Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen;

Transcriptie

1 p r o v i n D i r e c t i e Ruimte D i e n s t Milieuvergunningen De deputatie van de provincie Limburg Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Executieve, houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen (hierna afgekort als Vlarem I); Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) en zijn latere wijzigingen; Gelet op de op ingediende aanvraag laatst vervolledigd op van BVBA JOHAN DRIESSENS (ondernemingsnr ) voor het verkrijgen van een milieuvergunning voor de vroegtijdige hernieuwing evenals voor de verandering door uitbreiding en toevoeging van de vergunde pluimveehouderij, waarvoor volgende ingedeelde rubrieken van toepassing zijn: - (rubriek c.2 ) : stallen voor pluimvee en/of niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor Vergund: slachtkippen verdeeld over 3 stallen van elk stuks Verandering: uitbreiding van het aantal dieren Toestand na verandering: 5 stallen met ruimte voor slachtkuikens (3 stallen met slachtkuikens en 2 stallen met slachtkuikens) (klasse 1 hernieuwing/ uitbreiding) - (rubriek d. ) : stallen voor pluimvee en/of niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte, intensieve pluimveehouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor Vergund: slachtkippen verdeeld over 3 stallen van elk stuks Verandering: uitbreiding van het aantal dieren 1/15

2 Toestand na verandering: 5 stallen met ruimte voor slachtkuikens (klasse 1 hernieuwing/ uitbreiding) - (rubriek b.) : opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen, bij uitsluitend bovengrondse opslag Vergund: opslag van L petroleum in 3 bovengrondse houders Verandering: uitbreiding van de opslag Toestand na verandering: opslag van liter petroleum in 5 tanks (klasse 2 hernieuwing/ uitbreiding) - (rubriek 28.2.c.1 ) : opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied Vergund: opslag van 28m³ mengmest Verandering: uitbreiding van de opslag Toestand na verandering: opslag van 68 m³ mengmest (kuiswater) (klasse 3 hernieuwing/ uitbreiding) - (rubriek b.) : vast opgestelde motoren, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied Vergund: een noodstroomgenerator van 36kW/2 = 18 kw (minder dan 360 bedrijfsuren) (klasse 3 hernieuwing) - (rubriek b.) : verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie : stookinstallaties, e.d., andere dan vermeld onder sub 1.a. Vergund: 9 warmtekanonnen met een resp. vermogen van 93kW totaal warmtevermogen = 837kW Verandering: uitbreiding van het aantal kanonnen Toestand na verandering: 15 warmtekanonnen van 93 kw totaal warmtevermogen: kw (klasse 2 hernieuwing/ uitbreiding) - (rubriek ) : boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek tot en met Vergund: een grondwaterwinning bestaande enerzijds uit put 1 waarbij op een diepte van 100m max. 25m³/dag m³/jaar grondwater wordt oppompt uit de freatische laag in de Kiezeloölietformatie, dienstig als drinkwater voor de dieren, reinigingswater voor de stallen en waterverbruik gezin en anderzijds uit put 2 waarbij op een diepte van 24m max. 400m³/dag m³/jaar grondwater wordt opgepompt uit de Pleistocene afzettingen van de Maasvlakte, nodig voor de beregening van groenten Verandering: uitbreiding debieten, correctie dieptes Toestand na verandering: een grondwaterwinning bestaande enerzijds uit put 1 waarbij op een diepte van 22 m max. 60m³/dag m³/jaar grondwater wordt opgepompt en anderzijds uit put 2 waarbij op een diepte van 24m max. 400m³/dag m³/jaar grondwater wordt opgepompt op de kadastrale percelen van en te KINROOI, Afdeling 2, Sectie A, perceelnr(s) 399G, 399F, 397A, 395K en 393B3, ter plaatse Haeldersheidestraat 6 EN waarbij een afwijking wordt gevraagd op de bepalingen van artikel van Vlarem II inzake de aanleg van een peilbuis; Gelet op de volgende vergunningen en beslissingen die met betrekking tot de exploitatie van de bovenvermelde inrichting reeds werden getroffen en op datum van indiening van de bovenvermelde milieuvergunningsaanvraag van toepassing zijn: - besluit d.d van de deputatie waarbij vergunning werd verleend voor de vroegtijdige hernieuwing en verandering van het vergunde slachtkippenbedrijf, voor een termijn eindigend op ; Gelet op het schrijven d.d , waarbij de aanvrager in kennis werd gesteld dat zijn aanvraag volledig en ontvankelijk werd verklaard; 2/15

3 Gelet op de brief d.d , waarbij aan de burgemeester van de gemeente Kinrooi, werd gevraagd over te gaan tot het organiseren van een openbaar onderzoek i.v.m. de ingediende milieuvergunningsaanvraag; Gelet op de brieven, d.d , waarbij conform artikel 35, 3 van Vlarem I, door de gemachtigde ambtenaar advies werd gevraagd aan: a) de Provinciale Milieuvergunningscommissie; b) het college van burgemeester en schepenen van en te Kinrooi; Gelet op de brieven d.d , waarbij door de secretaris van de Provinciale Milieuvergunningscommissie advies werd gevraagd aan de belanghebbende adviserende besturen; Gelet op de brieven d.d houdende kennisgeving van de milieuvergunningsaanvraag in het kader van de uitwisseling van milieu informatie over projecten met mogelijke gewest- of landsgrensoverschrijdende milieueffecten en/of artikel 19 bis van Vlarem I; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van Vlarem I; Gelet op het verslag van de informatievergadering d.d , bedoeld in artikel 18 van Vlarem I; Gelet op het P.V. d.d , van sluiting van het openbaar onderzoek, waaruit blijkt dat geen bezwaren werden ingediend; Gelet op het gunstig advies, d.d , van het college van burgemeester en schepenen van Kinrooi, omwille van volgende overwegingen: - Gelet dat de inrichting volledig gelegen is in een agrarisch gebied; - Gelet dat de inrichting gelegen is op 205 meter van een landschappelijk waardevol agrarisch gebied; 370 meter van de Nederlandse grens; 540meter van een woongebied met landelijk karakter; 710 meter van een bosgebied; 830 meter van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen; 910 meter van een woongebied; 950 meter van een recreatiegebied;1010 meter van een woonuitbreidingsgebied; 1085 meter van een natuurgebied; - Overwegende dat de milieuvergunning verleend door de Bestendige Deputatie aan de bvba Driessens Johan op 13 maart 2008 nog geldig is tot en met 13 maart 2028, behalve voor het deel van de beregeningsput dewelke geldig is voor 10 jaar en eindigt op ; - Overwegende dat, bij de nieuw te bouwen stallen, gebruik zal gemaakt worden van stalsysteem P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag ; dat de nieuwe stallen, dankzij het stalsysteem P-6.4., ammoniakemmissiearm gebouwd zullen worden; - Overwegende dat dit stalsysteem de droging van de mest/strooisellaag in de stal begunstigd waardoor de ammoniakuitstoot en het energieverbruik beperkt worden; dat, ten opzichte van een traditionele stal, rekening mag gehouden worden met een stofreductie van 10% en een ammoniakreductie van 73,75%; - Overwegende dat de ventilatoren, zowel op de bestaande als op de nieuwe stallen, temperatuurgestuurd en geluidsarm zullen zijn; - Overwegende dat er geen opslag van pluimveemest plaatsvindt op het bedrijf zelf (reduceert de kans op een vliegenplaag aanzienlijk); - Overwegende dat bij het vullen van de silo s gebruik gemaakt wordt van stofzakken (bestrijding van stofhinder); - Overwegende dat de kadavers bewaard worden in speciale kadaverdiepvriezers tot de wekelijkse ophaling door Rendac (reduceert de kans op geurhinder aanzienlijk); 3/15

4 - Overwegende dat, naast het houden van slachtkuikens, ter plaatse eveneens asperges en prei geteeld worden; - Overwegende dat het, reeds aanwezige, groenscherm verder zal uitgebreid worden tot een volwaardig groenscherm, dat op een goede manier geïntegreerd wordt en zal lijden tot een vermindering van de geur, ammoniak en stof; - Overwegende dat het regenwater zal opgevangen worden in een hemelwaterput van l. en dit water zal aangewend worden voor laagwaardige toepassingen (reinigingswater); - Overwegende dat de verharding zal uitgebreid worden ter vermindering van de stofhinder; - Overwegende dat er, in het verleden, nooit klachten gemeld werden bij de milieudienst over de werkzaamheden van en rond het bedrijf; - Overwegende dat gesteld kan worden dat de verdere exploitatie en verandering van de inrichting, die het voorwerp van voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met de ruimtelijke- en stedenbouwkundige voorschriften; - Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie en verandering, mits de naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; - Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat om een gunstig advies te geven voor wat betreft de hernieuwing van de vergunning en om een gunstig advies te verlenen voor de verandering van de inrichting; Gelet op het gunstig advies, d.d , van de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, omwille van volgende overwegingen: - De exploitatie is volgens het gewestplan gelegen in agrarisch gebied, op een afstand van m van een woonuitbreidingsgebied; m van een woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter;715 m van een woongebied met landelijk karakter;1.300 m van een natuurgebied;800 m van bosgebied;1.120 m van recreatiegebied; 250 m van waardevol agrarisch gebied; 390 m van de grens met Nederland; Binnen een straal van 100 m liggen geen woningen; Het bedrijf is gelegen op m van een Vogelen Habitatrichtlijngebied; Het bedrijf is gelegen op meer dan m van een drinkwaterwinning; Het bedrijf is gelegen op meer dan m van een bosreservaat; Aspect mestopslag: - Het betreft na de uitbreiding 5 mestkippenstallen met in totaal dieren. De stallen hebben een droogstrooiselvloer. De mest wordt na elke mestronde onmiddellijk verwijderd en het spoelwater van het reinigen van de stallen wordt opgevangen in citernes (stal 1 en 2 hebben ieder een citerne van 3 m³ en een gezamenlijke citerne van 10 m³, stal 3 heeft 2 citernes van 6 m³ en de nieuwe stallen 4 en 5 hebben ieder 2 citernes van 10 m³). Wanneer deze vol zijn wordt de inhoud uitgereden op cultuurgronden conform de mestwetgeving. Verbods- en afstandsregels: - Het betreft hier een uitbreiding van het aantal mestkippen van dieren tot dieren. Dit betekent een vermeerdering van meer dan 100% ten opzichte van de lopende basisvergunning. Volgens de bepalingen van artikel van titel II van het Vlarem gelden de verbods- en afstandsregels bij een wijziging, uitbreiding of toevoeging van meer dan 100% ten opzichte van de lopende basisvergunning. Stal Vloer Ventilatie Mestopslag Tot. punten 4/15

5 1: mestkippen mestkippen mestkippen mestkippen mestkippen Strooiselvloer: 60 Strooiselvloer: 60 Strooiselvloer: 60 Strooiselvloer: 60 Strooiselvloer: 60 Mech. ventilatie zonder pet < 0,5 m boven nok, vertikale uitstoot: 40 Mech. ventilatie zonder pet < 0,5 m boven nok, vertikale uitstoot: 40 Mech. ventilatie zonder pet < 0,5 m boven nok, vertikale uitstoot: 40 AEA-systeem p-6.4: 110 AEA-systeem p-6.4: 110 Geen opslag: x 150 = Geen opslag: x 150 = Geen opslag: x 150 = Geen opslag: x 220 = Geen opslag: x 220 = Het totaal aantal waarderingspunten van het bedrijf voor mestkippen bedraagt 180 punten, zodat het bedrijf voldoet aan de vereiste afstandsregel van 300 m tot woongebieden ander dan woongebieden met landelijk karakter, woonuitbreidingsgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, bosreservaten en gebieden voor verblijfsrecreatie. Aspect geluid - Het bedrijf is gelegen in een agrarisch gebied op 715 m van een woongebied met landelijk karakter.de bestaande stallen hebben mechanische ventilatie via het dak en de 2 nieuwe stallen hebben een mechanische verluchting met warmtewisselaar (buiten de stal). Deze warmtewisselaars staan tussen de nieuw te bouwen stallen.de ventilatoren van de stalverluchting kunnen voor geluidshinder zorgen voor de omgeving. Indien deze toestellen regelmatig onderhouden worden en gezien de afstand tot de woongebieden kan de hinder voor de omgeving binnen aanvaardbare grenzen blijven. Aspect luchtverontreiniging - Het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter is op 715 m gelegen ten zuidwesten van het bedrijf. Dit is buiten de overheersende windrichting. - Het betreft hier een mestkippenbedrijf met droge mest. - In het MER zijn de aspecten geur, stof, verzuring en broeikaseffect geëvalueerd. De uitbreiding wordt vergeleken met de bestaande situatie. De aanwezigheid van omliggende veeteeltbedrijven wordt meegenomen in de berekeningen voor de effecten. - In de huidige situatie zijn de emissies de volgende: Geuremissie van OUe/s. Samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster veroorzaken deze een negatief effect ter hoogte van 13 woningen, een matig negatief effect ter hoogte van 23 woningen en een gering negatief effect ter hoogte van 16 woningen, Een jaarlijkse PM 10 -emissie van kg (stalemissie). Ten gevolge hiervan wordt bij toetsing aan 40µg/m³ op 3 woningen een gering negatief effect verwacht. Een jaarlijkse PM 2,5 -emissie van 328,5 kg (stalemissie). Dit brengt geen of verwaarloosbare effecten met zich mee bij toetsing aan 20µg/m³. Een ammoniakemissie van kg NH 3 /jaar op basis van de Nederlandse cijfers. Een elektriciteitsverbruik van kwh per jaar waaraan een uitstoot van 60,4 ton CO 2 wordt gekoppeld. - In de toekomstige situatie zijn de emissies de volgende: 5/15

6 Geuremissie van OUe/s (= toename van 110%). Samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster veroorzaken deze een negatief effect ter hoogte van 14 woningen, een matig negatief effect ter hoogte van 24 woningen en een gering negatief effect ter hoogte van 16 woningen (deze woningen zijn allemaal gelegen in het agrarisch gebied en vallen binnen de contour van meer dan 3 OUe/s) Een jaarlijkse PM 10 -emissie van kg (stalemissie) (= toename met 97,7%). Ten gevolge hiervan wordt bij toetsing aan 40µg/m³ op 16 woningen een gering negatief effect verwacht en een matig negatief effect ter hoogte van 1 woning. Een jaarlijkse PM 2,5 -emissie van 666,6 kg (stalemissie) (= toename met 97,7%). Dit brengt bij toetsing aan 20µg/m³ een gering negatief effect ter hoogte van 2 woningen met zich mee en bij toetsing aan 25 µg/m³ wordt een gering negatief effect verwacht aan 1 woning. Een ammoniakemissie van 9.651,6 kg NH 3 /jaar (= toename met 43,6%). De gemodelleerde verzurende en vermestende effecten zijn verwaarloosbaar ter hoogte van het vogel- en habitatrichtlijngebied op ca m ten zuiden van de stallen. Wel worden op enkele loofhabitatgebiedjes type 9120 en 91EO en op een naaldhoutplant belangrijke, relevante en beperkte bijdrages verwacht. Een elektriciteitsverbruik van kwh per jaar waaraan een uitstoot van 100,7 ton CO 2 wordt gekoppeld. - Als milderende maatregelen worden in het MER de volgende voorgesteld: Reeds toegepast in de huidige situatie: Gebruik van stofzakken bij het vullen van de silo s, Optimalisatie van het aantal transporten van en naar het bedrijf, waardoor stofopwaaiing en het verbruik van brandstoffen wordt beperkt, Het bedrijfsterrein wordt zo goed als mogelijk proper en stofvrij gehouden. Geplande maatregelen: - Er wordt voorzien in de aanleg van een groenscherm, waarvan een zekere ammoniakinvang wordt verwacht. - De nieuwe stallen worden gebouwd volgens het AEA systeem p-6.4, voorzien van een warmtewisselaar, waardoor het energieverbruik beperkt kan worden en een ammoniakreductie van 73,75% mogelijk is in vergelijking met een traditionele stal. - Per stal is er slechts 1 emissiepunt aan de zijgevel. Dit geeft mogelijkheden naar de toekomst voor het implementeren van technieken voor reductie van stof en ammoniak, zodra deze op de markt zijn. - Indien de uitbating correct gebeurt door een goede ventilatie, waardoor het mest zo droog mogelijk gehouden wordt, dan is de productie en uitstoot van geurcomponenten en ammoniak minimaal. - Door het gebruik van drinkwatervoorzieningen voor de dieren met nippels die in een kuipje zijn gemonteerd, komt er eveneens weinig water op het strooisel terecht. - De opslag van voeders gebeurt in silo s die voorzien zijn van stofzakken bij het vullen. - Er kan bijgevolg aangenomen worden dat de hinder van het bedrijf binnen aanvaardbare grenzen kan blijven. Aspect oppervlaktewaterverontreiniging - Er is geen lozing van afvalwater aangevraagd. Aspect bodem- en grondwaterverontreiniging - De bovengrondse petroleumhouders zijn enkelwandig en ingekuipt of dubbelwandig, zodat de kans op bodemverontreiniging minimaal is. - Het spoelwater dat na elke mestronde ontstaat wordt opgevangen in een citernes, waarna dit water in de gepaste periode wordt uitgespreid over de nabijgelegen akkers. - Deze maatregelen zijn toereikend om bodem- en grondwaterverontreiniging te voorkomen. Aspect grondwater: - De exploitant vraagt een verhoging aan van het grondwaterdebiet. 6/15

7 - Momenteel wordt er max. 25 m³/dag en m³/jaar grondwater gewonnen uit een put met een diepte van 25 m (drinkwatervoorziening van de dieren, reinigingswater voor de stallen en waterverbruik voor het huishouden) en max. 400 m³/dag en m³/jaar grondwater gewonnen uit een put met een diepte van 24 m (beregening van groenten). - De exploitant vraagt nu een verhoging van het opgepompte debiet tot max. 60 m³/dag en m³/jaar uit een put met een diepte van 22 m, voor de drinkwatervoorziening van de dieren, reinigingswater voor de stallen (bij een tekort aan regenwater) en waterverbruik voor het huishouden. - Het debiet van de tweede put blijft onveranderd. - Deze aangevraagde hoeveelheid kan gunstig geadviseerd worden. Aspect EG-vogelrichtlijngebieden - Het bedrijf is gelegen op m van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied. - Gezien de grote afstand tot deze gebieden zijn er geen significante nadelige effecten in deze gebieden te verwachten. GPBV: - Volgens rubriek d is een intensieve pluimveehouderij met meer dan plaatsen voor pluimvee een GPBV-inrichting. - De ventilatie van de stallen gebeurt m.b.v. ventilatoren. De 3 bestaande stallen hebben een mechanische ventilatie met verticale uitlaatopeningen zonder pet. De 2 nieuwe stallen worden gebouwd volgens het AEA systeem p-6.4, voorzien van een warmtewisselaar, waardoor het energieverbruik beperkt kan worden en een ammoniakreductie van 73,75% mogelijk is in vergelijking met een traditionele stal. - Per stal is er slechts 1 emissiepunt aan de zijgevel. Dit geeft mogelijkheden naar de toekomst voor het implementeren van technieken voor reductie van stof en ammoniak, zodra deze op de markt zijn. - Volgens de BBT studie voor de veeteeltsector (2006) hebben de stallen met een strooiselvloer een ammoniakemissie van 0,050 kg ammoniak/dier/jaar. De exploitant geeft aan dat de ammoniakemissie van de nieuwe stal met warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag 0,045 kg ammoniak/dier/jaar zal bedragen. - De ventilatie van de stallen gebeurt in functie van de temperatuur en luchtvochtigheid in de stal en de zuurstofbehoefte van de aanwezige dieren. Door het strooisel zo droog mogelijk te houden wordt de ammoniakproductie geremd. De exploitant geeft ook aan dat stallen beschikken over een voedersysteem met anti-morscups en dranknippels zodat er weinig water op het strooisel terecht komt. - De emissies zijn besproken en geëvalueerd in het Aspect luchtverontreiniging. - Het droogvoeder, dat aanleiding kan geven tot stofhinder, wordt opgeslagen in silo s (met ontluchtingen en stofzak bij het vullen). - Er zijn geen afvalwaterlozingen. - Geluidsemissies worden beperkt door het gebruik van computergestuurde en geluidsarme ventilatoren, de goede isolatie van de stal en het gesloten houden van de ramen en deuren van de stallen. - De aangewende technieken komen overeen met de algemeen voorgestelde in de BBT voor de veeteeltsector (2006). Vroegtijdige hernieuwing: - De vergunning vervalt op ( en de grondwaterwinning op ). - De exploitant motiveert de vroegtijdige hernieuwing als volgt: De nieuw te bouwen stallen betekenen een belangrijke investering, waarvoor een lening wordt aangegaan over 20 jaar. - Volgens artikel van het Decreet betreffende de milieuvergunning van 28 juni 1985 kan de milieuvergunning voor de verdere exploitatie vroeger dan de termijn tussen de 18 en 12 maand voor het verstrijken van de lopende vergunning worden aangevraagd, wanneer: 7/15

8 1 een overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant is gepland; 2 de exploitant een belangrijke verandering van de vergunde inrichting beoogt; in dit laatste geval moet de milieuvergunningsaanvraag zowel betrekking hebben op de verdere exploitatie van de delen van de inrichting die verder in exploitatie blijven als op de geplande verandering. - De argumenten beantwoorden aan de bepaling van punt 2 van dit artikel daar de nieuw te bouwen stal een belangrijke investering betekent, zodat een vroegtijdige hernieuwing voor een termijn van 20 jaar gunstig kan geadviseerd worden. Afwijking van de Vlarem-voorwaarden: - De exploitant vraagt een afwijking aan van artikel van titel II van het Vlarem, waarbij gesteld wordt dat: Het grondwaterpeil in de pompput, de boring of elke installatie voor het winnen van het grondwater, uitgezonderd bronbemalingen door middel van vacuümpompen, moet zowel met de winning in rust als in werking steeds gemeten kunnen worden. Daarom wordt in elke boorgat een rechte onvervormbare peilbuis geplaatst met een binnendiameter van ten minste 18 mm, hetzij in de buis, hetzij in de ruimte tussen de buis en de wand van de boorput, tenzij de vergunningverlenende overheid een grotere diameter voorschrijft. De onderkant van deze peilbuis reikt minstens tot aan de filter van de pompput zo deze er een heeft of in het andere geval minstens tot aan de watervoerende laag. Indien het grondwaterpeil zonder gevaar voor beschadiging van de peilmeetapparatuur gemeten kan worden zonder dat dit de aanleg van een peilbuis vereist, kan in de milieuvergunning vrijstelling van de aanleg van een peilbuis worden verleend. - De exploitant vraagt een vrijstelling van de aanleg van een peilbuis, omdat het grondwaterpeil rechtstreeks in de put kan gemeten worden. Motivering van de exploitant: - De exploitant geeft geen argumenten op en geeft enkel aan dat het grondwaterpeil rechtstreeks in de put kan gemeten worden. - Indien het grondwaterpeil zonder gevaar voor beschadiging van de peilmeetapparatuur kan gemeten worden in de bestaande grondwaterput, kan deze afwijking aanvaard worden. Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van Ruimte Vlaanderen; Gelet op het gunstig advies, d.d , van de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, omwille van volgende overwegingen: - Grondwaterwinning 1 heeft een diepte van 22 m in plaats van de vergunde diepte van 100 m. Voor deze put wordt een debiet aangevraagd van 60 m3/dag en m3/jaar. Deze grondwaterwinning situeert zich op een diepte van 22m in de Maas- en Rijnafzettingen (HCOV 0170), grondwaterlichaam MS_0100_GWL_1 met een goede kwantitatieve toestand. Het grondwater wordt gebruikt als drinkwater en reinigingswater voor slachtkuikens, en in het huishouden bestaande uit 5 personen. De aangevraagde debieten zijn realistisch ingeschat en worden gunstig geadviseerd. - Grondwaterwinning 2 heeft een diepte van 24m, er wordt een debiet aangevraagd van 400 m3/dag en m3/jaar. Deze grondwaterwinning situeert zich in de Maas- en Rijnafzettingen (HCOV 0170), grondwaterlichaam MS_0100_GWL_1 met een goede kwantitatieve toestand. Het grondwater wordt gebruikt voor de beregening van 7 ha grove groenten. De aangevraagde debieten zijn realistisch ingeschat en worden gunstig geadviseerd. - Er zal een regenwateropvang van 20 m3 voorzien worden, het opgevangen regenwater zal ingezet worden voor reinigingsactiviteiten. - De aanvraag bevat een goedgekeurd MER. 8/15

9 - Er wordt voor beide grondwaterwinningen een afwijking aangevraagd op art , de putten zijn rechtstreeks meetbaar. Gelet op de bespreking van dit dossier in de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d , waarbij het volgende werd gesteld: - De aanvraag betreft de vroegtijdige hernieuwing en verandering door uitbreiding van een pluimveebedrijf (uitbreiding van naar slachtkuikens).er wordt tevens een afwijking wordt gevraagd inzake de aanleg van een peilbuis bij de 2 bestaande grondwaterputten. - tijdens het openbaar onderzoek werden er geen bezwaarschriften ingediend; - de inrichting is volgens het gewestplan gelegen in agrarisch gebied; - het advies van het college van burgemeester en schepenen was gunstig voor het gevraagde; - het advies van LNE Vergunningen was gunstig; - het advies van Ruimte Vlaanderen was stilzwijgend gunstig; - Het advies van de afdeling Water is gunstig voor het gevraagde debiet in beide putten en gunstig voor de afwijking van de peilputten. Voor de put van 24 meter geldt een beregeningsverbod tussen 11 en 17 u. - Naar analogie met alle andere dossiers stelt de vergadering voor om de vergunningstermijn voor de put dewelke louter voor beregening wordt gebruikt, te beperken tot 10 jaar; - het advies van de PMVC is UNANIEM GUNSTIG voor 20 jaar mits opname van de bijzondere voorwaarde voor de beregeningsput en beperking van de vergunningstermijn van de beregeningsput tot 10 jaar Gelet op de ligging van de inrichting in een agrarisch gebied van het gewestplan Limburgs Maasland; Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat de bvba Johan Driessens te Kinrooi momenteel een pluimveebedrijf uitbaat met plaatsen voor mestkippen in 3 stallen voor elk dieren; dat met voorliggende aanvraag men een omvorming en een uitbreiding beoogt van naar plaatsen voor mestkippen in 5 stallen voor resp. 3 x (in de bestaande stallen) en 2 x dieren in nieuwe stallen; Overwegende dat de nieuwe stallen uitgevoerd zullen worden met een ammoniakemissiearm systeem P-6.4 warmtewisselaar met luchtsysteem voor droging van de strooisellaag ; dat de ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de meststrooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren; dat door menging van de stallucht een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal wordt bereikt, de meststrooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 bij de dieren wordt verdreven; dat de stal een volledige strooiselvloer heeft en voorzien is van zij-inlaatkleppen of ventielen in de wanden en een antimors drinkwatervoorziening; dat de ammoniakemissie 0,045 kg NH 3 per dierplaats per jaar bedraagt; Overwegende dat voor voorliggende aanvraag een MER werd opgemaakt, gezien de aanvraag valt onder de bepalingen van rubriek 21a van bijlage I van het Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan de milieueffectenrapportage, met name Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen) ; 9/15

10 Overwegende dat de inrichting tevens valt onder de toepassing van de EU-Richtlijn 96/61/EEG d.d betreffende de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreinigingen (GPBV) en dit omwille van rubriek d. (intensieve pluimveehouderij); dat cfr. deze richtlijn deze bedrijven ten laatste in 2007 moeten werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT; dat als gevolg hiervan voor dergelijke inrichtingen moet worden nagegaan of de van toepassing zijnde milieuvergunningsvoorwaarden van die aard zijn dat ze het exploiteren conform technieken beschreven in de BREF (Europese BBT-technieken) garanderen; dat de afdeling Milieuvergunningen in zijn advies een evaluatie heeft opgenomen; dat uit de evaluatie van de verschillende relevante aspecten blijkt dat steeds BBT (veeteeltsector 2006) wordt toegepast; dat uit voorgaande volgt dat de methoden beschreven in de aanvraag en de algemeen van toepassing zijnde voorwaarden van die aard zijn dat het toepassen van BBT kan worden afgedwongen en er dus geen bijkomende bijzondere voorwaarden terzake moeten worden opgelegd; Overwegende dat het een uitbreiding van het aantal mestkippen van dieren tot dieren betreft; dat dit een vermeerdering van meer dan 100% ten opzichte van de lopende basisvergunning is; dat volgens de bepalingen van artikel van titel II van het Vlarem de verbods- en afstandsregels gelden bij een wijziging, uitbreiding of toevoeging van meer dan 100% ten opzichte van de lopende basisvergunning; dat het totaal aantal waarderingspunten van het bedrijf voor mestkippen 180 punten bedraagt, zodat het bedrijf voldoet aan de vereiste afstandsregel van 300 m tot woongebieden ander dan woongebieden met landelijk karakter, woonuitbreidingsgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, bosreservaten en gebieden voor verblijfsrecreatie; Overwegende dat het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter op 715 m ten zuidwesten van het bedrijf gelegen is; dat dat buiten de overheersende windrichting ligt; dat in het MER de aspecten geur, stof, verzuring en broeikaseffect werden geëvalueerd, waarbij de uitbreiding wordt vergeleken met de bestaande situatie; dat de aanwezigheid van omliggende veeteeltbedrijven werd meegenomen in de berekeningen voor de effecten; dat hieruit blijkt dat de geur-, stof- en ammoiakemissies toenemen, maar dat de bijkomende hinder als aanvaardbaar kan worden beschouwd; Overwegende dat in het MER enkele milderende maatregelen worden voorgesteld, waarbij enkele reeds worden toegepast in de huidige situatie en een aantal gepland worden voor de toekomstige situatie; dat indien de uitbating correct gebeurt de productie en uitstoot van geurcomponenten en ammoniak minimaal is; dat er bijgevolg kan aangenomen worden dat de hinder van het bedrijf binnen aanvaardbare grenzen kan blijven. Overwegende dat de grondwaterwinning bestaat uit 2 putten met een diepte van respectievelijk 22m (put 1 oorspronkelijk vergund voor een diepte van 100 m) en 24m (put 2); dat het water uit beide putten onttrokken wordt uit de Maas- en Rijnafzettingen (HCOV 0170), grondwaterlichaam MS_0100_GWL_1 met een goede kwantitatieve toestand; dat deze watervoerende laag in staat is het gevraagde debiet te leveren; dat de huidige aanvraag een 'vroegtijdige' hernieuwing betreft van de grondwaterwinning met een uitbreiding van het huidig vergund debiet in put 1; dat het onttrokken grondwater binnen de inrichting uit put 1 wordt gebruikt voor volgende doeleinden: drinkwater voor de dieren, reinigingswater voor de stallen en huishoudelijk gebruik; dat bijgevolg de gevraagde vergunning voor de grondwaterwinning m.b.t. put 1 verleend kan worden voor een termijn van 20 jaar; dat het onttrokken grondwater binnen de inrichting uit put 2 gebruikt wordt voor de beregening van 7 ha groenten; dat de grondwaterwinning m.b.t. put 2 met een max. op te pompen debiet van 400m³/dag m³/jaar eveneens kan worden toegestaan; dat echter voor het opvolgen van de grondwatervoorraden het 10/15

11 beleidsmatig aangewezen is om de vergunningstermijn voor grondwaterwinningen voor 'beregeningen' te beperken tot 10 jaar; Overwegende dat om onnodige verdampingsverliezen te vermijden, in het kader van het beleid tot stimulering van rationeel waterverbruik, een beregeningsverbod tussen 11uur en 17uur wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde; Overwegende dat overeenkomstig artikel 18 3 van het milieuvergunningendecreet een 'vroegtijdige hernieuwing' voor 20 jaar kan worden aangevraagd indien een overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant is gepland of indien de exploitant belangrijke veranderingen beoogt; dat exploitant heel recent, nl. op , een 'vroegtijdige' hernieuwing van de milieuvergunning(en) heeft verkregen; dat de huidige milieuvergunning bijgevolg nog geldig is tot met uitzondering van de beregeningsput waarvoor de vergunning nog geldig is tot ; dat in casu het dierenbestand wordt uitgebreid, ditmaal met slachtkippen hetgeen gepaard gaat met de bouw van 2 nieuwe stallen; dat ingevolge deze investeringen en teneinde voldoende rechtszekerheid te verkrijgen naar de financieringsinstelling toe een 'vroegtijdige hernieuwing' voor een nieuwe termijn van 20 jaar dan ook te verantwoorden is met uitzondering van de 'vroegtijdige hernieuwing' voor de 'beregeningsput' waarvoor een nieuwe termijn van 10 jaar verleend wordt (zie uiteenzetting hierboven); Overwegende dat, ingevolge de vroegtijdige hernieuwingsaanvraag, het dan ook aangewezen lijkt om de oude milieuvergunning op te heffen; dat deze opheffing zal gebeuren in artikel 3 2 van dit besluit; Overwegende dat de exploitant een vrijstelling vraagt op de bepalingen van art van Vlarem II inzake het plaatsen van een peilbuis; dat uit het dossier blijkt dat het grondwaterpeil in de productieputten zonder beschadiging van de peilmeetapparatuur gemeten kan worden waardoor de aanleg van een peilbuis niet vereist is; dat bijgevolg, voor de bestaande productieput(ten), de gevraagde afwijking wordt toegestaan; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de in dit besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Gehoord het verslag van Ludwig Vandenhove, lid van het college; 11/15

12 BESLUIT Artikel 1 1. Aan BVBA JOHAN DRIESSENS wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, de aangevraagde vergunning VERLEEND voor het vroegtijdig hernieuwen en het veranderen door uitbreiding en toevoeging van de vergunde pluimveehouderij, waarvoor volgende ingedeelde rubrieken van toepassing zijn: - (rubriek c.2 ) : stallen voor pluimvee en/of niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor 5 stallen met ruimte voor slachtkuikens (3 stallen met slachtkuikens en 2 stallen met slachtkuikens) (klasse 1 hernieuwing/ uitbreiding) - (rubriek d. ) : stallen voor pluimvee en/of niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte, intensieve pluimveehouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor 5 stallen met ruimte voor slachtkuikens (klasse 1) - (rubriek b.) : opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen, bij uitsluitend bovengrondse opslag opslag van liter petroleum in 5 tanks (klasse 2) - (rubriek 28.2.c.1 ) : opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied opslag van 68 m³ mengmest (kuiswater) (klasse 3) - (rubriek b.) : vast opgestelde motoren, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied een noodstroomgenerator van 36kW/2 = 18 kw (minder dan 360 bedrijfsuren) (klasse 3) - (rubriek b.) : verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie : stookinstallaties, e.d., andere dan vermeld onder sub 1.a. 15 warmtekanonnen van 93 kw totaal warmtevermogen: kw (klasse 2) - (rubriek ) : boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek tot en met een grondwaterwinning bestaande enerzijds uit put 1 waarbij op een diepte van 22 m max. 60m³/dag m³/jaar grondwater wordt opgepompt en anderzijds uit put 2 waarbij op een diepte van 24m max. 400m³/dag m³/jaar grondwater wordt opgepompt (klasse 2) op de kadastrale percelen van en te KINROOI, Afdeling 2, Sectie A, perceelnr(s) 399G, 399F, 397A, 395K en 393B3, ter plaatse Haeldersheidestraat 6 2. De plannen gehecht aan dit besluit maken er integraal deel van uit. Artikel 2 1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting moet in gebruik worden genomen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. De in deze beslissing vermelde exploitatievoorwaarden zijn onmiddellijk van toepassing vanaf het ogenblik dat een inrichting wordt geëxploiteerd (dus in gebruik is genomen) tenzij in de voorwaarden zelf anders wordt bepaald. 2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens artikel van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een vergunning nodig is, wordt deze 12/15

13 milieuvergunning geschorst zolang deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend, in de zin van artikel van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. In afwijking van het bepaalde in 1 gaat de termijn van ingebruikname van de milieuvergunning slechts in op de dag dat de vergunning voor handelingen, bedoeld in artikel van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening definitief is verleend. 3. Wordt de vergunning voor handelingen, bedoeld in artikel van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening evenwel definitief geweigerd, in de zin van artikel van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege. Artikel 3 1. De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 20 jaar die eindigt op met uitzondering van de vergunning voor de 'beregeningsput' dewelke geldig is voor 10 jaar en bijgevolg eindigt op Het vergunningsbesluit van wordt OPGEHEVEN op de datum van ingebruikname van onderhavige vergunning. Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van: 1. de algemene en sectoriële voorwaarden van Vlarem II. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectoriële bepalingen uit Vlarem II: - Algemene milieuvoorwaarden algemeen (Hfdst. 4.1, 4.7, 4.9 en bijl , , , en 4.8) - Algemene milieuvoorwaarden geluid (Hfdst. 4.5 en bijl , 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, en 4.5.6) - Algemene milieuvoorwaarden oppervlaktewater (Hfdst. 4.2 en bijl , en ) - Lozingen in grondwater (Hfdst en 4.3) - Algemene milieuvoorwaarden lucht (Hfdst. 4.4 en bijl , 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, en 4.10) - Algemene milieuvoorwaarden licht (Hfdst. 4.6) - Dieren (Hfdst. 5.9 en bijl. 5.9) - Opslag van gevaarlijke producten algemene bepalingen (Afd en bijl ) - Opslag van gevaarlijke producten opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders (Afd en bijl , , en ) - Motoren met inwendige verbranding (Hfdst. 5.31) - Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen Algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures (Afd en ) - Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen Stookinstallaties, met uitzondering van gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties Kleine installaties (Subafd ) - Winning van grondwater (Hfdst. 5.53) 2. de hierna vermelde bijzondere voorwaarden: 1. Overeenkomstig de bepalingen van art van Vlarem II wordt vrijstelling verleend voor de aanleg van een peilbuis in de bestaande productieput(ten). Artikel 5 Deze vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. 13/15

14 Artikel 6 1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 5, 2 en van hoofdstuk III bis van Vlarem I. Een nieuwe vergunning is nodig voor de inrichting of gedeelte van de inrichting die niet binnen de bij dit besluit vastgestelde termijn (zie art. 2) in gebruik is genomen, of die ten minste gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd, of die vernield werd door brand of ontploffing veroorzaakt door de exploitatie van de inrichting. 2. Elke overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant moet vóór de datum van inwerkingtreding van de overname, worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van Vlarem I. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd tussen de 18 de en 12 de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn. Artikel 7 Een afschrift van dit besluit zal AANGETEKEND worden gezonden aan: 1. voor BEKENDMAKING (aanplakking) aan de burgemeester van en te KINROOI. De burgemeester is belast met de bekendmaking (aanplakking) van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IX van Vlarem I. 2. voor KENNISNEMING aan: a) de aanvrager, met name BVBA JOHAN DRIESSENS, Haeldersheidestraat 6 te 3640 KINROOI, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen b) de Afdeling Milieu-inspectie - Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen c) het college van burgemeester en schepenen van en te KINROOI d) de Provinciale Milieuvergunningscommissie e) de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT f) Ruimte Vlaanderen, Koningin Astridlaan 50/1 te 3500 HASSELT g) de OVAM, Stationsstraat 110 te 2800 MECHELEN h) de VMM, A. Van de Maelestraat 96 te 9320 EREMBODEGEM i) de NV AQUAFIN, Dijkstraat 8 te 2630 AARTSELAAR j) de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, De Schiervellaan 7 te 3500 HASSELT k) de Vlaamse Landmaatschappij, Koningin Astridlaan 10 te 3500 HASSELT l) de Dienst MER, Afdeling Milieu-, Natuur en Energiebeleid, Koning Albert II-laan 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL m) de Directie van de Directe Belastingen, Voorstraat 41 te 3500 HASSELT n) de Directie Ruimte Dienst Landbouw en Platteland van het provinciebestuur o) de Directie Financiën Dienst Belastingen van het provinciebestuur p) BE-Consult, Winkelomseheide 184 te 2440 GEEL q) Provinciebestuur Nederlands Limburg, Provinciehuis, Limburglaan 10 te 6229 GA MAASTRICHT, Nederland r) Burgemeesters en wethouders van Leudal, Postbus 3008 te 6093 ZG HEYTHUYSEN, Nederland s) Burgemeesters en wethouders van Weert, Postbus 950 te 6000 AZ WEERT, Nederland Artikel 8 Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig artikel 51 van Vlarem I, een beroep worden ingediend bij de Vlaamse regering, gericht aan de Vlaamse minister van Leefmilieu, p.a. Afdeling Milieuvergunningen, Koning Albert II-laan, 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL. Het beroep moet worden ingediend met een aangetekend schrijven binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van verzending (betekening) van een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de aanvrager en aan de belanghebbende overheidsorganen en diensten, bedoeld in artikel 49, 1, 1, 2 en 3 14/15

15 van Vlarem I, of na de dag van aanplakking (openbare bekendmaking) van de beslissing als het beroep uitgaat vanwege andere personen of instellingen. Het beroepschrift moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld zijn van een kopie van het attest van bekendmaking (betekening of aanplakking) van de omstreden beslissing, alsook van een bewijs van storting van het voorgeschreven bedrag aan onderzoekskosten voor het beroepsdossier. Aanwezig: Herman Reynders, gouverneur-voorzitter; Ludwig Vandenhove, Igor Philtjens, Frank Smeets, Jean-Paul Peuskens, Inge Moors, leden; Renata Camps, provinciegriffier Hasselt d.d De verslaggever, get. Ludwig Vandenhove De provinciegriffier, get. Renata Camps De gouverneur-voorzitter, get. Herman Reynders Voor eensluidend afschrift namens de provinciegriffier Frank Vranken bestuursdirecteur 15/15