Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Transcriptie

1 Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit 1. Kopieer de Franse woorden in de tweede kolom. Let op de accentjes en de hoofdletters! 2. Markeer de mannelijke woorden in het blauw en de vrouwelijke woorden in het roze. 3. Studeer de woorden in door af te dekken. Woordjes die je niet goed kan onthouden, noteer je op het laatste blad. Dit blad oefen je nog eens extra in. 4. Ik maak de oefeningen van quizlet nog eens opnieuw als test voor mezelf. L histoire de Tiko orange, orange vert, verte rose, rose brun, brune blanc, blanche rouge, rouge jaune, jaune mauve, mauve noir, noire bleu, bleue gris, grise oranje groen roze bruin wit rood geel paars zwart blauw grijs Unité 1: Bonjour! Moi, je suis Bonjour Je suis Ellen. Moi, je suis Ahmed. Goeiedag Ik ben Ellen. Ik, ik ben Ahmed.

2 Tu es Camille? Et toi? Tu es Manon! oui non Ben jij Camille? En jij? Jij bent Manon! ja nee Unité 2 : Tu es d où? Ça va? Gaat het? Ça va bien. C est chouette. Het gaat goed. Het is tof. Tu es d où? Vanwaar ben je? bien merci goed danku D où? Van waar? de Liège de Bruxelles d Izegem d Eeklo Van Luik Van Brussel Van Izegem Van Eeklo Les chiffres 0 30 un 1 deux 2 trois 3 quatre 4 cinq 5 six 6 sept 7

3 huit 8 neuf 9 dix 10 onze 11 douze 12 treize 13 quatorze 14 quinze 15 seize 16 dix-sept 17 dix-huit 18 dix-neuf 19 vingt 20 vingt et un 21 vingt-deux 22 vingt-trois 23 vingt-quatre 24 vingt-cinq 25 vingt-six 26 vingt-sept 27 vingt-huit 28 vingt-neuf 29 trente 30 Unité 4 :Voici ma famille! C est qui? Wie is het? un père un papa un frère een vader een papa een broer

4 un garçon un copain une famille une mère une maman une sœur une fille une copine mon père ton copain ma mère ta copine Son papa Sa fille een jongen een vriend een gezin, een familie een moeder een mama een zus een dochter, een meisje een vriendin mijn vader jouw vriend mijn moeder jous vriendin zijn/haar papa zijn/haar dochter Être et avoir être je suis tu es il est elle est c est nous sommes vous êtes ils sont elles sont ce sont avoir j ai zijn ik ben jij bent hij is zij is het is wij zijn jullie zijn zij zijn zij zijn het zijn hebben ik heb

5 tu as il a elle a nous avons vous avez ils ont elles ont jij hebt hij heeft zij heeft wij hebben jullie hebben zij hebben zij hebben Unité 5 : Il est content! content (m.) contente (vr.) fort(m.) forte(vr.) grand(m.) grande(vr.) petit(m.) petite(vr.) chouette formidable jeune triste tevreden tevreden sterk sterk groot groot klein klein tof formidabel jong droevig Unité 6 : Quelle est la date? janvier février mars avril mai juin januari februari maart april mei juni

6 juillet août septembre octobre novembre décembre un anniversaire une date une fête le carnaval le nouvel an les vacances Pâques Noël juli augustus september oktober november december een verjaardag een datum een feest carnaval nieuwjaar de vakantie Pasen Kerstmis Joyeux Noël! Vrolijk Kerstmis! Bonne année! Gelukkig Nieuwjaar Quand? Wanneer? aujourd hui C est quand, ton anniversaire? vandaag Wanneer is het jouw verjaardag? Quelle est la date? Wat is de datum? Aujourd hui nous sommes le premier janvier le deux janvier le trois janvier le quatre janvier Vandaag zijn we één januari twee januari drie januari vier januari

7 Unité 7 : Bon anniversaire! un ballon de foot un cadeau un CD un DVD un jeu un livre une T-shirt een voetbal een cadeau een cd een dvd een spel een boek een t-shirt Salut! Hallo, hey! Bon anniversaire! Gelukkige verjaardag! Qu est-ce que c est? Wat is het? très (content) heel (tevreden) Merci beaucoup! Hartelijk dank! De rien! pour moi pour toi (méga) cool super sympa Het is niets. voor mij voor jou mega cool super sympatiek

8 Unité 8 : Qu est-ce qu il y a dans ta classe? Qu est-ce qu il y a? Il y a un prof une prof un élève une élève des élèves une classe une armoire des armoires un bureau des bureaux une table des tables une chaise une porte une fenêtre un cahier des cahiers un ordinateur une radio un tableau des tableaux un jeu des jeux un copain fort des copains forts Wat is er? Wat is het? Wat is dit? Er is/er zijn een leerkracht een leerkrachte een leerling een leerlinge leerlingen een klas een kast kasten een bureau bureaux een tafel tafels een stoel een deur een raam een schrift schriften een computer een radio een bord borden een spel spellen een sterke vriend sterke vrienden

9 un cahier rouge des cahiers rouges une copine forte des copines fortes une table rouge des tables rouges een rood schrift rode schriften een sterke vriendin sterke vriendinnen een rode tafel rode tafels Quel temps fait-il? Quel temps fait-il? Welk weer is het? Il fait beau. Il fait très beau. Il fait chaud. Il fait mauvais. Il fait gris. Il fait froid. Il pleut. Il neige. Il gèle. Il y a du soleil. Il y a des nuages. Il y a du vent. Il y a du brouillard. Il y a un orage. Il y a un arc-en-ciel. la température est de degrés Het is mooi weer. Het is zeer mooi weer. Het is warm weer. Het is slecht weer. Het is grijs weer. Het is koud weer. Het regent. Het sneeuwt. Het vriest. Er is zon. Er zijn wolken. Er is wind. Er is mist. Er is een onweer. Er is een regenboog. De temperatuur is graden. en été en automne en hiver In de zomer. In de herfst. In de winter.

10 au printemps In de lente. Unité 10 : Ah, vous êtes Français! un Belge une Belge la Belgique en Belgique un Français une Française la France en France un fils une fille un enfant un nom un prénom joli (m.) jolie (vr.) Je suis Belge monsieur madame ici grand ou petit vos enfants een Belg een Belgische België in België een Fransman een Franse Frankrijk in Frankrijk een zoon een dochter een kind een (famillie)naam een voornaam mooi mooi. ik ben Belg. meneer mevrouw hier groot of klein jullie kinderen

11 Woordjes die ik nog niet ken :