Les 3
Stemklank Intonatie Aanraking in nabijheidsgedrag Lichaamstaal
Komt het zelfbeeld van jou overeen met het beeld dat anderen van je hebben? Opdracht: 1. Schrijf van jezelf op hoe jij denkt over te komen en waarom. Dus door welke kenmerken komt dat? 2. Schrijf op wat jou beeld is van de student die je hebt geobserveerd afgelopen week (denk aan lichaamstaal en non-verbale communicatie) 3. Bespreek de beschrijving die je hebt gemaakt aan de desbetreffende persoon 4. Vergelijk je eigen beschrijving met die van de ander. Komt het overeen?
Filmpje We spiegelen onbewust de houding van onze gesprekspartner als we het met hem/haar eens zijn. Kijk maar eens naar twee vriendinnen die naast elkaar zitten. Bijna altijd dezelfde houding. Dit doe je onbewust, als MZ-er kan je het ook bewust in zetten met je cliënten. Emotionele besmetting is het overnemen van de houding en de manier van doen van de persoon met wie iemand communiceert.
Er zijn vier zones te onderscheiden in de ruimte om je heen: De intieme zone tot 45 cm De persoonlijke zone 45 cm tot 120 cm De sociale zone 120 cm tot 360 cm De publieke zone -360 cm of meer Filmpje
Tot 45 cm Alleen als mensen elkaar mogen en vertrouwen Je bent hier zo dichtbij dat je elkaar ruikt en elkaars lichaamswarmte kunt voelen. Je hoort, ruikt en voelt ook elkaars adem. Be de cliënt MZ kan dit het geval zijn wanneer je met de persoonlijke verzorging bezig bent.
Van 45 cm tot 120 cm De meeste gesprekken vinden plaats in de persoonlijke zone. Je kunt de ander goed zien en verstaan zonder stemverheffing.
120 cm tot 360 cm Hierbinnen vindt het sociale contact op verjaardagsfeestjes, tijdens maaltijden en vergaderingen plaats. Zakelijke gesprekken
360 cm of meer Een grotere groep mensen aanspreken Mensen groeten als we er geen gesprek mee willen voeren Alle openbare zaken die vragen om een afstandelijke, neutrale houding handelen we er in af. Interactie is moeilijk op deze afstand
Pak oefening 2 Hoe dichtbij mag een ander komen? erbij in je werkboek. Doorlezen van de opdracht in de klas. Zoek een tweetallen (je kent elkaar goed) en daarna tweetallen (je kent elkaar niet goed). Doe de oefening + beantwoord de vragen in je werkboek Bespreken in de klas
1. Problemen door verschil in achtergrond en gewoonten (referentiekader) 2. Problemen bij het vertalen van de boodschap 3. Problemen bij het begrijpen van de boodschap 4. Problemen door communicatiestoornissen 5. Problemen door ruis
De onderwerpen waarover iemand praat en de manier waarop hij praat, zeggen iets over wie hij is, welke achtergrond hij heeft, wat hij denkt en voelt. Iemands communicatiegedrag wordt namelijk sterk beïnvloed door zijn referentiekader.
Referentiekader: het geheel van denkbeelden, overtuigingen, gewoonten, waarden en normen die iemand heeft opgebouwd in zijn leven en van waaruit hij de wereld om zich heen interpreteert en beoordeelt. Wordt bepaalt door de mensen met wie je omgaat. Je gezin, vrienden etc.
Coderen Het omzetten van je boodschap in woorden, gebaren enzovoort. Problemen door: - Je gebruikt woorden waarvan de ontvanger de betekenis niet kent. - Je gebruikt persoonlijke woorden (goede, druk, mooi etc.) - Intonatie van je stem (sarcastisch of gemeend etc.)
Decoderen Omzetten van de ontvangen boodschap in een eigen betekenis. Problemen door: - Je geeft een andere betekenis aan de woorden van de zender - Je geeft een eigen invulling aan de woorden van de zender
Communicatiestoornis: er is sprake van onvermogen om adequaat informatie te geven en/of te begrijpen als gevolg van een orgaan-of lichaamsfunctie die ontbreekt, afwijkingen vertoont of beschadigd is. Zintuigelijke beperkingen (bijv. doof en/of blind) Lichamelijke beperkingen en hersenletsel (spastisch, afasie stoornis in het spreekvermogen, filmpje) Verstandelijke beperkingen Als MZ-er aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt.
Ruis omvat alle factoren in zender, ontvanger en omgeving die de communicatie bemoeilijken of verstoren. Interne ruis (vormen van ruis die met de zender of ontvanger zelf te maken hebben) Externe ruis (alle factoren die de communicatie van buitenaf verstoren, )
Maak opdracht 10 t/m 15 in je werkboek
Lezen Hoofdstuk 2.3 tot en met 3.2 Opdracht 10 tot en met 15 af