a - elle a - nous avons - vous avez - ils ont - elles ont Zoals je ziet zit er in deze vervoegingen geen regelmaat. Daarom noemen we dit onregelmatige werkwoorden. Opdracht 2. Leer N-F én F-N. de naam de leeftijd de ouders het pakje een adres - le nom - l'âge - les parents - le paquet - une adresse de verjaardag - l'anniversaire de maand - le mois een jaar - un an, une année de datum - la date de geboorte - la naissance de tekening de prijs de kleur de foto de kist - le dessin - le prix - la couleur - la photo - la caisse Opdracht 3. Leer deze zinnen F-N. 1. Tu vois le bâtiment là-bas? - Zie je 't gebouw daarginds? 2. Je vois que l'échelle est tombée. - Ik zie dat de ladder gevallen is. 3. Elle voit que la bouteille est vide. - Zij ziet dat de fles leeg is. 4. Il voit que les verres sont vides. - Hij ziet dat de glazen leeg zijn. 5. Nous voyons que vous êtes fâché. - Wij zien dat u boos bent. Opdracht 4. L âge - de leeftijd Michel n est pas de mon âge. A ton âge, voyager seul est dangereux. - Michel is niet van mijn leeftijd. - Op jouw leeftijd is alleen reizen gevaarlijk. Letterlijk : Quel âge as-tu? Welke leeftijd heb je? - Hoe oud ben je? J ai (l âge de) quatorze ans. Ik heb (de leeftijd van) 14 jaar. - Ik ben 14 jaar (oud). J ai quatorze ans. - Ik ben 14 jaar. Let er dus op dat je voor het aangeven van de leeftijd in het Frans het werkwoord avoir moet gebruiken. Je ziet dat dit komt doordat er in het Frans, net als in het Nederlands, eigenlijk een paar woorden zijn weggevallen. 1 - un 11 - onze Hoe oud is je zus? - Quel âge a ta sœur? 2 - deux 12 - douze Zij is zestien jaar. - Elle a seize ans. 3 - trois 13 - treize 4 - quatre 14 - quatorze Vandaag ben ik twaalf jaar. - Aujourd hui j ai douze ans. 5 - cinq 15 - quinze Morgen word ik dertien jaar. - Demain j ai treize ans. 6 - six 16 - seize 7 - sept 17 - dix-sept Hoe oud bent u? - Quel âge avez-vous? 8 - huit 18 - dix-huit Ik ben twintig jaar. - J ai vingt ans. 9 - neuf 19 - dix-neuf 10 - dix 20 - vingt 22

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3 Chapitre 0: C est parti 1 a 1) 2 a les vacances de school la nourriture la famille la maison l école les passe-temps het huis de familie de vakantie het eten de hobby s 2 b les vacances la nourriture la

Nadere informatie

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok. basiswoordenschat en uitdrukkingen bonjour goeiedag voilà daarzo salut hallo voici hierzo oui ja aussi ook non nee d accord ok et en les de merci (bien) bedankt les parents de ouders un / une een des /

Nadere informatie

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden INTRODUCTION Alle persoonlijke voornaamwoorden vormen tezamen een groot en essentieel deel van de Franse taal en dan met name op het gebied

Nadere informatie

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

Talenquest Frans 2thv: Grammatica Talenquest Frans 2thv: Grammatica Épisode 1: Onregelmatige werkwoorden Er zijn in het Frans naast regelmatige werkwoorden ook onregelmatige werkwoorden. Het is lastig om van onregelmatige werkwoorden de

Nadere informatie

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden Taalregels In dit grammaticaoverzicht kun je kiezen uit: S Volgorde in de Franse zin S Man, huis, deur, en zwaar, geel, zelfst. naamwoord en bijv. naamwoord S Le, la, les, de lidwoorden S Praten, hebben,

Nadere informatie

Le logement. In deze les leert u

Le logement. In deze les leert u Le logement In deze les leert u een woning beschrijven: Ta maison, elle est grande? vragen waar iemand vandaan komt: Je suis de Marseille. Et vous, est-ce que vous êtes d ici? de vormen van het bepaald

Nadere informatie

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ ) Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari 2015 6,2 11 keer beoordeeld Vak Methode Frans D'accord! 1.-Woorden SO en GP Frans (15/20-01-15) https://www.scholieren.com/verslag/84625 Pagina 1 van 5 Frans

Nadere informatie

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Markeer de mannelijke woorden in het blauw en de

Nadere informatie

Aantekening Frans les pronoms personnels

Aantekening Frans les pronoms personnels Aantekening Frans pronoms personnels Aantekening door een scholier 648 woorden 16 februari 2016 0 keer beoordeeld Vak Frans Pronoms personnels Plaats in de zin: Voor alle persoonlijke voornaamwoorden die

Nadere informatie

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon. U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon. Je m appelle Ric. / Mon nom est Verdonk. Quel est ton

Nadere informatie

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands. Libre Service Junior 1 HV Kennistoets versie A Unité 4 Toets Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. 5 points / R 1 Dans ma rue, il y a beaucoup de magasins. 2 L

Nadere informatie

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het? Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni 2017 6,6 19 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Grandes Lignes Phrases Clés Hoofdstuk 1 Ça va? = Hoe gaat het? Comment tu t'appelles? = Hoe heet

Nadere informatie

basiszinnen spreekvaardigheid

basiszinnen spreekvaardigheid basiszinnen spreekvaardigheid Formele en informele spreektaal In dit hoofdstuk krijg je allerlei uitdrukkingen die je in veel voorkomende gesprekssituaties kunt gebruiken. Er zijn, net zoals in het Nederlands,

Nadere informatie

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté! UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté! Oefening 1: Cherchez les phrases dans le texte. Ecrivez les phrases sans fautes. Zoek volgende zinnen in de tekst. Schrijf ze correct over. - In de namiddag,

Nadere informatie

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23. Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist,

Nadere informatie

Éventail-junior. woordkaarten

Éventail-junior. woordkaarten Éventail-junior En action 6 woordkaarten 2 Unité 21 un oncle une tante l anglais (m.) 21 la mer un pays un village une ville jouer de la guitare jouer du piano parler (anglais) parler à (Sam) travailler

Nadere informatie

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir. bon anniversaire Bon anniversaire, mon petit. l'argent Donne. L'argent! le quartier Tu habites dans le quartier? le ticket T'as le ticket? pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! donne Donne. L'argent!

Nadere informatie

Le Français des vacances. Niveau

Le Français des vacances. Niveau Le Français des vacances Niveau 1 Unité 1 Se Présenter 1. Lees de volgende uitspraken. Wat zeggen deze mensen? Bonjour Bonsoir Salut Ça va? Ça va, et toi? Ça va, et vous? 2. Luister naar de dialoog. Wat

Nadere informatie

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi? Hilversum, le 15 janvier 2012 Monsieur, J ai l intention de passer mes vacances à Nice pendant la seconde moitié du mois d août. Je ferai le voyage en auto avec ma femme et mes deux fils de 12 et de 15

Nadere informatie

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique. 35 unité 1 Welke letters van het alfabet vind je niet terug in het kader? Schrijf ze in de goede volgorde op, dan kun je er een korte Franse zin mee maken. Hoe zeg je hetzelfde in het Nederlands? Q U K

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 2

BEGINNERSCURSUS DAG 2 1 BEGINNERSCURSUS DAG 2 A. FORCING Tekst: Hans en Hilde B. GRAMMATICA Vorming O.T.T. Substantief: de/ het Vraagwoorden Vraagzin (inversie) C. CONVERSATIE Elkaar vragen stellen (cfr. Voorstelling) Een gewone

Nadere informatie

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord 3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord Plaats 1. De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord, zeker als het bijvoeglijk naamwoord meer dan een lettergreep heeft. un livre

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt het in de vorige module flink gewerkt. Nu kan je zelfstandig verder werken aan module 12. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet

Nadere informatie

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord INTRODUCTION Zo we zijn al lekker op weg! Je hebt nu voldoende bagage om zelfstandige naamwoorden met de juiste lidwoorden te combineren. Twee essentiële

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

C'est fini les vacances!

C'est fini les vacances! Contact 1 C'est fini les vacances! un 1 Écoute les 4 dialogues. ote le numéro de chaque dialogue dans le bon dessin. uister naar de 4 dialogen. oteer het nummer van elke dialoog bij de juiste tekening.

Nadere informatie

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde Néerlandais Ik stel me voor VOCABULAIRE zich voorstellen se présenter RAPPEL wonen een huis (het) een flat een broer een zus een halfbroer habiter une maison un appartement un frère une soeur un demi-frère

Nadere informatie

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR Néerlandais Ik stel me voor VOCABULAIRE zich voorstellen wonen een huis (het) een flat een broer een zus een halfbroer een halfzus een huisdier (het) een hond een kat een konijn (het) een dwergkonijn (het)

Nadere informatie

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé III. 1. Accord de l adjectif 1.1 prend s 1.2 + E 1.3 substantivé 2. Les degrés de comparaison 2.1 Les comparatifs 2.2 Les superlatifs 2.3 Les irréguliers 1 III. 1. Accord de l adjectif 1.1. prend S Quand

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt de vorige modules knap gewerkt, dus mag je nu alleen starten met de leerstof Frans zelfstandig te verwerken. We beginnen te werken met module 6. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je

Nadere informatie

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17, Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist

Nadere informatie

15 et qui paie le loyer?

15 et qui paie le loyer? g r a m m at i c a 15 et qui paie le loyer? Maak de zinnen af met de juiste vorm van payer en het voorwerp op de foto* 1 2 3 4 5 6 1 Paul le 2 Moi, je la 3 Mon frère et moi, nous 4 Les cousins la le 5

Nadere informatie

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk Boekverslag door A. 1461 woorden 16 mei 2005 6.1 445 keer beoordeeld Vak Frans Frans Proefwerk hoofdstuk 12-13-14: Taalvaardigheid: Comment tu t appelles? Comment t appelles tu? Je m appelle Henrike. Wat

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie - Belangrijkste benodigdheden Kunt u me alstublieft helpen? Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Spreekt u Engels? Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Spreekt u _[taal]_?

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt - Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous _[langue]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt

Nadere informatie

Les gebruik je voor zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Mannelijk of vrouwelijk maakt niet uit: les frères de broers les soeurs de zussen

Les gebruik je voor zelfstandige naamwoorden in het meervoud. Mannelijk of vrouwelijk maakt niet uit: les frères de broers les soeurs de zussen Werkstuk door een scholier 2812 woorden 7 september 2007 6,9 210 keer beoordeeld Vak Frans Lidwoorden Het bepaald lidwoord In het Nederlands heb je twee bepaalde lidwoorden: de en het. In het Frans heb

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie - Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous

Nadere informatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? - Belangrijkste benodigdheden Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît? Om hulp vragen Parlez-vous anglais? Vragen of iemand Engels spreekt Parlez-vous _[langue]_? Vragen of iemand een bepaalde taal spreekt

Nadere informatie

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar  voor meer informatie. Salut! Voor het tweede jaar op rij leer je Frans. Misschien heb je intussen ook al Frans kunnen spreken met Franstaligen. Lukte dat al? Of vond je het nog moeilijk? Bedenk dan dat je vorig jaar nog helemaal

Nadere informatie

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1 Unité 6 Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt het in module 8 knap gedaan. Je mag daarom zelfstandig verder werken aan module 9. Je hebt daarvoor wel je boek 2B nodig. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je

Nadere informatie

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam 1 Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam. 19 (chatter) Amina 1 avec Barry. (danser) Madame Renard, vous 2 avec moi? ité (écouter) Nic et moi,

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt de vorige modules knap gewerkt, dus mag je nu alleen verder werken met module 8. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet Wanneer je een dialoog of een oefening moet beluisteren, beluister

Nadere informatie

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht: Mijn vriendenboek Voornaam: Naam: Woonplaats: Leeftijd: Verjaardag: Broers of zussen: Kleur van het haar: Kleur van de ogen: Lengte: Gewicht: Klas: Hobby s: Favoriete sport: Lievelingsvak op school: Lievelingseten:

Nadere informatie

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand ) Voorzetsels zijn altijd lastig in een vreemde taal. Wanneer vertaal je op met sur, wanneer met de, wanneer met à? Je moet het maar net weten. Of hier opzoeken natuurlijk :-) voorzetsels prépositions geen

Nadere informatie

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Herhalingen over grammatica (voor de examens) 1. Modale hulpwerkwoorden Herhalingen over grammatica (voor de examens) Vertaal in het Nederlands. 1. Vous pouvez (avoir la possibilité) manger un plat ou un dessert. 2. Ils doivent aller au magasin de

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS Zich voorstellen Se présenter OBJECTIFS Je suis capable de saluer quelqu un. Je me présente avec des formules de base. Je sais dire où j habite. Je communique les langues que je maîtrise. J emploie les

Nadere informatie

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :.. Je hebt het in de vorige module goed gedaan. Je mag daarom zelfstandig verder werken aan module 11. Lees steeds goed de opgave, zodat je weet wat je moet doen. Wanneer je een dialoog of een oefening moet

Nadere informatie

Het taalconflict in België Vlamingen gedropt in Wallonië

Het taalconflict in België Vlamingen gedropt in Wallonië Het taalconflict in België Vlamingen gedropt in Wallonië België is officieel tweetalig, maar de Vlamingen en Walen gaan niet altijd goed samen. Je kunt spreken van een taalconflict. Hoe kijken Vlaamse

Nadere informatie

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Vendredi le dix-huit de cembre 2015. 2 Vendredi le dix-huit de cembre 205. Aangezien het jullie eerste jaar Frans is, is het belangrijk dat je continu blijft oefenen! (Dus ook in de vakanties ) Om jullie een beetje te verplichten alles bij

Nadere informatie

Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91

Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85. Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87. Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89. Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 inhoud lente zomer herfst winter Reizen 6 7 32 33 58 59 84 85 Wonen 8 9 34 35 60 61 86 87 Koken & genieten 10 11 36 37 62 63 88 89 Cultuur & vermaak 12 13 38 39 64 65 90 91 Mode & schoonheid 14 15 40 41

Nadere informatie

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais Begrijpen en begrepen worden begint met het spreken van de Nederlandse taal La langue néerlandaise crée un lien entre nous Wat leest

Nadere informatie

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL Tamara Buyck Liezelotte De Schryver Leen Van Craesbeek Acco Leuven / Den Haag VOORWOORD Deze Lexique de base is bestemd voor leerkrachten lager onderwijs en

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

Jaarwerkplan voor En action 5

Jaarwerkplan voor En action 5 1 Jaarwerkplan voor En action 5 Vaardighe Naamwoor naamwoor Voornaamwoor Bijwoor Voorzetsels Werkwoor 1 Bonjour! Moi, je suis... - iemand groeten. - mezelf voorstellen. - tot 10 tellen. je tu moi toi bonjour

Nadere informatie

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal. Je regrette. Ce n est pas grave. Ce n est pas normal. C est bête. J accepte tes excuses. J en ai marre! Oublions-le. Ne t inquiète pas! N en parlons plus. Profites-en! As-tu envie de Vous avez encore d

Nadere informatie

k ga naar school e vais à l ecole

k ga naar school e vais à l ecole Nederlandstalig onderwijs k ga naar school e vais à l ecole Nederlands Français k ga naar school e vais à l école Wat heb ik goed geslapen. Mama helpt me bij het wassen en aankleden. Ze vertelt me dat

Nadere informatie

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld Aantekening door K. 1880 woorden 15 november 2014 6,1 18 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord, B.V. un grand magasin = een

Nadere informatie

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10

VOCABULAIRE & GRAMMAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 10 VOCABULAIRE ET GRAMMAIRE basiswoordenschat en uitdrukkingen... 2 Het weer... 2 bepaling van tijd... 3 voorzetsels... 4 bezittelijke voornaamwoorden... 4 aanwijzende voornaamwoorden... 4 vraagwoorden...

Nadere informatie

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement - Trouver Où puis-je trouver? Demander son chemin vers un logement Waar kan ik vinden?... une chambre à louer?... een kamer te huur?... une auberge de jeunesse?... een hostel?... un hôtel?... een hotel?...

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 6

BEGINNERSCURSUS DAG 6 1 BEGINNERSCURSUS DAG 6 A. FORCING Tekst: Het telefoongesprek B. GRAMMATICA Vorming van de V.T.T. gebruik Onregelmatige werkwoorden C. CONVERSATIE Telefoneren 2 REEKS I: HET DAGELIJKSE LEVEN Tekst Het

Nadere informatie

Chapitre 4, Ensemble!

Chapitre 4, Ensemble! ntwoorden 47 Chapitre 4, Ensemble! Orientation Exercice 1a 1 Grégoire 2 Julia 3 Julia 4 Camille 5 Romain 6 Hugo Exercice 1b B Exercice 1c 1 B 3 4 C 5 6 B 7 B Exercice 2 près le bac, je vais faire des études

Nadere informatie

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo

Nadere informatie

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO) SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO) 1 Lisez la lettre et complétez la fiche. (compréhension écrite) Lees de brief en vul de fiche aan. Bonjour, Je m'appelle Peter Versteene et j'ai treize ans. J'habite à Steenderen

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting door Een scholier 768 woorden 30 september 2015 7,3 18 keer beoordeeld Vak Methode Frans Grandes Lignes Regelmatige ww. Werkwoorden op er Werkwoorden op ir Werkwoorden op -re Présent J habite

Nadere informatie

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16

Woordenschat van unité 1 tot en met unité 16 Woordenschat van unité 1 tot en met unité à (Paris) in (Parijs) une adresse een adres Quelle est ton adresse? Wat is jouw adres? un âge een leeftijd Tu as quel âge? Hoe oud ben jij? ah ha, o, och, zo 3

Nadere informatie

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed. Vocabulaire En Action 5 : Nederlans naar Frans Unité 1 Goedendag! Ik ben Ik, ik ben ja Ben jij? En jij? Jij bent! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien Unité 2 Gaat het? Het gaat goed.

Nadere informatie

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:... Luister en vul aan of teken. Hoeveel leerlingen zitten er in de klas? Een ideale school Emma, Ruben et Shun imaginent leur école idéale! Emma Ruben Shun 31-36......... Welk uniform dragen ze? Hoe gaan

Nadere informatie

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Studeer de woorden in door af te dekken. Woordjes die je

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen... een kamer te huur?... une chambre à louer?... een hostel?... une auberge de jeunesse?... een hotel?... un hôtel?...

Nadere informatie

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen - Vinden Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen... une chambre à louer?... une auberge de jeunesse?... un hôtel?... une chambre d'hôtes?... un camping? Quels sont les prix là-bas? Over

Nadere informatie

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO) LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO) De zéro à quarante Van nul tot veertig 0 zéro 1 un 11 onze 21 vingt et un 31 trente et un 2 deux 12 douze 22 vingt-deux 32 trente-deux 3 trois 13 treize 23 vingt-trois

Nadere informatie

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement - Trouver Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement... een kamer te huur?... een hostel?... een hotel?... een bed-and-breakfast?... een camping? Hoe zijn de prijzen daar? Demander les prix

Nadere informatie

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein?

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein? 1 Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein? Hallo! Dag! Goedemorgen! Hoe laat is het? - Bijna negen uur. Oké, dan wachten we nog even tot het negen uur is. Goed, het is negen uur. Iedereen is er, behalve Anita.

Nadere informatie

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans.

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans. WOORDENSCHAT Néerlandais Schoolmateriaal de boekentas de schoolagenda de lijm de pennendoos de klas de school de schaar de gom de slijper de balpen de vulpen de passer de lat de map de/het liniaal de jongen

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

Samenvatting Frans Stencil Franse tijden

Samenvatting Frans Stencil Franse tijden Samenvatting Frans Stencil Franse tijden Samenvatting door een scholier 2255 woorden 17 juli 2006 5,6 431 keer beoordeeld Vak Frans Présent ( Tegenwoordige tijd ). De présent is de tegenwoordige tijd.

Nadere informatie

pagina 1 van 5 VAN IN

pagina 1 van 5 VAN IN Éventail-junior En action 6 21 1 Luisteren: basistekst Éventail-junior En action 6 21 2 Luisteren: woordenschat Éventail-junior En action 6 21 3 Luisteren: venir Éventail-junior En action 6 21 4 Woordenschat

Nadere informatie

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault BVL Plein feu De personages in dit boek Voornaam: Camille Naam: Blériot Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Simon Naam: Dubouloz Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Elena Naam: Raynaud Leeftijd: 13 jaar Voornaam: Karim

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3

Nadere informatie

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar www.vanin.be/apps voor meer informatie.

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar www.vanin.be/apps voor meer informatie. Salut! Voor het eerst leer je een nieuwe taal, Frans. Dat is best spannend. Misschien denk je ook dat het moeilijk is, maar dat valt best mee. En dit groeiboek maakt Frans leren niet alleen makkelijker,

Nadere informatie

pendant le mieux serait de il vaut mieux

pendant le mieux serait de il vaut mieux en fin de sinon le passe-temps favori le lundi après-midi un dîner de famille grave pendant le mieux serait de il vaut mieux il est facile de il m arrive de j ai appris à parler français de toute façon

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

GEZONDHEID (La santé)

GEZONDHEID (La santé) FICHE LEXICALE NEERLANDAIS 1/5 GEZONDHEID (La santé) a. Wat zijn hun klachten? (De quoi se plaignent-ils?) A C B G I H 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. E D Klachten hoest moet overgeven ben verkouden heb

Nadere informatie

1b nr. 1 Wie of wat?

1b nr. 1 Wie of wat? OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

1.1 Introduction... 2. 1.2 Leçon 1: Se présenter... 3. 1.3 Prononciation... 5. 1.4 Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous... 7. 1.5 Grammaire...

1.1 Introduction... 2. 1.2 Leçon 1: Se présenter... 3. 1.3 Prononciation... 5. 1.4 Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous... 7. 1.5 Grammaire... Frans A1 Livret de français 1 Se présenter Sommaire 1.1 Introduction... 2 1.2 Leçon 1: Se présenter... 3 1.3 Prononciation... 5 1.4 Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous... 7 1.5 Grammaire... 7 1.6

Nadere informatie

Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad

Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad dbp Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad Auteurs: Els Pieters Diane Olivier Ed de Boer Uitgever: dbp-villangues Ritzema Boskade 7 2101 GL

Nadere informatie

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten): Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten): 1. Contact 1 t.e.m. 4 (onthoudboek blz. 20-26) 1.1 Parler des vacances. (spreek over jouw bestaande of gedroomde vakantie) Mogelijke

Nadere informatie

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Gaat het? Het gaat goed. Dat is tof. Vanwaar ben je? goed dank je, dank u vanwaar?

Nadere informatie

Aan de gebruiker Dit boek is geschreven voor u, die op school Frans gehad hebt en die al zo vaak gedacht hebt: Ik zou best wel weer eens mijn Frans wi

Aan de gebruiker Dit boek is geschreven voor u, die op school Frans gehad hebt en die al zo vaak gedacht hebt: Ik zou best wel weer eens mijn Frans wi Drs. B. Dijkzeul / M. Dijkzeul BON VOYAGE Eenvoudig Frans voor iedereen Walvaboek Aan de gebruiker Dit boek is geschreven voor u, die op school Frans gehad hebt en die al zo vaak gedacht hebt: Ik zou best

Nadere informatie

1 TTO Gym. Ma maison de rêve / Mijn droomhuis

1 TTO Gym. Ma maison de rêve / Mijn droomhuis 1 TTO Gym Ma maison de rêve / Mijn droomhuis Ma maison de rêve / Mijn droomhuis Hoe ziet jouw droomhuis eruit? Maak een poster waarop je dit laat zien en presenteer jouw huis aan de rest van de klas. Étape

Nadere informatie

Samenvatting Frans Franconville tape 9

Samenvatting Frans Franconville tape 9 Samenvatting Frans Franconville tape 9 Samenvatting door een scholier 709 woorden 18 november 2006 5,7 18 keer beoordeeld Vak Frans Woordjes étape 9 (handboek) La visite Het bezoek Un hôtel Een hotel La

Nadere informatie

5.5. Boekverslag door K. 718 woorden 3 februari keer beoordeeld. Frans toetje met vanillevla en geklopt eiwit

5.5. Boekverslag door K. 718 woorden 3 februari keer beoordeeld. Frans toetje met vanillevla en geklopt eiwit Boekverslag door K. 718 woorden 3 februari 2014 5.5 2 keer beoordeeld Vak Methode D'accord! Le radis La carotte Le thon La sauce tomate Le brocoli Le plat du jour Le poisson Une escalope de veau Un poulet

Nadere informatie

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9 Unité Diagnoe Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Al je een antwoord niet goed hebt of niet wit,

Nadere informatie

PRONOMS PERSONNELS <lang> (3 HAVO-VWO) 1. VORMEN : vier rijtjes:

PRONOMS PERSONNELS <lang> (3 HAVO-VWO) 1. VORMEN : vier rijtjes: PRONOMS PERSONNELS (3 HAVO-VWO) 1. VORMEN : vier rijtjes: ONDERWERP (1E NAAMVAL) LIJDEND VOORWERP (4E NAAMVAL) JE IK ME (M') MIJ, ME TU JIJ/JE TE (T') JOU/JE IL HIJ (HET) LE (L') HEM/HET ELLE ZIJ/ZE

Nadere informatie

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23. Unité Diagnose Kopieerblad Hier kun je jezelf evalueren: Prima! Lukt bijna. Nog even oefenen. Vul hier je antwoorden in en vergelijk met het antwoordenblad. Als je een antwoord niet goed hebt of niet wist,

Nadere informatie

Om nooit te vergeten...

Om nooit te vergeten... Om nooit te vergeten... - 10 jaar wijkwerking Ronse - Samenlevingsopbouw Oost-Vlaanderen Beste buurtbewoner Beste partner Deze brochure én film met prachtige foto s, getuigenissen en citaten zijn het resultaat

Nadere informatie

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1

Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Unité 1 Bonjour! Je suis Tom. Moi, je suis Manon. Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Éventail-junior Bien sûr! U1 Tu es d où? de Namur C est chouette. Éventail-junior Bien sûr! U1

Nadere informatie