Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen;

Transcriptie

1 p r o v i n 3 d e D i r e c t i e Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Natuur S e c t i e Milieu en Natuur - Vergunningen De deputatie van de provincie Limburg Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Executieve, houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen (hierna afgekort als Vlarem I); Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) en zijn latere wijzigingen; Gelet op de op ingediende aanvraag laatst vervolledigd op van de heer Dries DECKERS, Langerijnsweg 2, te 3650 DILSEN-STOKKEM (btw-nr. ) voor het verkrijgen van een milieuvergunning voor het exploiteren van een nieuwe inrichting (legkippenbedrijf), waarvoor de volgende indelingsrubrieken van het Vlarem van toepassing zijn: - (rubriek c.2 ): stallen voor pluimvee enof niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (het stallen van legkippen) (klasse 1); - (rubriek d. ): stallen voor pluimvee enof niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte, intensieve pluimveehouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (het stallen van legkippen) (klasse 1); - (rubriek 28.2.c.1 ): opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied (de opslag van 500m³ vaste mest en 20m³ kuiswater in 2 citernes van 10m³ elk totale opslag = 520m³) (klasse 3); - (rubriek 45.4.e.1 ): opslagplaatsen voor producten van dierlijke oorsprong 113

2 (de opslag van 25 ton eieren) (klasse 3); - (rubriek ): boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek tot en met (een grondwaterwinning bestaande uit een put met een diepte van 12 meter en een opgepompt debiet van max. 50m³dag en m³jaar) (klasse 2), op de kadastrale percelen van en te DILSEN-STOKKEM, Afdeling 3, Sectie B, perceelnrs. 717a, 752a, 720, ter plaatse Langerijnsweg zn; Gelet op het schrijven d.d , waarbij de aanvrager in kennis werd gesteld dat zijn aanvraag volledig en ontvankelijk werd verklaard; Gelet op de brief d.d , waarbij aan de burgemeester van de stad DILSEN-STOKKEM, werd gevraagd over te gaan tot het organiseren van een openbaar onderzoek i.v.m. de ingediende milieuvergunningsaanvraag; Gelet op de brieven, d.d , waarbij conform artikel 35, 3 van Vlarem I, door de gemachtigde ambtenaar advies werd gevraagd aan: a) de Provinciale Milieuvergunningscommissie; b) het college van burgemeester en schepenen van en te DILSEN-STOKKEM; Gelet op de brieven d.d , waarbij door de secretaris van de Provinciale Milieuvergunningscommissie advies werd gevraagd aan de belanghebbende adviserende besturen; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van Vlarem I; Gelet op het P.V. d.d , van sluiting van het openbaar onderzoek, waaruit blijkt dat geen bezwaren werden ingediend; Gelet op het gunstig advies, d.d , van het college van burgemeester en schepenen van DILSEN- STOKKEM; dat in dit advies evenwel de aandacht wordt gevestigd op het feit dat het gevraagde dierenaantal net onder de limiet van de MER-plicht valt en dat dit nieuwe bedrijf wordt ingeplant naast het reeds bestaande bedrijf van de vader; Gelet op het gunstig advies, d.d , van de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, omwille van volgende overwegingen: Beschrijving van het bedrijf. Het betreft een nieuwe inrichting voor het houden van legkippen. Beschrijving van het voorwerp van de aanvraag. Met deze aanvraag beoogt men een vergunning voor de exploitatie van een intensieve pluimveehouderij bestemd voor het houden van legkippen. De jonge hennen worden geleverd op een leefdtijd van circa17 weken. Deze worden verder opgefokt tot zij op een leeftijd van twintig weken in productie komen. Een productieperiode duurt gemiddeld 405 dagen. De dagelijkse productie bedraagt gemiddeld circa eieren met een gemiddeld gewicht van 62,5 gram per ei. Er worden jaarlijks circa eieren geproduceerd. 213

3 De kippen worden gehuisvest in een stal volgens het systeem P3.4 Verrijkte kooien met geforceerde mestdroging A Beoordeling van de verenigbaarheid van de inrichtingen waarvoor een vergunning wordt gevraagd, met het leefmilieu. Aspect bescherming van de oppervlaktewateren. Het bedrijfsafvalwater (reinigingswater van de stallen) bevat mestdeeltjes en wordt opgevangen in een citerne en wordt volgens de regels van het Mestdecreet uitgespreid op het land. Regenwater dat terechtkomt op de niet vervuilde en verharde oppervlakken wordt deels opgevangen in een regenwateropslag. Het overige water wordt afgevoerd naar een eigen infiltratiezone. Aspect bescherming bodem en grondwater. Mestopslag Volgens de verklaringen van de aanvrager is er een totale vaste mestproductie van 2000 tot 2100m³ mest per jaar. Het gaat om vaste gedroogde mest met een DS-gehalte van 55%. De mest wordt in principe om de vijf dagen afgevoerd. Het grootste deel van de mest wordt geëxporteerd naar Duitsland ofwel naar een champignonbedrijf als voedingsbodem voor de champignonteelt. Onder de kooien waarin de legkippen zich bevinden zijn mestbanden geplaatst. Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. Tussen of onder de kooien zijn kokers geplaatst waarmee continu lucht over de mest op de mestbanden wordt geblazen. De mest wordt gedroogd met voorverwarmde lucht uit een warmtewisselaar of uit een luchtmengkast al dan niet voorzien van een verwarmingseenheid. De luchttoevoer naar de mestbanden en de temperatuur van deze lucht worden volautomatisch geregistreerd en gestuurd. Grondwater Het grondwater wordt gewonnen uit een put met een diepte van twaalf meter. Het opgepompt debiet bedraagt max. 50m³dag m³jaar. Het opgepompt water wordt gebruikt als drinkwater voor de dieren en als reinigingswater. Onze afdeling beschikt niet over de nodige gegevens om te oordelen of deze winning aanleiding geeft tot overdreven nadelige effecten voor het grondwater, hiervoor verwijzen we naar het advies van de VMM-afdeling Water. Aspect afvalstoffen. Kadavers van dode dieren worden opgehaald door Rendac. Aspect externe veiligheid. Doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden getroffen ter voorkoming van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten. De krengen worden onmiddellijk afgezonderd van de gezonde dieren. De inrichting, de dieren en de naaste, eigen omgeving worden in een goede hygiënisch verantwoorde toestand gehouden. Er worden voldoende schikkingen getroffen om contacten met derden te vermijden. Aspect luchtemissies. 1. De kippenstal Om te oordelen of de geurhinder tot aanvaardbare grenzen kan worden beperkt wordt, in functie van de conceptie van de stal enerzijds en de wijze van inrichting van de mestopslag anderzijds, aan elke pluimveestal enof mestopslag behorende tot de inrichting een waardering toegekend uitgedrukt in punten. In functie van dit aantal waarderingspunten en het aantal stuks gevogelte van het bedrijf dient een afstand tot de geurhindergevoelige gebieden te worden gerespecteerd. Berekening waarderingspunten van de leghennenstal: - Ammoniakemissie-arme stal: 110 punten - Mechanische verluchtingsysteem niet aangesloten 40 punten 313

4 op een installatie ter bestrijding van geurhinder met verticale uitstoot met een uitlaatopening minder dan 0,5 meter boven de nok zonder pet - Gesloten opslag van dierlijke mest 40 punten Totaal waarderingspunten van de inrichting = 190 punten Voor de stuks pluimvee van dit bedrijf is er een max. afstand vereist van 200m. Het bedrijf bevindt zich op ca 300m van een geurhindergevoelig gebied (woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter) zodat voldaan wordt aan de afstandsregels. Volgens art bis 1 van het Vlarem II dient de exploitant voor alle pluimvee-(varkens)inrichtingen, waarvoor een milieuvergunning wordt verleend voor de exploitatie van een nieuwe inrichting, de nieuw te bouwen stal(len) ammoniakemissiearm te bouwen indien er voor betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van de ammoniakemissiearme stallen vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu. Volgens het aanvraagdossier worden de kippen ondergebracht in een nieuw te bouwen ammoniakemissiearme stal.volgens het systeem P 3.4 (Verrijkte kooien met geforceerde mestdroging, belucht met 0,7m³ lucht per dier per uur) 2. Het voeder Voeder dat eventueel stofhinder zou kunnen veroorzaken wordt opgeslagen in dichte voedersilo s. Droogvoeder dat aanleiding kan geven tot stofhinder wordt opgeslagen in silo s of in verpakte vorm. De voedersilo s zijn voorzien van een ontluchting die ervoor zorgt dat het stof naar beneden geblazen wordt. Tijdens het vullen van de silo s wordt er aan de ontluchtingsbuis een stofzak voorzien waardoor de stofproductie beperkt wordt. Aspect geluidshinder. De aanvraag stelt dat de stallen op een zodanige wijze zijn geïsoleerd zodat er weinig tot geen lawaaihinder zal voorkomen. Het laden en lossen van dieren komt periodiek voor. Aspect ligging t.o.v. de EG-beschermingsgebieden De exploitatie ligt op 690m van het habitatrichtlijngebied H30 en op 1400m van het EG-vogelrichtlijngebied V21. Er werd advies gevraagd aan het Agentschap voor Natuur en Bos op 17 september Dit advies werd ontvangen op 7 oktober 2009 met kenmerk BL-MV Het Agentschap voor Natuur en Bos geeft een voorwaardelijk positief advies onder volgende voorwaarde: - er geen grondwater gebruikt wordt voor het reinigen van de stallen; op deze manier kan het op te pompen grondwater beperkt worden; - er een groenbuffer rondom het bedrijf wordt aangelegd. Beoordeling advies Agentschap voor Natuur en Bos Het aanvraagdossier stelt dat er voor de reiniging van de stallen voornamelijk regenwater en in beperkte mate grondwater wordt gebruikt. Voor de beoogde hoeveelheid te winnen grondwater verwijzen we naar het advies van de VMM-afdeling Water. Deze afdeling ontwikkelt oa beleidsinstrumenten om de gewenste milieudoelstellingen voor het water te bereiken. Gezien de aanleg van een groenbuffer geen algemeen geldende (vlarem)voorwaarde inhoudt en bijgevolg bijzonder dient gemotiveerd te worden; het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos onvoldoende elementen weergeeft opdat voor dit bedrijf de aanleg van een groenbuffer noodzakelijk is ter bescherming van het bedoeld gebied gaan we ervan uit dat er vermoedelijk geen negatieve effecten te verwachten zijn ingevolge de geplande verandering. 413

5 Aspect X-bedrijf. Het gaat hier om de exploitatie van een bedrijf dat onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het VLAREM inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EUrichtlijn 9661EEG van 24 september Volgens deze richtlijn dienen deze bedrijven ten laatste in 2007 te werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT, deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, artikel 41bis. Volgens artikel van titel II van het Vlarem, dient de exploitant als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken toe te passen. Verder stelt dit artikel dat de naleving van de voorwaarden in dit besluit enof de milieuvergunning geacht wordt overeen te stemmen met deze verplichting. Uit voorgaande volgt dat voor dergelijke bedrijven dient nagegaan dat de milieuvergunningsvoorwaarden van dien aard zijn, dat ze het exploiteren conform technieken beschreven in de BREF (Europese BBT technieken), garanderen. Onder milieuvergunningvergunningsvoorwaarden kan men 3 verschillende voorwaarden onderscheiden nl.: - methoden beschreven in de aanvraag en die aldus het voorwerp van de aanvraag uitmaken; - de algemeen van toepassing zijnde voorwaarden of Vlarem-voorwaarden; - de bijzondere voorwaarden. Binnen onze afdeling gaat men ervan uit dat voor de sector dieren, deze aangelegenheid sectoraal zal geregeld worden (aanpassingen van de Vlarem-voorwaarden), zodat we ervan uitgaan dat voor deze sector, de Vlaremvoorwaarden het werken volgens het BREF zal garanderen en hiervoor geen bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd. B. Beoordeling van de verenigbaarheid van de meldingsplichtige inrichtingen waarvan melding gedaan wordt, met het leefmilieu. De bijvoeging en verandering van deze derde klasse inrichtingen houdt dezelfde kleine risico s en hinder in als bij vergelijkbare uitbating, los van een vergunde exploitatie. Advies Overwegende dat het voorwerp van de gevraagde vergunning in hoofdzaak de exploitatie van een nieuwe, intensieve pluimveebedrijf voor het houden van legkippen betreft; Overwegende dat de exploitatie volgens het gewestplan LIMBURGS MAASLAND (K.B. van blad ) gelegen is in een agrarisch gebied; dat er geen onverenigbaarheid is met ligging en de exploitatievoorwaarden zoals voorzien in het Vlarem titel II; Overwegende dat de aanvraag een aantal inrichtingen ingedeeld in de derde klasse omvat; dat de opname van deze meldingsplichtige inrichtingen in de aanvraag overeenkomstig artikel van het Vlarem titel I als een melding moet worden beschouwd; dat derhalve (art. 4 van Vlarem) deze meldingsplichtige inrichtingen akte dient te worden genomen; Overwegende dat uit het onderzoek blijkt, dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem) tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning toe te staan voor een termijn van 20 jaar; 513

6 Gelet op het advies, d.d , van de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, waaruit het volgende blijkt: overwegende dat de grondwaterwinning bestaat uit 1 put van 12m diep met een debiet van 50m³dag m³jaar; dat de watervoerende laag is: Maas- en Rijnafzettingen hcov 0170 freatisch; overwegende dat het opgepompte grondwater wordt gebruikt als drinkwater voor de dieren ( legkippen) en in mindere mate als reinigingswater; overwegende dat de totale maximale waterbehoefte op dit bedrijf (drinkwater en reiniging dieren) afgerond 8.000m³jaar bedraagt (drinkwater: 0,12m³leghenjaar; reiniging: 0,012m³leghenjaar); overwegende dat er een regenwateropvang van 10m³ zal geïnstalleerd worden dat ingezet zal worden als reinigingswater voor de stallen; dat het advies gunstig is voor een beperkt op te pompen debiet van 8.000m³jaar en 22m³dag en dit voor een termijn van 20 jaar, mits naleving van de algemene (V01) en sectorale voorwaarden inzake grondwaterwinningen (V93) van Vlarem II; dat wanneer de grondwaterwinning is aangelegd, de exploitant de boorstaat en technische gegevens dient over te maken aan de VMM Afdeling Operationeel Waterbeheer (buitendienst Hasselt); Gelet op de bespreking van dit dossier in de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d , waarbij het volgende werd gesteld: door het schepencollege wordt een gunstig advies verleend. Dit college maakt evenwel de opmerking dat het aangevraagde dierenaantal net beneden de MER-plicht valt (gevraagd: legkippen; MER-plicht vanaf stuks) en ingeplant wordt vlak naast het bedrijf van de vader (vergund voor stuks). Het schepencollege maakt de nodige bedenkingen bij een eventuele latere overname door de zoon van het ouderlijk bedrijf. Het advies van de afdeling Milieuvergunningen is gunstig. Het advies van de afdeling Water is gunstig voor een beperkt op te pompen debiet van 22m³dag 8.000m³jaar ipv de gevraagde 50m³dag m³jaar en dit i.f.v. de totale waterbehoefte op het bedrijf (drinkwater + reinigingswater). Er zal een regenwateropvang van 10m³ geïnstalleerd worden dat ingezet zal worden als reinigingswater voor de stallen. Tijdens het openbaar onderzoek werden geen bezwaren ingediend; de vraag dient gesteld of deze 2 naast elkaar liggende bedrijven met dezelfde activiteit (legkippenbedrijf) en bovendien respectievelijk door vader en zoon worden uitgebaat als een milieu technische eenheid moeten beschouwd worden. Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieu technische eenheid (volgens de definitie van Vlarem II) is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van de inrichtingen; de afgevaardigde van het studiebureau wordt gehoord (na inzage van de adviezen) en stelt het volgende: een schriftelijke ondertekende akkoordverklaring van de exploitant voor de door de afdeling Water voorgestelde op te pompen debieten volgt nog; de bouwvergunning is aangevraagd (enkele weken na indiening van het milieudossier); de afgevaardigde beschouwt de naast mekaar liggende bedrijven niet als een milieu technische eenheid; het zijn 2 aparte bedrijven met elk hun eigen voorzieningen (zoals o.a. aparte grondwaterwinningen, ) en dus geen materiële samenhang. Bovendien is er geen geografische samenhang (ruime afstand tussen beide bedrijven); indien noodzakelijk kan bij een eventuele overname achteraf een MER opgesteld worden, aldus 613

7 de raadsman; na de hoorzitting wordt het dossier besproken. De vraag betreft hier de interpretatie van MTE. AMV is van oordeel dat hier momenteel geen sprake is van MTE, de overige stemgerechtigde diensten echter wel; Gelet op het verdeeld advies, d.d , van de Provinciale Milieuvergunningscommissie, t.w.: gunstig advies voor 20 jaar met minderheidsstandpunt ongunstig advies met meerderheidsstandpunt gelet op het ontbreken van de MER; 713

8 Gelet op de ligging van de inrichting in agrarisch gebied volgens het goedgekeurd gewestplan Limburgs Maasland, op een afstand van: geurhindergevoelige gebieden: > 300m van een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter > 1000m van een bosreservaat aangegeven in het bosdecreet van 13 juni 1990 > 1000m van een gebied voor verblijfsrecreatie > 1000m van een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat > 1000m van een woonuitbreidingsgebied andere gebieden ca 360m van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen ca 160m van een overstromingsgebied ca 220m van een woongebied met landelijk karakter; dat er zich binnen een straal van 100m ca 2 woningen bevinden; Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat met deze aanvraag een vergunning wordt beoogd voor de exploitatie van een nieuwe intensieve pluimveehouderij bestemd voor het houden van legkippen; Dat het bedrijf in agrarisch gebied gelegen is, op ca 300m van een geurhindergevoelig gebied (woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter) zodat voldaan wordt aan de afstandsregels; Dat volgens art bis 1 van Vlarem II de exploitant voor alle pluimveeinrichtingen, waarvoor een milieuvergunning wordt verleend voor de exploitatie van een nieuwe inrichting, de nieuw te bouwen stal(len) ammoniakemissiearm dient te bouwen indien er voor betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van de ammoniakemissiearme stallen vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu; Dat volgens het aanvraagdossier de kippen ondergebracht worden in een nieuw te bouwen ammoniakemissiearme stal volgens het systeem P 3.4 (Verrijkte kooien met geforceerde mestdroging, belucht met 0,7m³ lucht per dier per uur); dat derhalve aan deze bepaling wordt voldaan; Dat tijdens het openbaar onderzoek i.v.m. huidige aanvraag geen enkel bezwaar werd ingediend; Overwegende dat in het advies van het college van burgemeester en schepenen de aandacht wordt gevestigd dat het gevraagde dierenaantal net onder de limiet van de MER-plicht valt en dat het bedrijf ingeplant wordt naast het bestaande pluimveebedrijf van de vader van huidige aanvrager; Dat bij de bespreking van het dossier in de PMVC op een verdeeld standpunt werd ingenomen: dat de meerderheid van mening is dat het huidige bedrijf (aangevraagd op naam van Dries Deckers) en het naast liggende bedrijf, vergund op naam van Dominique Deckers (vader van huidige aanvrager) samen te aanzien zijn als één milieutechnische eenheid waarvoor een MER-rapport vereist is gezien de MER-drempel ( stuks pluimvee) overschreden is; 813

9 Overwegende dat overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van betreffende de Milieueffectenrapportering (art.3-8,c) pluimveebedrijven met stalruimte voor meer dan dieren gelegen in agrarisch gebied MER-plichtig zijn; Overwegende dat een milieutechnische éénheid in Vlarem II als volgt wordt gedefinieerd: verschillende ingedeelde inrichtingen, met inbegrip van hun exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee zij verbonden zijn, die als een geheel moeten worden beschouwd met het oog op het beoordelen van het nadeel dat zij kunnen berokkenen aan mens of milieu. Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële of operationele samenhang van inrichtingen, die gepaard gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen ten opzichte van andere inrichtingen. Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen. ; Overwegende dat de raadsman van de exploitant tijdens de hoorzitting in de PMVC d.d stelt dat de naast mekaar liggende bedrijven niet als een milieu technische eenheid dienen beschouwd te worden en er derhalve geen MER-plicht vereist is; De raadsman benadrukt dat het in casu 2 aparte bedrijven betreft met elk hun eigen voorzieningen (zoals o.a. aparte grondwaterwinningen, ) en er dus geen materiële samenhang is. Dat verder wordt opgemerkt dat er evenmin een geografische samenhang is gelet op de ruime afstand tussen beide bedrijven; dat tevens wordt gesteld dat indien huidige exploitant de intentie zal hebben het naastliggende bedrijf van zijn vader over te nemen, alsdan de verplichting kan worden opgelegd een MER bij te voegen voor het geheel; Dat uit de milieuvergunningsaanvraag van de heer Dries Deckers blijkt dat dit bedrijf volledig onafhankelijk van de exploitatie van het naastliggend bedrijf kan exploiteren; Dat het gegeven dat het gelijkaardige bedrijf van de vader van huidige exploitant gelegen is naast het bedrijf van huidige exploitant, zijnde de zoon, daarom geen reden hoeft te zijn om te stellen dat deze bedrijven samen één bedrijf vormen en bovendien een milieutechnische eenheid zouden moeten vormen; Overwegende dat de 2 bedrijven geen onderlinge materiële of operationele samenhang vertonen; dat elk bedrijf zijn eigen voorzieningen heeft en onafhankelijk van het andere bedrijf kan geëxploiteerd worden; dat derhalve de milieuvergunningsaanvraag niet begeleid diende te zijn door een MER; Overwegende dat het minderheidsstandpunt van de PMVC wordt bijgetreden; Overwegende dat de grondwaterwinning bestaat uit 1 boorput met een diepte van 12m; dat er water onttrokken wordt uit de Maas- en Rijnafzettingen hcov 0170 freatisch; dat het beoogde maximaal debiet in eerste instantie 50m³dag m³jaar bedroeg; dat exploitant zich echter in een bijkomend schrijven (mail d.d ) akkoord verklaard heeft met volgende op te pompen debieten: 22m³dag 8.000m³jaar en dit op basis van het advies van de afdeling Operationeel Waterbeheer en in functie van de totale maximale waterbehoefte op de inrichting; dat de watervoerende laag in staat is het gevraagde debiet te leveren; dat het onttrokken grondwater binnen de inrichting wordt gebruikt voor volgende doeleinden: als drinkwater en reinigingswater voor de dieren; 913

10 dat bijgevolg de gevraagde vergunning voor de grondwaterwinning (22m³dag 8.000m³jaar) verleend kan worden voor een termijn van 20 jaar; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, rationeel grondwaterverbruik en gebruik en het algemeen waterbeheer, gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op de grondwatervoerende lagen, het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de in dit besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Gehoord het verslag van Frank Smeets, lid van het college; BESLUIT Artikel 1 1. Aan de heer Dries DECKERS, Langerijnsweg 2, te 3640 KINROOI, wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, de aangevraagde vergunning VERLEEND voor het exploiteren van een nieuwe inrichting (legkippenbedrijf), waarvoor de volgende indelingsrubrieken van het Vlarem van toepassing zijn: - (rubriek c.2 ): stallen voor pluimvee enof niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (het stallen van legkippen) (klasse 1); - (rubriek d. ): stallen voor pluimvee enof niet onder rubrieken f. en begrepen gevogelte, intensieve pluimveehouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (het stallen van legkippen) (klasse 1); - (rubriek 28.2.c.1 ): opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied (de opslag van 500m³ vaste mest en 20m³ kuiswater in 2 citernes van 10m³ elk totale opslag = 520m³) (klasse 3); - (rubriek 45.4.e.1 ): opslagplaatsen voor producten van dierlijke oorsprong (de opslag van 25 ton eieren) (klasse 3); - (rubriek ): boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek tot en met (een grondwaterwinning bestaande uit een put met een diepte van 12m en een opgepompt debiet van max. 22m³dag en 8.000m³jaar uit de Maas- en Rijnafzettingen hcov 0170 freatisch en zal aangewend worden als drinkwater en reinigingswater voor de dieren) (klasse 2), op de kadastrale percelen van en te DILSEN-STOKKEM, Afdeling 3, Sectie B, perceelnrs. 717a, 752a, 720, ter plaatse Langerijnsweg zn. 2. De plannen gehecht aan dit besluit maken er integraal deel van uit. Artikel 2 1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting moet in gebruik worden genomen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. De in deze beslissing vermelde exploitatievoorwaarden zijn onmiddellijk van toepassing vanaf het ogenblik dat een inrichting wordt geëxploiteerd (dus in gebruik is genomen) tenzij in de voorwaarden zelf anders wordt bepaald. 1013

11 2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens artikel 99, 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening een vergunning nodig is, wordt deze milieuvergunning geschorst zolang deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend, in de zin van artikel 133bis, 1, of artikel 193, 2bis, eerste lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. In afwijking van het bepaalde in 1 gaat de termijn van ingebruikname van de milieuvergunning slechts in op de dag dat de vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening definitief is verleend. 3. Wordt de vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, evenwel definitief geweigerd, in de zin van artikel 133bis, 2, of artikel 193, 2bis, alinea 2, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege. Artikel 3 De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 20 jaar die eindigt op Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de algemene en sectoriële voorwaarden van Vlarem II. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectoriële bepalingen uit Vlarem II: - V.01 : Algemene milieuvoorwaarden algemeen (Hfdst. 4.1, 4.7, 4.9 en bijl , , , en 4.8) - V.02 : Algemene milieuvoorwaarden geluid (Hfdst. 4.5 en bijl , 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, en 4.5.6) - V.03 : Algemene milieuvoorwaarden oppervlaktewater (Hfdst. 4.2 en bijl , en ) - V.04 : Lozingen in grondwater (Hfdst en 4.3) - V.05 : Algemene milieuvoorwaarden lucht (Hfdst. 4.4 en bijl , 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, en 4.10) - V.109 : Algemene milieuvoorwaarden licht (Hfdst. 4.6) - V.32 : Dieren (Hfdst. 5.9 en bijl. 5.9) - V.66B : Dierlijke mest (Afd ) - V.93 : Winning van grondwater (Hfdst. 5.53) Artikel 5 Deze vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Artikel 6 1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 5, 2 en van hoofdstuk III bis van Vlarem I. Een nieuwe vergunning is nodig voor de inrichting of gedeelte van de inrichting die niet binnen de bij dit besluit vastgestelde termijn (zie art. 2) in gebruik is genomen, of die ten minste gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd, of die vernield werd door brand of ontploffing veroorzaakt door de exploitatie van de inrichting. 2. Elke overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant moet vóór de datum van inwerkingtreding van de overname, worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van Vlarem I. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd tussen de 18 de en 12 de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn. Indien het een vergunning betreft waarvan de eindtermijn afloopt ten laatste 1113

12 op 1 september 2011, kan de hernieuwing vanaf 48 maanden vóór het verstrijken van de lopende vergunning worden aangevraagd. Artikel 7 Inbreuken op bovenvermelde voorschriften en opgelegde exploitatievoorwaarden zullen vastgesteld, vervolgd en bestraft worden overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991 houdende het Vlarem. De vergunning kan worden opgeheven of geschorst indien de exploitant bovenvermelde voorschriften enof voorwaarden niet naleeft of wanneer hij weigert zich te onderwerpen aan de nieuwe of aanvullende voorwaarden die hem worden betekend. Artikel 8 Een afschrift van dit besluit zal AANGETEKEND worden gezonden aan: 1. voor BEKENDMAKING (aanplakking) aan de burgemeester van en te DILSEN-STOKKEM. De burgemeester is belast met de bekendmaking (aanplakking) van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IX van Vlarem I. 2. voor KENNISNEMING aan: a) de aanvrager, met name de heer Dries DECKERS, Langerijnsweg 2, te 3650 DILSEN-STOKKEM, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen b) de Afdeling Milieu-inspectie - Limburg, Koningin Astridlaan 505 te 3500 HASSELT, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen c) het college van burgemeester en schepenen van en te DILSEN-STOKKEM d) de Provinciale Milieuvergunningscommissie e) de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, Koningin Astridlaan 505 te 3500 HASSELT f) het Agentschap R-O Vlaanderen, Ruimtelijke Ordening, Koningin Astridlaan 501 te 3500 HASSELT g) de OVAM, Stationsstraat 110 te 2800 MECHELEN h) de VMM, A. Van de Maelestraat 96 te 9320 EREMBODEGEM i) de NV AQUAFIN, Dijkstraat 8 te 2630 AARTSELAAR j) de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, De Schiervellaan 7 te 3500 HASSELT k) de FOD WASO, Toezicht op het Welzijn op het Werk Directie Limburg, TT 14, Sint-Jozefstraat te 3500 HASSELT l) de Vlaamse Landmaatschappij, Koningin Astridlaan 10 te 3500 HASSELT m) de Directie van de Directe Belastingen, Voorstraat 41 te 3500 HASSELT n) de 4 de Directie Sectie Landbouw van het provinciebestuur o) de 7 de Directie Financiën en Automatisering van het provinciebestuur p) BE-Consult, Winkelomseheide 184, te 2440 GEEL. Artikel 9 1. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig artikel 51 van Vlarem I, een beroep worden ingediend bij de Vlaamse regering, gericht aan de Vlaamse minister van Leefmilieu, p.a. Afdeling Milieuvergunningen, Koning Albert II-laan, 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL. Het beroep moet worden ingediend met een aangetekend schrijven binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van verzending (betekening) van een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de aanvrager en aan de belanghebbende overheidsorganen en diensten, bedoeld in artikel 49, 1, 1, 2 en 3 van Vlarem I, of na de dag van aanplakking (openbare bekendmaking) van de beslissing als het beroep uitgaat vanwege andere personen of instellingen. Het beroepschrift moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld zijn van een kopie van het attest van bekendmaking (betekening of aanplakking) van de omstreden beslissing, alsook van een bewijs van storting van het voorgeschreven bedrag aan onderzoekskosten voor het beroepsdossier. 1213

13 2. Ingevolge de koppeling van de stedenbouwkundige vergunning aan de milieuvergunning vervalt vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van rechtswege, indien er een administratief beroep werd ingesteld tegen onderhavig besluit, vanaf de weigering van de milieuvergunning door de vergunningverlenende overheid in beroep. Aanwezig: Herman Reynders, gouverneur-voorzitter; Marc Vandeput, Sylvain Sleypen, Gilbert Van Baelen, Frank Smeets, Walter Cremers, Erika Thijs, leden; Renata Camps, provinciegriffier Hasselt d.d De verslaggever, get. Frank Smeets De provinciegriffier, get. Renata Camps De gouverneur-voorzitter, get. Herman Reynders Voor eensluidend afschrift namens de provinciegriffier Frank Vranken bestuursdirecteur 1313