Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 8 Openbaar vervoer

Transcriptie

1 Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 8 Openbaar vervoer

2 1 Woorden 1 de agent 2 de auto 3 de bestuurder 4 de bus 5 de fiets 6 het hek 7 de herfst 8 de lente 9 de rails 1

3 10 de stad 11 de step 12 het stoplicht 13 de tramhalte 14 de tram 15 de trein 16 de winter 17 het zebrapad 18 de zomer 2

4 Schrijf de woorden over en schrijf ze in jouw taal 1 de agent 2 de auto 3 de bestuurder 4 de bus 5 de fiets 6 het hek 7 de herfst 8 de lente 9 de rails 10 de stad 11 de step 12 het stoplicht 13 de tramhalte 14 de tram 15 de trein 16 de winter 17 het zebrapad 18 de zomer 3

5 2 Werkwoorden 1 Tim fietst 2 Tim gooit 3 Sanne stapt in 4 Kees steekt over 5 De auto rijdt 6 Tim schopt 7 De bestuurder stuurt 8 Tim houdt vast 9 Tim voetbalt 4

6 Maak de zinnen af 1 Tim fietst naar school. Tim en Kees fietsen naar school... Ik fiets naar school... 2 Tim gooit de bal weg. Tim en Kees Ik Sanne stapt in de bus. Ik Tim en Joris Kees steekt de straat over. Ik Kees en Sanne De auto rijdt op straat. De twee auto s..... Ik Tim schopt tegen de bal. Tim en Kees Ik De bestuurder stuurt de auto. Sanne en Kees Ik

7 8 Tim houdt de bal vast. Tim en Kees Ik Tim voetbalt in een park. Tim en Kees Ik

8 3 Tegenstellingen 1 Dit is ( links rechtdoor rechts ) Dit is links. 2 Dit is ( links rechtdoor rechts ) 3 Dit is ( links rechtdoor rechts ) 4 Kees gaat ( linksaf rechtsaf ). 7

9 5 Kees gaat ( linksaf rechtsaf ) 6 Tim zit ( voorop achterop ) de fiets. 7 Joris zit ( voorop achterop ) de fiets. 8

10 4 Getallen eenenzeventig tweeënzeventig drieënzeventig vierenzeventig vijfenzeventig zesenzeventig zevenenzeventig achtenzeventig negenenzeventig 80 tachtig 9

11 5 Wat zijn dit? twee dekens 10

12 11

13 6 Film Sven Natra Margriet Hallo, mijn vriend Willem is jarig. Hij woont in een flat in de stad. Het is een half uur rijden. Met de auto doe ik dat. Mijn vriend Willem is jarig. Hij woont in een flat in de stad. Het is 20 minuten rijden. Met de tram doe ik dat. Mijn vriend Willem is jarig. Hij woont in een flat in de stad. Het is maar 10 minuutjes rijden. Dus op de fiets doe ik dat. n. Bij deze halte stopt de tram. Kijk daar op de rails komt lijn 10. Hier is mijn ov-kaart, ik laat hem aan de bestuurder zien. s. Ik ben de bestuurder van de auto. Ik let goed op het verkeer. Voor het rode stoplicht stop ik. Ja, en bij groen, dan rij ik weer. m. Ik rij snel op mijn fiets. Ja soms is het wel koud hoor. Vooral in de herfst en winter. Nee, fietsen in de zomer, dat is waar ik van hou! n. Bij deze halte ga ik er uit. Willem woont in die flat. Ik moet de weg nog oversteken. Ik hoop dat de bestuurder oplet. 12

14 s. Ik ben de bestuurder van de auto. Ik mag 50 rijden in de stad. Het verkeer van rechts mag eerst. En ik moet stoppen voor het zebrapad. m. Ik rij op mijn fiets lekker door de stad. Verkeer van rechts mag eerst. Oe! En ik moet stoppen bij het zebrapad. s. Hé, Margriet op de fiets. n. Sven in de auto. m. En Natra op het zebrapad. Hé, jullie hebben ook zo n plant? Mooi is dat! Het is precies dezelfde. Ik kan hem niet meer ruilen. Ik heb de bon niet meer. (etc.).. de flat de bon de plant 13

15 de file de rolschaatsen Vragen 1. Hoe rijdt Sven naar Willem? Hij rijdt met de auto. 2. Hoe rijdt Natra naar Willem? Zij rijdt met.. 3. Hoe rijdt Margriet naar Willem?.. 4. Waarom gaan Natra, Margriet en Sven naar Willem? Willem is

16 5. Woont Willem in een huis? Hij woont 6. Hoeveel minuten moet Margriet rijden naar Willem? Zij moet rijden. 7. Hoeveel minuten moet Natra rijden naar Willem? Zij moet rijden. 8. Hoeveel minuten moet Sven rijden naar Willem?.. 9. Welk kado hebben Sven, Natra en Margriet voor Willem? Zij hebben 15

17 7 Lied Leen de Groot die voetbalt graag Dat doet hij bij FC Den Haag De fiets staat klaar in het rek O jee, zijn achterband is lek O jee, zijn achterband is lek Dus gaat hij maar niet fietsen want Dat gaat niet met zo n achterband Hij kijkt eens naar dat klerending De auto is de oplossing De auto is de oplossing Leen de Groot is gek op rijden Liever niet op drukke tijden Sturen vindt ie o zo fijn Maar niet als er veel files zijn Maar niet als er veel files zijn Wat ziet Leen daar tot zijn schrik Dat kan toch niet, o jee, verhip Een spijker in zijn achterband Hoe is dat daar in beland? Hoe is dat daar in beland? 16

18 Oh nee, oh nee liep Leen te krijsen Moet ik met de bus gaan reizen? Hij zoekt de kaart met tegenzin. Die stempelt de chauffeur voorin Die stempelt de chauffeur voorin Hij houdt de strippenkaart goed vast Zodat geen auto hem verrast Hij kijkt uit als ie oversteekt Zodat ie niet zijn botten breekt Zodat ie niet zijn botten breekt Leen komt bij de halte aan Hij ziet een man in tranen staan Toen zei de treurige meneer De bus die rijdt vandaag niet meer De bus die rijdt vandaag niet meer De man verklaarde toen aan Leen De bus reed door een greppel heen De achterband die is nu plat Leen dacht, nu ben ik het zat Leen dacht, nu ben ik het zat Leen dacht, zo n lekke achterband Dat vind ik toch wel irritant Hoe ga ik naar FC Den Haag? Op rolschaatsen ga ik vandaag Op rolschaatsen gaat hij vandaag 17

19 Kies het goede woord 1. Hij kijkt.. naar links en rechts. ( kijkt tramhalte drinkt ) 2. De kinderen... op straat. ( zomer voetballen kijkt ) 3. Wij.. met de tram. ( rijden zomer flat ) 4. Ik stop een rood stoplicht. ( achter voor in ) 5. Kees rijdt. de fiets. ( op tussen naast ) 6. Kees steekt de straat.. ( op over vast ) 7. Tim houdt de bal.. ( op over vast ) 18