Effecten van menselijk gebruik op mariene weekdieren in Nederland

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Effecten van menselijk gebruik op mariene weekdieren in Nederland"

Transcriptie

1 Achtergrondrapport Effecten van menselijk gebruik op mariene weekdieren in Nederland 2013 Godfried van Moorsel & Sylvia van Leeuwen ECOSUB & STICHTING ANEMOON 1

2 Documenttype: Titel: Auteurs: Achtergrondrapport bij: Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca) Effecten van menselijk gebruik op mariene weekdieren in Nederland Godfried van Moorsel & Sylvia van Leeuwen Jaar: 2013 Projectnaam: Diversiteit mariene schelpdieren van Nederland Uitvoerders: Ecosub en Stichting ANEMOON Contactpersonen: Godfried van Moorsel Adriaan Gmelig Meyling Subsidiegevers: Ministerie van Economische Zaken (Dienst Regelingen / Regeling Draagvlak Natuur) Prins Bernhard Cultuurfonds Schure-Beijerinck-Popping Fonds Ecosub Postbus AC Doorn Tel: , / Website: Stichting ANEMOON Postbus AA Bennebroek Tel: , bgg Website: Website project: Nederlandse-Mollusken/Atlas-Mariene-Weekdieren 2

3 Inhoud 1 Inleiding Visserij en maricultuur Inleiding Voedselketens Effecten bodemvistuigen Schelpdiervisserij Aasvisserij Oestercultuur Mosselcultuur Overige gecultiveerde schelpdiersoorten Scheepvaart Bodemschade Verontreiniging Onderwatergeluid en -trillingen Wrakken Waterbouwkundige werken Winning van olie en gas, windparken Winning van zand, grind en schelpen Zandwinning Grindwinning Schelpenwinning Zandsuppleties en baggeren Zandsuppleties Baggeren Verontreiniging Inleiding Nutriënten Olieverontreiniging Zware metalen Organische microverontreinigingen Tributyltin (TBT) Thermische verontreiniging Microplastics Exoten Inleiding Invasieve exoten Exotische mariene schelpdieren in Nederland Preventie en bestrijding Klimaatverandering Inleiding Temperatuur Zuurgraad Rivierafvoer Stormfrequentie Literatuur

4 4

5 1 Inleiding De zee is van oudsher van belang voor de mens, vooral als bron van voedsel en als vaarweg. Tegenwoordig wordt het gebruik van de Noordzee en kustwateren steeds intensiever en meer divers. Er wordt gebouwd aan boorplatforms en windmolens en de bodem levert grondstoffen op, zoals olie, gas, grind en zand. Langs onze kust zien we de voortgaande strijd tegen het water, die gepaard gaat met zandsuppleties en allerlei waterbouwkundige werken zoals dijken en haventerreinen. Voorts vinden maricultuur en militaire activiteiten plaats en allerlei vormen van recreatie. Ook wordt de zee gebruikt voor de stort van havenslib en wordt er afval geloosd. Wellicht komt er ook ooit nog eens een vliegveld of woon- of energie-eiland in de Noordzee. Wat betekenen deze menselijke activiteiten voor de schelpdieren in zee? Dit vormt de centrale vraag in dit rapport. In de loop der tijd verschenen diverse publicaties die een overzicht geven van menselijke effecten op het zeemilieu. Vaak beperken ze zich tot een bepaalde regio zoals de Noordzee (De Groot, 1983; Bergman et al., 1991 (m.n. Bijlage IV), Kröncke & Bergfeld, 2003; Lindeboom et al., 2005; Prins et al., 2011) of Waddenzee (Essink, 2005) of tot een bepaalde activiteit zoals een type visserij (Collie et al., 2000; Kaiser et al., 2006). Dit rapport poogt de effecten te bundelen voor de schelpdieren. Het instellen van mariene natuurgebieden, in essentie ook een menselijke activiteit, komt in de atlas (De Bruyne et al., 2013) ter sprake in Effecten zijn niet altijd eenduidig aan bepaalde factoren toe te schrijven. Met name bij complete ecosysteemveranderingen kunnen overbevissing, eutrofiëring, klimaatverandering, import van exoten en andere factoren allemaal een rol spelen (Purcell, 2012). Voorts staan de verschillende factoren niet altijd los van elkaar. Zo heeft een verandering in neerslag gevolgen voor de nutriënten in het kustwater. Niettemin zullen in dit rapport de menselijke activiteiten en effecten afzonderlijk worden beschreven. Figuur 1 geeft een overzicht van oorzaak-gevolgrelaties en laat zien in welke hoofdstukken deze behandeld worden. Er wordt niet ingegaan op effecten van schelpdieren op de mens, zoals het dichtgroeien van leidingen en het overbrengen van ziektes zoals shellfish poisoning. Ook de functie voor andere organismen, zoals voedsel voor vissen, duikeenden of steltlopers, blijft hier buiten beschouwing. De voedselfunctie voor de mens komt wel aan bod. Dit rapport vormt een achtergrondrapport bij Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca) onder redactie van De Bruyne et al. (2013). De opzet is een uitgebreidere versie van hoofdstuk 12, met meer achtergrondinformatie, figuren en literatuurreferenties. Ook zijn bij soorten de wetenschappelijke namen opgenomen. Dit rapport bevat verder achtergrondinformatie bij hoofdstuk 3 van de atlas over leefgebieden (zie hoofdstuk 4 Waterbouwkundige werken) en bij het intermezzo over maricultuur (in de atlas op p , in dit rapport 2.6 t/m 2.8). Dankwoord. Voor opmerkingen bij eerdere versies van deze tekst zijn wij de volgende personen dankbaar: Ad Stolk, Wanda Zevenboom, Johan Craeymeersch, Aad Smaal, Rykel de Bruyne, Bert Keus. Daarnaast ook onze dank aan personen die foto s leverden en aan organisaties voor gegevens. Hun bijdrage is vermeld bij de figuren. Fig. 1. Vraag van de maatschappij (paars) en doorwerking naar activiteiten op zee (oranje). De nummers refereren naar de hoofdstukken. Via sleutelfactoren (geel) staat onderaan wat de gevolgen zijn voor mariene schelpdieren (blauw). Een dergelijk schema is nooit compleet, zo wordt de relatie recreatie-(sport)visserij niet aangegeven en ontbreekt verontreiniging door kunstwerken en platforms. Klimaatverandering is het gevolg van menselijke behoeftes, maar beïnvloedt deze ook en is daarom van een andere orde. Het schema toont dat effecten vaak het gevolg zijn van meerdere oorzaken. 5

6 6

7 2 Visserij en maricultuur 2.1 Inleiding Van de menselijke invloeden op de zee wordt de visserij vaak aangeduid als de meest schadelijke. Wereldwijd heeft de visserij de laatste decennia geleid tot steeds grotere effecten. Veel visbestanden in zee zijn volledig of overgeëxploiteerd dan wel ingestort (Pauly, 2007). Alhoewel de boodschap van laatstgenoemde wat sterk is aangezet, is er in ieder geval sprake van een ernstige situatie (Daan, 2012; Daan et al., 2011). In de Noordelijke Atlantische oceaan verdwijnen vooral de grotere toppredatoren zoals zwaardvis en tonijn. Met de afname van grote vis verschuift het spectrum richting kleine vissen. Sommige soorten zoals de kabeljauw zijn door de intensieve visserij genetisch veranderd: ze blijven kleiner en worden op jongere leeftijd paairijp. De visserij past zich hier op aan, dit is het fishing down marine food webs (Pauly, 2007; figuur 2.1). Het risico bestaat ook dat op den duur steeds meer kwallen de plaats van kleine vis innemen, een fenomeen bekend als jellyfication 1. Ook schelpdieren worden hiermee geconfronteerd want larven worden weggevangen en de voedselsituatie van adulte schelpdieren verandert. Verschuivingen in het voedselweb zijn dus vaak indirect van invloed op schelpdieren. Daarnaast is er het directe effect van allerlei vormen van bodemvisserij op schelpdieren. Op de Noordzee vinden verschillende vormen van visserij plaats, variërend van industriële visserij op zandspiering, haring en sprot bij de Doggersbank tot allerlei typen bodemvisserij, zoals de garnalenvisserij in onze kustwateren. Kleinschaliger activiteiten zijn bijvoorbeeld het spitten op getijdenplaten naar wadpieren voor de sportvisserij. De schelpdiervisserij heeft het primair gemunt op tweekleppigen (zoals oesters, mossels, kokkels en mesheften). Bij andere visserijtechnieken komen schelpdieren als bijvangst boven. Zo is de boomkorvisserij vooral uit op platvis, maar landt als bijvangst ook wel Wulk of inktvis aan. In de Oosterschelde wordt met kreeftenkorven en -fuiken ook inktvis bijgevangen. Een ander effect van bodemvisserij op schelpdieren vormt de mechanische invloed van allerlei typen sleepnetten op de zeebodem. Hierdoor wordt de complexiteit van de zeebodem, waaronder biogene structuren (ruimtelijke formaties die door organismen worden gevormd) aangetast. Ook worden dieren uit het sediment verwijderd of gedood. Uiteindelijk kan de structuur en productie van de hele levensgemeenschap van de zeebodem worden beïnvloed (Kaiser et al., 2006). Naast visserij kenen we ook maricultuur: aquacultuur in zoute wateren. De schelpdierkweek is in Nederland vooral gericht op oesters en mossels. Op beperkte schaal worden ook andere soorten gekweekt. In 2.2 tot en met 2.5 worden effecten van visserij behandeld, in 2.6 tot en met 2.8 komt de maricultuur aan de orde. Fig Fishing down the food web: naarmate de visserij intensiever wordt neemt het aantal grote vissen steeds verder af en verarmt het bodemleven (Pauly, 2007). 2.2 Voedselketens Het wegvangen van grote vis kan leiden tot verminderede predatie op grote schelpdieren. Zo ook kan de garnalenvisserij gunstig uitpakken voor tweekleppigen, omdat garnalen bekend staan als predatoren op schelpdierbroed. Veel commerciële vissoorten hebben een breed voedselspectrum. Worden bepaalde prooisoorten weggevist, dan kunnen schelpdieren hoger op hun menu terechtkomen. Overbevissing kan ook leiden tot trofische cascades: verdwijnt de kabeljauw dan komt er meer haring, waardoor weer minder zoöplankton, gevolgd door juist meer plantaardig plankton. Bij overbevissing van haring gebeurt het omgekeerde. Dit heeft gevolgen voor filterende schelpdieren die ook van plantaardig plankton afhankelijk zijn. Zo groeit de Noordkromp Arctica islandica slechter in jaren met veel copepoden (kleine planktonkreeftjes) (Witbaard et al., 2003). Door de vele biotische relaties tussen mariene organismen werkt dit type effecten op allerlei manieren in op schelpdieren. 2.3 Effecten bodemvistuigen De bordentrawl- en later boomkorvisserij doen hun effecten al lang gelden (figuur 2.2). Er zijn aanwijzingen dat al in de negentiende eeuw ecosystemen als oesterbanken zijn verdwenen (Roberts, 2007). Iets dergelijks geldt voor veenbanken en boomstammen, substraat voor borende schelpdieren. Ook veel zwerfstenen, de basis voor hardsubstraatfauna, zijn in de loop der tijd aan land gebracht. Nog steeds zijn er plaatsen in de Noordzee die vele malen per jaar worden bevist, zodat ruimtelijke structuren en de daaraan gekoppelde biodiversiteit zich nauwelijks kunnen ontwikkelen. Bodemberoerende vistuigen (zie box) hebben dan ook geleid tot meer of minder definitieve habitat- 1 Overigens worden er vraagtekens gesteld bij het mondiale karakter van jellyfication (Condon et al. 2012). 7

8 Fig Uitbreiding van de Engelse sleepnetvisserij in de Noordzee gedurende de 19 e eeuw. Naar Lenz, Bron: De Vooys et al., verandering (Jennings et al., 2000). Voor garnalenvisserij geldt dit in wat beperktere mate. Over de relatie tussen de garnalenvisserij en het verdwijnen van banken van Honingraatwormen Sabellaria in de Duitse Waddenzee en de invloed van deze visserij op Mossel en Wulk zijn de meningen verdeeld (Riesen & Reise, 1982; Berghahn & Vorberg, 1997; Vorberg, 2000). Indien wordt gesteld dat het herstel van levensgemeenschappen van de zeebodem slechts enkele jaren duurt, dienen we ons te realiseren dat de referentiesituatie er een is waar de visserij al vele jaren een rol speelt. In dit verband wordt ook wel gesproken van shifting baseline syndrome (Pauly, 1995), de neiging om een toestand uit het recente verleden als de natuurlijke achtergrond te beschouwen. Wekkerkettingen of schaarborden die door de bodem ploegen of netten die over de zeebodem schuren kunnen schelpdieren beschadigen of doden. De directe sterfte van schelpdieren als Halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata en Rechtsgestreepte platschelp Angulus fabula door passage van een boomkor ligt in de orde van 40-60% (Bergman & Van Santbrink, 2000). Bij de Noordkromp Arctica islandica raakt gemiddeld 74% (maximum 90%) ernstig beschadigd door wekkerkettingen. Zonder deze kettingen is het percentage 27% (Fonds, 1991). Dieper levende soorten, zoals zwaardscheden, zijn minder kwetsbaar, maar het kost ze wel energie om de aangetaste leefruimte te herstellen. Fragiele schelpen kunnen in vangsten worden gekneusd. Maar ook al zouden ze dit overleven en vervolgens als discard weer op de zeebodem belanden, dan moeten ze zich snel ingraven. Anders vormen ze een makkelijke prooi voor aaseters en natuurlijke vijanden zoals zeesterren. Kleine beschadigingen van de schelp kunnen soms gerepareerd worden, maar zwaardere beschadigingen leiden alsnog tot sterfte. Ook de Wulk Buccinum undatum is kwetsbaar. Van Wulken die meer of minder beschadigd waren door passage van een 12m-boomkor bleek in aquaria 60% alsnog dood te gaan, de meeste binnen twee weken. De overlevenden bleken hun schelp binnen zes weken hersteld te hebben (Mensink et al., 2000). Anderzijds profiteert de Wulk als aaseter ook van de boomkorvisserij. Zowel het beschadigen als onttrekken van schelpdieren betreft vooral grote soorten die zich niet diep ingraven. Zij komen in contact met de vistuigen en blijven in de netten achter. Vaak zijn dit ook langlevende soorten die extra kwetsbaar zijn omdat ze relatief laat beginnen met voortplanten en het herstel van populaties lang duurt. Voorbeelden zijn Paardenmossel Modiolus modiolus, Oester Ostrea edulis, (Slanke) Noordhoren Colus gracilis en Neptunea antiqua en Wulk Buccinum undatum. Met Bodemberoerende vistuigen De boomkor (beam trawl) is een vistuig waarvan het net wordt opengehouden door een boom van 12 m. Aan beide zijden van de boom bevindt zich een ijzeren slof die over de bodem sleept. Tussen de beide sloffen, vóór het net, bevinden zich meestal meerdere wekkerkettingen. In stenige gebieden wordt ook wel een kettingmat gebruikt. Door de kettingen schrikken platvissen op van de bodem en belanden zo in het net. De zware kettingschakels kunnen, afhankelijk van het type sediment, tot 8 cm in de bodem dringen (Polet & Depestele, 2010). De boomkorvisserij wordt op het Nederlandse deel van de Noordzee intensief beoefend, vooral in de zuidelijke bocht. Bij de bordentrawl (otter trawl) wordt het net opengehouden door schaarborden die ook door de bodem ploegen, tot wel 15 cm diep (Bergman et al., 1990). Maar ook de lijnen, grondpees en het net zelf beïnvloeden de bodem, vooral op plaatsen waar biogene structuren aanwezig zijn. De garnalenkor is een lichte uitvoering van de boomkor van maximaal 9 m breed, zonder wekkerkettingen. De grondpees is voorzien van kunststof of houten rollers zodat het effect op de bodem veel kleiner is dan bij de boomkor (Rijnsdorp et al., 2006). Wel sleept het net over de bodem en dat kan ook bodemstructuren beschadigen of schelpdieren blootleggen die vlak onder het zand leven. De elektrovisserij met de pulskor en sumwing is een recente ontwikkeling ter vervanging van de boomkor. De sumwing is een soort vleugel die boven de bodem zweeft en waaraan een net is bevestigd. Bij de pulskor en sumwing wordt de vis door middel van stroomstootjes opgeschrikt zodat deze in het net zwemt. Deze vorm van visserij kost weinig energie en heeft door het ontbreken van wekkerkettingen ook minder effecten op de zeebodem. Schelpdieren zullen minder snel beschadigen maar hoe zij reageren op de elektrische schokjes is nog onbekend. 8

9 haar maximale leeftijd in de Noordzee van 167 jaar spant de Noordkromp Arctica islandica wat dit betreft de kroon. Witbaard & Klein (1994) vonden dat het aantal beschadigingen van de schelp van Noordkromp vanaf 1974 steeg met de toegenomen boomkoractiviteit. Omstreeks dezelfde tijd werd al geconstateerd dat Wulken, verzameld met trawls op verschillende locaties in de Noordzee, nooit onbeschadigd waren (Entrop, 1972). In 2004 vergeleek het NIOZ een aantal locaties binnen 400 m van een productieplatform waar niet mocht worden gevist met referentiegebieden waar wel werd gevist (Bergman et al., 2005, Duineveld et al., 2007). Het betrof een fijnzandig gebied op het Friese Front en het onderzoek werd uitgevoerd met een bodemschaaf. Een van de bevindingen was een hogere dichtheid van de grote tweekleppigen Noordkromp Arctica islandica, Gedoornde hartschelp Acanthocardia echinata, Bolle papierschelp Thracia convexa en Dichtgestreepte artemisschelp Dosinia lupinus in de niet beviste gebieden. Ook de fragiele tweekleppigen Glanzende dunschaal Abra nitida en Sabelschede Phaxas pellucidus deden het beter waar niet gevist werd. Momenteel zijn er ontwikkelingen gaande waardoor het effect van de bodemberoerende visserij vermindert. Mede door de sterk gestegen energieprijzen schakelt de visserij over op zuiniger technieken waardoor zowel bodemberoering als bijvangst afnemen. Ook de toegenomen vraag naar duurzaam gevangen vis (MSC-certificering) draagt hieraan bij. Tussen 2007 en 2010 is de Nederlandse boomkorvisserij meer dan gehalveerd, terwijl alternatieve vismethoden sterk toenamen (LEI). Sinds enkele jaren zijn er gebieden in de Noordzee waar niet meer gevist mag worden, bijvoorbeeld vanuit veiligheidsoverwegingen zoals in windparken en rond platforms. Maar in bepaalde gebieden wordt de boomkorvisserij bewust uitgebannen om het leven in en op de zeebodem te beschermen. Een voorbeeld is het bodembeschermingsgebied in de Voordelta, dat is ingesteld als compensatie voor de aanleg van Maasvlakte2. Hier mag in beginsel niet gevist worden met een boomkor met wekkerkettingen door schepen met meer dan 260 pk. Ook is een deel van de Oostelijke Waddenzee afgesloten voor de garnalenvisserij. In de toekomst kan het aantal gebieden met visserijbeperkingen toenemen (zie de atlas, hoofdstuk 13). Technieken schelpdiervisserij Mossels en oesters worden gevist met behulp van een 'kor', een net, dat de schelpdieren van de bodem afschept. De mosselzaadvisserij is gericht op het vangen van jonge mosseltjes, die daarna op mosselpercelen worden uitgezaaid en opgekweekt. De visserij vindt plaats met de mosselkor, een stalen frame van 1,90 m breed met daarin een ondiep net waarvan een stang aan de onderzijde over de bodem schraapt. Een vaartuig vist met vier korren, de vissnelheid is zo n 4,5 km/u. Bij de mechanische kokkelvisserij gebruikt men de hydraulische zuigkor, een uit stalen spijlen bestaande korf. Een schip vist met twee korren, de totale visbreedte is 2 m. Door de geringe diepgang (50 cm) kunnen kokkelschepen bij hoogwater op de wadplaten terecht. De vissnelheid van 4,5-7,5 km/u hangt af van onder meer de dichtheid van kokkels. Het mes van de kor schraapt tot een diepte van ca. 3 cm door de bodem. De kokkels worden met een waterstraal uit het sediment gespoten en komen via een pomp en een 15-mm-zeef aan boord. Dit levert kokkels op met een lengte vanaf 23 mm. Via een spoelmolen en transportband worden ze aan dek gestort. Het seizoen loopt van eind augustus tot eind november. De mechanische spisulavisserij maakt gebruik van dezelfde zuigkor als de bovengenoemde kokkelvisserij en meestal worden ook dezelfde (kokkel)vaartuigen ingezet. Vanwege de in het algemeen grotere waterdiepte waarop Spisula voorkomt worden de zuigbuizen wel verlengd, waardoor tot maximaal 20 m diep kan worden gevist. De kor en de spoelmolens voor de spisulavisserij kennen een wettelijk verplichte spijlwijdte van 12 mm. De mechanische ensisvisserij richt zich op de Amerikaanse zwaardschede Ensis directus. Deze visserij stelt vrij stringente commerciële eisen: de schelplengte moet minstens 12 cm zijn en de dichtheid voldoende hoog (> 100 ex./m 2 ); de bodem moet zandig zijn zonder vuil (andere bodemorganismen). Is een geschikt visgebied gevonden, dan kan daar vaak meerdere jaren worden gevist. De maximaal toegestane visbreedte van het tuig is 1,25 m. Vanwege de grote visdiepte in de bodem (30 cm) is de vissnelheid laag, ca. 0,3 km/u. Met water wordt het sediment vloeibaar gemaakt en men tracht zoveel mogelijk sediment door de spijlen van het vistuig te lozen. De in de korf achtergebleven zwaardscheden worden opgezogen en aan boord op een zeef of in een trommel schoongespoeld. Ze worden meestal aan boord verwaterd zodat de zwaardscheden aan de wal direct kunnen worden verwerkt. De inktvisvisserij is meestal geen gerichte visserij, maar pijlinktvissen - bijvangst van platvisvisserij op de Noordzee - worden wel op de visafslag verhandeld. In de Oosterschelde verschijnt de Zeekat Sepia officinalis tijdens de paaitijd als bijvangst in kreeftenkorven en schietfuiken. De Waddenzee kent ook handmatige kokkelvisserij. Daarbij gebruikt men de wonderklauw, een soort hark voorzien van een net. Zowel in de Waddenzee als Zeeuwse delta worden in het wild levende Japanse oesters en Alikruiken handmatig geraapt. 9

10 2.4. Schelpdiervisserij Met schelpdiervisserij wordt hier bedoeld: visserij op in het wild levende schelpdieren. Voor de visserij op lege schelpen zie 6.3. Schelpdieren worden vooral gevist in getijdenwateren (Waddenzee, Delta) en in de kustzone. Door een hoge aanvoer van fytoplankton en ander voedsel ontstaat hier de grootste biomassa aan schelpdieren en is de visserij het meest rendabel. Aanvankelijk werd alleen op wilde schelpdierbanken gevist, maar in de tweede helft van de 19e eeuw ontdekte men dat mossels en oesters ook gekweekt konden worden. Dit laatste wordt maricultuur genoemd en komt aan de orde in Er wordt op verschillende manieren op schelpdieren gevist, mechanisch en handmatig (zie box). De meeste schelpdieren worden gevist voor menselijke consumptie en veel opbrengst is voor de export. Amerikaanse zwaardscheden Ensis directus worden ook wel gebruikt als aas voor de sportvisserij. De regionale geschiedenis toont een sterke wisselwerking tussen schelpdierbestanden en visserij. Meer dan een eeuw geleden werd op Oesters Ostrea edulis gevist in de Noordzee, maar inmiddels is die soort daar vrijwel verdwenen. In de Zuiderzee werd gevist op Oesters Ostrea edulis, Mossels Mytilus edulis, Kokkels Cerastoderma edule en Alikruiken Littorina littorea (Smaal et al., 2009), maar na de aanleg van de Afsluitdijk verdween deze visserij. De Hollandse kustzone kent een opeenvolgende dominantie van verschillende soorten tweekleppigen. Dat blijkt onder andere uit massastrandingen (Oosterbaan, 1991). Zo spoelde de Grote strandschelp Mactra stultorum veel aan tussen 1930 en Tot en met de jaren 70 van de vorige eeuw was Fig Otterschelp Lutraria sp. Jaarlijkse populatie-omvang (miljard exemplaren). Bron: IMARES, Goudswaard et al., de kokkel Cerastoderma edule algemeen. In de jaren 80 en 90 kwam de Halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata opzetten en werd sinds 1985 ook geëxploiteerd (Craeymeersch & Perdon, 2006). Inmiddels zijn Spisulabanken weer vrijwel verdwenen. Vanaf 1987 domineert de Amerikaanse zwaardschede Ensis directus, een geïntroduceerde soort (hoofdstuk 9). Sinds 2002 leven er in de Nederlandse kustzone gemiddeld 50 miljard exemplaren, in 2010 zelfs 135 miljard (Goudswaard et al., 2008; 2010). In het laatste decennium komt ook de Otterschelp Lutraria opzetten (Craeymeersch & Perdon, 2005). In 2010 leefden er in de Nederlandse kustzone bijna 2,5 miljard individuen (Goudswaard et al., 2010; figuur 2.3). De vergunningverlening baseert de uitgifte van visrechten op deze trends. De schelpdiervisserij past haar technieken aan, zo schakelden ex-mechanische kokkelvissers over op de Ensisvisserij. Oestervisserij Al in het begin van de 18 e eeuw werd door vissers van de Waddeneilanden gevist op Oesters Ostrea edulis in de Wadden- en Zuiderzee. Ze verkochten deze in Amsterdam en Hamburg (Van Ginkel 1996); verzoeken voor een oesterhaven op Texel dateren uit 1816 (Duinker, 1993). In de zeventiger jaren van de 19 e eeuw werd ook op de Noordzee gevist op de Oester, de naam Oestergronden herinnert daaraan (Olsen, 1883). Zo werd er in 1889 door zo n 90 Engelse smacks op Noordzeeoesters gevist. Deze boten hadden een grote bun waarin ze de oesters in leven konden houden. Elke boot beschikte over zes korren en in de regel resulteerde een reis van drie weken in een opbrengst van oesters (De Vooys, 2001). Ook Nederlandse en Duitse vissers hebben hier op Oesters gevist. Deze visserij is in het begin van de vorige eeuw volledig ingestort door het verdwijnen van de oesterbanken. Het verschijnen en verdwijnen van oesters in de Noordzee wordt wel verklaard door incidentele broedvallen (Berghahn & Ruth, 2005); ook al blijft een broedval uit, dan duurt het toch nog 20 tot 30 jaar aleer de Oester weer verdwenen is. Maar ook de bodemvisserij, of die het nu op de soort gemunt had of niet, zal hebben bijgedragen aan het verdwijnen van de Oester uit de Noordzee. Het wegvissen van schelpen, ook de lege, betekende in elk geval dat dit stabiele substraat niet meer beschikbaar was voor de vestiging van nieuwe generaties Oesters (Eisma, 1980). Ook andere soorten schelpdieren van hard substraat werden hierdoor benadeeld. In de Waddenzee is de Oester sinds de jaren veertig uitgestorven (Lavaleye & Dankers, 1993). Inmiddels is daar wel de Japanse oester Crassostrea gigas verschenen (hoofdstuk 9). Sinds 2008 worden deze in de Waddenzee op experimentele basis geraapt (Taal et al., 2010). 10

11 Fig Buccinum undatum. Aanlanding Wulk uit de Nederlandse Waddenzee van Bron: Cadée et al., 1995, data uit jaarlijkse visserijrapporten. Wulkenvisserij Toen in het begin van de jaren 20 van de vorige eeuw de Platte oester uit de Waddenzee verdween, schakelden oestervissers over op de wulkenvisserij. Enkele jaren later werd een piekopbrengst van een half miljoen kilo per jaar bereikt maar daarna ging het snel bergafwaarts met de soort door een combinatie van overbevissing en beschadiging (figuur 2.4; Cadée et al., 1995). Dat de Wulk zich in de Waddenzee sindsdien niet meer heeft hersteld wordt geweten aan de gevoeligheid voor TBT ( 8.6; De Vooijs & Van der Meer, 2010). Op de Noordzee is de Wulk nog algemeen op de Klaverbank en de Doggersbank. Mosselvisserij Voor de visserij op Mossels zie 2.7. Fig Sporen van mechanische kokkelvisserij op het wad bij Noordpolderzijl. In het midden een mosselbankje dat buiten de visserij had moeten blijven (vliegerfoto Jaap de Vlas). Kokkelvisserij In het verleden werd met 22 schepen op Kokkels gevist, hoofdzakelijk in de Waddenzee, maar ook in Zeeland. Het kokkelbestand wordt jaarlijks geïnventariseerd en uitgedrukt in kilo s kokkelvlees (figuur 2.6). In september 2012 was er ton in de Nederlandse kustwateren aanwezig waarvan 95% in de Waddenzee (Van Zweeden et al., 2012). In de periode bracht de Waddenzee jaarlijks ruim ton schelpdiervlees op en de Oosterschelde ton. Gemiddeld kwam dit neer op respectievelijk 11 en 22% van het bestand. Ten behoeve van voedselreservering voor vogels wordt de activiteit gereguleerd, afhankelijk van bestandsopnamen in het voorjaar. Deze regulering kon echter niet voorkomen dat in sommige jaren grote sterfte optrad onder schelpdieretende wadvogels door voedselgebrek (LNV, 2003). In 2004 is de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee uitgekocht en is het voedselreserveringsbeleid daar niet langer van toepassing. Nu worden kokkels er alleen nog handmatig bevist. Daar waar de dichtheden hoger zijn dan 50 kokkels per m 2 mogen handkokkelvissers nog 2,5% van het bestand opvissen. In 2012 leverde de Waddenzee zo nog wel 892 ton kokkelvlees op (Vereniging van Handkokkelaars). Sinds 2012 beschikt de handkokkelvisserij over het MSC keurmerk. In de Oosterschelde is de voedselreservering afhankelijk van het aantal scholeksters. Ook in de Westerschelde en in de Voordelta wordt gevist op Kokkels (Van Zweeden et al., 2012). Fig Cerastoderma edule. Kokkelvisserij in Waddenzee: geschat bestand in het najaar (schaal rechts) en opgevist vleesgewicht (schaal links). Sinds 2004 wordt alleen nog handmatig op Kokkels gevist Bron: data IMARES en Van Zweeden et al., 2012 en Vereniging van Handkokkelaars. Op de korte termijn kan de kokkelvisserij leiden tot slibverlies: de bodem wordt zandiger, maar dit effect hangt af van de samenstelling van het sediment. Op een getijdenplaat in de Oosterschelde kon geen verandering van de sedimentsamenstelling worden aangetoond (Wijnhoven et al, 2011). Door de wijze van visserij worden ook andere ondiep levende (schelp)dieren aan de kokkelbanken onttrokken of treedt sterfte op. Er zijn aanwijzingen dat borstelwormen zoals Veelkleurige zeeduizendpoot Nereis diversicolor en Wadpier Arenicola marina hiervan profiteren. Men spreekt daarbij wel van verworming (Kraan et al., 2004). Dit kan nadelig zijn voor de vestiging van allerlei schelpdieren. Of slibverlies ook op de lange termijn speelt is onduidelijk. Het slibgehalte is namelijk ook afhankelijk van stormen en allerlei waterstaatkundige ingrepen. Het opvissen van kokkelschelpen vermindert ook het oppervlak hard substraat en kan zo van invloed zijn op de broedval van de mossel. Spisulavisserij Van 1995 tot 1998 is in de Voordelta en ter hoogte van de Maasvlakte op Spisula gevist. In deze periode werd jaarlijks tussen de 0,5 en 1,0 miljoen kg vlees gevangen, tijdens het piekjaar in 1996 zelfs 4,4 miljoen kg (Rijnsdorp et al., 2006). Daarna verdwenen de spisulabanken en is er niet meer op deze soort gevist. Ook noordelijker is op Spisula gevist, in het begin van de jaren negentig boven de Waddeneilanden, later voor de kust van Noord-Holland (Leopold et al., 1998; Craeymeersch et al., 2001). Ensisvisserij In 2007 waren er in Nederland vier boten actief met mesheftvisserij, drie in de Voordelta en één bij de Waddenzee. Wel zijn er 8 vergunningen afgegeven zodat er in potentie nog groei in deze tak van visserij zit (Craeymeersch et al., 2007). Van

12 2003 werd in Nederland ongeveer 700 ton versgewicht aan mesheften aangevoerd. Dit komt overeen met ruim 20 miljoen individuen (Wijsman et al., 2006). Sinds 2012 beschikt de mesheftvisserij over het MSC keurmerk. Op grond een EUverordening (EG, 1998) is voor Ensis soorten een minimummaat gesteld van 100 mm. Conclusie schelpdiervisserij Net als bij de sleepnetvisserij wordt ook hier het hele ecosysteem beïnvloed. Het aangetaste oppervlak is klein, maar de activiteiten concentreren zich wel in de kustwateren die vanwege hun relatief geringe oppervlak een grote ecologische waarde hebben. Uiteraard heeft de schelpdiervisserij een effect op de schelpdieren zelf: ze worden doelbewust aan het ecosysteem onttrokken. Daarbij liggen overbevissing en aantasting van schelpenbanken op de loer. Voor Spisula lijkt dit risico momenteel groter dan voor Ensis. Langs de Nederlandse kust is zowel in de tijd als ruimte een grote afwisseling van schelpdierbanken. De schelpdiervisserij schikt zich via regelgeving aan de al of niet natuurlijke fluctuaties. verse breukvlakken. Vervolgens worden de Oesters al naar gelang de levensfase een of tweemaal per jaar verplaatst om ze optimaal te laten groeien in voedselrijke wateren met veel stroming. Anders dan vaak wordt gedacht werden al in 1883 oesters geimporteerd uit Frankrijk en Portugal en uitgezaaid op de banken bij Bruinisse, in de Grevelingen en op de Yersekebank. De Portugese = Japanse oester Crassostrea angulata zaaide zich binnen enkele jaren uit buiten de kweekpercelen, maar vormde niet de massale oesterbanken zoals die nu in Nederland voorkomen. Ook in 1949 en in de jaren 1960 zijn dergelijke oesters uitgezaaid in de Zeeuwse wateren (Heerebout, 2012). De oestercultuur heeft met diverse tegenslagen te kampen gehad. In de strenge winter van 1962/1963 stierf een groot deel 2.5 Aasvisserij Ten behoeve van de sportvisserij wordt in de getijdenzone gevist op wormen, met name op de Wadpier Arenicola marina en Zager Alitta virens. Er zijn drie mechanische pierenspitinstallaties actief, twee in de Waddenzee (met een uitsterfbeleid) en één in de Oosterschelde. Daarnaast wordt handmatig gespit. In de Oosterschelde mag dat alleen met een vergunning en in daartoe aangewezen gebieden. Het effect komt neer op het onttrekken van wormen die van belang zijn voor wadplaten omdat ze de bodem doorwoelen (bioturbatie). Zagers worden vooral gespit in de buurt van veenbanken, stenen en mosselbanken. Het zijn geduchte rovers; indien ze worden geoogst profiteren kleine schelpdieren daar mogelijk van. Door het omspitten van platen en slikken komen schelpdieren, die normaal ingegraven leven, tijdelijk beschikbaar voor vogels en krabben. Ook kunnen ze verstikken onder het omgespitte materiaal (Bijkerk, 1988). 2.6 Oestercultuur Al vóór het midden van de 19e eeuw werd er in Nederland oestercultuur bedreven: Texelse vissers deponeerden hun ondermaatse vangsten van de inheemse Oester Ostrea edulis op de Noorderwaard (nu polder het Noorden) om ze daar te laten opgroeien. Iedere visser had zijn eigen afgebakende perceel. In de Oosterschelde kwam de oestercultuur tot bloei nadat de Rijksoverheid in 1870 begon met het uitgeven van kweekpercelen en ook op de banken bij Bruinisse werden Oesters gekweekt. Ten behoeve van de kweek wordt de aanwezigheid van oesterlarven in het zeewater onderzocht. Op basis daarvan wordt tijdens de broedval in ondiepe wateren een optimale ondergrond verschaft: collecteurs. Vroeger waren dat gekalkte dakpannen, tegenwoordig worden schelpen aangeboden die resteren na de verwerking van mossels. De larven vestigen zich bij voorkeur op Fig Ostrea edulis en Crassostrea gigas. Aanlanding van Gewone en Japanse oester te Yerseke in tonnen (1000 kg) schelpdiervlees, Bronnen: Smaal & Lucas (2000) en Productschap Vis. van zowel de Platte als Portugese oesters (Heerebout, 2012). Ook door de dreigende afsluiting van de Oosterschelde gaf een deel van de oesterkwekers er de brui aan. Om een doorstart te maken kregen oesterkwekers toestemming oesters te importeren uit diverse Europese landen. De hoge dichtheden waarin oesters worden gecultiveerd maakt ze kwetsbaar voor parasieten. Met zaaigoed uit Frankrijk kwam in 1980 de eencellige parasiet Bonamia ostreae in de Oosterschelde terecht en in 1988 in het Grevelingenmeer (Engelsma et al., 2010; Van Banning, 1991; Smaal et al., 2009). Daar richtte deze parasiet grote schade aan. Om de oestercultuur te kunnen voortzetten werd verder geëxperimenteerd met vervangende soorten uit Portugal, Japan en de Verenigde Staten (Crassostrea virginacea; C. denticulata; C. gigas). De Japanse oester of Creuze C. gigas aanvankelijk aangeduid als Portugese oester - bleek het in Zeeland het beste te doen en tegenwoordig wordt vooral deze soort gekweekt (figuur 2.7; Smaal et al., 2009). De soort was niet gevoelig voor Bonamia maar bleek wel een geduchte concurrent voor de Platte oester. In 2010 werd in Japanse oesters uit Zeeland het Ostreid herpesvirus (Os HV-1) aangetroffen. Dit virus vormt geen gevaar voor de volksgezondheid maar in potentie wel voor het oesterbestand. De oestersector is geconcentreerd in het Zeeuwse dorp Yerseke. Momenteel liggen 1500 ha kweekpercelen in de Oosterschelde en 550 ha in het Grevelingenmeer (Taal et al., 2010; Smaal & Lucas, 2000). In 2009 waren er in Nederland 19 schepen actief bij de oesterteelt. Soms worden ook mosselkotters ingezet (Taal et al., 2010). 12

13 De afgelopen jaren varieerde de aanvoer van de Japanse oester tussen de 20 en 32 miljoen stuks. Het Grevelingenmeer is de belangrijkste locatie voor de kweek van de Platte oester. Van deze oester, die per stuk veel meer opbrengt, wordt jaarlijks zo n 1 miljoen stuks aangevoerd, maar soms ook wel eens bijna het dubbele of minder dan de helft daarvan (Taal et al., 2010). Een kwart van de oesters wordt in Nederland gegeten, de rest wordt geëxporteerd naar het buitenland, vooral naar België (Nederlands Visbureau, Oesterdossier). Na Frankrijk is Nederland binnen de EU het tweede exporterende land van oesters. De oestercultuur heeft grote gevolgen gehad voor de mariene natuur en het leefmilieu voor schelpdieren in Nederland. Er ontstaat een ondergrond waarop zich behalve de oesters zelf ook andere organismen van hard substraat kunnen vestigen. Anderzijds wordt de zeebodem weer verstoord door de het slepen van korren en door het opwoelen van sediment daalt ook het doorzicht. Voor het effect van schelpdiertransporten wordt verwezen naar hoofdstuk 9 exoten. Fig Mytilicola intestinalis. De Mosselparasiet, een roeipootkreeftje, waarvan de eizakjes zichtbaar zijn in de uitstroomopening van een Mossel Mytilus edulis in het Grevelingenmeer (foto: Marco Faasse). 2.7 Mosselcultuur Traditionele bodemkweek Visserij op wilde mossels vindt al sinds mensenheugenis plaats. In de negentiende eeuw deed de mosselcultuur zijn intrede in de Zeeuwse delta. Halverwege de vorige eeuw veroorzaakte een roeipootkreeftje, de Mosselparasiet Mytilicola intestinalis (figuur 2.8) daar veel schade en startte ook mosselkweek in de Waddenzee. Hoewel de Waddenzee in potentie veel meer opbrengt dan de Oosterschelde zijn de milieufluctuaties en daarmee de kweekrisico s er ook groter en biedt het beschutte milieu achter de kering van de Oosterschelde betere mogelijkheden. In Nederland zijn momenteel 56 schepen betrokken bij de mosselcultuur (figuur 2.9, 2.10; Taal et al., 2010). Zij vissen mosselzaad (mosseltjes tot 1 jaar oud) op van wilde banken in de Waddenzee en kweken ze verder op op percelen in de Waddenzee (35,6 km 2 ) en in de Delta (20,4 km 2 ) (Smaal & Lucas, 2000). De Nederlandse mosselsector streeft naar een jaarlijkse productie van 100 miljoen kg. Daarvoor is 65 miljoen kg mosselzaad nodig (Taal et al., 2010). Vóór 1990 werd jaarlijks 60 tot 150 miljoen kilo mosselzaad en halfwas Mossels (1-2 jaar oud) uit het sublitoraal van de Waddenzee gevist en daarnaast nog eens miljoen kilo van de platen. Door een combinatie van visserij, slechte zaadval en mogelijk ook weersinvloeden (stormen) waren er tussen 1990 en 1994 in de Waddenzee praktisch geen wilde mosselbanken meer. Daarna trad een geleidelijk herstel op tot 20 km 2 in 2007 (Dankers et al., 2003; 2004; Meesters et al., 2009). De laatste jaren brengt de mosselkweek onvoldoende op en worden relatief veel mossels uit het buitenland gehaald. MZI s De schelpdiervisserij in de Waddenzee veroorzaakte onder andere sterfte van Eidereenden en een afnemend areaal mosselbanken. Na een periode van conflicten en rechtszaken is in Fig Aanlanding van Mossel Mytilus edulis in ton (1.000 kilo) versgewicht. Bronnen: Smaal & Lucas (2000); data Mosselkantoor. 13

14 Fig Een mosselvisser uit Bruinisse in de Waddenzee met een lading mosselen. Onder de laadbomen zijn de mosselkorren zichtbaar (foto: Sytske Dijksen) een convenant gesloten tussen de mosselsector, milieuorganisaties en de overheid. Besloten werd de mosselvisserij te verduurzamen en de mosselzaadvisserij geleidelijk te vervangen door mosselzaadinvanginstallaties (MZI's), touwconstructies die in het water hangen. De jonge mosseltjes hechten zich er spontaan op vast en kunnen geoogst worden zonder bodemschade. Praktijkproeven met MZI's zijn gedaan in Waddenzee, Oosterschelde, Grevelingen, Veerse Meer, Voordelta en Noordzee en leverden in 2007 meer dan 2 miljoen kg mosselzaad op. De ecologische effecten zijn gemodelleerd en geëvalueerd (Scholten et al., 2007; De Mesel et al., 2009; Kamermans & de Mesel, 2010). Rond MZI s werd in de bodem geen verhoging van organisch materiaal gevonden, maar onder de MZI s verschenen wel relatief veel wormen en daalde de biodiversiteit (Scholten et al., 2007). In het kader van de opschaling van MZI s is besloten dat er tot en met 2013 in de Waddenzee negen locaties met een gezamenlijk oppervlak van 500 ha beschikbaar worden gesteld, in de Oosterschelde vier locaties met totaal 200 ha en in de Voordelta een locatie van maximaal 30 ha (Taal et al., 2010). De kweek van de geoogste mosseltjes verloopt verder zoals bij de traditionele bodemcultuur. Hangcultures Sinds 1985 zijn er negen vergunningen voor hangcultures van mossels in de Oosterschelde afgegeven. Deze beslaan bij elkaar ongeveer 150 ha, waarvan een aanzienlijk deel in havens (Kamermans et al., 2002). De opbrengst bedraagt 1% van de totale mosseloogst (Smaal & Lucas, 2000). Bij Neeltje Jans, het werkeiland van de Oosterscheldekering, is er ook een hangculture aan de Noordzeezijde. Bij hangcultures wordt mosselzaad verzameld in kousvormige netten (sokken), de mossels groeien terplekke uit. Ze hoeven niet verwaterd te worden en hebben een relatief hoog vleesgewicht. Met name als er weinig stroming is bestaat er risico dat faeces en pseudofaeces op de bodem onder de hangcultures accumuleren. Dit kan tot anaerobe situaties leiden. Sportduikers melden soms inderdaad wel zuurstofloze bodems onder hangcultures in de Oosterschelde. 2.8 Overige gecultiveerde schelpdiersoorten In de Oosterschelde wordt soms getracht andere schelpdiersoorten te kweken of te verhandelen bijvoorbeeld Noordkromp Arctica islandica, Gewone marmerschelp Glycymeris glycymeris en Filippijnse tapijtschelp Venerupis philippinarum (figuur 9.1). Soms ontsnappen dergelijke soorten uit kweekbakken en belanden in het wild in de Oosterschelde (hoofdstuk 9). 14

15 3 Scheepvaart Via de transportbehoefte maakt scheepvaart onderdeel uit van veel menselijke activiteiten op zee, bijvoorbeeld defensie en recreatie (figuur 1). Langs de Nederlandse kust en door diverse zeearmen lopen drukke scheepvaartroutes en de verschillende wateren bieden plaats aan allerlei scheepvaart, van surfboards tot mammoettankers. Scheepvaart heeft verschillende effecten op schelpdieren. 3.1 Bodemschade Met name in ankergebieden ontstaat bodemschade door ankers en ankerkettingen. Ankers worden dieper door de bodem getrokken dan bijvoorbeeld een boomkor maar effecten zijn meer lokaal. Bij juiste ankering lopen vele meters ketting over de bodem. Als gevolg van wind en getij draaien geankerde schepen en verstoren de kettingen zo tot 360 rond de ankers. Rond boeien voor vaarwegmarkering, waaraan kettingen met een lengte van driemaal de diepte, ontstaat vergelijkbare schade. Sommige vaarwegen zijn qua diepte nauwelijks toereikend. Dat blijkt bijvoorbeeld bij de Westerschelde, waar de haven van Antwerpen voor bepaalde schepen alleen maar bereikbaar is bij hoog water. Het komt dan ook voor dat schepen met hun kiel of zwaard door de bodem ploegen. Ook kan de bodem worden opgewerveld door de turbulentie van scheepsschroeven. Het effect daarvan zal vergelijkbaar zijn met dat van de bodemvisserij (hoofdstuk 2), maar beperkt zich voornamelijk tot scheepvaartroutes. Als schepen in contact komen met de bodem leidt dat tot verhoogde scheepvaartrisico s en hogere brandstofkosten. Daarom wordt er gebaggerd ( 7.2). Zelfs surfers kunnen effecten hebben op schelpdieren; om te voorkomen dat zij hun voeten openhalen worden in Zeeland Japanse oesters Crassostrea gigas weggevist in de buurt van surfstrandjes. 3.2 Verontreiniging Via lozingen komen allerlei verontreinigingen van schepen in zee. Dat kan expres gebeuren zoals bij het overboord zetten van scheepsafval of restanten van het schoonmaken van tanks. Het MARPOL verdrag geeft aan op welke afstand van de kust welk type scheepsafval mag worden geloosd. De Noordzee is een special area. Dit houdt dat naast schoonmaakwater alleen etensresten mogen worden geloosd en dan nog alleen buiten de twaalfmijlszone. Onbedoeld kunnen ook scheepsladingen zoals containers in zee terecht komen. Scheepsrampen en de daarmee gepaarde olieverontreiniging ( 8.3) vallen ook in deze categorie. Voorts levert de scheepvaart via de lucht een bijdrage aan verontreiniging, zeker omdat vaak gebruik wordt gemaakt van zware stookolie als brandstof. Een ander chemisch effect van schepen is het vrijkomen in zee van antifoulings zoals TBT ( 8.6). Ook veroorzaken schepen biologische verontreiniging: via ballastwater en aangroei van scheepswanden komen gebiedsvreemde soorten in ons land terecht (hoofdstuk 9). 3.3 Onderwatergeluid en -trillingen Scheepvaart gaat gepaard met onderwatergeluid en -trillingen. Van meer incidentele aard zijn meer extreme drukgolven die het gevolg zijn van heien, seismische exploraties en het dumpen en laten ontploffen van oude munitie door de marine. Voor dat laatste zijn speciale gebieden in de Noordzee aangewezen. Onderzoek naar de effecten hiervan staat nog in de kinderschoenen en de meeste aandacht gaat daarbij uit naar effecten op vissen en zeezoogdieren. De kokkel Cerastoderma edule sluit haar schelp als gevolg van trillingen (Kastelein 2008; 2009). Daarmee valt uiteraard de voedselvoorziening stil. Of larven van schelpdieren gevoelig zijn voor geluid en trillingen wordt betwijfeld, maar het is eigenlijk ook nooit goed onderzocht. Dijkgraaf (1963) toonde al aan dat de Zeekat Sepia officinalis gevoelig is voor trillingen van 150 Hz. Recent is meer bekend geworden over de gevoeligheid van inktvissen voor trillingen, onder andere omdat reuzeninktvissen aanspoelden na seis- Fig Scheepvaartverkeer voor de haven van Rotterdam (foto: Sylvia van Leeuwen). 15

16 mische exploraties (Guerra et al., 2004). Loligo pealeii, een verwant van onze pijlinktvissen, gebruikt haar statocysten (evenwichtsorgaan) ook om te horen en is gevoelig voor trillingen van Hz (Mooney et al., 2010). Trillingen van Hz bleken beschadigingen te veroorzaken van het epitheel van de statocysten van vier soorten inktvissen, waaronder onze Zeekat Sepia officinalis en Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris (André et al., 2011). Uitschakeling van statocysten is waarschijnlijk fataal voor de oriëntatie van inktvissen. Dodemansduim Alcyonium digitatum. Dat oogt uitbundiger dan de omringende zandbodem, die wordt gedomineerd door ingegraven soorten (infauna). Het boek wrakken, schatkamers van de Noordzee (Stiefelhagen et al., 2010) gaat niet in op schelpdieren, maar biedt wel een goed beeld van het leven in en op wrakken. 3.4 Wrakken In de Noordzee zijn in de loop der tijd duizenden schepen vergaan en als wrak op de Noordzeebodem beland. Sommige wrakken zijn (deels) geborgen, andere zijn onder het zand verdwenen, weggerot of -geroest. Hoeveel wrakken er in de Noordzee liggen is niet goed bekend. Het wrakkenregister van de Hydrografische dienst telt zo n 9000 records, maar dit getal bevat dubbeltellingen en objecten die inmiddels gelicht zijn. Ook losse ankers en andere scheepsonderdelen gaan door voor record. Waarschijnlijk staan minder dan 1000 records voor grotere objecten als wrakken (Van der Weide, 2008). Om koperen en bronzen objecten te bergen zijn veel wrakken gesloopt. Er ontstaat een toenemende zorg in de maatschappij om de laatste scheepswrakken in de Noordzee een beschermde status te geven, maar vooralsnog ontbreekt daarvoor een wettelijke basis (Lengkeek et al., 2011). Hoewel wrakken slechts een zeer klein deel van het Noordzeeoppervlak innemen, bieden zij plaats aan een breed scala aan organismen dat niet voorkomt op zandbodems (figuur 3.2). Als zodanig zijn wrakken van belang voor de biodiversiteit. Wrakken zijn vaak begroeid met allerlei soorten die karakteristiek zijn voor een harde ondergrond zoals de Zeeanjelier Metridium senile en Fig Op scheepswrakken leven soorten die niet voorkomen op zandbodems (foto: Cor Kuyvenhoven). Fig De Ruwe zeerasp Hydractinia echinata op het wrak van de Inger Nielsen op de Doggersbank wordt volledig weggegeten door tientallen Zeerasp-knotsslakken Cuthona nana. Rechtsonder laten ze een spoor van eisnoeren achter (foto: Niels Schrieken). Op wrakken groeien maar weinig soorten schelpdieren, maar wrakken hebben ook voor deze diergroep hun waarde. Houten wrakken bieden tijdelijk plaats aan paalwormen of andere borende tweekleppigen. Veel soorten hydropoliepen die op de wrakken groeien, zoals Ruwe zeerasp Hydractinia echinata en Gorgelpijppoliep Ectopleura larynx, fungeren als voedsel voor gespecialiseerde naaktslakken (figuur 3.3). Ook huisjesslakken kunnen afhankelijk zijn van soorten die op wrakken groeien zoals de Bruine sponshoren Cerithiopsis tubercularis op sponzen, de Gestreepte pegelhoren Simnia patula op Dodemansduim en koffieboontjes Trivia spp. op kolonievormende zakpijpen. Op wrakken leven ook tweekleppigen die voor hun aanhechting afhankelijk zijn van hard substraat, zoals Mossel Mytilus edulis, Wijde mantel Aequipecten opercularis en Schilferige dekschelp Heteranomia squamula (Van Moorsel et al., 1991; Zintzen & Massin, 2010). Mossels vallen overigens meestal snel ten prooi aan zeesterren. Ook worden wrakken tijdelijk gebruikt voor het afzetten van eieren, zoals door de Wulk Buccinum undatum en pijlinktvissen Loligo vulgaris en L. subulata. Omdat de Noordzee grotendeels bestaat uit zachte bodems, fungeren wrakken als stepping stones voor de verspreiding van organismen van hard substraat tussen de fauna van bijvoorbeeld Bretagne, Helgoland en Noorwegen. Voor andere objecten in de Noordzee zie ook hoofdstuk 4 en 5. 16

17 4 Waterbouwkundige werken De strijd van de mens tegen het water duurt al sinds mensenheugenis. Als bescherming tegen het water bouwde men terpen en dijken, de eerste terpen al omstreeks 500 BC. Uit het gebruik van het woord dijk in plaatsnamen vermoeden we dat de eerste dijken in Zeeland uit de elfde eeuw stammen (Duursma et al., 1982). In de loop der tijd werd de kustverdediging steeds grootschaliger aangepakt, vaak als reactie op watersnoodrampen. Zo voerde men de Zuiderzeewerken versneld uit na de ramp van Evenzo vormde de stormvloed van 1953 de aanleiding om het proces van kustlijnverkorting voortvarend uit te voeren (Flameling, 2003). Dijken, dammen, spuien en andere infrastructurele werken, zoals we die tegenwoordig kennen, zijn echter niet alleen aangelegd om het gevaar van overstromingen te beteugelen, ook voor landaanwinning. Fig De Oosterscheldekering kan bij een stormvloed worden gesloten (foto: Godfried van Moorsel). Al deze waterbouwkundige werken hebben grote invloed gehad op de mariene en estuariene ecosystemen en daarmee op de schelpdieren die daar leven. Complete ecosysteemveranderingen In sommige wateren is een volledige ecosysteemverandering opgetreden (zie tabel 4.1): de Zuiderzee, de Lauwerszee, een deel van het Brielse Gat, het Haringvliet, het Krammer-Volkerak en het Zoommeer werden zoet. Door afdamming veranderden andere zeearmen in brakke tot zoute meren zonder noemenswaardig getij: het Grevelingenmeer, Veerse en Oostvoornse Meer (figuur 4.2). Deze gebieden kenden vroeger een estuarien milieu met een natuurlijke getijslag en geleidelijke overgangen van zout naar brak water. Ook de Oosterschelde stond op de nominatie om te worden afgesloten, maar door de gewijzigde tijdgeest werd het uiteindelijk een doorlaatbare en afsluitbare kering (figuur 4.1). Complete ecosysteemveranderingen traden ook op door inpoldering en landaanwinning (recent de 1e en 2e Maasvlakte). De kust langs de Waddenzee en de Zeeuwse delta kende vroeger een grote dynamiek van eilanden, kwelders, platen en geulen die regelmatig door de zee overstroomd werden en van ligging veranderden. Ze functioneerden zo als één ecologisch geheel. Door de aanleg van dijken is de natuurlijke dynamiek verdwenen en zijn veel binnendijkse wateren in de kustprovincies verzoet. De resterende binnendijkse brakke wateren zijn geïsoleerde gebieden geworden, waar genetische uitwisseling met populaties in andere brakwatergebieden vrijwel ontbreekt. Alleen in Zeeland en op Texel zijn nog binnendijkse brakwatergebieden met een goed ontwikkelde schelpdierfauna aanwezig. Tabel 4.1: Waterbouwkundige werken in Nederland sinds 1867 die het karakter van mariene en brakke wateren hebben beïnvloed. Jaartallen duiden op de voltooiing van de betreffende kunstwerken, zoals ze in waterstaatkundige kringen worden betiteld. Kleine inpolderingen worden niet vermeld. Verandering en locatie Afsluiting Schelde van de Oosterschelde Nieuwe Waterweg Noordzeekanaal Verbinding St Philipsland Noord-Brabant. Zuiderzee Amstelmeer Zuiderzee Wieringermeer Zuiderzee IJsselmeer Lauwerszee Lauwersmeer Eems Eemshaven Hollandse IJssel Brielse Gat Brielse Maas & Brielse Meer Brielse Gat Oostvoornsemeer Veerse Gat/Zandkreek Veerse Meer Haringvliet - Hollands Diep - Biesbosch Grevelingen Grevelingenmeer Oosterschelde Oosterschelde Krammer Volkerak (zoet) Oosterschelde Zoommeer (zoet) Noordzee Maasvlakte 1973 Noordzee Maasvlakte Jaar en resultaat 1867 Kreekrakdam 1872 minder Rijnwater naar het Deltagebied 1876 het ontstaan van een brakwaterkanaal 1884 Slaakdam 1925 (& 1930) Amsteldiepdijk naar Wieringen 1930 Inpoldering 1932 Afsluitdijk met spuisluizen 1969 Afsluitdijk en sluizencomplex Lauwersoog 1973 Eemshaven 1958 Stormvloedkering 1950 Brielsemaasdam & Botlekdam 1966 Brielsegatdam 1960 Zandkreekdam Veerse Gatdam 1968 Haringvliet dam met spuicomplex 1965 Grevelingendam Brouwersdam 1986 Oosterscheldekering 1965 Grevelingendam Volkerakdam Philipsdam 1987 Oesterdam 17

18 af en de overgang tussen zoet en zout wordt steeds minder geleidelijk. Fig De Zuid-Hollandse en Zeeuwse Delta met de belangrijkste waterwerken van na de watersnoodramp van Het oppervlak aan min of meer stabiele brakke wateren is in de loop der tijd steeds verder afgenomen Kuijper 2000). Tot 1932 was er de Zuiderzee. Het Veerse Meer en het Grevelingenmeer boden tijdelijk plaats aan levensgemeenschappen van brak water zoals zeegrasvelden, maar die zijn door stijgende zoutgehaltes weer verdwenen. Hoewel brakke wateren minder soortenrijk zijn dan in mariene gebieden (figuur 4.3) leeft er wel een aantal karakteristieke soorten. Voorbeelden zijn de Brakwaterknotsslak Tenellia adspersa, Brakwaterhoren Ecrobia ventrosa, Basters drijfhoren Heleobia stagnorum, Brakwaterkokkel Cerastoderma glaucum en de Brakwatermossel Mytilopsis leucopheata. Momenteel is het Noordzeekanaal nog een van de weinige resterende brakwatergebieden van formaat. Er is een duidelijke gelaagdheid met een zoetwaterfauna aan het oppervlak en een bijna mariene fauna op de bodem. Kuijper (2000) geeft een overzicht van brakwatergebieden en de daar levende schelpdieren. Gedeeltelijke ecosysteemveranderingen De waterbouwkundige werken hebben ook invloed op de resterende gebieden die nog wel in open verbinding met de Noordzee staan. De infrastructurele werken leidden tot veranderingen in zoutgehaltes, het stromingsregime en getijdenwerking. Het kan tientallen jaren duren voor er na grote waterstaatkundige werken weer een nieuw evenwicht ontstaat. De Afsluitdijk leidde bijvoorbeeld tot een vergroting van het getijverschil in de Waddenzee en het systeem van platen en geulen past zich tot op de dag van vandaag nog steeds aan. Afname estuariene milieus en brakwatergebied De vele waterbouwkundige werken hebben geleid tot coastal squeeze: het kustmilieu is als het ware in de klem gekomen tussen de stijgende zee en de harde dijken (Wolff, 1996; Janssen, 2008), de beschikbare ruimte voor estuariene milieus neemt Door de aanleg van dijken is ook het areaal buitendijkse schorren en kwelders afgenomen. Bij de Westerschelde wordt de erosie van schorren en platen nog verergerd door de verdieping van de vaargeul. Net als voor brakwatergebieden geldt dat de schelpdierfauna op schorren en kwelders niet erg soortenrijk is, maar wel sterk gespecialiseerd. Kenmerkende soorten zijn bijvoorbeeld Kwelderslak Alderia modesta, Schorrenslak Limapontia depressa en het Muizenoortje Myosotella myosotis. Spuien Waar de geleidelijke overgang van zoet naar zout is verdwenen, wordt overtollig zoet water via de spuisluizen in zee geloosd. Vooral na regenrijke periodes worden grote hoeveelheden zoet water in korte tijd gespuid, zoals bij Lauwersoog, de Afsluitdijk (spuien bij Den Oever en Kornwerderzand), IJmuiden (spui Noordzeekanaal), Katwijk en het Haringvliet. Dat leidt dan tot een drastische verlaging van het zoutgehalte. Sommige schelpdieren zijn hiertegen bestand door het sluiten van hun schelpen, maar als de verlaging van de saliniteit langer aanhoudt kan vooral ondiep grootschalige sterfte optreden zoals bij kokkels in de monding van het Haringvliet. Zandhonger in de Oosterschelde De infrastructurele werken resulteren soms in onvoorziene en ongewenste effecten. Na de aanleg van de stormvloedkering waren de geulen van de Oosterschelde te groot voor de wateruitwisseling en bezonk hier sediment. Dit proces staat bekend als zandhonger. Door het kleinere getijdenverschil eroderen bovendien de randen van schorren en getijdenplaten zodat het oppervlak daarvan afneemt (zie ook de atlas hoofdstuk 3). Fig Curve van Remane. Deze laat zien hoe de biodiversiteit een dieptepunt bereikt in brakke wateren. Tussen een saliniteit van 5 en 10 vinden we relatief veel brakwatersoorten, bij een hoger zoutgehalte neemt het aantal mariene soorten snel toe. Naar Remane (1934). Zuurstofloosheid Omdat zout water zwaarder is dan brak water, heeft zeewater dat via doorlaatmiddelen wordt binnengelaten de neiging om onder het oppervlaktewater te stromen en wordt daarvan geïsoleerd. Onder de spronglaag ontstaat dan het risico van zuurstof 18

19 Fig Zwavelbacteriën (Beggiatoa) op een zuurstofloze bodem van het Grevelingenmeer (foto: Godfried van Moorsel). loosheid en sterfte van organismen zoals schelpdieren. Hierdoor neemt de zuurstofvraag alleen maar toe en uiteindelijk gedijen alleen nog zwavelbacteriën. Het meest duidelijke voorbeeld is het Grevelingenmeer (figuur 4.4). Hard substraat Bij de aanleg van dijken, sluizen, dammen en bruggen worden harde structuren geïntroduceerd, wel betiteld als kunstmatige rotskust. Ze fungeren als ondergrond voor andere levensgemeenschappen dan in door zand en slib gedomineerde milieus. Dat wil echter niet zeggen dat soorten die hier groeien er niet thuis horen. Een deel van de soorten wordt ook aangetroffen op een meer natuurlijke ondergrond zoals oester- en veenbanken. Aanvankelijk werd bij kustbescherming vooral hout toegepast, bijvoorbeeld in paalhoofden en sluisdeuren. Dit bleek echter een prima milieu voor de paalworm (Paalvast & van de Velde, 2011, hoofdstuk 9). Vanaf 1830 begon men bij de bouw van dijken steeds vaker steen toe te passen (De Groot, 1982). Eerst was dat in Zeeland voornamelijk kalksteen, zoals de lichtgekleurde Vilvoortse en donkere Doornikse steen. Vanwege de poreuze aard blijft deze kalksteen in de getijdenzone lang vochtig en levert daardoor een rijke begroeiing op. Ook biedt deze steensoort mogelijkheden voor soorten die in kalk kunnen boren. Halverwege de negentiende eeuw kwamen de bekende basaltzuiltjes in zwang. In de spleten tussen deze zuiltjes blijft na het droogvallen hier en daar water staan, zodat ook hier milieus voor schelpdieren ontstaan. Tegenwoordig worden in de getijdenzone beter aansluitende betontegels toegepast. De voor organismen zo aantrekkelijke gaten en spleten worden helaas steeds vaker volgestort met gietasfalt. Door deze ontwikkelingen zijn er in de loop der tijd steeds minder mogelijkheden voor een uitgebreide zonering van wieren, met uiteraard gevolgen voor de bijpassende schelpdieren zoals Alikruiken Littorina en Schaalhorens Patella. Op de teen van de dijk worden grote breukstenen toegepast. Deze zogenaamde kreukelberm valt maar kort droog en vormt het leefmilieu voor de Purperslak Nucella lapillus. Sublitoraal werden dijken tot voor kort versterkt met zinkstukken: grote matten van gevlochten wilgentenen verzwaard met grote stenen (Wolff & Post, 1979). Door hun massa vormen dergelijke stenen een stabiele ondergrond en een afwisselend milieu. Sommige soorten prefereren de bovenkant van stenen, andere de zij- of onderkant en tussen de stenen ontstaan holtes en spleten. Recent worden in Zeeland staalslakken toegepast, een afvalproduct van de hoogovens. Deze zijn relatief zwaar, maar wel veel kleiner dan de vroeger toegepaste stenen en bieden daardoor een veel kleinere range aan milieus. In zoet water hebben de giftige stoffen die uit de staalslakken vrijkomen tot sterfte van het waterleven geleid. Of dit effect ook in grote zoute wateren met meer stroming optreedt is niet bekend. Om toch wat meer habitatvariatie te verschaffen worden de staalslakken soms afgedekt met breukstenen, zoals bij de Zeelandbrug. Fig De dijk bij Plompe Toren met op de achtergrond de Oosterscheldekering (foto: Godfried van Moorsel). 19

20 20

21 5 Winning van olie en gas, windparken Platforms en pijpleidingen voor de winning van olie en gas en windturbines voor de exploitatie van windenergie op de Noordzee bieden ook een geschikte ondergrond voor organismen van hard substraat. Als zodanig komen de effecten overeen met die van scheepswrakken ( 3.4). Sublitoraal is er rond de funderingen een zone met stenen om uitschuren van zand tegen te gaan. Elektriciteitskabels voor windparken worden ingegraven en zullen alleen van invloed zijn op schelpdieren tijdens de aanleg ( baggeren). In tegenstelling tot wrakken steken platforms en windturbines door het wateroppervlak heen, zodat ook een getijdenzone beschikbaar is. Daar ontstaat een zone met algen en mossels (Mytilus edulis). Deze zone kan meer dan een halve meter dik worden en tot een diepte van m reiken (Van Moorsel et al., 1991; Bouma & Lengkeek, 2009). Omdat dit de stabiliteit van de funderingen beïnvloedt, wordt deze aangroei geregeld afgespoten. Zou dit niet gebeuren dan laten de zware mosselpakketten uiteindelijk ook los en belanden op de zeebodem. Dicht bij de bodem groeien nauwelijks mossels omdat ze ten prooi vallen aan Zeesterren Asterias rubens. Golfwerking en neteldieren zoals Zeeanjelieren Metridium senile voorkómen dat Zeesterren de Mossels in de getijdenzone kunnen bereiken. Op de funderingen van het Offshore windpark Egmond aan Zee (OWEZ) waren naast de Mossel, de Kleine vlokslak Aeolidiella glauca en de Japanse oester Crassostrea gigas de enige andere schelpdieren. C. gigas was ook aanwezig op de stenen rond de turbines, tezamen met het Muiltje Crepidula fornicata. Voor windenergie op zee zijn grote ambities uitgesproken. In het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IDON, 2005) en het Nationaal Waterplan (VenW et al., 2009) wordt rekening gehouden met een vermogen van 6 GW in 2020, maar anno 2013 staan er in het Nederlandse deel van de Noordzee nog maar twee windparken met in totaal 228 MW vermogen. Er bestaan concrete plannen voor nog eens drie parken, twee ten noorden van Schiermonnikoog en een ter hoogte van Zandvoort. Daarmee zou het totaal op bijna 1 GW komen (tabel 5.1). De regelgeving van de IMO (International Maritime Organisation) en OSPAR komt er voor het Nederlandse deel van de Noordzee op neer dat platforms en funderingen (jackets) na gebruik geheel verwijderd moeten worden. Een ander effect van windturbineparken en platforms is dat er tot op 500 m afstand niet gevist mag worden. Met name in windparken blijven effecten van de visserij (hoofdstuk 2) daardoor uit. Gaswinning kan leiden tot bodemdaling. Indien dat niet wordt gecompenseerd door aanslibbing kan dit ten koste gaan van dieren uit de getijdenzone. Bij het boren op zee wordt boorspoeling gebruikt en bij calamiteiten kunnen grote hoeveelheden olie of gas in het zeemilieu komen (hoofdstuk 8). Tijdens de bouw van platforms en windturbines kan worden geheid. Voor de effecten van trillingen en onderwatergeluid zie 3.3. Tabel 5.1. bestaande en geplande windparken in het Nederlandse deel van de Noordzee naam Oorspronkelijke naam Aantal turbines Vermogen per turbine Vermogen windpark Operationeel OWEZ Offshore Windpark Egmond aan Zee NSW Nearshore windpark 36 3 MW 108 MW 2007 Prinses Amalia Q MW 120 MW 2007 Gemini I Bard-Nederland/Zee-energie 60 5 MW 300 MW >2014 Gemini II Bard-Nederland/Buitengaats 60 5 MW 300 MW >2014 Luchterduinen Q MW & 2x5 MW 133 MW >

22 22

23 6 Winning van zand, grind en schelpen Deze paragraaf behandelt de winning van de bodemdelfstoffen zand, grind en schelpen. Het verwijderen van slib komt aan de orde in baggeren. 6.1 Zandwinning We spreken van zand indien de korrelgrootte van het sediment ligt tussen 63 µm en 2 mm. Zandwinning in zee wordt meestal uitgedrukt in miljoenen kubieke meters. Één miljoen m 3 komt overeen met een kubus met een ribbe van 100 m, genoeg voor een file van grote kiepauto s. Om gewonnen zand uit te drukken in gewicht (ton) kan het volume in m 3 worden vermenigvuldigd met een factor van circa 1,45. Nederland wint veel zand uit zee, meer dan alle andere West- Europese landen bij elkaar. Jaarlijks wordt er zo n 26 miljoen m 3 zand in het Nederlandse deel van de Noordzee gewonnen (ICES WGEXT 2011). De helft hiervan wordt gebruikt op land zoals voor ophoog- en metselzand en wordt definitief aan het zeemilieu onttrokken. De andere helft is voor kustsuppleties ( 7.1) en blijft in beginsel voor het zeemilieu behouden. Voor de Zandmotor voor de Delflandse kust was circa 21,5 miljoen m 3 zand nodig, maar het idee is dat daarmee wordt bespaard op toekomstige suppleties. Ook is er nog zandwinning voor incidentele projecten. Zo was er voor de aanleg van de 2 e Maasvlakte ca. 200 miljoen m 3 zeezand nodig - ruim 15 maal de jaarlijkse behoefte aan ophoogzand. Mocht de Westerschelde Container Terminal (WCT) er komen dan vraagt dat nog eens 20 miljoen m 3 zand. Bij zandwinningen van minstens 5 km 2 of 10 miljoen m 3 dient een milieueffectrapport te worden opgesteld. Techniek Zandwinning vindt tegenwoordig meestal plaats met sleephopperzuigers. Zij zuigen via een sleepkop en buis zand en water van de bodem en slaan het mengsel op in een voorraadbak (de hopper of beun). Afhankelijk van de mogelijke diepgang en het type werkzaamheden worden sleephopperzuigers ingezet met een beunvolume van tot m 3 (Van Duin et al., 2007). De laagdikte die in één keer wordt verwijderd loopt op tot 0,5 m en is afhankelijk van het type sleepkop en de vaarsnelheid. Het relatief zware zand bezinkt in de hopper en het water stroomt via overvloeipijpen door de bodem van het schip terug in zee. Afhankelijk van de samenstelling van het zand en de vulling van de bak belandt daarbij zo n 5 tot 20% van het sediment weer terug in zee. Is de beun vol, dan vaart de hopperzuiger naar de bestemming. Bij kustsuppleties ( 7.1) wordt het opgezogen zand ook wel direct via een persleiding afgevoerd zodat er op de winplaats geen overflow is. Zandwinlocaties Vroeger werd zand wel gewonnen door het zuigen van diepe putten. Zand voor de eerste Maasvlakte kwam uit het afgedamde Brielse Gat, zo ontstond het Oostvoornse Meer. Ook in de Waddenzee waren zandputten aanwezig (Van der Veer et al., 1985). Een deel van de huidige zandwinning vindt plaats bij het op diepte houden van vaarwegen zoals de Euro- en IJgeul, maar het meeste zeezand is afkomstig uit zandwingebieden. Om transportkosten laag te houden wint men het zand het liefst zo dicht mogelijk bij de kust, binnen de twaalfmijlszone. Uiteraard is het onwenselijk dat daardoor het kustprofiel te steil wordt en de veiligheid in het geding komt. Zandwinning wordt dan ook niet vergund binnen de doorgaande dieptelijn van -20 m NAP, de ondiepe zone met veel natuurlijk zandtransport. Grootschalige winningen houden bovendien nog een marge aan van 2 km buiten de doorgaande 20 m dieptelijn. Ook in de Waddenzee, die sediment uitwisselt met de kustzone, is zandwinning, behoudens voor het op diepte houden van vaargeulen, sinds 1999 niet meer toegestaan. Lange tijd is het beleid geweest om tot een maximale diepte van 2 m onder de zeebodem te ontgronden. Nu worden grotere diepten toegestaan als uit het milieueffectrapport blijkt dat dat gunstiger is. Meestal is dat zo, omdat bij een grotere windiepte een geringer deel van de zeebodem verstoord wordt. De zandwinput voor de 2 e Maasvlakte heeft zelfs een diepte van 20 meter. Op de Klaverbank ( 6.2) wordt het relatief grove metselzand gevonden maar het wordt niet geëxploiteerd. Het is ook aanwezig in de diepere zandlagen dichter bij de kust. Effecten Door zandwinning worden vrijwel alle schelpdieren en andere bodembewoners opgezogen en met het zand afgevoerd. Indien in dunne lagen wordt gezogen zouden diepgravende Zwaardscheden Ensis spp. in beginsel kunnen overleven. Met name bij schelpdierbanken betekent zandwinning een groot verlies aan biomassa. Slechts een klein deel van de schelpdieren zal met de overflow weer terug kunnen keren naar de zeebodem en overleven. Tijdens de winning komt via de overflow slib in de waterkolom. Afhankelijk van de heersende stroming ondervinden met name tweekleppigen daarvan problemen met hun kieuwen en filtratiemechanismen. Ook leidt vertroebeling tot een vermindering van de primaire productie en dus minder voedsel voor schelpdieren. Door zandwinning kan de zeebodem gedurende langere tijd veranderen. Afhankelijk van de geologische situatie kan het sediment van de resulterende bodem grover of fijner uitpakken dan de oorspronkelijke bodem. Omdat korrelgrootte bepalend is voor het voorkomen van veel bodemorganismen kan zich daarom een ander type bodemfauna ontwikkelen. 23

24 In beginsel geldt hoe dikker de gewonnen laag zand des te groter de afname van de stroomsnelheid en hoe fijner het materiaal dat bezinkt. De meest extreme situatie, het zuigen van een diepe put op een plaats met weinig waterbeweging, kan zelfs leiden tot stratificatie en zuurstofloosheid aan de bodem. Voor dergelijke situaties wordt tegenwoordig geen vergunning meer afgegeven. Als gevolg van natuurlijke processen raakt de zandwinlocatie op den duur weer gevuld met sediment tot de oorspronkelijke diepte bereikt is. Echter, volledige opvulling van een zandwinlocatie kan vele tientallen jaren duren. In de kustzone is het natuurlijke zandtransport op meer dan 20 m diepte gering en een deel daarvan wordt ook nog eens afgevangen in de Euroen IJgeul. Na een zandwinning zal het lege gebied opnieuw gekoloniseerd worden. Dit gebeurt door migratie van dieren vanuit de omgeving waar de bodem niet is verstoord en na het eerstkomende voortplantingsseizoen, door vestiging van larven vanuit het water. Het herstel van populaties van langlevende soorten vergt meerdere jaren. In diverse studies in de Nederlandse kustzone (ten noorden van Texel en bij Heemskerk) bedroeg de hersteltijd van de bodemfauna na zandwinning ongeveer vier jaar. Na zandwinning in de Waddenzee verliep herstel het snelst op winlocaties met grote water- en sedimentdynamiek, zoals in geulen. In dat geval werden zandwinputten opgevuld met vergelijkbaar sediment en herstel van de bodemfauna duurde 1 tot 3 jaar. In zandwinputten op minder dynamische locaties, zoals nabij wantijen of op droogvallende platen, vergde het herstel 5 tot 10 jaar, voornamelijk doordat de zandwinput langere tijd uitsluitend opvulde met zeer fijn slib, waarin bodemfauna zich niet goed kon vestigen (Essink, 2005). De effecten van zandwinning op schelpdieren en andere bodemfauna kunnen beperkt worden door te winnen op dynamische locaties waar de laag sediment zich snel herstelt. Meer over de effecten van zandwinning in Van Dalfsen (1999); Van Dalfsen et al. (2000) en Essink (2005). 6.2 Grindwinning Grind (korrelgrootte >2 mm) wordt vooral gebruikt in beton. In het Nederlandse deel van de Noordzee bevindt zich op winbare diepte maar weinig grind. Voeger was er bij Texel een gebied met grind en zwerfstenen en vermoedelijk een verrijkte fauna. Dit materiaal is echter vrijwel allemaal opgevist of onder het zand verdwenen en het gebied heeft zijn bijzondere karakter verloren (Lindeboom et al., 2008). Een van de grootste voorkomens van grind (en stenen) ligt op de Klaverbank (atlas 3.2). Het gebied is echter relatief diep (veelal >40 m), ver verwijderd van land (150 km ten nw van Texel) en de kwaliteit van het grind is niet erg geschikt voor beton. Omdat Nederland nog over grote grindvoorraden langs de Maas beschikt is eventuele winning van grind in zee niet erg opportuun. Door de aanwezigheid van het habitattype reefs staat de Klaverbank op de nominatie om te worden aangewezen als beschermd natuurgebied (atlas hoofdstuk 13). In 1989 werden op de Klaverbank enkele kleine proefwinningen van grind uitgevoerd. Op deze locaties werd niet al het grind verwijderd. Enkele jaren na de winning liep de dichtheid van grote schelpdieren zoals de Artemisschelp Dosinia exoleta nog duidelijk achter, maar ruim tien jaar na winning was het effect niet meer aantoonbaar (Van Moorsel, 2003). Bij grootschalige winning bestaat wel het risico dat de karakteristieke milieuomstandigheden permanent veranderen. 6.3 Schelpenwinning In tegenstelling tot bij de schelpdiervisserij ( 2.4), waar het gaat om levende schelpdieren, is de schelpenwinning juist uit op de lege schelpen. In de Waddenzee gaat het vooral om kokkelschelpen. Deze worden toegepast bij isolatie en verharding van fietspaden. Het gaat grotendeels om lege schelpen die door stromingen geaccumuleerd zijn, zowel op enige diepte onder de zeebodem als op geulbodems. Winning geschiedt meestal door middel van steekzuigers. Het effect van schelpenwinning op weekdieren lijkt beperkt. Over het algemeen leven er weinig schelpdieren in zulke schelpenbanken (Dankers & Van Moorsel, 2001). Levende bodemfauna komt alleen voor op schelpenbanken op geulbodems waarbij de schelpen gedurende langere tijd niet verstoord worden door bijvoorbeeld de garnalenvisserij. Zonder dergelijke visserij zouden Mossels en oesters zich kunnen vestigen en zo verder bijdragen aan de stabiliteit van de bank. Schelpenwinning kan alleen duurzaam geschieden als de oogst in evenwicht is met de natuurlijke schelpkalkproductie. Voor de Waddenzee lijkt dat het geval te zijn (Essink, 2005). 24

25 7 Zandsuppleties en baggeren 7.1 Zandsuppleties In 1990 werd besloten de kustlijn dynamisch te handhaven. Op basis van de ligging van de kustlijn op 1 januari 1990 (herzien in 2001) wordt de achteruitgang van de kust sindsdien bestreden door middel van zandsuppleties. Aanvankelijk waren dat uitsluitend strandsuppleties waarbij het strand werd opgehoogd met zand uit zee. Na een grootschalige proef in 1993 bij Terschelling (RIACON project) worden er sinds 1996 ook vooroeversuppleties toegepast, waarbij het gewonnen zand ( 6.1) onder water voor de kust wordt aangebracht. Via natuurlijke transportprocessen zal het zand uiteindelijk weer verdwijnen en dient de suppletie te worden herhaald. Werd eerst met name de BSK (Basiskustlijn) in de gaten gehouden, tegenwoordig geldt dit voor het hele kustfundament tot 20 m diep. Door de verwachte zeespiegelstijging wordt voor de toekomst een toename van het jaarlijkse suppletievolume verwacht. Een nieuwe ontwikkeling is de zandmotor waarbij zóveel zand wordt gestort dat er een schiereiland ontstaat. Hoewel dit in de loop van de tijd weer zal eroderen, wordt verwacht dat suppleties daardoor minder vaak herhaald hoeven te worden. Techniek Het door de sleephopperzuiger opgezogen zand ( 6.1) kan op verschillende manieren naar de stortlocatie worden getransporteerd. Indien een locatie voldoende diep is vaart een hopperzuiger met een volle beun naar de stortlocatie en loost daar haar inhoud door middel van klappen: het schip opent aan de onderzijde en de inhoud belandt onder het schip op de zeebodem. Als het te ondiep wordt voor de sleephopperzuiger, dan kan het zand in de beun gemengd met water en in een grote boog naar de stortlocatie worden geblazen, het zg. rainbowen (figuur 7.1). Bij walpersen wordt de sleephopperzuiger gekoppeld aan een persleiding. Effect Met name bij vooroeversuppleties raakt de aanwezige bodemfauna bedekt door een dikke laag sediment. Een bedekking door cm zand is fataal voor de meeste schelpdieren (Bijkerk, 1988). Bij tweekleppigen speelt mee of ze zich alleen verplaatsen in de richting van hun voet (pullers) of dat ze zich ook in de andere richting kunnen afzetten (pushers). Pullers zoals het Nonnetje Macoma balthica moeten zich eerst omdraaien in het sediment voordat ze omhoog kunnen kruipen. Pushers zoals de Amerikaanse zwaardschede Ensis directus zijn relatief goed in staat om te voorkomen dat ze worden begraven; in een laag van 45 cm fijn zand weet 30% van deze schelpdieren aan begraving te ontsnappen Kranz, 1974). Van de dieren die met het suppletiezand worden aangevoerd, overleeft slechts een klein deel. Bij een dikke laag suppletiezand worden ze vaak begraven en een deel spoelt aan op het strand. Fig Sleephopperzuigers bezig met rainbowen bij de Tweede Maasvlakte (foto: Sylvia van Leeuwen). Het effect van strand- en vooroeversuppleties is enkele weken zichtbaar in het verse strandaanspoelsel: er spoelen relatief veel levende bodemdieren aan en ook andere soorten dan gebruikelijk. Reeds na enkele weken herstelt het oude beeld. Het aanspoelsel van lege schelpen kan veel langer afwijken van het beeld vóór de suppletie (Gmelig Meyling & De Bruyne, 1994). De eerste jaren na een suppletie is de bodemfauna in het suppletiegebied armer aan soorten en ook de biomassa is lager. Na kustsuppleties bij Terschelling herstelden het aantal soorten en de biomassa na ongeveer twee jaar. Echter, van de langer levende soorten, zoals Zaagje Donax vittatus, Halfgeknotte strandschelp Spisula subtruncata en Hartegel Echinocardium cordatum waren als gevolg van succesvolle voortplanting hoofdzakelijk dieren tot twee jaar oud aanwezig. Na een suppletie neemt een volledig herstel van de bodemfauna met een natuurlijke leeftijdsopbouw vier tot vijf jaar in beslag (Essink, 2005). 7.2 Baggeren Ten behoeve van de scheepvaart (hoofdstuk 3) vindt regelmatig onderhoudsbaggerwerk plaats en om steeds grotere schepen in havens toe te laten worden vaarwegen verder verdiept. Daar waar dit neerkomt op het onttrekken van zand kwamen de effecten al ter sprake in 6.1. Er wordt tevens gebaggerd in zeehavens. Dit zijn vaak bekkens waar het water vrijwel tot stilstand komt, zodat er relatief veel zee- en soms ook rivierslib bezinkt. Net als zand wordt de bagger opgezogen door sleephopperzuigers, maar omdat het materiaal veel fijner is, is er relatief veel overflow en vertroebeling. In het Rijnmondgebied wordt jaarlijks tussen 7 en 17 miljoen m 3 baggerspecie opgebaggerd (Stutterheim, 2002). Het watergehalte is wel veel groter dan bij zand ( 6.1) dus het gehalte droge stof is relatief gering. Veel havenslib is vervuild (hoofdstuk 8), soms zó sterk dat het als chemisch afval moet worden opgeslagen zoals in de Slufter bij de Maasvlakte. Stortlocaties en stort van baggerspecie Veel havenslib is afkomstig uit zee, zodat het storten ervan eigenlijk neerkomt op het recirculeren van dit materiaal. Wel is het zo dat het storten plaatsvindt op specifieke locaties, zogenaamde loswallen, waar effecten op schelpdieren meetbaar zijn. 25

26 Tot 1996 werd het havenslib van het Rijnmondgebied gedumpt op Loswal Noord in de Noordzee, niet ver van Hoek van Holland. Daarna werden Loswal Noordwest en de Verdiepte Loswallen in gebruik genomen. Omdat deze verder van de monding van Nieuwe Waterweg lagen of dieper waren werd verwacht dat minder retourstroom zou optreden. Ook de havens van Scheveningen, IJmuiden en Harlingen hebben locaties waar ze hun havenslib storten. Baggerslib uit de Eemshaven wordt gestort in sedimentatiegebieden (Essink, 1993). Tegenwoordig wordt bij het storten van havenslib steeds meer rekening gehouden met de effecten op doorzicht en natuur en dienen in het kader van de Naturberschermingswet passende beoordelingen te worden opgesteld (e.g. Tatman et al., 2007). Als baggerspecie wordt gestort vermengt zich dit niet homogeen met het water. Afhankelijk van de getijstroom blijft het grootste deel van de zandfractie ter plaatse achter. Slib belandt ook grotendeels bij de bodem, maar verspreidt zich als een dichtheidslaag of slibdeken van enkele decimeters dik. Afhankelijk van de getij- en reststroom wordt dit materiaal vervolgens meegevoerd. Langs de Hollandse kust is er, onder invloed van een zoutgradiënt, bovendien transport richting de kust. Op Loswal Noordwest bleef maar 20% van het slib liggen (Stutterheim, 2002). Effect Uitgaande van de stort van schone baggerspecie hebben bodemdieren te maken met diverse effecten. Het eerste is de fysieke bedekking met baggerspecie. Bij een vergelijkbare laagdikte zijn schelpdieren meestal minder goed in staat zich uit te graven uit slib dan uit zand (figuur 7.2). Als ze zich niet onder de bagger uit kunnen werken, raken de dieren begraven en sterven, net als bij suppletie. Het tempo waarin gestort wordt is dus ook van belang: daar waar steeds dunne lagen terechtkomen kunnen de dieren zich wel uitgraven of hebben de tijd om hun sifo s te verlengen. Ook het seizoen is relevant. Als koudbloedige dieren verplaatsen schelpdieren zich bij warme temperaturen beter dan bij koude. Het tweede effect is dat de overlevende schelpdieren te maken krijgen met een andere en voor die soort minder geschikte samenstelling van het sediment. Ten slotte is er de toegenomen concentraties zwevende stof in het water. Dit bemoeilijkt de voedselopname van filtrerende schelpdieren. Tweekleppigen en het Muiltje Crepidula fornicata filteren hun voedsel uit het ingezogen water met hun kieuwen en leven van fytoplankton, bacterieën en afbreekbaar detritus. Zwevend materiaal afkomstig van baggerspecie komt ook op de kieuwen terecht, maar is onbruikbaar als voedsel. Daardoor neemt de efficiëntie van de voedselopname af (Essink, 1993). De Mossel Mytilus edulis kan met haar palpen een sortering Fig Fatale bedekking schelpdieren bij incidentele begraving in cm slib of fijn zand. Bron: Bijkerk, maken tussen bruikbaar voedsel en onbruikbaar materiaal. Dat laatste wordt als pseudofaeces afgevoerd (figuur 7.3). Als er veel onbruikbaar voedsel gesorteerd moet worden, dan past de Mossel zich aan doordat de palpen verder uitgroeien (Brett & Wassenaar, 1990). Onder invloed van gewijzigde omstandigheden kan de Japanse oester Crassostrea gigas zowel haar kieuw- als palpgrootte aanpassen (Honkoop et al., 2003). Meer over de effecten van baggerspecie op bodemfauna in Stutterheim ( hoofdstuk 13) en Essink (1999; 2005). Fig Mossels Mytilus edulis voeren onbruikbare deeltjes af als pseudofaeces en dragen zo bij aan de helderheid van het water (foto: Godfried van Moorsel). 26

27 8 Verontreiniging 8.1 Inleiding Zeewater bevat tal van verontreinigingen. Het kan gaan om stoffen die voor organismen onschuldig of zelfs essentieel zijn, zoals koper of nutriënten, maar waarvoor geldt: overdaad schaadt. Woorden als vervuiling, verontreiniging en giftig veronderstellen impliciet dat we ook weten wat schoon is. Dit vereist soortspecifieke normen. Verontreiniging kan ook bestaan uit vast afval (zwerfvuil), radioactieve stoffen of koelwater. Een extreme afvoer van schoon zoet water (hoofdstuk 4) zal niet snel als vervuiling worden aangemerkt, effecten zijn er wel. Vervuiling door rioolbacteriën is voor mariene schelpdieren van ondergeschikt belang; deze micro-organismen zijn aangepast aan zoet water en sterven af bij contact met zeewater. Voor biologische verontreiniging - de aanvoer van gebiedsvreemde soorten - zie hoofdstuk 9. Een van de belangrijkste manieren waarop verontreinigingen het Nederlandse zeewater bereiken is aanvoer via de Rijn, Maas en Schelde. Een deel wordt met de kustrivier naar het noorden gevoerd en komt zo in de Waddenzee. Daar voegt het zich bij water uit de IJssel en Eems. Problemen met waterkwaliteit doen zich dan ook met name voor binnen de 12-mijlszone. Hier is de invloed van rivieraanvoer en menselijke activiteiten het grootst (ICONA, 1992; IDON, 2004; Zevenboom et al., 2003; Witmer et al., 2004; Min. V&W, 2009). Ook via het Kanaal en rondom Schotland komen verontreinigingen de Noordzee binnen. Het gaat om grote hoeveelheden maar lage concentraties en deze aanvoer is vooral bepalend voor de offshore wateren. Gebruikers van de zee, zoals schepen, boorplatforms en recreanten lozen afval in zee. In de vorm van scheepsrampen en andere calamiteiten heeft dat grote gevolgen. Tot slot zijn er verontreinigingen die in zee komen via de atmosfeer. Steeds vaker worden persistente verbindingen gemaakt die niet in de natuur voorkomen en waarvoor geen natuurlijke mechanismen bestaan om ze af te breken. Omdat veel van deze stoffen niet goed oplossen in water maar wel in vetten, hopen ze zich op in organismen (bioaccumulatie) en in de voedselketen (biomagnificatie). Voorbeelden van stoffen die zorgen baren voor schelpdieren zijn zware metalen en TBT. De meeste weekdieren kunnen nauwelijks vluchtgedrag vertonen, zodat zij sterk afhankelijk zijn van de lokale waterkwaliteit. Effecten zijn velerlei (figuur 1) en spelen zich af van moleculair tot ecosysteemniveau. Vervuiling leidt niet altijd tot sterfte, soms zijn er gedragsveranderingen: sommige weekdieren sluiten tijdelijk hun kleppen of operculum, maar dit verstoort wel de voedselvoorziening en ademhaling. Verontreiniging kan ook leiden tot fysiologische veranderingen, zoals verminderde filtratie, verhoogde zuurstofopname en verstoring van de (schelp-) groei (Sheehan, 1984). Hormoonverstorende stoffen hebben gevolgen voor de voortplanting van weekdieren. Met name in het larvestadium zijn zij vaak erg gevoelig voor verontreiniging, bijvoorbeeld de Mossel, Japanse oester en Alikruik (Sheehan, 1984, Hunt & Anderson, 1993). In de loop der tijd is de vervuiling van de Noordzee en kustwateren veranderd en door beleidsmaatregelen zijn sommige vormen van vervuiling ook weer afgenomen (De Wolf, 1990). Grootschalige sterfte bij Grote sterns in de Waddenzee in 1964 door Telodrin opende voor velen de ogen voor de gevolgen van de vervuiling van de Rijn voor de Waddenzee. Eind jaren 60 werd het gebruik van persistente bestrijdingsmiddelen als drins en DDT sterk teruggedrongen. Het verbranden van chemisch afval op zee, het storten van Titaandioxide en de lozing van oliehoudend boorgruis zijn inmiddels gestopt. Baggerslib uit havens en vaargeulen wordt nog wel in zee geloosd ( 7.2) maar het meest vervuilde slib (klasse 3 en 4) wordt in depots gestort. De lozing van afvalwater uit de veenkoloniën in de Waddenzee is gestopt en de aanvoer van nutriënten door rivieren is verminderd. Ook belanden er minder zware metalen in zee en TBT wordt niet langer toegepast in scheepscoatings. Wel is er nog steeds nalevering uit het verleden en worden er steeds nieuwe verbindingen geproduceerd waarvan de effecten vaak pas achteraf duidelijk worden. Ook bestaan er nog steeds onwenselijke praktijken. Zo bleek nog in 2012 dat stookolie wordt bijgemengd met chemisch afval, zodat ongewenste afvalstoffen via onvolledige verbranding in het milieu komen. Dit ondanks de aanscherping in 2010 van de internationale regelgeving voor luchtverontreiniging door zeeschepen (Marpol Annex VI, Min. I&M, 2011). Voor een recent overzicht van de vervuiling van Noord- en Waddenzee wordt verwezen naar Van Leeuwen et al. (2008) en Bakker et al. (2009). Claessens et al. (2010) belichten de situatie in België en haar buurlanden. 8.2 Nutriënten Lozing van nutriënten zoals fosfaat, nitraat en silicaat is vooral afkomstig van de landbouw en rwzi s (zie tekstbox) (Min. V&W 2009). Een verhoogde concentratie in het zeewater leidt in beginsel tot verhoging van de biomassa en productiviteit van fytoplankton, belangrijk voedsel voor veel soorten weekdieren, zowel filter- als depositfeeders (Essink, 2005). Bij een te overmatige groei van het fytoplankton treden echter ongewenste effecten van eutrofiëring op: licht dringt minder diep door en afgestorven plankton zinkt in grote hoeveelheden naar de bodem. Dit leidt tot zuurstofgebrek, met sterfte van bodemdieren tot gevolg. Daardoor daalt het zuurstofgehalte nog verder en versterkt het effect zichzelf. De kans op deze problemen is het grootst in wateren met weinig stroming en bij scheiding van het bodem- en oppervlaktewater door een spronglaag (pycnocline). Dergelijke zuurstofloze omstandigheden kunnen ook onder mosselhangcultures en mosselzaadinvanginstallaties ontstaan ( 2.7). In het begin van de jaren tachtig trad zuurstofloosheid op in de Duitse Bocht van de Noordzee (Von Westernhagen & Dethlefsen, 1982). In het Grevelingenmeer zien we al vele jaren anaerobe omstandigheden (figuur 4.4). In de Waddenzee kan iets vergelijkbaars optreden op plaatsen waar Zeesla Ulva intestinalis begraven raakt in het zand. Terplekke ontstaan dan zwarte vlekken met 27

28 Fig Jaarlijkse aanvoer van het totaal aan Stikstof (N) en Fosfor (P) via Rijn, Maas, Noordzeekanaal en IJsselmeer. Pieken tijdens jaren met hoge rivierwaterafvoer. Bron: Van Beusekom et al., 2009; Lenhart et al., een hoog gehalte aan giftige sulfiden met als gevolg sterfte van onder andere tweekleppigen (Neira & Rackemann, 1996). Rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi s) en lozingen Rwzi s hebben een grote bijdrage geleverd aan de afname van de nutriëntenlast die via het oppervlaktewater in zee terechtkomt. Toch bevat ook gezuiverd afvalwater nog steeds fosfaten en nitraten die bijdragen aan eutrofiëring. Het effluent van rwzi Houtrust en Harnaschpolder wordt op 2,5 kilometer afstand uit de kust bij Scheveningen geloosd in zee. Met name tijdens zware regenval komen door erosie in het achterland veel nutriënten in zee. In zulke perioden wordt ook een deel van het afvalwater ongezuiverd via overstort van riolen geloosd en komt uiteindelijk via gemalen en spuien in zee terecht. Op enkele plaatsen gebeurt dat nog direct in zee, zoals in de Scheveningse haven, bij Wijk aan Zee en op het strand van Egmond aan Zee, waar de gemeente Bergen nog tot en met 2014 ongezuiverd rioolwater mag lozen. Tussen 1985 en 2005 is de aanvoer van fosfaat (P) naar de Noord- en Waddenzee gehalveerd. De reductie van stikstof (N) was wat minder groot en de duur en omvang van fytoplanktonbloei wordt dan ook met name bepaald door stikstof (figuur 8.1). Hoewel de eutrofiëring de laatste jaren is afgenomen zijn de nutriëntgehaltes nog wel hoger dan de achtergrondwaarden (Van Beusekom et al., 2009). 8.3 Olieverontreiniging Doordat olie drijft manifesteert verontreiniging door minerale olie zich vooral aan het oppervlak. Spoelt het aan, dan bedekt het bij laag water de hele getijdenzone en verstikken de weekdieren. Ook dieper levende schelpdieren hebben te lijden van olieverontreiniging. Afhankelijk van het type olie lossen namelijk ook giftige componenten op in water. Bestrijding van olie met zogenaamde dispergeermiddelen versnelt dit proces, zodat bodemdieren in korte tijd worden blootgesteld aan hoge concentraties giftige stoffen. Lozingen van olie vinden vooral plaats op de scheepvaartroutes. Door strengere regels en verbeterde handhaving nemende lozingen laatste jaren steeds verder af. Dikke lagen mossels op de poten van boorplatforms suggereren dat ze niet erg gevoelig zijn voor productiewater. Mossels die werden uitgehangen onder olieplatforms vertoonden ook geen verhoogde olieconcentraties in hun weefsels (Kuiper & Van het Groenewoud, 1986). Vroeger werd oliehoudend boorgruis rond boorplatforms geloosd. De volgende soorten namen dichter bij boorplatforms in aantal af en zijn dus mogelijk gevoelig zijn voor olie: de slakken Valse oebliehoren Cylichna cylindracea, Glanzende tepelhoren Euspira pulchella en Penhoren Turritella communis en de tweekleppigen Tweetandschelpje Kurtiella bidentata, Driehoekige parelmoerneut Nucula turgida, Rechtsgestreepte platschelp Angulus fabula en Ovaal zeeklitschelpje Tellimya ferruginosa (Daan et al., 1990). De laatste reageerde waarschijnlijk vooral vanwege de afname van haar gastheer de Hartegel Echinocardium cordatum. Twintig jaar na beëindiging van deze lozingen waren de effecten nog altijd aanwezig: rond de meeste platforms was de bodem nog tot op meter verontreinigd. Een verarming van de bodemfauna beperkte zich meestal tot op 100m (Daan et al., 2006). Het was wel opvallend dat juist Abra alba in hoge dichtheid voorkwam op slechts 35 m van een van de platforms, zodat getwijfeld kan worden aan de indicatorwaarde van deze soort voor olie. Tegenwoordig wordt oliehoudend boorgruis niet meer in zee geloosd. 8.4 Zware metalen Giftige zware metalen zoals cadmium, kwik en lood en komen van nature voor in zee. Ook koper en zink, hoewel essentieel als sporenelement, worden wel tot de zware metalen gerekend en 28

29 zijn in hoge dosering giftig. De invloed van de mens blijkt uit hoge concentraties in zeewater, met name bij de monding van de grote rivieren en op loswallen (ICONA, 1992; IDON 2004; OSPAR 2009). De laatste decennia zijn de concentraties sterk gedaald maar nog niet allemaal op het niveau van de streefwaarde (Zevenboom et al., 2003; Claessens et al., 2010). Een nieuwe bron van zware metalen wordt gevormd door het uitlogen van staalslakken. Deze worden de laatste jaren steeds vaker toegepast bij kustversterking in de Zeeuwse delta. Zware metalen zijn niet afbreekbaar en binden bij voorkeur aan slib (<64 µm). Juist op plaatsen waar zoet en zout water elkaar ontmoeten, zoals in estuaria en in de kustzone, vlokt het slib uit en bezinkt. In estuaria stroomt dit met de zouttong langs de bodem stroomopwaarts en in de kustzone heeft het bodemwater de neiging richting de kust te stromen. Daardoor concentreert het slib met zijn aangehechte vervuiling zich op deze plaatsen. Dieren die leven in de kustzone worden dan ook met de hoogste concentraties geconfronteerd. Een nieuwe probleemstof in zee wordt gevormd door gebromeerde vlamvertragers. Vooral polygebromeerde difenylethers (PBDE s) zijn toxisch en veroorzaken reeds bij lage concentraties negatieve effecten vergelijkbaar met PCB s. Organochloorpesticiden zoals hexachloorbenzeen, lindaan en DDT verstoren vaak de hormoonhuishouding, maar ook hier worden effecten meestal beschreven bij zoogdieren. Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK s), bereiken de Noordzee vooral via de lucht, maar rivieren hebben aan de kust een relatief grote invloed en er is een stijgende trend. Sommige PAK s zijn bekend door hun kankerverwekkende werking bij mensen. In zee gaat de aandacht vooral uit naar leverschade en tumoren bij platvis. In mossels wordt voor de meeste PAK s geen verontrustende concentratie gevonden, wel voor chryseen (Claessens et al., 2010). 8.6 Tributyltin (TBT) Zware metalen komen ook in weekdieren terecht. Het grootste risico lopen soorten die hun voedsel uit het water filteren. De gehalten verschillen per soort en per metaal en in de Westerschelde zijn ze meestal hoger dan in de Oosterschelde. Zware metalen die in 2009 werden aangetroffen in Alikruik, Mossel en Japanse oester waren bijvoorbeeld cadmium, kobalt, chroom, koper, kwik, molybdeen en zink. Hierbij werden de hoogste gehalten vaak aangetroffen in Japanse oester. Overigens waren de concentraties van elf zware metalen het hoogst in zakpijpen, die hun voedsel ook uit het water filteren (Van den Heuvel- Greve, 2009). Effecten op schelpdieren houden verband met hun levenswijze. Zowel filter- als depositfeeders voeden zich veelal met deeltjes die qua grootte overeenkomen met slib. Daardoor komen zij makkelijk in contact met de daaraan gebonden zware metalen. Er is veel bekend over concentraties metalen in schelpdieren, maar minder over wat dit voor de dieren zelf betekent. Door chronische vervuiling met zware metalen kunnen schelpdieren zich minder goed ingraven. Ook oesterlarven Crassostrea zijn gevoelig voor zware metalen en worden daarom wel gebruikt in biologische tests (bioassays). De gevoeligheid van de mossel voor zware metalen wordt gemeten door de stand van de kleppen; al bij een geringe verhoging van de koperconcentratie (5-10 µg/l) beginnen mossels Mytilus hun schelp te sluiten en bij 500 µg/l sluiten zij hun kleppen gedurende 5 dagen aaneen. Sluiting van de schelp betekent bescherming, maar tevens dat de voeding en ademhaling stilstaan en dat de conditie achteruit gaat. Organotinverbindingen zoals TBT worden onder andere toegepast in aangroeiwerende coatings. Schepen gebruiken dergelijke anti-foulings ter reductie van het brandstofgebruik. Schepen vormen daarmee de belangrijkste bron gevolgd door stort van havenslib (indirect ook via scheepvaart). In 1990 werd het gebruik van tinhoudende aangroeiwerende verf verboden op schepen korter dan 25 m en vanaf 2003 mocht TBT in het geheel niet meer toegepast worden op Europese schepen. Sinds 2008 geldt dat in Europese havens ook voor schepen die niet onder Europese vlag varen (Van Leeuwen et al., 2008; Claessens et al., 2010). Door deze maatregelen zijn de gehaltes TBT in onze kustwateren gedaald maar vooral bij havens en langs de kust zijn ze nog steeds hoog (Witmer et al., 2004; figuur 8.2). Omdat het tin in TBT gebonden is aan een organische stof is dit goed oplosbaar in vetten en komt makkelijk in organismen terecht. TBT is al in zeer lage concentraties (0,5-1 nanogram Sn/liter) schadelijk voor het leven in zee. Bij oesters veroorzaakt 8.5 Organische microverontreinigingen De productie van Polychloorbifenylen (PCB s) is halverwege de jaren 80 stilgelegd, maar sommige PCB s komen nog steeds in zee terecht (Claessens et al., 2010). Omdat ze goed oplossen in vetweefsel treedt biomagnificatie op en worden de hoogste concentraties in de top van de voedselketen gevonden. Bij zeezoogdieren tasten ze de voortplanting aan. Fig. 8.2 Tributyltin in de Noordzeebodem in 2000 (links) en 2006 (rechts). TBT-gehalte in μg per kg drooggewicht in de slibfractie (< 63 μm). Bron: Hegeman & Laane, ,7-7 μg/kg; 7-30 μg/kg; > 30 μg/kg; meetstations. 29

30 8.7 Thermische verontreiniging De lozing van warm zeewater vindt met name plaats bij elektriciteitscentrales. Effecten zijn lokaal; het warme afvalwater is relatief licht en verspreidt zich daarom aan het wateroppervlak. Het heeft dan ook nauwelijks effect op weekdieren die in of op de bodem leven. Fig Purperslak Nucella lapillus. Indexcijfers (%) op basis van het gemiddeld aantal waargenomen exemplaren per vierkante meter, op 82 monitoringlocaties (project PIMP). Bron: Stichting ANEMOON. het een slechte broedval, vertraagde groei en misvorming van de schelp. Bij huisjesslakken van gescheiden geslacht veroorzaakt TBT imposex: vrouwtjes vormen een penis en zaadleider (vas deferens) waardoor het reproductieve kanaal wordt geblokkeerd (Van Moorsel, 1996). Daardoor wordt het uiteindelijk onmogelijk om eikapsels af te afzetten. TBT-blootstelling van jonge dieren kan een geslachtsverandering van vrouw naar man veroorzaken, zodat de populatie verdwijnt door het gebrek aan vrouwtjes. De Purperslak Nucella lapillus is het gevoeligst maar imposex is ook bekend van Wulk Buccinum undatum, Noordhoren Neptunea antiqua, Fuikhoorn Nassarius reticulatus en Gewone alikruik Littorina littorea (OSPAR Commission, 2009). Bij Zeebrugge was 95% van de vrouwtjes van de laatste soort steriel. Bovendien had 65% van de mannetjes de penis afgestoten (Van den Broeck et al., 2009). In de jaren negentig beek imposex bij de Wulk in Noordzee vooral voor te komen in wateren zonder strati- ficatie met veel scheepvaartverkeer (Ten Hallers- Tjabbes et al., 1994 en 2003; Ten Hallers-Tjabbes & Gmelig Meyling, 2009; figuur 8.3). Omdat veel TBT gebonden is aan organische stof in de bodem verdwijnen de effecten maar langzaam. Inmiddels lijkt de populatie van purperslakken in de Oosterschelde zich iets te herstellen (Gmelig Meyling et al., 2007; figuur 8.4). Er zijn diverse alternatieven voor anti-foulings met TBT, bijvoorbeeld chloorrubber, harde verven en zelfslijpende coatings waarvan dunne laagjes loslaten tijdens het varen. Misschien worden in de toekomst ook natuurlijke biociden ingezet. 8.8 Microplastics Relatief nieuw is de aandacht voor het probleem van microplastics in zee. Ze worden opgenomen door de Mossel en hebben een grote affiniteit voor organische microverontreinigingen (Leslie et al., 2012). Fig Percentage imposex (rood) bij vrouwtjes van de Wulk Buccinum undatum in de zuidelijke Noordzee. In het blauwe gebied concentreren zich de scheepvaartroutes. Bron: Ten Hallers-Tjabbes et al., 1994 en Mensink et al.,

31 9 Exoten 9.1 Inleiding 9.2 Invasieve exoten Er zijn allerlei definities in omloop voor exotische soorten (Haydar, 2010). Voor Nederland (of bijvoorbeeld Europa) worden meestal soorten bedoeld waarvan het oorspronkelijke verspreidingsgebied daarbuiten ligt en die door toedoen van de mens hier zijn gearriveerd (atlas 2.2). Soms worden aanvullende criteria gehanteerd ten aanzien van het vestigingsjaar, bijvoorbeeld ná Vervolgens moet een exoot zich in het nieuwe gebied weten te handhaven. Soms schuift de verspreiding van een soort geleidelijk op; ook al zou dat het gevolg zijn van een door de mens veroorzaakt klimaateffect, in zo n geval spreken we niet van een exoot maar van een 'klimaatschuiver'. Staat een soort elders al te boek als exoot en breidt deze zich vervolgens uit tot in ons land, dan wordt die wel als exoot beschouwd. Een van de eerste introducties, de Strandgaper Mya arenaria, werd waarschijnlijk omstreeks 1250 door de Vikingen meegebracht uit Noord Amerika (Petersen, 1992; zie ook atlas 4.3). Van diverse kosmopolitische) soorten is niet goed bekend wat hun oorspronkelijke verspreidingsgebied is. Voorbeelden zijn de (Gewone) Paalworm Teredo navalis en de Scheepsworm Psiloteredo megotara. Dergelijke soorten kunnen al geïntroduceerd zijn voordat zoiets goed werd gedocumenteerd. Diverse soorten die we niet beter kennen dan als autochtoon zouden ook wel eens exoten kunnen blijken te zijn (Haydar, 2012). Misschien werpt toekomstig DNA-onderzoek hier een nader licht op. Introducties van allochtone soorten zijn veelal het gevolg van maricultuur (hoofdstuk 2) en scheepvaart (hoofdstuk 3). Vooral import van schelpdieren ten behoeve van maricultuur, bewust of onbewust, is een belangrijke transportvector voor exoten. Epifauna en borende soorten kunnen hier in beginsel arriveren met drijvend materiaal, maar meestal gebeurt dit door aangroei op schepen (epifauna) of door overleving in ballasttanks (epi- en endofauna, eventueel als larve) (Haydar, 2012). Veel exoten in Nederland leiden een onopvallend bestaan of verdwijnen weer na korte tijd. Negatieve effecten van exoten treden vooral op bij soorten die zich invasief gedragen. Invasieve soorten ontwikkelen zich zodanig dat ze een dominante rol in een ecosysteem spelen. De structuur daarvan kan veranderen omdat inheemse soorten worden aangetast door predatie, parasitisme of concurrentie om ruimte en voedsel. Ook kunnen ze van invloed zijn op de menselijke gezondheid en economische activiteiten zoals maricultuur en recreatie. Een bekend voorbeeld is de Japanse oester Crassostrea gigas (figuur 9.1). De soort is herhaaldelijk in Nederland geïmporteerd voor de oesterteelt en leek zich hier aanvankelijk nauwelijks voort te planten (Heerebout, 2012). Rond het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw bleek de soort zich echter sterk uit te breiden in de Oosterschelde en later ook in andere kustwateren zoals de Waddenzee (Smaal et al., 2009). De komst van de Japanse oester heeft de ecosystemen in de Delta en de Waddenzee structureel veranderd. Zo filtert deze exoot larven van inheemse schelpdieren zoals kokkels. Ook zijn de scherpe oesters nadelig voor badgasten. De Japanse oester verschaft echter ook een rijke variatie aan hard substraat. Dat is gunstig voor de biodiversiteit en het weerspiegelt het biotoop van de verdwenen banken van de Platte oester. Ook wordt C. gigas geoogst. Invasieve soorten hoeven dus niet in alle opzichten ongewenst te zijn. De eencellige parasiet Bonamia ostrea ( 2.6) is een andere exoot die heeft bijgedragen aan de sterke achteruitgang van de Platte oester in Nederland. Wieren die dusdanig hoge dichtheden bereiken dat ze waarschijnlijk de vestiging en overleving van schelpdieren beïnvloeden zijn sinds 1980 het Japans bessenwier Sargassum muticum en sinds 1994 het roodwier Dasysiphonia sp. Sinds 1981 vinden we in het kustwater de Ameri- Er wordt wel gesteld dat exoten het goed doen in verstoorde milieus (Van der Weijden et al., 2005); hier ontstaan nieuwe niches en gebieden met grote variatie in temperatuur en zoutgehalte herbergen inderdaad veel exoten. Zo is het aantal exoten in het Deltagebied veel groter dan in de open Noordzee. De kans op introductie hangt echter ook samen met de intensiteit van scheepvaartverkeer en maricultuur en met de beschikbare range aan habitats. Dit hoofdstuk gaat eerst in op exoten die een significant effect hebben op weekdieren ( 9.2). Soms zijn dat weekdieren zelf. Daarna volgt een overzicht van de weekdieren die hier als exoot zijn verschenen ( 9.3). Fig De komst van de Japanse oester Crassostrea gigas heeft de ecosystemen in de Delta en de Waddenzee structureel veranderd (foto : Mark van Veen). 31

32 Op allerlei plaatsen in gematigde streken duiken dezelfde invasieve exoten op. Daardoor dreigt het onderscheid tussen de verschillende gebieden te verdwijnen en heeft deze vorm van globalisatie nadelige gevolgen voor de biodiversiteit (Van der Weijden et al., 2005). 9.3 Exotische mariene schelpdieren in Nederland Fig De Filippijnse tapijtschelp Venerupis philippinarum is een exoot die zich in de Oosterschelde in korte tijd sterk heeft uitgebreid (foto: Godfried van Moorsel). kaanse zwaardschede Ensis directus. De aantallen zijn dermate hoog dat ze concurreren om voedsel met inheemse filterende schelpdieren. Andere filtrerende exoten zijn het Muiltje Crepidula fornicata en de Filippijnse tapijtschelp Venerupis philippinarum (figuur 9.2). Deze laatste soort is in de Oosterschelde in enkele jaren tijd algemener geworden dan de inheemse Tapijtschelp Venerupis corrugata. Sinds 2006 vinden we in ons kustwater de Amerikaanse langlobribkwal Mnemiopsis leidyi. Deze bereikt grote dichtheden en doet zich te goed aan plankton waaronder larven van schelpdieren. Sommige exotische zakpijpen zoals de Druipzakpijp Didemnum vexillum (figuur 9.3) overgroeien mosselcultures. Recent verscheen in Nederland een drietal soorten slakken die op schelpdieren prederen, onder andere de Amerikaanse Oesterboorder Urosalpinx cinerea (Fey et al., 2010; 9.3). Omdat er vaak enige jaren verstrijken tussen de eerste introductie en de expansiefase kunnen deze zich misschien invasief ontwikkelen. Mariene exoten in Nederland kunnen worden verdeeld in soorten die oorspronkelijk in NW Europa voorkomen en soorten waarvan het natuurlijke verspreidingsgebied verder weg ligt zoals bijvoorbeeld de Pacific (Wolff, 2005). Bij de eerste categorie wordt wel gesteld dat die soorten ons land ook op natuurlijke wijze zouden kunnen bereiken. Of dat zo is, is afhankelijk van de levenswijze en voortplanting. Voorbeelden van NO Atlantische exoten zijn de slakken: Asgrauwe tolhoren Gibbula cineraria, Priktolhoren Calliostoma zizyphinum en Chinees hoedje Calyptraea chinensis en de tweekleppige Paardenzadel Anomia ephippium. Ook verschillende naaktslakken die de laatste jaren nieuw in de Oosterschelde zijn verschenen behoren tot deze categorie. In Tabel 9.1 staat een overzicht van de exotische schelpdieren die van buiten Europa afkomstig zijn. Voor een overzicht van mariene exoten in Nederland wordt verwezen naar Wolff (2005), Gollasch et al. (2009) en soortenlijst op de website De Kluijver (2006) geeft een overzicht van exoten in de Oosterschelde en Wijnhoven & Hummel (2009) een overzicht van exoten op zacht substraat in de Delta. Gittenberger et al. (2010; 2012) beschrijven mariene exoten op hard substraat in de Waddenzee. Tabel 9.1 Overzicht van exotische schelpdieren in Nederland met een oorsprong buiten NW Europa en jaar van eerste waarneming in Nederland Gastropoda Slakken Crepidula fornicata Muiltje NW Atlantic 1922 Ocinebrellus inornatus Japanse stekelhoren NW Pacific 2007 Urosalpinx cinerea Amerikaanse oesterboorder NW Atlantic 2007 Corambe obscura Zuiderzee-schijfslak NW Atlantic 1879 Rapana venosa Geaderde stekelhoren West Pacific 2005 Bivalvia Tweekleppigen Crassostrea gigas Japanse oester NW Pacific 1928 Ensis directus Amerikaanse zwaardschede NW Atlantic 1981 Mercenaria mercenaria Amerikaanse venusschelp NW Atlantic >1933 Mya arenaria Strandgaper NW Atlantic cf ~ 1250 Mytilopsis leucophaeata Brakwatermossel NW Atlantic 1895 Petricolaria pholadiformis Amerikaanse boormossel NW Atlantic 1905 Rangia cuneata Brakwaterstrandschelp NW Atlantic 2006 Spisula solidissima Reuze-strandschelp NW Atlantic 1982 Venerupis philippinarum Filippijnse tapijtschelp NW Pacific

33 9.4 Preventie en bestrijding Het Ballastwaterverdrag, tot stand gebracht onder auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), moet voorkomen dat exoten via ballastwater de bestemmingshaven bereiken. Anno 2012 is het verdrag echter nog door onvoldoende landen geratificeerd om in werking te treden. De import van schelpdieren is gereguleerd via Natuurbeschermingswetvergunningen en wordt tegenwoordig steekproefsgewijze gecontroleerd op exoten. Het gevaar is dat invasieve exoten, met name van buiten Europa, op steeds meer plaatsen verschijnen. Risico s van import uit de Ierse Zee en verschillende Scandinavische landen worden omschreven in Wijsman & de Mesel (2009) en Van den Brink & Wijsman (2010a). Het transport van mosselzaad van de Oosterschelde naar de Waddenzee is vanwege exoten een tijdlang verboden geweest. In 2012 vinden de transporten onder strikte voorwaarden weer plaats. Effectieve methoden om eenmaal aanwezige exoten te bestrijden zijn er nauwelijks. Onderdompeling in zoet water biedt meestal geen soelaas omdat de exoten vaak beter bestand zijn tegen zoet water dan de schelpdieren waarvoor het transport bedoeld is (Van den Brink & Wijsman, 2010b). Soms bieden natuurlijke omstandigheden zoals een strenge winter de helpende hand. Fig Oester in het Grevelingenmeer, overgroeid door de exotische Druipzakpijp Didemnum vexillum (foto: Godfried van Moorsel). 33

34 34

35 10 Klimaatverandering 10.1 Inleiding Klimaatverandering uit zich onder andere in verandering van de temperatuur en zuurgraad van het zeewater. Door oceaanstromingen zijn dit mondiale processen, maar een van de gevolgen, zeespiegelrijzing, speelt vooral aan de kust. Grotere fluctuaties in rivierafvoer en wind doen zich ook met name gelden in de ondiepe kustwateren. Er bestaan allerlei relaties tussen deze aspecten van klimaatverandering zodat het lastig is om oorzaak en gevolg uit elkaar te houden. Zo bestaat het risico dat het zoutgehalte van de noordelijke Atlantische Oceaan daalt door het smelten van de Groenlandse ijskap en dat daardoor de invloed van de warme golfstroom in onze contreien afneemt (Hiscock et al., 2004). Het onderzoek naar de effecten van klimaatverandering wordt bemoeilijkt door het optreden van langjarige fluctuaties zoals in de North Atlantic Ocillation (NOA), het luchtdrukverschil tussen de Azoren en IJsland. Door de NOA veranderen wind, temperatuur en neerslag maar ook zeestromingen en daarmee de mate van instroom van Atlantisch water in de Noordzee rondom Schotland. Vergeleken met de geleidelijke klimaatverandering zijn dergelijke fluctuatie op de korte termijn veel belangrijker. Op ecosysteemniveau uiten ze zich als regime shifts. Dergelijke verschuivingen deden zich voor in 1979 (het begin van een koude periode met weinig instroom van Atlantisch water) en 1988 (begin van een warme periode met een sterke instroom van Atlantisch water) (Philippart, 2007; Van Hal et al., 2011; Heip, 2011) Temperatuur Tussen 1980 en 2004 is de gemiddelde wintertemperatuur van het Noordzeewater (bij de bodem) met ongeveer 1,6 C gestegen (Philippart, 2007; Hiddink & ter Hofstede, 2008). De temperatuurstijging gaat gepaard met een afname van het aantal strenge winters en toename van warme zomers. Bij hogere temperaturen bevat water minder zuurstof, maar koudbloedige dieren verbruiken dan juist meer. Dit maakt weekdieren kwetsbaar voor periodes met een extreem hoge watertemperatuur, zeker ook als de opwarming gepaard gaat met stratificatie die de uitwisseling van zuurstof met het wateroppervlak belemmert. Temperatuurstijging kan leiden tot ecosysteemeffecten die doorwerken op weekdieren, zoals bloei van algensoorten die als voedsel ongeschikt zijn en het eerder verschijnen van predatoren. Een hogere zeewatertemperatuur beïnvloedt ook de voorplanting en vervroegt daarmee de periode waarop larven in het water zweven. Daardoor ontstaat het risico dat er voor de larven van Fig Gemiddelde temperatuur van het oppervlaktewater van de Noordzee Bron: Philippart, 2007, basisgegevens British Atmospheric Data Centre (BADC). weekdieren nog geen geschikt voedsel in de waterkolom is in de vorm van fytoplankton. De groeifase van dit plankton vervroegt niet omdat die afhankelijk is van licht. Na een warme winter volgen vaak een slechte broedval van tweekleppigen (Kokkel, Nonnetje, Strandgaper en Mossel) en zwakke jaarklassen (Philippart et al., 2003). Dit komt omdat de schelpdieren in de winter meer energie verbruiken zodat er in het voorjaar minder over is voor de voortplanting. Door een hogere temperatuur verschuiven verspreidingspatronen van soorten in het algemeen noordwaarts: tussen 1977 en 2001, een periode waarin de zeewatertemperatuur een graad steeg, schoof de verspreiding van een vijftiental vissoorten in de Noordzee km op (Perry et al., 2005). De zuidelijke verspreidingsgrens van de Gewone garnaal Crangon crangon, een belangrijke predator van jonge schelpdieren, lijkt ook op te schuiven (Kerckhof & Seys, 2005). Warmere zeeën kennen een grotere biodiversiteit dan noordelijke wateren. Zo zien we bij vissen in de Noordzee dan ook dat er meer zuidelijke soorten verschijnen dan dat er noordelijke soorten verdwijnen (Hiddink & ter Hofstede; 2008, Ter Hofstede et al., 2010). Per saldo neemt de biodiversiteit dus toe. Dit is waarschijnlijk ook het geval bij weekdieren. De opwarming van het zeewater is het sterkst in de Poolzee. In de toekomst is het dan ook niet uitgesloten dat Pacifische soorten het Atlantische gebied zullen bereiken. De zeespiegel stijgt door uitzetting van het zeewater, het afsmelten van landijs en grondwaterwinning. In gebieden als de Oosterschelde en Waddenzee kan dit, in combinatie met respectievelijk zandhonger en bodemdaling door gaswinning, leiden tot drastische veranderingen, zoals het afnemen of verdwijnen van slikken en getijdenplaten, met de daaraan gebonden levensgemeenschappen. Omdat er in het achterland onvoldoende ruimte is zullen kwelders en schorren steeds verder eroderen. Ook zal de mens vaker moeten ingrijpen door middel van kustversterkingen en suppleties (hoofdstuk 4 & 7.1). 35

Wageningen IMARES. De rol van schelpdieronderzoek in een duurzame ontwikkeling van de Waddenzee. Pauline Kamermans

Wageningen IMARES. De rol van schelpdieronderzoek in een duurzame ontwikkeling van de Waddenzee. Pauline Kamermans De rol van schelpdieronderzoek in een duurzame ontwikkeling van de Waddenzee Pauline Kamermans is een samenwerkingsverband tussen Wageningen UR en TNO De rol van schelpdieronderzoek in een duurzame ontwikkeling

Nadere informatie

... Hoe ziet een Rijke Noordzee eruit?

... Hoe ziet een Rijke Noordzee eruit? ... Hoe ziet een Rijke Noordzee eruit? Samen voor een gezonde zee!... Stichting De Noordzee is de onafhankelijke natuur- en milieuorganisatie die zich inzet voor een duurzaam gebruik van de Noordzee en

Nadere informatie

Intensiteit van de visserij op de Noordzee,

Intensiteit van de visserij op de Noordzee, Indicator 20 mei 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De gebieden met hoge ecologische

Nadere informatie

Ecologische duurzaamheid van de bodemvisserij op de Noordzee,

Ecologische duurzaamheid van de bodemvisserij op de Noordzee, Ecologische duurzaamheid van de bodemvisserij op de Noordzee, 2007-2011 Indicator 20 september 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere

Nadere informatie

PERSDOSSIER MOSSELEN

PERSDOSSIER MOSSELEN PERSDOSSIER MOSSELEN Mosselen algemeen De mossel is een belangrijk product uit de Nederlandse schelpdierteelt. In Europa worden er jaarlijks circa 700 miljoen kilo mosselen geproduceerd, waarvan ongeveer

Nadere informatie

MOSSELWAD Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee

MOSSELWAD Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee MOSSELWAD Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee EUCC, The Coastal Union Wageningen IMARES Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-CEME) Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ)

Nadere informatie

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 40 tot en met 52. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 40 tot en met 52. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. De Waddenzee Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 40 tot en met 52. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. 2p 40 In de informatie worden biotische en

Nadere informatie

Probleemstelling: Wat zijn de bedreigende factoren voor de vissen in de Waddenzee? En welke is de meest bedreigende?

Probleemstelling: Wat zijn de bedreigende factoren voor de vissen in de Waddenzee? En welke is de meest bedreigende? Klas: V5B/V5C Bio cluster 7/2 Datum: 21 05 2010 Namen v/d groep: Chris Klaver, Loes Klaver, Isabel Schilder en Lisanne van Dijk. Titel v/d opdracht: Visserij Omschrijving v/h onderwerp: Visserij in de

Nadere informatie

Henrice Jansen, 27 Januari, schelpdierconferentie

Henrice Jansen, 27 Januari, schelpdierconferentie Mosselkweek & Natuur KOMPRO Henrice Jansen, 27 Januari, schelpdierconferentie Aad Smaal, Pauline Kamermans, Karin Troost, Margriet v Asch, Marnix v Stralen, Jacob Capelle, Sander Glorius,..,.. Overzicht

Nadere informatie

Inventarisatie van het wilde mosselbestand in de Oosterschelde en Voordelta in het najaar van 2005

Inventarisatie van het wilde mosselbestand in de Oosterschelde en Voordelta in het najaar van 2005 onderzoek en advies - mariene ecologie, visserij en schelpdierkweek Elkerzeeseweg 77 4322 NA Scharendijke tel./fax: 0111-671584 mobiel: 06-44278294 e-mail: marinx@zeelandnet.nl notitie nr. 2005.48.1 Inventarisatie

Nadere informatie

Kokkels in Waddenzee en Zeeuwse Delta,

Kokkels in Waddenzee en Zeeuwse Delta, Indicator 2 juli 2015 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De natuurlijke dynamiek van het

Nadere informatie

Lesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

Lesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2 Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VMBO NATUUR EN MILIEU De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam binnen.

Nadere informatie

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - BIOLOGIE OPDRACHTEN

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - BIOLOGIE OPDRACHTEN NATUUR EN MILIEU LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - BIOLOGIE De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam

Nadere informatie

Bijlage VMBO-GL en TL

Bijlage VMBO-GL en TL Bijlage VMBO-GL en TL 2009 tijdvak 1 biologie CSE GL en TL Bijlage met informatie. 913-0191-a-GT-1-b De Waddenzee - Informatie Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 40 tot en met

Nadere informatie

Lesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

Lesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2 Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VWO NATUUR EN MILIEU De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam binnen.

Nadere informatie

De Waddenzee - Informatie

De Waddenzee - Informatie De Waddenzee - Informatie Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 40 tot en met 52. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. Informatie 1 De Waddenzee R

Nadere informatie

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2 NATUUR EN MILIEU LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam

Nadere informatie

Mens, natuur & milieu

Mens, natuur & milieu Mens, natuur & milieu Lesbrief Biologie. In dit thema ga je aan de gang met opdrachten die gaan over de ontwikkelingen in het havengebied en de gevolgen voor natuur en milieu. Deze opdracht is een lesbrief

Nadere informatie

Bewoners. Noordzee. Introductie. Als de Noordzee een paspoort zou hebben dan zou het er zo uitzien:

Bewoners. Noordzee. Introductie. Als de Noordzee een paspoort zou hebben dan zou het er zo uitzien: Gemiddelde: diepte 94 meter Oppervlak: 572.000 km2 Bodem: hoofdzakelijk zand Bewoners van de Noordzee Introductie Als de Noordzee een paspoort zou hebben dan zou het er zo uitzien: De Noordzee is natuurlijk

Nadere informatie

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002 Zandhonger Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde 19 september 2002 Zandhonger, Gaat de Oosterschelde kopje onder? De Deltawerken veranderden de

Nadere informatie

Werkstuk ANW Visserij

Werkstuk ANW Visserij Werkstuk ANW Visserij Werkstuk door een scholier 2066 woorden 1 augustus 2003 6,1 57 keer beoordeeld Vak ANW Geschiedenis Vroeger al was de visserij erg belangrijk voor Nederland. Er zijn heel veel plaatsen

Nadere informatie

Bodemfauna Noordzee en boomkorvisserij

Bodemfauna Noordzee en boomkorvisserij Indicator 12 januari 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Boomkorvisserij heeft negatieve

Nadere informatie

Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (H1140) Verkorte naam: Slik- en zandplaten. 1. Status. 2. Kenschets

Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (H1140) Verkorte naam: Slik- en zandplaten. 1. Status. 2. Kenschets Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (H1140) Verkorte naam: Slik- en zandplaten 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving: Dit habitat betreft ondiepe

Nadere informatie

Duurzame garnalenvisserij VOF Koster

Duurzame garnalenvisserij VOF Koster Duurzame garnalenvisserij VOF Koster WR 3 Noordster van VOF Koster en duurzaamheid De maatschap VOF Koster van Dirk en Wilma Koster vist met de WR3 Noordster op garnalen, vanaf het historische visserseiland

Nadere informatie

Pulsvisserij: wat weten we wel en niet?

Pulsvisserij: wat weten we wel en niet? Pulsvisserij: wat weten we wel en niet? Nathalie Steins & Adriaan Rijnsdorp, IMARES Wageningen UR 20 juni 2016 Background NL vloot heeft 80% Noordzee tong quota Zorgen over traditionele vangstmethode (boomkor)

Nadere informatie

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - BIOLOGIE ANTWOORDEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - BIOLOGIE ANTWOORDEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2 NATUUR EN MILIEU LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - BIOLOGIE De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam

Nadere informatie

Bijlage VMBO-KB. biologie CSE KB. tijdvak 1. Bijlage met informatie.

Bijlage VMBO-KB. biologie CSE KB. tijdvak 1. Bijlage met informatie. Bijlage VMBO-KB 2009 tijdvak 1 biologie CSE KB Bijlage met informatie. 913-0191-a-KB-1-b De Waddenzee - Informatie Lees eerst informatie 1 tot en met 5 en beantwoord dan vraag 37 tot en met 46. Bij het

Nadere informatie

MOSSELWAD ( ) Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee

MOSSELWAD ( ) Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee MOSSELWAD (2009 2014) Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee EUCC, The Coastal Union Wageningen IMARES Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-CEME) Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek

Nadere informatie

Waarneming effect bodemberoering op de Klaverbank

Waarneming effect bodemberoering op de Klaverbank NOTITIE Waarneming effect bodemberoering op de Klaverbank DATUM: 7 juli 2017 AUTEURS: Lengkeek, W., J.W.P Coolen, O.G. Bos, J.H. Bergsma, F. Driessen & M. Spierenburg BEELDMATERIAAL: MOGELIJK GEMAAKT DOOR:

Nadere informatie

Zeg ken jij de mossel?

Zeg ken jij de mossel? Zeg ken jij de mossel? Even voorstellen Wat kan de mossel? Hoe wordt de mossel gebruikt? Kwaliteit? Aad Smaal, Wageningen Universiteit ZAZ EXPERT MEETING 28 NOV 2017 De mossel Tweekleppig weekdier Zowel

Nadere informatie

informatie: schelpen - slakken

informatie: schelpen - slakken informatie: schelpen - slakken Er leven tientallen soorten slakken op het wad en op de bodem van de Noordzee. Hun huisjes vind je vaak als schelpen op het strand. Er zijn slakjes die vooral grazend door

Nadere informatie

DUURZAAM EN DYNAMISCH. Advies van de Beleidsadviesgroep EVA II inzake het toekomstig beleid voor de schelpdiervisserij

DUURZAAM EN DYNAMISCH. Advies van de Beleidsadviesgroep EVA II inzake het toekomstig beleid voor de schelpdiervisserij DUURZAAM EN DYNAMISCH Advies van de Beleidsadviesgroep EVA II inzake het toekomstig beleid voor de schelpdiervisserij Juni 2004 Inleiding De Beleidsadviesgroep EVA II (BAG) is in juni 2003 door minister

Nadere informatie

Drie massagraven voor de Nederlandse kust

Drie massagraven voor de Nederlandse kust Nederlandse kust biologie van Learning by Action en Stichting De Noordzee deze les werd mogelijk gemaakt door het Prins Bernard Cultuurfonds Doel Materialen Vak Niveau Duur Werkwijze De leerlingen kunnen

Nadere informatie

HET GEVECHT VOOR EEN DUURZAME TOEKOMST

HET GEVECHT VOOR EEN DUURZAME TOEKOMST HET GEVECHT VOOR EEN DUURZAME TOEKOMST Allereerst zal ik uiteen zetten wie wij zijn en wat wij doen. Mijn naam is Huub Lacor, algemeen directeur van het familiebedrijf Roem van Yerseke. Mijn voorvaderen

Nadere informatie

De ramp in 1953 waarbij grote stukken van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid- Holland overstroomden.

De ramp in 1953 waarbij grote stukken van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid- Holland overstroomden. Meander Samenvatting groep 6 Thema 1 Water Samenvatting De watersnoodramp In 1953 braken tijdens een zware storm de dijken door in Zeeland en delen van Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het land overstroomde.

Nadere informatie

Introductie Natuurversterking in windparken Wind op zee na 2035

Introductie Natuurversterking in windparken Wind op zee na 2035 Agenda Introductie Floris v. Hest (SDN) Natuurversterking in windparken Keuzemenu natuurversterking in windparken Guido Schild 10.10-10.20 Stellingen natuur in windparken (interactieve sessie) Tinka Murk

Nadere informatie

Effecten van mosselzaadvisserij op sublitorale natuurwaarden in de westelijke Waddenzee

Effecten van mosselzaadvisserij op sublitorale natuurwaarden in de westelijke Waddenzee Effecten van mosselzaadvisserij op sublitorale natuurwaarden in de westelijke Waddenzee Achtergrond De kweek van mosselen in Nederland is gebaseerd op bodemcultuur. Deze vindt plaats op mosselkweekpercelen

Nadere informatie

De functie van het Balgzand als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels II. aantallen vogels en hun verspreiding tijdens hoogwater

De functie van het Balgzand als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels II. aantallen vogels en hun verspreiding tijdens hoogwater De functie van het Balgzand als hoogwatervluchtplaats voor wadvogels II. aantallen vogels en hun verspreiding tijdens hoogwater Rapportage van onderzoek In opdracht van Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland

Nadere informatie

De visserij. Frank Beens Groep 7

De visserij. Frank Beens Groep 7 De visserij Frank Beens Groep 7 Inhoud Inleiding Hoofdstukken 1. Geschiedenis 2. Waar wordt op gevist? 3. De Genemuider vissers 4. De visafslag 5. Vis is gezond 6. Vragen Eigen mening Bronvermelding Inleiding

Nadere informatie

Bewoners van de Noordzee

Bewoners van de Noordzee Bewoners van de Noordzee Doel Materialen Vak Niveau Duur Werkwijze De leerlingen kunnen: verschillende groepen dieren noemen die in de Noordzee leven (vissen, anemonen, kwallen,kreeftachtigen); uitleggen

Nadere informatie

De ecologische behoeften van het IJsselmeer en de Waddenzee. Peter M.J. Herman Waddenacademie, NIOZ

De ecologische behoeften van het IJsselmeer en de Waddenzee. Peter M.J. Herman Waddenacademie, NIOZ De ecologische behoeften van het IJsselmeer en de Waddenzee Peter M.J. Herman Waddenacademie, NIOZ Een blik over de dijk Wat zijn grote trends in ecologie IJsselmeergebied? Wat drijft deze trends? Hoe

Nadere informatie

Verslag van een geologische excursie naar Simonszand (oostelijke Waddenzee) op 21 september 2013.

Verslag van een geologische excursie naar Simonszand (oostelijke Waddenzee) op 21 september 2013. Verslag van een geologische excursie naar Simonszand (oostelijke Waddenzee) op 21 september 2013. Bert van der Valk 1 en Albert Oost 2 Met de Stichting Verdronken Geschiedenis is per ms Boschwad een bezoek

Nadere informatie

informatie: schelpen - tweekleppigen

informatie: schelpen - tweekleppigen informatie: schelpen - tweekleppigen Tweekleppigen zijn schelpdieren die zich beschermen tussen twee ongeveer even grote schelpkleppen. Bekende soorten zijn de mossel, de kokkel en de oester. Amerikaanse

Nadere informatie

1 Het gevaar van water

1 Het gevaar van water 1 Het gevaar van water 1 a 1 Dordrecht 2 Enschede 3 Tiel 4 Eindhoven b Dordrecht Tiel 2 a 60% b Antwoord verschilt per leerling. 3 a Een door dijken omringd gebied waarbinnen de waterstand geregeld kan

Nadere informatie

Inventarisatie van het wilde mosselbestand in de Waddenzee in het najaar van 2009

Inventarisatie van het wilde mosselbestand in de Waddenzee in het najaar van 2009 Onderzoek en advies - mariene ecologie, visserij en schelpdierkweek Elkerzeeseweg 77 4322 NA Scharendijke tel./fax: 0111-671584 mobiel: 06-44278294 e-mail: marinx@zeelandnet.nl rapport nr. 2009.87 Inventarisatie

Nadere informatie

De Geo. 1 th Aardrijkskunde voor de onderbouw. Antwoorden hoofdstuk 4. 1ste druk

De Geo. 1 th Aardrijkskunde voor de onderbouw. Antwoorden hoofdstuk 4.  1ste druk De Geo 1 th Aardrijkskunde voor de onderbouw Antwoorden hoofdstuk 4 www.degeo-online.nl 1ste druk De Geo, aardrijkskunde voor de onderbouw van th - Docentenhandleiding 1 TH 1 ThiemeMeulenhoff Utrecht/Zutphen,

Nadere informatie

De plek waar de zee als een brede rivier het land instroomt. Al het werk dat gedaan is om het Deltaplan uit te voeren.

De plek waar de zee als een brede rivier het land instroomt. Al het werk dat gedaan is om het Deltaplan uit te voeren. Meander Samenvatting groep 6 Thema 1 Water Samenvatting De watersnoodramp In 1953 braken tijdens een zware storm de dijken door in Zeeland en delen van Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het land overstroomde.

Nadere informatie

Functioneren van het voedselweb in het Eems estuarium onder gemiddelde en extreme omstandigheden

Functioneren van het voedselweb in het Eems estuarium onder gemiddelde en extreme omstandigheden Functioneren van het voedselweb in het Eems estuarium onder gemiddelde en extreme omstandigheden Victor N. de Jonge, november 2013 Het Eems estuarium vormt ecologisch gezien één groot geheel, maar dat

Nadere informatie

Amerikaanse oesterboorder Urosalpinx cinerea

Amerikaanse oesterboorder Urosalpinx cinerea Amerikaanse oesterboorder Urosalpinx cinerea Algemene opmerkingen: Noot 1: Naamgeving: Nomenclatuur WoRMS (http://www.marinespecies.org/) overgenomen. Noot 2: Een aantal maal komen exoten gerelateerde

Nadere informatie

De Noordzee HET ONTSTAAN

De Noordzee HET ONTSTAAN De Noordzee De Noordzee is de zee tussen Noorwegen, Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Nederland, Duitsland en Denemarken. De Noordzee is een ondiepe (30-200 m) randzee van de Atlantische oceaan met

Nadere informatie

Advies. Aan: Waddenfonds Van: Waddenacademie Datum: April 2015 Betreft: Garnalenvisserij. Inleiding

Advies. Aan: Waddenfonds Van: Waddenacademie Datum: April 2015 Betreft: Garnalenvisserij. Inleiding Advies Aan: Waddenfonds Van: Waddenacademie Datum: April 2015 Betreft: Garnalenvisserij Inleiding Het Waddenfonds heeft de Waddenacademie gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van het thema garnalenvisserij.

Nadere informatie

E C O L O G I E Ecologie Factoren die invloed hebben op het milieu: Niveaus van de ecologie:

E C O L O G I E Ecologie Factoren die invloed hebben op het milieu: Niveaus van de ecologie: E C O L O G I E Ecologie = wetenschap die bestudeert waarom bepaalde planten en dieren ergens in een bepaald milieu voorkomen en wat de relaties zijn tussen organismen en dat milieu Factoren die invloed

Nadere informatie

Resultaten wetenschappelijk onderzoek EVA II Publieksversie

Resultaten wetenschappelijk onderzoek EVA II Publieksversie Resultaten wetenschappelijk onderzoek EVA II Publieksversie Wat is EVA II? Wat is EVA II? EVA II staat voor de tweede fase van de evaluatie van het schelpdiervisserijbeleid in Nederland. De evaluatie met

Nadere informatie

Internationale handel visproducten

Internationale handel visproducten Internationale handel visproducten Marktmonitor ontwikkelingen 27-211 en prognose voor 212 Januari 213 Belangrijkste trends 27-211 Ontwikkelingen export De Nederlandse visverwerkende industrie speelt een

Nadere informatie

Opdracht 1b. Welk soort afval is het meest schadelijk voor de natuur?

Opdracht 1b. Welk soort afval is het meest schadelijk voor de natuur? Opdracht 1a. In de tabel hieronder staan een aantal materialen. Bedenk per type materiaal 3 soorten afval die je tegenkomt onderweg naar school of op het schoolplein. Zoek per categorie van 1 soort afval

Nadere informatie

Kreeftachtigen hebben meestal kleine ogen, waar ze maar weinig mee zien. Ze kunnen wel bijzonder goed ruiken.

Kreeftachtigen hebben meestal kleine ogen, waar ze maar weinig mee zien. Ze kunnen wel bijzonder goed ruiken. Kreeftachtigen Er zijn veel verschillende soorten kreeftachtigen. Van ieder soort leven er vaak zeer grote aantallen in zee. Kreeftachtigen zijn bijvoorbeeld de roeipootkreeftjes, de zeepissebedden en

Nadere informatie

Wadden Sea Fish Haven: Development agenda for fish in the Wadden Sea and overview of species

Wadden Sea Fish Haven: Development agenda for fish in the Wadden Sea and overview of species Vis in de Waddenzee Ontwikkelagenda voor vis in de Waddenzee en overzicht van soorten Wadden Sea Fish Haven: Development agenda for fish in the Wadden Sea and overview of species Inleiding De Waddenzee

Nadere informatie

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE ANTWOORDEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE ANTWOORDEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2 NATUUR EN MILIEU LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam

Nadere informatie

Producentenorganisatie Kokkelvisserij p/a Ir. J. D. Holstein Coxstraat DC Kapelle. Project nummer:

Producentenorganisatie Kokkelvisserij p/a Ir. J. D. Holstein Coxstraat DC Kapelle. Project nummer: Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV Postbus 68 Postbus 77 1970 AB IJmuiden 4400 AB Yerseke Tel.: 0255 564646 Tel.: 0113 672300 Fax.: 0255 564644 Fax.: 0113 573477 Internet:postkamer@rivo.dlo.nl

Nadere informatie

Visvangst in de Noordzee,

Visvangst in de Noordzee, Indicator 4 september 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Door overbevissing zijn veel

Nadere informatie

Klimaatsverandering en de mariene omgeving, ver van ons bed?

Klimaatsverandering en de mariene omgeving, ver van ons bed? Klimaatsverandering en de mariene omgeving, ver van ons bed? JOHAN ROBBENS Studiedag Landbouw en Klimaat 17 april 2018, Melle Impact van klimaatsverandering op de zee Verzuring van oceanen Verhoging Temperatuur

Nadere informatie

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO 4.5 Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO (erwin.winter@wur.nl) De toestand van veel riviervissen is verbeterd sinds het dieptepunt in de jaren zeventig, maar de visstand is nog ver verwijderd van de situatie

Nadere informatie

Overleving van MZI zaad: heeft krabben vangen zin?

Overleving van MZI zaad: heeft krabben vangen zin? Overleving van MZI zaad: heeft krabben vangen zin? Pauline Kamermans, Jack Perdon, Monique Blankendaal, Arnold Bakker, Liesbeth van der Vlies, Martin de Jong, Maarten van Hoppe Vraat door krabben MZI zaad

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen. De iep. De medicinale bloedzuiger

Examentrainer. Vragen. De iep. De medicinale bloedzuiger Examentrainer Vragen De iep De iep is een boomsoort die goed tegen luchtverontreiniging kan. De iep is dan ook in veel steden aangeplant. De boom komt ook veel in de kuststreken voor, omdat hij goed bestand

Nadere informatie

paling onderzoek Prosea Eerste leerjaar

paling onderzoek Prosea Eerste leerjaar paling onderzoek Prosea Eerste leerjaar http://vistikhetmaar.nl/lesprogramma/paling-onderzoek/ Introductie op het lesprogramma Docent: Jerry Lust Contact: jerry@prosea.info PALING ONDERZOEK 2 / 15 Lesmodules

Nadere informatie

o 2 Legenda grevelingen uitbreiden schelpdiervisserij met mosselteelt water hoge dijken / diepe geulen verruigde zoete vegetatie op oevers en eilanden

o 2 Legenda grevelingen uitbreiden schelpdiervisserij met mosselteelt water hoge dijken / diepe geulen verruigde zoete vegetatie op oevers en eilanden Noordzee binnen Legenda grevelingen hoge en / diepe geulen uitbreiden schelpdiervisserij met mosselteelt verruigde zoete vegetatie op oevers en eilanden stagnant zorgcomplexen Goeree versterken toerisme

Nadere informatie

Standpunt over duurzame vis en kwaliteit - Ondersteund door alle leden van het campagneteam Duurzame vis op de kaart

Standpunt over duurzame vis en kwaliteit - Ondersteund door alle leden van het campagneteam Duurzame vis op de kaart Standpunt over duurzame vis en kwaliteit - Ondersteund door alle leden van het campagneteam Duurzame vis op de kaart De volgende organisatie maken deel uit van het campagneteam: Wereld Natuur Fonds (WNF),

Nadere informatie

Onderzoeksthema s op de Noordzee wat komt er op ons af?

Onderzoeksthema s op de Noordzee wat komt er op ons af? Onderzoeksthema s op de Noordzee wat komt er op ons af? Herman Hummel, Luca van Duren, Jakob Asjes en Maurits Huisman 2 november 2018 De Noordzee lijkt leeg en natuurlijk De Noordzee heeft een rijk verleden

Nadere informatie

De Oosterscheldekering. Stormvloedkering in de Oosterschelde

De Oosterscheldekering. Stormvloedkering in de Oosterschelde De Oosterscheldekering Stormvloedkering in de Oosterschelde Op 1 februari 1953 veroorzaakte een combinatie van springtij en noordwesterstorm een van de grootste rampen in de vaderlandse geschiedenis. Een

Nadere informatie

Wij vangen deze. Uitgave natuurlijk verantwoord

Wij vangen deze. Uitgave natuurlijk verantwoord Wij vangen deze vis wijzer Uitgave 2009 natuurlijk verantwoord Wij vangen deze VIS wijzer Overbevissing en illegale visserijpraktijken zijn onderwerpen die met regelmaat tot maatschappelijke discussie

Nadere informatie

Vissen in het IJsselmeer. Romke Kats

Vissen in het IJsselmeer. Romke Kats Vissen in het IJsselmeer Romke Kats Functies IJsselmeer Water Transport Recreatie Visserij Natuur Vissen in het IJsselmeer Historie Ecologie Voedselketen IJsselmeer algen, vissen, mosselen, waterplanten,

Nadere informatie

Wageningen IMARES Risico inventarisatie schelpdier transporten

Wageningen IMARES Risico inventarisatie schelpdier transporten Wageningen IMARES Risico inventarisatie schelpdier transporten Edwin Foekema Themadag werkgroep exoten NecoV Wageningen, 13 december 2007 Project-team IMARES Yerseke: Jeroen Wijsman, Aad Smaal TNO-IMARES

Nadere informatie

Natuurcompensatie Voordelta

Natuurcompensatie Voordelta Natuurcompensatie Voordelta Ervaringen met gebiedsbescherming in een ondiepe kustzone Mennobart van Eerden Job van den Berg Aanleiding De natuurcompensatie in de Voordelta als gevolg van de aanleg en aanwezigheid

Nadere informatie

SCHMIDT ZeeVIS ROTTeRDaM De allerbeste VIS VaN De allerbeste VISSeRS SCHMIDT ZeeVIS en MVO

SCHMIDT ZeeVIS ROTTeRDaM De allerbeste VIS VaN De allerbeste VISSeRS SCHMIDT ZeeVIS en MVO SCHMIDT ZEEVIS ROTTERDAM De allerbeste VIS VAN DE ALLERBESTE VISSERS SCHMIDT ZEEVIS EN MVO Verantwoordelijkheid Alleen het beste is goed genoeg De maatschappij schreeuwt om verduurzaming. De vissers en

Nadere informatie

De zee heeft jou nodig!

De zee heeft jou nodig! De zee heeft jou nodig! Je houdt van producten die uit de zee komen en die doen je goed. Maar de vangst en zelfs de kweek van bepaalde vissoorten heeft nare gevolgen: overbevissing, bedreiging met uitsterven,

Nadere informatie

Verslag onderzoek slijtage van elektrode strengen op eurokotters

Verslag onderzoek slijtage van elektrode strengen op eurokotters Verslag onderzoek slijtage van elektrode strengen op eurokotters Arm 33, Arm 25, Arm 46, YE 138 en Th 6 Johan Wouters, VKC Consultancy en projectmanagement Mei 2014 Verslag van onderzoek naar vervanging

Nadere informatie

Pulsvisserij Overzicht Onderzoek

Pulsvisserij Overzicht Onderzoek Pulsvisserij Overzicht Onderzoek Platvis Bob van Marlen Inhoud Historisch overzicht onderzoek RIVO-IMARES garnaal en vooral platvis EU-verbod ICES vragen in 2006 en onderzoek hierop gericht Vangstvergelijking

Nadere informatie

Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk. Terugvangproef bot en tarbot 2018

Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk. Terugvangproef bot en tarbot 2018 Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk Terugvangproef bot en tarbot 2018 Vismonitoring Grote Kreek Ouwerkerk Terugvangproef bot en tarbot 2018 In opdracht van: Sportvisserij Zuidwest Nederland Uitgevoerd

Nadere informatie

Eilanden en biotische veranderingen in zee. Dr. ir. M.J. Baptist

Eilanden en biotische veranderingen in zee. Dr. ir. M.J. Baptist Eilanden en biotische veranderingen in zee Dr. ir. M.J. Baptist Megasuppletie Zandmotor Megasuppleties kunnen in de vorm van een eiland of schiereiland worden uitgevoerd. Eerste ontwerp ( Kustboekje,

Nadere informatie

Vernieuwingen in de Mosselcultuur: Gebruik mosselzaadinvang installatie (MZI s) Aad Smaal, Wageningen Universiteit en IMARES Yerseke

Vernieuwingen in de Mosselcultuur: Gebruik mosselzaadinvang installatie (MZI s) Aad Smaal, Wageningen Universiteit en IMARES Yerseke Vernieuwingen in de Mosselcultuur: Gebruik mosselzaadinvang installatie (MZI s) Aad Smaal, Wageningen Universiteit en IMARES Yerseke Natuurkundig Gezelschap, 14 maart 2014 IMARES: sinds 2006, Fusie diverse

Nadere informatie

Natuurlijk vissen op de Waddenzee

Natuurlijk vissen op de Waddenzee 19 november 2007 Natuurlijk vissen op de Waddenzee advies over duurzame Waddenzeevisserij ADVIES 2007/04 a a n b i e d i n g s b r i e f a a n b i e d i n g s b r i e f Samenvating 1 Inleiding 2 Waar

Nadere informatie

Kenniskring Oesterkweek

Kenniskring Oesterkweek schelpdieren Kenniskring Oesterkweek Door Arie van Duijn en Kees Taal, LEI Wageningen UR Vorig jaar zijn in de Nederlandse visserijsector een aantal kenniskringen van start gegaan. De leden van zo n kring

Nadere informatie

wrakken Introductie Scheepvaartroutes op de Noordzee

wrakken Introductie Scheepvaartroutes op de Noordzee Scheeps wrakken Introductie De Noordzee is een van de drukst bevaren zeeën ter wereld. In het Nederlandse deel alleen al varen 340 schepen per dag (dus 124100 per jaar!). En dat is nog afgezien van de

Nadere informatie

Mosselzaad: de grondstof voor mosselkweek

Mosselzaad: de grondstof voor mosselkweek Capita Selecta Mosselzaad: de grondstof voor mosselkweek Pauline Kamermans, onderzoeker Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek (RIVO) In Nederland worden mosselen als onvolwassen dieren in de natuur

Nadere informatie

QuickTime en een -decompressor zijn vereist om deze afbeelding weer te geven.

QuickTime en een -decompressor zijn vereist om deze afbeelding weer te geven. Fuikenvisserij Een fuik is een langwerpig, taps toelopend, rondgebreid net met een wijde opening en meerdere 'kelen': versmallingen met daarin een netwerk dat het terugzwemmen van de vis belemmert. Een

Nadere informatie

Samen op zoek naar nieuwe

Samen op zoek naar nieuwe Samen op zoek naar nieuwe kansen door dr. ir. Jeroen W.M. Wijsman 1 Samen op zoek naar nieuwe kansen Samen op zoek naar nieuwe kansen door dr. ir. Jeroen W.M. Wijsman Inaugurele rede uitgesproken op 14

Nadere informatie

PRODUS Project onderzoek duurzame schelpdiercultuur

PRODUS Project onderzoek duurzame schelpdiercultuur PRODUS Project onderzoek duurzame schelpdiercultuur Kader: schelpdiercultuur ~ natuurbeheer Looptijd 2005 2010 / 2012 In opdracht van LNV & Mosselsector Uitvoering; Imares, NIOZ, NIOO, MarinX, Kersting

Nadere informatie

Het strand, kwallen en krabben

Het strand, kwallen en krabben Het strand, kwallen en krabben Eb en vloed Door de getijden en de invloed van wind en zee is het strand nooit even breed. Soms gebeurt het dat als je terugkomt van het zwemmen, het water wel heel dicht

Nadere informatie

De halfgeknotte strandschelp, Spisula subtruncata, in de Nederlandse kustwateren in 2003

De halfgeknotte strandschelp, Spisula subtruncata, in de Nederlandse kustwateren in 2003 Nederlands Instituut voor Visserij Onderzoek (RIVO) BV Postbus 68 Postbus 77 197 AB IJmuiden 44 AB Yerseke Tel.: 255 564646 Tel.: 113 6723 Fax.: 255 564644 Fax.: 113 573477 Internet:postkamer@rivo.dlo.nl

Nadere informatie

Reviewdocument Programmaplan Naar een Rijke Waddenzee 2015-2018. Voedselweb & Biobouwers Versie tafels _15.02.10

Reviewdocument Programmaplan Naar een Rijke Waddenzee 2015-2018. Voedselweb & Biobouwers Versie tafels _15.02.10 Reviewdocument Programmaplan Naar een Rijke Waddenzee 2015-2018 Voedselweb & Biobouwers Versie tafels _15.02.10 0. Inleiding In 2010 stelden de samenwerkende partners van het Programma naar een rijke Waddenzee

Nadere informatie

Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (H1110) Verkorte naam: Permanent overstroomde zandbanken

Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (H1110) Verkorte naam: Permanent overstroomde zandbanken Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (H1110) Verkorte naam: Permanent overstroomde zandbanken 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994). 2. Kenschets Beschrijving:

Nadere informatie

BEGROEIING VAN STORTMATERIALEN ONDER WATER

BEGROEIING VAN STORTMATERIALEN ONDER WATER BEGROEIING VAN STORTMATERIALEN ONDER WATER Rob Leewis Foto s: Ron Offermans Arjan Gittenberger Joop Stalenburg Ouwerkerk 26 november 2014 ALS JE EEN VOORWERP IN HET WATER GOOIT, RAAKT HET (in principe)

Nadere informatie

Les met werkblad - biologie

Les met werkblad - biologie Les met werkblad - biologie Doel: Leerlingen hebben na de deze les een idee hoe het is om te wadlopen. Ze weten wat ze onderweg tegen kunnen komen. Materialen: - Werkblad 5: Wadlopen - Platte bak (minimaal

Nadere informatie

Sanitair Schelpdier Onderzoek 2015

Sanitair Schelpdier Onderzoek 2015 Sanitair Schelpdier Onderzoek 2015 Resultaten De Nederlandse productiegebieden voor levende tweekleppige weekdieren worden onderzocht op de aanwezigheid van E.coli (microbiologie), potentieel toxineproducerende

Nadere informatie

Uitkomsten enquête over de Noordzee visbestanden 2011

Uitkomsten enquête over de Noordzee visbestanden 2011 Uitkomsten enquête over de Noordzee visbestanden 2011 Inger Wilms, Pvis. Dit artikel beschrijft de uitkomsten van de Noordzee enquête die afgelopen zomer gehouden is onder Noordzee vissers uit België,

Nadere informatie

30 jaar aan veranderingen in het Oosterschelde ecosysteem TOM YSEBAERT. Bouwen aan een Veerkrachtige Delta 1-2 juni 2017, Vlissingen

30 jaar aan veranderingen in het Oosterschelde ecosysteem TOM YSEBAERT. Bouwen aan een Veerkrachtige Delta 1-2 juni 2017, Vlissingen 30 jaar aan veranderingen in het Oosterschelde ecosysteem TOM YSEBAERT Bouwen aan een Veerkrachtige Delta 1-2 juni 2017, Vlissingen De Oosterschelde: een uniek gebied Zoute getijdennatuur (buiten- en binnendijks)

Nadere informatie

Overstromingsveiligheid, zonder Delta21:

Overstromingsveiligheid, zonder Delta21: A. Delta21 en Veiligheid tegen overstromingen Overstromingsveiligheid, zonder Delta21: 1. Tijdens langdurige zware stormen op de Noordzee, stijgt de waterstand Overstromingsveiligheid wel met 3-4 m en

Nadere informatie

Algemene Criteria voor het Zeker Zeeuws Streekproduct

Algemene Criteria voor het Zeker Zeeuws Streekproduct Algemene Criteria voor het Zeker Zeeuws Streekproduct Om in aanmerking te komen voor certificering als Zeker Zeeuws Streekproduct en het mogen gebruiken van het Zeker Zeeuws beeldmerk, dient het product

Nadere informatie

Project Doorsnede in de tijd Ontwikkelingen Noordzee

Project Doorsnede in de tijd Ontwikkelingen Noordzee Project Doorsnede in de tijd Ontwikkelingen Noordzee Mogelijke onderwerpen: 1. Windturbineparken 2. Plastic soep 3. Beleidslijnen RWS Onderwerp Beleid olieen gasboringen Waddenzee 4. RWS: Welke beroepen?

Nadere informatie

Gebiedsbescherming Noordzee: discussienota over habitatypen, instandhoudingdoelen en beheermaatregelen

Gebiedsbescherming Noordzee: discussienota over habitatypen, instandhoudingdoelen en beheermaatregelen Gebiedsbescherming Noordzee: discussienota over habitatypen, instandhoudingdoelen en beheermaatregelen Han J. Lindeboom Rapport C035/08 Vestiging Texel Opdrachtgever: Ministerie van LNV Directie Kennis

Nadere informatie