Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw



Vergelijkbare documenten
Vermogensaanwas- of vermogenswinstbenadering voor vermogen in de inkomstenbelasting?

Verkoop onderneming aan kinderen

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht

Schenken tegen wil en dank. Maurice de Clercq 7 december 2011

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 1

Belastingrecht in Hoofdlijnen

Alles onder Controle!

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

Bedrijfsopvolgingsregelingen voor het familiebedrijf onder druk

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken?

Bijlage: overzicht regelingen omtrent bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2010

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

Onbezorgd ouder worden. Ouder worden en zorg. Deel I Ouder worden en zorg. Wat is het probleem? Eigen bijdrage zorgkosten. Wanneer?

info &boon tips & boon

DGA uit de loonheffing

Belastingplan 2016; De highlights voor de dga en vermogend particulier

2017 Erf- en schenk belasting en de Bedrijfs opvolgingsregeling

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten natuurlijke personen

VERERVING VAN AANDELEN IN EEN B.V. MET BELEGGINGSVERMOGEN

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24

Financieel inzicht bedrijfsovername

Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf: continuïteit staat voorop!

Informatiebijeenkomst van

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

TRANSPARANTE EN UNIFORME FISCALITEIT OP DE WAARDE DIE ONDERNEMERS CREËREN VIA HUN VENNOOTSCHAP Anonieme bijdrage

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Nieuwe schenk- en erfbelasting in 2010

RB EINDEJAARSTIPS & AANDACHTSPUNTEN 2014 / 2015

Advieswijzer. Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf: continuïteit staat voorop Denk ondernemend. Denk Bol.

ESJ Accountants & Belastingadviseurs

Nederland belastingparadijs voor uw 2 e en 1 e woning

Belastingrecht voor het ho 2014

Het hoe en waarom van de belastingheffing

Knelpunten in de bedrijfsopvolgingsregelingen

Bedrijfsoverdracht binnen de familie Het proces van opvolging wordt vaak onderschat

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 8

Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Let op! Hoe meer gebruikelijk loon u opneemt dan wel op moet nemen, hoe minder u profiteert van het lage tarief van de vennootschapsbelasting.

1. Gevolgen uitspraak inzake overlijdenseis periodieke giften

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

Kort Nieuws. Met name uit Nederland. Grensoverschrijdende inbreng in een BV: Eeuwigdurend geconserveerd bedrag mag Hoge Raad, 13 december 2013

Den Haag, 9 oktober Welkom bij de workshop

info &boon tips & boon

Aan de Hoge Raad der Nederlanden Postbus EH Den Haag. Datum Betreft: Conclusie van de Advocaat-Generaal. Edelhoogachtbaar College,

Het fingerspitzengefühl bij de heffing van vermogensinkomsten

Welk inkomensbegrip komt het meest overeen met een heffing naar draagkracht en op welk moment dient pensioeninkomen te worden belast?

Dubbele winst bij verliezen Rechtpraak Hoge Raad biedt nieuwe kansen over de grens

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

Presentatie fiscale wijzigingen. 24 januari 2019

Slim Schenken en nalaten

HOOFDSTUK 4 Op welk tijdstip wordt de winst in aanmerking genomen? / 73

Belastingrecht voor het ho 2010

Fiscale zaken voor BV ondernemers

HRo - Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 6

Estate planning Fiscaal voordelig vermogen nalaten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 5

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

Persoonlijk Financieel Advies

Checklist Deelnemingsvrijstelling

Personenvennootschappen

Reactie op prejudiciële vraag 17/01256

Arbeidsfiscaliteit. Gemengde Parlementaire Commissie belast met de fiscale hervorming. Hoorzitting 21 oktober 2013

1. Bedrijfsopvolging: wat en hoe? Een korte schets van de problematiek

Cursusboek. Verstandig schenken

Bedrijf overdragen of overnemen

Tax news. Penshonadoregeling Voor Curaçao. Penshonados en renteniers. In een oogopslag. Aandachtspunten

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf: continuıẗeit staat voorop!

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Master Thesis Universiteit van Tilburg

Fiscaal voorsorteren naar een bedrijfsoverdracht

Bedrijfsopvolging: Financiering vanuit. Mr. dr. Mascha Hoogeveen Fiscal Institute Tilburg

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Bedrijfsoverdracht Schenk- en erfbelasting Inkomstenbelasting. 20 april Inleiding mr. C. (Kees) Goeman

Fiscaal voordeling vermogen nalaten

(s)emigratieverhalen uit de praktijk

Reactie internetconsultatie Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

DE GEEFWET (E.A.) VOOR CULTURELE INSTELLINGEN VANAF 2012

Hoe zit het met op al bestaande hypotheken vanaf ?

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Cursusgids belastingontwijking. Onderhandelen met de Belastingdienst, u kunt het ook!

De hoogtepunten in het. Belastingplan oktober Frank Kerkhof Directielid en fiscalist bij Alfa Accountants en Adviseurs Bennekom

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maatwerk voor uw onderneming. Frank Smets

Eindejaarstips voor erf- en schenkbelasting

Hoofdstuk 1 - Het huwelijksvermogensrecht

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Inhoud. Afkortingen 17 I INLEIDEND DEEL 19

Verdienen met ZLTO. Blijft er nog een appeltje over voor de dorst? Financiële Planning: iets voor mij?

Transcriptie:

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw rede uitgesproken door Arie C. Rijkers

Arie C. Rijkers (1948) studeerde Fiscale Economie aan de toenmalige Katholieke Universiteit Brabant (KUB), thans Tilburg University. Na zijn afstuderen (1974, cum laude) was hij tot 1981 werkzaam als belastinginspecteur. Vanaf 1981 is hij als onderzoeker en docent verbonden aan het Fiscaal Instituut Tilburg van Tilburg University. Zijn dissertatie (1989) handelde over de geruisloze omzetting in een BV of NV (Fiscale Monografie nr. 51). In 1990 werd hij aan de Tilburg University benoemd tot hoogleraar. Zijn inaugurale rede (1991) droeg de titel Naar een proportioneel tarief in de inkomstenbelasting. In 1995 schreef hij voor de toenmalige Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf het rapport Advies inzake een ondernemingswinstbelasting. Hij maakte deel uit van de commissie van de Vereniging voor Belastingwetenschap die het rapport Beschouwingen over het begrip analytische inkomstenbelasting uitbracht (1995). In 1996 verzorgde hij de Belastingadviseursdag met een studie over de behandeling van rente in de inkomstenbelasting onder de titel Rente, regels en realisme. Hij was voorzitter van de commissie die voor de Vereniging voor Belastingwetenschap het rapport Inkomstenbelastingheffing over vermogensmutaties schreef (1998). In 2006 was hij mederedacteur en auteur van Vijf jaar Wet IB 2001. Hij doceert en publiceert voornamelijk over de onderwerpen die de inkomstenbelasting aangaan. Hij is redacteur van enkele fiscale boekenreeksen, zoals de FED Fiscale Brochures, de FED Fiscale Studieserie en de Cursus Belastingrecht. Hij is tevens auteur in die series. Hij is medeinitiatiefnemer van het in 2012 opgerichte samenwerkingsverband SIRET (Scientific Institute for Research in Economics of Taxation) dat zich richt op multidisciplinair onderzoek.

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw Arie C. Rijkers Rede Uitgesproken op 27 september 2013 ter gelegenheid van het afscheid als hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit van Tilburg.

Arie C. Rijkers ISBN: 978-94-6167-160-8 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier. 2 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw So martert man sich ab, um Grenzlinien zu finden, wo eigentlich keine sind, und vergisst schließlich ganz, dass jeder steuern soll nach Maßgabe der in der Steuerperiode gehabten Leistungsfähigkeit Georg Schanz, 1896 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 3

4 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw I Een empirisch inkomensbegrip

Het (inkomensbegrip) heeft zich ontwikkeld als een praktisch, empirisch begrip, dat in de loop der jaren ten behoeve van de heffing van deze draagkrachtbelasting is gevormd. Dit citaat komt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uit 1958 dat zou leiden tot de Wet op de Inkomstenbelasting 1964. Onze inkomstenbelasting werd gebaseerd op een empirisch inkomensbegrip. Nu mag men van een wetgever verwachten dat hij, wanneer hij een inkomstenbelasting invoert of wijzigt, uitgaat van een goed inkomensbegrip. Een goed inkomensbegrip is een vereiste om belastingdruk gelijkelijk over burgers te verdelen. Men hoort het de regering ook zeggen: ten behoeve van de heffing van deze draagkrachtbelasting. De norm staat dus vast: een belasting naar draagkracht. De invulling van het inkomensbegrip zou dan niet al te moeilijk moeten zijn. Maar waar kwam de regering mee? Met een empirisch inkomensbegrip. Die woordkeuze is indrukwekkend. Empirisch suggereert een verzameling van data, doet een basis aan breed opgezette interviews veronderstellen, roept associaties op met objectief opgezette wetenschappelijke analyses en rapportages. Maar wat hield het empirische inkomensbegrip in werkelijkheid in? Niets. Het was een holle verzamelterm voor alles wat er al bestond aan erfgoed uit de Wet op de Inkomstenbelasting van 1914 en uit het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941. Het wetsvoorstel uit 1958 bood geen inkomensbegrip in de zin van een concept dat iedere willekeurige situatie consequent kan herleiden naar de vorm die door de draagkrachtnorm geboden is. De Wet IB 1964 bood dan ook uiteindelijk niet meer dan een set van regels op basis waarvan het een belast was en het ander niet. Enige innerlijke logica anders dan de traditie van zo hebben we het altijd al gedaan, lag er niet aan ten grondslag. Dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. De Wet IB 2001, onze huidige inkomstenbelasting, heeft daar geen enkele verandering in gebracht. Sterker, de Wet IB 2001 is nog verder verwijderd geraakt van een logisch consistent inkomensbegrip dan de Wet IB 1964 al was. Wij hebben dus een belasting naar het inkomen zonder een richtingbepalend inkomensbegrip. Dat is wel verklaarbaar, maar slechts vanuit de geschiedenis van het belastingstelsel. Het ontbreken van een inkomensbegrip is daarentegen niet te begrijpen vanuit de norm waarop de inkomstenbelasting is gebaseerd. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 5

Die norm is geen andere en kan bij een inkomstenbelasting geen andere zijn dan dat belastingdruk verdeeld moet worden naar de draagkracht van de mensen. Het is daarom goed eerst eens naar de zeer lange geschiedenis van dit draagkrachtbeginsel te kijken. 6 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 7

II Geschiedenis van het draagkrachtbeginsel 8 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Het draagkrachtbeginsel is niet een verzinsel van enkele hedendaagse fiscalisten. Het is een norm die zich al eeuwen als evident, als vanzelfsprekend opdringt. Het heeft echter eeuwen geduurd voordat die verdelingsnorm zich voldoende kon ontvouwen. 1 In West-Europa start dat proces omstreeks het jaar 1000. Tot die tijd verkregen de vorsten hun middelen 1. door oorlogsbuit, 2. uit tollen, 3. door giften van wereldlijke en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, 4. uit de koninklijke domeinen en 5. door gedwongen arbeid. Vanaf de 11 e eeuw veranderde in West-Europa echter het karakter van de machtsoefening. Macht gebaseerd op persoonlijke betrekkingen tussen edellieden verschoof naar macht gebaseerd op een territoir, op een land. Vanaf dan kondigt de norm voor de verdeling van de lasten van dat land naar draagkracht zich aan. Het wordt voelbaar in de wijze waarop de incidentele heffingen van de vorst, de beden, via de zogeheten repartitie over de bewoners van een streek of van een stad moesten worden omgeslagen. Het oudste geschrift dat Grapperhaus over dit oerprincipe heeft kunnen vinden, stamt uit het jaar 1070. En het ging over zwijnen. Kloosters met hun uitgestrekte grondgebieden hadden een zelfstandig recht tot belastingheffing van de boeren die op hun gebied woonden. De voogd van de abdij te Gent vroeg nu aan de hogere heer, de graaf Robrecht van Vlaanderen, op welke wijze hij mocht heffen, dat wil zeggen hoeveel zwijnen hij van zijn boeren mocht vorderen. De graaf besliste dat de heffing zo moest worden uitgeschreven dat ieder die daartoe in staat was, moest geven, maar dat degene die echt niets kon geven op geen enkele wijze mocht worden lastiggevallen. Pregnanter ziet men het draagkrachtbeginsel verwoord in 1369, in Frankrijk. De verwoording is precies dié welke nog wel wordt gebruikt indien het draagkrachtbeginsel rauwelijks wordt omschreven: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Aan de haardstedebelasting werd namelijk ten grondslag gelegd het adagium: le fort portant le faible. De sterke draagt de zwakke. Twee eeuwen later, in 1569, beschreef Alva een eenmalige heffing, te weten de 100 e penning, op een wel zeer precieze wijze, waarbij hij ongerechtvaardigde vrijstellingen uitsloot: 1 De historische feiten in dit hoofdstuk zijn ontleend aan Ferdinand H.M. Grapperhaus, De Pelgrimstocht naar het draagkrachtbeginsel, 1993, Walburg Pers/Kluwer. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 9

Als wezende het rechtvaardigste en gelijckste, betaelende daerinne een yegelijck na zijn macht en faculteyt, ende werende alle voordeel van t een landt tegen t andere. Na zijn macht en faculteyt. Wat betekende dat in het tijdperk waarin het feodale leenheerlijke stelsel overging naar het landsheerlijke stelsel? Macht moet worden begrepen in de zin van kunnen. Het vermogen om te betalen, the ability to pay. Of het vermogen om te kúnnen presteren, de Leistungsfähigkeit. De wijze waarop een stadsbestuur een heffing van de landsheer kon omslaan over de stedelingen hoorde dus te gebeuren naar het vermogen van die stedelingen om belasting te betalen. Maar, in die tijden van zeer primitieve administraties en de feitelijke onmogelijkheid om winsten en opbrengsten te kunnen vaststellen, terwijl het begrip inkomen nog niet was uitgevonden, betekende dit dat geheven werd naar vermogen in de betekenis van bezit. Dat vermogen bestond voornamelijk uit grond en opstallen, de meest kenbare fysieke tekenen van draagkracht. Vermogen als bezit vormde de kenbare uiting van het inkomen. De vermogensbelasting is zo welbeschouwd een primitieve voorloper van een inkomstenbelasting. Met een vermogensbelasting werd dus de eerste schrede gezet op de eeuwenlange weg van een inkomstenbelasting. Bezit vormde een indirecte aanwijzing voor het genoten inkomen dat zelf niet in de greep kon worden gekregen. Het draagkrachtbeginsel lag dus ten grondslag aan de vermogensbelasting zoals momenteel aan de inkomstenbelasting. Geleidelijk werden aan het vermogen als heffingsgrondslag meer bezittingen toegevoegd: juwelen, hypothecaire vorderingen, álle rentedragende vorderingen, lijfrenten en de opbrengstwaarde van openbare ambten. Ondernemingswinsten bleven echter onbelast. De overheden kregen er geen vat op. De strijd om afwenteling van de belasting door sociale groepen waarvan de privileges voor adel en geestelijkheid in vroeger dagen berucht zijn zette zich later voort in het gevecht om de belastbaarheid van ondernemingswinsten. Die slag speelde tussen kooplieden enerzijds en ambachtslieden anderzijds. Kooplieden hadden een voorkeur voor accijnzen. De gilden van ambachtslieden prefereerden een vermogensbelasting. Uiteindelijk kwamen wij voor kooplieden 10 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

niet verder dan een personele belasting. Voor ambachtslieden golden patentbelastingen gevuld met ficties. Verder zijn we in Nederland tot in de 19 e eeuw niet gekomen. Elders in Europa was de theorievorming rondom de inkomstenbelasting al volop gaande. Uiteindelijk krijgt Nederland pas aan het eind van de 19 e eeuw zijn echte inkomstenbelasting. De gesplitste inkomstenbelasting van 1892/1893. De norm om belasting te verdelen stond dus al eeuwen vast. Toch kon een inkomstenbelasting niet van de grond komen. De oorzaken zijn hiervoor de revue gepasseerd: het ontbreken van administratieve middelen, het eigenbelang van bovendrijvende machtsgroeperingen en het ontbreken van de theoretische denkstap van objectieve opbrengsten naar het subjectieve inkomen. Zelfs Adam Smith was in zijn Wealth of Nations van 1776 2 nog niet zover dat hij de vinger kon leggen op het begrip inkomen. Niettemin formuleerde hij als belangrijkste norm voor een rechtvaardig belastingstelsel het ability-to-paybeginsel. 3 Aan deze geschiedenis in vogelvlucht verbind ik drie conclusies. In de eerste plaats dat het draagkrachtbeginsel niet een norm is die aan enige economische of fiscale theorie is ontleend. Het is een autonome, originele norm, die een rechtvaardige belastingdrukverdeling verlangt. Handhaving en doorzetting van die norm vormt daarom een onderdeel van het streven naar welvaart en welzijn. Dat betekent dat de verdeling van belastingen naar draagkracht een product hoort te zijn van de economie. 4 2 Adam Smith, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, Boek V, Hoofdstuk II, Deel II, Of Taxes, 1776. 3 Adam Smith, t.a.p.: The subjects of every state ought to contribute towards the support of the government, as nearly as possible, in proportion to their respective abilities; that is, in proportion to the revenue which they respectively enjoy under the protection of the state. 4 Joseph E. Stiglitz, Amartya Sen, Jean Paul Fitoussi, Mismeasuring our lives, Why GDP Doesn t Add Up, Commission of the measurement of economic performance and social progress, 2010, The New Press, New York, blz. XVII: Our economy is supposed to increase our well-being. It too is not an end in itself. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 11

In de tweede plaats valt uit niets af te leiden dat instrumenteel gebruik van een inkomstenbelasting bijvoorbeeld in het kader van conjunctuurbeleid zou strijden met het draagkrachtbeginsel. Waar dat wel het geval zou zijn, dient die inbreuk zeer goede papieren te hebben en in tijd en omvang zo beperkt mogelijk te zijn. In de derde plaats vraagt het oerprincipe dat iedereen met inkomen bijdraagt aan de financiering van de overheid. Het vraagt niet minder. Het vraagt niet méér. 12 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 13

III Draagkrachtbeginsel en draagkrachttheorieën 14 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Maar, het ligt in onze aard dingen tot het uiterste te beproeven. Als zij dan noodzakelijk een keer knappen, deugen zij nergens meer voor. We gooien het kind met het badwater weg. Dit lot trof ook het draagkrachtbeginsel. Was het een duizendjarige weg om enkel tot zoiets als een inkomstenbelasting te komen, daarna moest het draagkrachtbeginsel als verklaring dienen voor van alles en nog wat. (A) Zo zou het draagkrachtbeginsel de uiting zijn van de staatsopvatting uit de 19 e eeuw dat de overheid niet dient in te grijpen in de door het marktmechanisme voortgebrachte welvaartsverhoudingen. Deze draagkrachttheorie stelde dat het stelsel zou uitgaan van een eerlijke inkomensverdeling die tot stand is gebracht door vrije concurrentie en marktmechanisme. De draagkrachtnorm bestond echter al lang vóór de 19 e eeuw. Zij houdt geen waardeoordeel in over de inkomensverdeling zelf. De norm betrekt enkel inkomen als gegeven in de heffing. Het draagkrachtbeginsel spreekt zich enkel uit over de verdeling van belasting, niet over de verdeling van inkomens en vermogens. (B) Op basis van draagkrachttheorieën zou het belastingtarief ook progressief moeten zijn. De koppeling van draagkracht aan economische nutstheorieën zou daartoe voeren. Opnieuw wordt het draagkrachtbeginsel hiermee overvraagd. In wezen schuilt in de inkomstenbelasting al een zekere progressie in vergelijking met de voor ieder gelijke belasting op consumptie uit het verleden. Wie tweemaal zoveel inkomen heeft, betaalt tweemaal zoveel belasting. Individuele nutscurven zijn echter niet te bepalen. Uiteindelijk is wel aangevoerd dat elke progressieschaal een slag in de lucht is. Hoe dan ook, een progressief tarief kan niet op het draagkrachtbeginsel worden gebaseerd. Het is een instrumentele maatregel, gericht op inkomensherverdeling. (C) Weer anderen, zoals Hofstra in 1939 5, brachten naar voren dat de overheid zich met zoveel terreinen van het economische en sociale leven bemoeit dat daarmee het einde van de draagkrachttheorie in zicht was. Dat is juist, voor zover het die specifieke theorie betrof, namelijk dat de nachtwachtstaat als uitgangspunt zou moeten gelden. 5 H.J. Hofstra, Het einde van de draagkrachttheorie, Weekblad der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, juni 1939, nr. 3495, blz. 277 en nr. 3496, blz. 289. Zie ook H.J. Hofstra, De toekomst van de inkomstenbelasting, afscheidscollege, WFR 1975/1033. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 15

Met het draagkrachtbeginsel heeft dat niets van doen. Het kleeft niet aan een specifieke samenleving. Het richt zich enkel op inkomens die het aantreft. Of die inkomens al dan niet met overheidsbemoeienis zijn ontstaan, is irrelevant. (D) Tot slot is wel aangevoerd dat iedereen onder draagkracht iets anders verstaat. Iets wat haar of hem het beste uitkomt. Dat is juist, als men aan alles wat onder de draagkrachtnorm wordt gepresenteerd hetzelfde gewicht toekent. Zo is er bijvoorbeeld de kwestie of men echtgenoten en partners al dan niet individueel in de heffing moet betrekken. Het standpunt van de een is hier theoretisch niet per se zwaarwegender dan dat van de ander. Hetzelfde geldt voor de vraag of het hebben van kinderen al dan niet een draagkrachtverminderende factor vormt. En zo ook voor de vraag of uitgaven voor ziekte voor eigen rekening moeten blijven of via belastingaftrek mede ten laste van de gemeenschap kunnen worden gebracht. Hetzelfde geldt voor nagenoeg alle heffingskortingen die wij kennen. Het gaat hierbij om consumptieve uitgaven die met het inkomensbegrip zelf niets van doen hebben. Er is daarom geen reden om de draagkrachtnorm als vaag te bestempelen. Die norm richt zich namelijk hoofdzakelijk op hetgeen er inkomt, niet op hetgeen er aan consumptie uitgaat. Gooit men alles ongewogen op één hoop dan krijgt men een normloos en stuurloos inkomensbegrip, zeg maar, een empirisch inkomensbegrip. De prijs die men daarvoor betaalt, is een inconsequent systeem. En dat voert noodzakelijk tot rechtsongelijke behandeling van belastingplichtigen. Maar, al bij het tot stand komen van de eerste inkomstenbelastingen in Europa en Amerika is een betrekkelijk eenvoudig inkomensbegrip geformuleerd. Tot op de dag van vandaag is dat in de belastingtheorie nagenoeg onomstreden gebleven. Ik doel op het inkomensbegrip dat in 1896 in Duitsland voor het eerst krachtig werd geformuleerd door Georg Schanz. 16 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 17

18 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw IV Georg Schanz

In de eerste plaats wordt ook door Georg Schanz gesteld dat niet alles wat onder draagkracht wordt verstaan het inkomensbegrip zelf aangaat. Belastingvrije sommen, kinderaftrek en dergelijke hebben niets met het inkomensbegrip te maken. 6 In de tweede plaats wijst hij er op dat wij een begrip nodig hebben dat laat zien wat aan iemand in een bepaalde periode is toegevloeid dat hij kan consumeren zonder in te teren op zijn reeds aanwezige vermogen. En dat begrip is het inkomen. Dit in tegenstelling tot het begrip opbrengst dat in vroeger tijden het geijkte aanknopingspunt voor belastingen vormde. 7 Dat inkomensbegrip formuleert hij vervolgens ruim. Hij rekent tot het inkomen alle netto opbrengsten en het gebruik van vermogensbestanddelen, op geld waardeerbare prestaties van derden, alle geschenken en giften, erfenissen, legaten, loterijprijzen, kapitalen uit verzekering, lijfrenten uit verzekeringen, alle vormen van conjuncturele winsten. Daarop komen in mindering alle renten van schulden en vermogensverliezen. 8 Voor ons doel confrontatie van dit inkomensbegrip met het huidige is dit iets teveel van het goede. Een aantal onderdelen kan men buiten beschouwing laten. Zo staat ter discussie of het gebruik van vermogensbestanddelen, zoals dat van een eigen woning, een toevloeien van koopkracht betekent. Schanz geeft geen duidelijke motivering voor zijn opvatting. 9 Deze kwestie blijft hier verder rusten. Voorts hebben wij voor schenkingen en erfenissen een afzonderlijke belasting- 6 Georg Schanz, Der Einkommensbegriff und die Einkommenssteuergesetze, Finanzarchiv 1896, Jg. 13, Bd. 1, blz. 33: Wenn der Gesetzgeber ein Existenzminimum steuerfrei lässt oder wenn er die Zahl der auf das Einkommen angewiesenen Familienmitglieder berücksichtigt, indem er z. B. für unmündige Kinder einen Abzug gestattet, so hat das mit dem Einkommensbegriff nichts zu schaffen. Die Leistungsfähigkeit wird eben nicht lediglich durch die Grösse des Einkommens bestimmt. 7 T.a.p., blz. 23: ( ) und dieser Begriff ist das Einkommen. Er zeigt uns, welche Leistungsfähigkeit dieser Person in einem bestimmten Zeitmoment zugeführt worden ist. Der Begriff erweist sich als Reinvermögenszugang eines bestimmten Zeitabschnitts inkl. der Nutzungen und geldwerten Leistungen Dritter. 8 T.a.p., blz. 24: Wir rechnen also zum Einkommen alle Reinerträge und Nutzungen, geldwerte Leistungen Dritter, alle Geschenke, Erbschaften, Legate, Lotteriegewinne, Versicherungskapitalien, Versicherungsrenten, Konjunkturengewinne jeder Art, wir rechnen ab alle Schuldzinsen und Vermögensverluste. 9 T.a.p., blz. 1-2: Es erscheint nicht unnatürlich, die Nutzwirkungen, die mit einem Objekt verknüpft sind, in Ansatz zu bringen. Die Nutzwirkung eines Hauses ist vorhanden, ob man das Haus vermietet oder selbst bewohnt. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 19

wet, die in beginsel dit deel van het inkomensbegrip bestrijkt. Men kan zich aansluiten bij het standpunt van Schanz dat, indien en voor zover daarmee op behoorlijke wijze in de heffing is voorzien, dit in overeenstemming is met het geformuleerde inkomensbegrip. 10 Hetzelfde geldt voor loterijprijzen, waarvoor wij een Kansspelbelasting hebben. En, tot slot geldt als punt van kritiek de aftrekbaarheid van álle rente van schulden. Wij waren onder de Wet IB 1964 inmiddels zo ver gevorderd dat rente van consumptieve schulden niet tot aftrek kon leiden. 11 We houden dan over (in de terminologie van Schanz): 1. alle netto opbrengsten uit welke bron dan ook 2. alle op geld waardeerbare prestaties van derden 3. alle netto opbrengsten van kapitalen of lijfrenten uit verzekeringen 4. alle vermogenswinsten en 5. alle vermogensverliezen. Kortom, inkomen is de objectief meetbare netto toename van koopkracht in een periode. Dit inkomensbegrip omvat dus iedere vermogensverandering die niet door consumptie is veroorzaakt. 12 Dit begrip vraagt dus niet naar de oorzaak van de koopkrachttoename. Het telt op en trekt af. Er zijn geen ontsnappingsroutes. Het is volgens Georg Schanz niet nodig dit begrip voluit in de wet te definiëren. 13 Wel is nodig dat de wetgever dit begrip tot uitgangspunt neemt. 10 T.a.p., blz. 72: Inwieweit sie der Einkommenssteuer zu unterwerfen sind, hangt hier davon ab, ob diese Anfälle nicht bereits von anderen Steuern genügend getroffen sind. Niettemin zou het wenselijk zijn de schenk- en erfbelasting o.a. voor de beeldvorming onder te brengen in de inkomstenbelasting. De belastingplichtige ziet dan scherper dat schenkingen en erfenissen onderdeel van het inkomen zijn. 11 In box 3 worden consumptieve schulden daarentegen weer wel in aanmerking genomen. 12 Inkomen (Y) is eindvermogen (EV) minus beginvermogen (BV) plus consumptie (C) in de periode; Y = EV BV + C. 13 T.a.p., blz. 33: Hierzu war und ist nicht gerade nötig, das im Gesetz selbst eine förmliche Definition des Einkommensbegriffs vorgenommen wurde ( ) wohl aber musste und muss der Gesetzgeber einen Einkommensbegriff für sich zu Grunde legen, die Konsequenzen daraus ableiten und für das große Publikum möglichst detailliert feststellen, wie es zu rechnen und zu verfahren hat ( ) 20 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 21

22 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw V Waarom zo n oude publicatie uit 1896?

De vraag kan rijzen waarom zo n oude publicatie als uitgangspunt is gekozen voor een inkomensbegrip in de 21 e eeuw. Het antwoord luidt dat het belastingrecht op de tijdlijn van het recht een zeer jonge loot aan de stam is. De inkomstenbelasting als belastingtype is nog piepjong evenals de notie van het begrip inkomen. De publicatie van de econoom Schanz is daarom nog steeds een actuele inspiratiebron. Die actualiteit wordt versterkt tegen de achtergrond van de tirannie van de status quo die vooral in het belastingrecht heerst. Maar, Schanz is niet de enige die met een sterke analyse tot een meetbaar, afgerond inkomensbegrip kwam. In 1921 kwam de econoom Robert Murray Haig met een overeenkomstig concept. Hij stelde: Income is the money value of the net accretion to one s economic power between two points of time. 14 Bijzonder in de publicatie van Haig is dat hij niet enkel de meetbaarheid van het inkomen benadrukt. Hij betrekt ook de dimensie van rechtvaardigheid in zijn betoog. In 1938 publiceert de econoom Henry Simons zijn boek over de inkomstenbelasting. Het handelt vooral over het inkomensbegrip. 15 In zijn uitvoerige studie betrekt hij veel Duitse literatuur, waaronder het artikel van Georg Schanz. Simons komt tot een nagenoeg overeenkomstig begrip. Hij definieert inkomen als de algebraïsche som van de marktwaarde van rechten uitgeoefend door consumptie en de waardeverandering in de voorraad eigendomsrechten tussen het begin en het einde van de gegeven periode. 16 Wellicht ten overvloede zij gezegd dat de toevoeging algebraïsch betekent dat ook een negatieve uitkomst van de som inkomen is. Een saldo verlies dat is veroorzaakt door waardedaling van een pakket beursaandelen van een particulier vormt zodoende negatief inkomen. Dat negatief inkomen dient verrekenbaar te zijn met positieve inkomens uit andere perioden. Simons karakteriseert het wezen van inkomen als gain. In de context van zijn betoog is de beste vertaling hiervoor nieuwe koopkracht. 14 R.M. Haig, The concept of income economic and legal aspects, in The Federal Income Tax, New York, 1921. Op blz. 7 schrijft hij: Under this conception, income becomes the increase or accretion in one s power to satisfy his wants in a given period in so far as that power consists of (a) money itself, or, (b) anything susceptible of valuation in terms of money. More simply stated, the definition of income which the economist offers is this: Income is the money value of the net accretion to one s economic power between two points of time. 15 Henry C. Simons, Personal Income Taxation, The definition of income as a problem of fiscal policy, The University of Chicago press, 1938. 16 Simons, t.a.p., blz. 50. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 23

Relatief recent, in 2000 heeft Kevin Holmes bestaande wettelijke inkomensbegrippen tegen het licht gehouden van het Schanz-Haig-Simonsinkomensbegrip. Zijn doelstelling was een route te vinden naar een praktische toepassing van dat inkomensbegrip dat hij terecht kwalificeert als de benchmark. 17 Last but not least verschijnt in 2011 Tax by Design als resultaat van de Mirrlees Review. Deze studie richt zich op een economisch neutraal belastingstelsel. Het centrale beginsel luidt ook hier dat alle vormen van inkomen, ongeacht de herkomst, naar hetzelfde tariefstelsel moeten worden belast. De auteurs noemen, onder andere, de winst van de eenmanszaak, inkomsten uit bezittingen, inkomsten uit spaarsaldi, dividenden en vermogenswinsten. 18 Het ruime inkomensbegrip van Mirrlees verschilt op één saillant punt van het inkomen op basis van vermogensvergelijking waarover tot nu toe is gesproken. De Mirrlees review beziet het inkomen op life time basis. En dat heeft consequenties voor de behandeling van spaargelden, pensioenpremies en dergelijke. Daarover straks meer. 17 Kevin Holmes, The Concept of Income, A multidisciplinary analysis, 2000, IBFD Publications BV, blz. V. 18 James Mirrlees e.a., Tax by design, The Mirrlees Review, 2011, Oxford University Press, blz. 474: Income from all sources should be taxed according to the same rate schedule. ( ) It also means applying that same rate schedule to, inter alia, self-employment income, property income, savings income, dividends, and capital gains. 24 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 25

V Vermogensaanwas versus realisatiebeginsel 26 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een oude maar nog niet versleten kwestie is vervolgens de vraag of een waardemutatie, om inkomen te heten, gerealiseerd moet zijn of niet. Adam Smith formuleerde in zijn Wealth of Nations het principe dat belastingen geheven moeten worden op het voor de mensen meest geschikte ogenblik. 19 Mede daarom is het niet ongebruikelijk om waardestijgingen van vermogensobjecten niet eerder in de heffing te betrekken dan wanneer de waardestijging door verkoop of iets dergelijks is gerealiseerd. Maar daarmee is niet gezegd dat de waardestijging geen inkomen zou zijn. Realisatie is niets anders dan de omzetting van het ene in het andere. Maar omzetting levert geen nieuwe koopkracht op. Men kan er in koopkracht op vooruitgaan zonder te realiseren en men kan realiseren zonder er in koopkracht op vooruit te gaan. Als nieuwe koopkracht de essentie is, kan realisatie geen rol spelen. 20 De waardestijging zelf is inkomen. Het tijdstip waarop die waardestijging in de heffing wordt betrokken, leent zich slechts voor formeel 21 of materieel uitstel. 22 Maar aan uitstel kleven bezwaren. Eén van de bezwaren is dat uitstel tot het realisatiemoment renteloos uitstel van belasting betekent. 23 Een ander bezwaar is dat realisatie wordt uitgesteld. 24 Het belangrijkste bezwaar is dat van uitstel afstel komt. Door het uitstel hoopt de belastingdruk zich op tot het moment van emigratie, of tot het moment van overlijden of tot het moment van bedrijfsoverdracht. Dan wordt uitstel van het uitgestelde gevraagd. Daarna volgt afstel. 19 Adam Smith, t.a.p. 20 Henry C. Simons, Personal Income Taxation, The definition of income as a problem of fiscal policy, The University of Chicago press, 1938, blz. 80-89. Op blz. 84 schrijft hij: The realization criterion also leads to the same sort of confusion as that which arises from the attempt to define Einkommen in terms of Ertrag. One realizes on assets; one converts assets to one form into another; and one may realize cash, potatoes, or chicken pox. But gain is not something that may be delivered at one s doorstep. One may gain without realizing and realize without gaining; and, if either is essential to the existence of income, the other must be excluded. 21 Door het verlenen van uitstel van betaling voor een opgelegde aanslag. 22 Door het inkomenselement nog niet in een aanslag te betrekken. 23 James Mirrlees e.a., Tax by design, The Mirrlees Review, 2011, Oxford University Press, blz. 296. 24 Haig, t.a.p. blz. 24. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 27

28 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw VI Privileges

Door de eeuwen heen hebben mensen hun onderlinge economische en sociale strijd mede gevoerd door middel van het belastingstelsel. Het kwam er meestal op neer dat het gewone volk opdraaide voor de kosten. De bovenlagen werden niet getroffen omdat zij zich administratief onzichtbaar konden maken of omdat zij zelf de wetgevende macht vormden. In ons collectieve bewustzijn liggen nog de privileges opgesloten van de adel en de geestelijkheid. Toen Kardinaal Richelieu van de geestelijkheid een gift verlangde voor de Franse staatskas van zes miljoen pond, antwoordde de aartsbisschop van Sens dat het van oudsher gebruikelijk was, dat het volk bijdroeg door zijn goederen, de adel door zijn bloed en de geestelijkheid door zijn gebeden. 25 Het is momenteel niet echt anders. Nog steeds beconcurreren burgers elkaar via het belastingstelsel. De geestelijkheid heeft plaats gemaakt voor het bedrijfsleven. Dat predikt groei, innovatie en werkgelegenheid. De oude adel heeft plaatsgemaakt voor de geldadel die zich erop voorstaat ons investeringsklimaat te verdedigen. Beide sociale groepen genieten privileges in de inkomstenbelasting en in de schenk- en erfbelasting. Soms staan die grofweg als kleine of grotere vrijstelling midden in de wet. Vaker bevinden de echt grote ventielen zich, verdekt opgesteld, aan de randen van het systeem: bij overlijden, bij emigratie, bij bedrijfsopvolging e.d. In alle gevallen vormt, dankzij ons huidige wazige inkomensbegrip, een ruimhartig toegepast instrumentalisme de glijbaan naar de belastingvrijdom. Ik noem hierna, kort en in vogelvlucht, een aantal van die privileges. 1. Zelfstandigenaftrek 26 De zelfstandigenaftrek is een conditieloze aftrek van 7280 die geldt voor alle persoonlijke ondernemers. Er zijn in de loop van de tijd allerlei motiveringen voor aangevoerd, maar geen van deze motiveringen is gebaseerd op gedegen onderzoek. Er zijn evenmin metingen waaruit blijkt dat de zelfstandigenaftrek een significante verhoging van de algemene welvaart met zich brengt. 25 Grapperhaus, blz. 34. 26 Art. 3.76 Wet IB 2001. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 29

Het inkomensbegrip dat ik als leidraad zie, vraagt niet naar de herkomst van een koopkrachtvermeerdering. Het maakt niet uit of de oorzaak van de draagkrachtvermeerdering winstinkomen of looninkomen is. De zelfstandigenaftrek bevoordeelt ondernemers ten onrechte ten opzichte van loontrekkenden. Het is een privilege voor ondernemers 2. MKB-vrijstelling 27 De aftrek voor het midden- en kleinbedrijf van 14% van de winst is bedoeld om evenwicht in belastingdruk te creëren tussen persoonlijke ondernemers, zoals firmanten van een vennootschap onder firma (VOF), en belastingplichtigen die hun onderneming in de vorm van een BV drijven. Meer dan een halve eeuw hebben wij de BV als fiscaal vehikel niet in de greep kunnen krijgen. De oplossing ligt toch voor de hand: substance over form, laat de materiële werkelijkheid boven de vorm gaan. Behandel de groot-aandeelhouder van een BV als een firmant van een VOF. Dat betekent dat de winstreserves van een BV rechtstreeks aan de groot-aandeelhouder moeten worden toegerekend. Hij wordt dan op dezelfde manier behandeld als de eenmansondernemer en de firmant. 28 De huidige systematiek verleent aan de BV oneigenlijke fiscale voordelen. En om die voordelen te compenseren voor de andere ondernemers, zoals eenmansondernemers en firmanten, krijgen zij een extra aftrek. Het is ironisch dat de ene gunstige ondernemersregeling de BV-vorm de opmaat vormt voor de andere gunstige ondernemersregeling, de MKB-vrijstelling van 14%. Dat gaat ten koste van andere belastingplichtigen. Een privilege dus, die MKB-vrijstelling. 27 Art. 3.79a Wet IB 2001. 28 Men moet bedenken dat het fiscale winstbegrip bedrijfseconomisch van aard is. De fiscale winst is vrij besteedbare winst. Een beslissing tot herinvestering van die winst is niet a priori superieur aan de beslissing om te investeren in onderwijs, in zorg, in veiligheid etc. Voor zover men een stimulans voor groei-investeringen van belang vindt, kan beter naar een in de tijd gelimiteerde investeringsreserve worden gegrepen. 30 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

3. Doorschuivingen bij staking van een onderneming 29 Hiervoor is opgemerkt dat van uitstel afstel komt. Het fiscale winstbegrip laat toe dat stille reserves en enkele andere winstcomponenten niet eerder belast worden dan bij realisatie, dus bij verkoop of vormen van staking van een onderneming. Maar, als puntje bij paaltje komt en zo n staking eenmaal aan de orde is, komen ondernemers met de klacht dat heffing over de stakingswinst tot liquiditeitsproblemen kan leiden. Dat de continuïteit van de onderneming in gevaar kan komen. Daarom, men raadt het al, kennen wij tal van doorschuiffaciliteiten waardoor het inkomen dat door de ondernemer is opgebouwd niet bij hem in aanmerking wordt genomen. Dat de fiscale claim naar de bedrijfsopvolgers wordt doorgeschoven, is daarbij een doekje voor het bloeden. In de praktijk zal die claim doorgaans verdampen. Bij succes door doorschuiving van generatie op generatie, bij tegenslag door wegsmelten. Omdat betere mogelijkheden voorhanden zijn gerichte uitstelmogelijkheden respectievelijk gerichte kredietregelingen moeten al deze doorschuivingen worden bestempeld als niet te rechtvaardigen privileges ten opzichte van andere belastingplichtigen. 4. Doorschuivingen aanmerkelijk belang Gegeven de vele doorschuiffaciliteiten voor gewone ondernemers zal het niemand verbazen dat zij ook bestaan voor ondernemers die hun onderneming drijven door middel van een BV. Geïnvesteerde winsten van een BV die principieel inkomen zijn van deze aandeelhouders worden in tal van gevallen niet bij hen belast. Zij kunnen worden doorgeschoven naar andere mensen. Men moet hier met name denken aan de verdeling van een huwelijksgemeenschap 30, de vererving van de aandelen 31 en de schenking van de aandelen in de BV. 32 In al deze gevallen hoeft de ondernemer niet af te rekenen over zijn koopkrachtvermeerdering. Dat moet dus gesubsidieerd worden door de andere belastingplichtigen. 29 Art. 3.62 en art. 3.63 Wet IB 2001. 30 Art. 4.17 Wet IB 2001. 31 Art. 4.17a Wet IB 2001. 32 Art. 4.17c Wet IB 2001. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 31

Specifieke regelingen voor concrete probleemgevallen zijn mogelijk. De generieke doorschuifregelingen zijn privileges gehuld in de mantel van instrumentele maatregel. 5. Oppotten binnen BV Ook niet geïnvesteerde winsten, de winstreserves, verhogen de waarde van de aandelen en zouden daarom onmiddellijk als inkomen in aanmerking moeten worden genomen. Er zijn dus twee mogelijkheden om aansluiting te vinden bij het inkomensbegrip van Schanz, Haig en Simons. Enerzijds is er de transparantie zoals die geldt voor firmanten, anderzijds is er de waardemutatie van de aandelen van een ondernemer met een BV. 6. Kwijtschelding conserverende aanslag Meer in de verte gelegen, ziet men bij de BV nog een andere eigenaardigheid. Wanneer zo n ondernemende aandeelhouder emigreert, krijgt hij over de meerwaarde van zijn aandelen een aanslag opgelegd. Stel, het gaat ergens om. De meerwaarde van de aandelen is 40 miljoen. Het tarief is 25%. Er komt dus een aanslag van 10 miljoen. Daarvoor krijgt hij uitstel totdat hij de aandelen werkelijk verkoopt. Evenwel, verkoopt hij niet binnen tien jaren dan wordt de aanslag kwijtgescholden. Welke zakelijk handelende crediteur laat zo n bedrag enkel door tijdsverloop schieten? De Nederlandse overheid doet dat wel, zonder daartoe door internationale of Europese regelgeving te worden gedwongen. 33 7. Bedrijfsopvolging in schenk- en erfbelasting. De schaamte voorbij. Hiervoor is aangegeven dat ondernemers belasting over winstinkomen kunnen afwentelen bij overdracht van hun onderneming of hun BV aan andere personen. Is het voorstelbaar dat die verkrijging bij die andere personen ook onbelast zou zijn? Dat is voorstelbaar. Sterker, het is zo. De vrijstellingen bestaan in onze schenk- en erfbelasting. De motivering van de wetgever is de schaamte voorbij gegaan. Het zou namelijk wel eens kunnen zijn dat een onderneming die overgaat door vererving vanwege de belastingheffing moet worden gestaakt. Het zou wel eens kunnen zijn dat een onderneming geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daartoe aanleiding geven. Dit zou verlies aan werkgelegenheid en economische diversiteit tot 33 Art. 25, 8 jo. 26, 2 Inv. 1990 jo. art. 4 Uitv.reg. Inv. 1990. 32 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

gevolg kunnen hebben. 34 Daarna volstaat de stelling dat zoiets vanuit het algemeen sociaal-economisch belang onwenselijk is. Méér is niet nodig om vervolgens iedere geschonken of geërfde onderneming geheel of nagenoeg geheel vrij te stellen bij de verkrijger. Let wel, de verkrijger is een ánder subject dan de overdragende ondernemer. Maar momenteel zijn beiden vrijgesteld: de overdrager in de inkomstenbelasting en de verkrijger in de schenk- en erfbelasting. De verkrijging van een onderneming is geheel vrijgesteld tot een bedrag van ruim 1.000.000. 35 Voor het meerdere geldt een vrijstelling van maar liefst 83%. 36 Deze vrijstelling schoot zelfs de belastingrechter in het verkeerde keelgat. De rechtbank Breda oordeelde, heel globaal gesproken, dat bij zo een niet onderbouwde vrijstelling zij uit oogpunt van gelijke behandeling van alle belastingplichtigen moet worden uitgebreid voor iedere verkrijger. 37 Het maatschappelijk belang van zo n beslissing is groot. Bedacht moet worden dat de belastingrechter gewoonlijk uiterst terughoudend is in het corrigeren van de wetgever. 34 Kamerstukken II 1997-1998, 25 688, MvT, nr. 3, blz. 7: Vanuit het algemeen sociaal-economisch belang is het onwenselijk dat een onderneming die overgaat door vererving moet worden gestaakt of geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daar aanleiding toe geven, met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid en economische diversiteit. Het is om dezelfde reden onwenselijk dat een ondernemer in situaties waarin het maatschappelijk gebruikelijk is uit te treden, zijn onderneming staakt in plaats van overdraagt aan een of meer opvolgers. 35 Art. 35b, 1, a Succ.; om precies te zijn 1.028.132 (2013). 36 Art. 35b, 1, b, 3 Succ. 37 Rb. Breda, 13 Juli 2012, AWB 11/5509, V-N 2012/43.20. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 33

Ook in Duitsland is door het Bundesfinanzhof het Mene Tekel uitgesproken over een soortgelijke faciliteit. Duitsland kent, anders dan wij, een toetsing aan de grondwet. Het Bundesfinanzhof verklaarde, precies een jaar geleden, de Duitse regeling in strijd met de grondwet. 38 De Duitse regeling, gewogen op de weegschaal van het gelijkheidsbeginsel en het draagkrachtbeginsel, werd grondwettelijk te licht bevonden. 38 BFH, 27 September 2012, Az. II R 9/11: Der BFH hält 19 Abs. 1 i.v.m. 13a und 13b ErbStG in der im Jahr 2009 geltenden Fassung wegen Verstoßes gegen den allgemeinen Gleichheitssatz (Art. 3 Abs. 1 GG) für verfassungswidrig, weil die in 13a und 13b ErbStG vorgesehenen Steuervergünstigungen nicht durch ausreichende Sach- und Gemeinwohlgründe gerechtfertigt sind und einen verfassungswidrigen Begünstigungsüberhang aufweisen. Die Verfassungsverstöße führen teils für sich allein, teils in ihrer Kumulation zu einer durchgehenden, das gesamte Gesetz erfassenden verfassungswidrigen Fehlbesteuerung, durch die Steuerpflichtige, die die Vergünstigungen nicht beanspruchen können, in ihrem Recht auf eine gleichmäßige, der Leistungsfähigkeit entsprechende und folgerichtige Besteuerung verletzt werden. Rechtsoverweging 62 bij dit oordeel luidt: Der Gleichheitssatz hat im Steuerrecht seine besondere Ausprägung in Form des Grundsatzes der Steuergerechtigkeit gefunden, wobei die Besteuerung grundsätzlich an der wirtschaftlichen Leistungsfähigkeit auszurichten ist. Die Steuerpflichtigen müssen dem Grundsatz nach durch ein Steuergesetz rechtlich und tatsächlich gleichmäßig belastet werden. Das danach unbeschadet verfassungsrechtlich zulässiger Differenzierungen gebotene Gleichmaß verwirklicht sich in dem Belastungserfolg, den die Anwendung der Steuersätze beim einzelnen Steuerpflichtigen bewirkt. 34 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 35

VII De erfelijk belaste Box 3 36 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Ons huidige amorfe inkomensbegrip maakt niet enkel privilegevorming gemakkelijk. Het voert ook tot ongezond kroost. Zoals gezegd is de inkomstenbelasting als type een betrekkelijk jonge belasting. Onze Wet IB 2001 is zelfs zo jong dat zij nog in de box staat. We spreken niet voor niets van het boxenstelsel. Welnu, omdat de Wet IB 1964 al geen goed inkomensbegrip had, is er bij de mutatie naar de Wet IB 2001 met één inkomenscategorie iets merkwaardigs gebeurd. In plaats van tekenen van evolutie vertoont onze vermogensrendementsheffing, box 3 dus, de duidelijke kenmerken van degeneratie. Box 3 is erfelijk belast. Hij bleek bij zijn ontstaan namelijk dezelfde karaktertrekken te hebben als de inkomstenbelasting waarmee we in 1892-1893 ooit begonnen zijn. In 1892-1893 begon de inkomstenbelasting immers met fictieve inkomsten uit vermogen. Onder opvolgende wetten schoven we op naar reële inkomsten uit vermogen. Maar, bij de Wet IB 2001 werden het weer fictieve inkomsten. Deze erfelijke belasting schuilt in de, reeds ten tijde van Georg Schanz verouderde, bronnentheorie. Die inkomenstheorie laat namelijk vermogensmutaties van inkomensbronnen onbelast. Box 3 doet dat ook. Vandaar. De gang van zaken is deze geweest. Wanneer mensen in de spiegel kijken en zien dat ze minder slank zijn geworden, zijn er enkele mogelijkheden. Gezondere voeding, meer beweging. Maar dat kost inspanning. Eenvoudiger is het verwijderen van alle spiegels in huis. Wanneer onbelastbaarheid van vermogenswinsten problemen veroorzaakt bij de belastbaarheid van periodieke vermogensrendementen en dat was onder de Wet IB 1964 het geval ligt het voor de hand die onbelastbaarheid op te heffen. Maar dat vereist administratieve inspanning en internationale acties tegen kapitaalvlucht. Eenvoudiger is de systematische tekortkoming weg te denken en periodieke inkomsten te fingeren. Zo zijn we aan het 4% fictieve inkomen van box 3 gekomen. Tegen box 3 bestaan drie bezwaren. 1. Een gemiddeld meerjarig macro rendementspercentage staat haaks op de inkomstenbelasting als een persoonlijke belasting en strijdt met het draagkrachtbeginsel. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 37

2. Wanneer een belastingplichtige op zijn beleggingsvermogen een verlies van 50% realiseert, wordt hij niettemin belast voor een positief bedrag van 4%. 3. Wanneer een belastingplichtige een winst toucheert van 50% wordt hij slechts voor 4% in de heffing betrokken. Dit roept horrorscenario s in het leven. Er was eens een vermogend man die meende er goed aan te doen fors te beleggen in een bedrijf dat hij tegen de mening van anderen in kansrijk vond. Het bedrijf gaat naar de beurs. Enige tijd later kan de man de aandelen verkopen met een winst van 50 miljoen euro. In box 3 onbelast. Maar de belastingdienst ruikt bloed. Via een achterdeurtje van onze inkomstenbelasting dat handel met voorwetenschap wel belast, wordt de aanval ingezet: hoge aanslagen, FIOD-verhoren, beschuldiging van strafbare feiten, foto s in de krant! Na een zenuwenoorlog van enkele jaren eindigt alles geluidloos in een compromis. Resultaat: een gefrustreerde en gedesillusioneerde belastingplichtige vanwege de behandeling die hem ten deel is gevallen. Oorzaak: een absurd mijnenveld tussen box 1 en box 3, waarvoor zelfs ervaren belastinginspecteurs, belastingadviseurs en belastingrechters niet de juiste metaaldetector in huis hebben. Hiervoor is al gezegd dat ook de Mirrlees Review een gelijke behandeling van alle soorten van inkomensbestanddelen bepleit. Ook inkomsten uit vermogen en vermogenswinsten dienen dus, als uitgangspunt, naar het reële bedrag en naar het normale tarief te worden belast. De auteurs houden echter een krachtig betoog om het normale rendement buiten beschouwing te laten en slechts het excessieve rendement, de rent, te belasten. Dit is gebaseerd op de gedachte dat inkomen op life time basis moet worden gezien. Daarmee wordt een sprong gemaakt van het ontstaan van nieuwe koopkracht naar de aanwending ervan, hetzij in de vorm van sparen hetzij in de vorm van consumptie. 38 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

De economen van de Mirrlees Review stellen zich op het standpunt dat uitgestelde consumptie niet negatief mag worden gediscrimineerd ten opzichte van actuele consumptie. De auteurs stellen daarom voor om op particuliere vermogens een aftrek voor normaal rendement te geven: de rate-of-return allowance (RRA). 39 Zo komen tegenover elkaar te staan het draagkrachtbeginsel dat aansluit bij de koopkracht aan de ene kant en de economische neutraliteit die aansluit bij de consumptie aan de andere kant. De vraag rijst nu of die economische neutraliteit in termen van welvaart opweegt tegen de eis van welzijn die in het fiscale draagkrachtbeginsel ligt opgesloten. Die vraag zal positief kunnen worden beantwoord wanneer het gaat om besparingen voor pensioen of voor arbeidsongeschiktheid of voor te verwachten latere zorgkosten. Maar het ongeclausuleerd vrijlaten van alle vermogensrendementen stuit op bezwaren. Daarvoor is het gat tussen het fiscale verdelingsbeginsel en het economische neutraliteitsbeginsel te groot. Het is niet te verdedigen dat een loon van A van 50.000 wordt belast, terwijl een even grote rente-inkomst van B zonder meer onbelast blijft. 39 James Mirrlees e.a., Tax by design, The Mirrlees Review, hoofdstuk 13, The Taxation of Household Savings, en hoofdstuk 14, Reforming the Taxation of Savings, 2011, Oxford University Press, blz. 282-346. De auteurs voeren ook een viertal bedenkingen aan tegen de aftrek, maar geven toch de voorkeur aan de neutraliteitsgedachte. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 39

VIII Inkomensongelijkheid en sociale imperfecties 40 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw

Tot nu toe is het betoog verlopen langs de volgende lijnen. Het draagkrachtbeginsel leeft in het rechtsbewustzijn van mensen. De verwerkelijking daarvan verhoogt het welzijn. Die verwerkelijking vraagt om een helder inkomensbegrip als men een inkomstenbelasting heeft. Dat inkomensbegrip is voorhanden. Ongerechtvaardigde afwijkingen van dat begrip veroorzaken in juridische zin strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zij leiden tot contraproductieve resultaten in economische zin. Maar bovendien dragen die afwijkingen in oneigenlijke zin bij tot inkomensongelijkheid. Hier komen we toe aan een belangrijk derde argument, naast de juridische en economische argumenten: de mate van inkomensongelijkheid. Uit wetenschappelijk onderzoek wordt meer en meer duidelijk dat grote inkomensongelijkheid in een bevolking tot veel sociale imperfecties aanleiding geeft. In het bijzonder de publicatie van Richard Wilkinson en Kate Pickett in 2009 heeft opmerkelijke correlaties laten zien. In hun boek The Spirit Level uit 2009 40 laten zij zien hoe welvarende landen ten opzichte van elkaar presteren waar het betreft: - de mate van zelfrespect en het gevoel van veiligheid onder de mensen; - de mate waarin geestesziekte voorkomt; - de levensverwachting en kindersterfte; - de mate waarin obesitas onder de bevolking voorkomt; - de onderwijsprestaties van kinderen; - het aantal teenagermoeders; - het aantal moorden; - het aantal mensen in gevangenissen en - de carrièrekansen van mensen. Nederland mag zich wat dit alles aangaat relatief gelukkig prijzen. Onze inkomensongelijkheid valt, internationaal gezien, mee. Wij scoren in de grafieken en tabellen in ieder geval net aan de goede kant van het midden. De Scandinavische landen en Japan presteren vrijwel steeds het best. De Verenigde Staten van Amerika, samen genomen, en het Verenigd Koninkrijk scoren op alle fronten 40 Richard Wilkinson en Kate Picket, The Spirit Level, Bloomsbury Press. Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw 41

het slechtst. Soms zo slecht, dat zij van het grafiekplaatje dreigen te vallen. 41 In de Scandinavische landen en Japan was de inkomensongelijkheid in de afgelopen decennia gering, in de VS werd die ongelijkheid steeds groter, steeds extremer. Wilkinson en Pickett laten zien dat de absolute welvaart van een volk nagenoeg irrelevant is in relatie tot het welzijn van dat volk. Het gaat steeds om de verdeling van die welvaart. Het gaat, uiteindelijk, om de relatieve positie van buurlieden. In 2010 krijgen Wilkinson en Pickett steun voor hun inzichten vanuit economisch-sociologische hoek. Joseph Stiglitz, Amartya Sen en Jean-Paul Fitoussi publiceren hun rapport Mismeasuring our lives. 42 De door de vorige Franse president Sarkozy ingestelde commissie bepleit nieuwe statistische maatstaven om de economische en sociologische prestaties van landen te meten. Zij stelt vast dat de meting aan de hand van het bruto nationaal product (BNP) niet langer toereikend is. Een veelheid van nieuwe statistische gegevens is nodig. Van dominant belang is dat Stiglitz, Sen en Fitoussi zowel objectieve als subjectieve factoren willen meten als indicatoren van welzijn. Zo betogen zij dat er niet enkel statistieken over inkomen, consumptie en vermogen moeten zijn maar ook over: de gezondheid; de opleiding; de persoonlijke activiteiten qua werk en ontspanning; de politieke mondigheid; de sociale contacten en relationele verbanden; de huidige en toekomstige milieuomstandigheden en de mate van veiligheid en zekerheid zowel in economische als in fysieke zin. 43 41 Bijvoorbeeld waar het teenagermoeders betreft; Wilkinson en Picket, t.a.p., blz. 122. 42 Joseph E. Stiglitz, Amartya Sen, Jean Paul Fitoussi, Mismeasuring our lives, Why GDP Doesn t Add Up, Commisson of the measurement of economic performance and social progress, 2010, The New Press, New York. 43 Stiglitz e.a., t.a.p. blz. 15, geven als zesde aanbeveling: Quality of life depends on people s objective conditions and capabilities. Steps should be taken to improve measures of people s health, education, personal activities and environmental conditions. In particular, substantial effort should be devoted to developing and implementing robust, reliable measures of social connections, political voice and insecurity that can be shown to predict life satisfaction. 42 Een inkomensbegrip voor de 21e eeuw