AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Vergelijkbare documenten
vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 7 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste Nd, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

vanstatc /1/V3. Datum uitspraak: 13 januari 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RVS:2011:BV0418

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 28 februari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9458

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. ïierna: de vreemdeling),

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet - bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

Raad vanstate 201201012/1/V3. Datum uitspraak: 21 februari 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats 's-hertogenbosch, van 23 januari 2012 in zaak nr. 12/699 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister voor Immigratie en Asiel.

201201012/1/V3 2 21 februari 2012 1. Procesverloop Bij besluit van 31 december 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 23 januari 201 2, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 januari 2012, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201201012/1/V3 3 21 februari 2012 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat. w.g. Bijloos lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Laar ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012 551-696. Verzonden: 21 februari 2012 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Nevenzittingsplaats 's-hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 12/699 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2012 inzake geboren op van Roemeense nationaliteit, eiser, gemachtigde mr. H. Uzumcu, tegen de minister voor Immigratie en Asiel, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. J. Raaijmakers. Procesverloop Op 31 december 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld. Op 5 januari 2012 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Verweerder is op 4 januari 2012 overgegaan tot opheffing van de bewaring. Naar aanleiding van deze opheffing heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. De zaak is behandeld op de zitting van 16 januari 2012, waar eiser is verschenen bij mr. F. Uzumcu, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

AWB 12/699 2 2. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. 3. Namens eiser - is kort gezegd - aangevoerd dat van aanvang af duidelijk was dat eiser EU-onderdaan is. Om die reden is primair verzocht om toekenning van schadevergoeding vanaf de datum van inbewaringstelling. Subsidiair is verzocht om toekenning van schadevergoeding vanaf 3 januari 2012, aangezien verweerder op die datum contact heeft gehad met de Roemeense autoriteiten en verweerder toen had moeten overgaan tot opheffing van de bewaring. Verzocht is om het bedrag van de schadevergoeding met 50% te verhogen. 4. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast. Voorafgaande aan zijn inbewaringstelling heeft eiser een onsamenhangende verklaring afgelegd. Daarbij is niet onomstotelijk komen vast te staan dat eiser uit Roemenië komt en dus EU-onderdaan is. Wel bleek dat zijn vingerafdrukken voorkomen in Oostenrijk, Zwitserland en Hongarije. Na zijn inbewaringstelling heeft verweerder ter vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser op 2 januari 2012 met eiser een gesprek gevoerd. Eiser bleek verward, verklaarde dat hij in honger- en dorststaking was en eiser gaf geen antwoord op de gestelde vragen. Op diezelfde datum heeft verweerder getracht contact te leggen met de Roemeense ambassade. Deze bleek tot 3 januari 2012 gesloten. Naar aanleiding van een bij eiser aangetroffen bevel van de Belgische autoriteiten om de Europese Unie te verlaten, heeft verweerder op 2 januari 2012 contact opgenomen met Bureau Dublin. Meegedeeld werd dat een claim voor Oostenrijk, Zwitserland en Hongarije opgestart kon worden. Verweerder heeft op 3 januari 2012 wederom contact opgenomen met de Roemeense autoriteiten en informatie verstrekt aangaande de door eiser opgegeven personalia. De Roemeense autoriteiten hebben vervolgens aan verweerder informatie over de door eiser opgegeven personalia verstrekt alsmede een foto die bij de personalia behoort. Op 4 januari 2012 is door verweerder de foto vergeleken met eiser en bleek dat sprake was van een en dezelfde persoon. Verweerder is vervolgens direct overgegaan tot opheffing van de bewaring. 5. Gelet op het voorgaande kan in hetgeen namens eiser is aangevoerd geen grond worden gevonden voor de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is geworden voorafgaand aan de opheffing daarvan. Verweerder heeft voortvarend contact opgenomen met de Roemeense autoriteiten en aanstonds nadat onomstotelijk was gebleken dat eiser de Roemeense nationaliteit had, de bewaring opgeheven. 6. Het beroep is ongegrond. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

AWB 12/699 Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M, de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2012. e/ Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC Den Haag De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschriften verzonden: 2 3 JAN. 2012

RAAD VAN STATE INGEKOMEN 2 5 JAN 2012 ZAAKNR. 3,0» 2. P» PI 2. AAN: f/ CS BEHANDELD DO: PAR: De M ER ADVOCATEN Aan Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG FAX: 070-365.13.80 HOGER BEROEP Geeft eerbiedig te kennen: geboren op» van Roemeense nationaliteit, te dezer zake domicilie kiezend te (2585 GC) 's-gravenhage, aan de Laan Copes van Catenburch 60 A, ten kantore van zijn advocaat Mr H. Uzumcu, die verklaard terzake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het indienen van dit hoger beroepschrift- Bij besluit van 31 december 2011 is aan appellant de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en is appellant in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Appellant heeft op 5 januari 2012 beroep ingesteld tegen de inbewaringstelling. De rechtbank te 's-gravenhage, nevenzittingsplaats 's-hertogenbosch, heeft bij uitspraak d.d. 23 januari 2012, met procedurenummer AWB 12/699, het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen (productie 1). Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak en voert de hierna volgende grieven aan. GRIEF 1 Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat: "Gelet op het voorgaande kan in hetgeen namens eiser is aangevoerd geen grond worden gevonden voor de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is geworden voorafgaan aan de opheffing daarvan. Verweerder heeft voortvarend contact opgenomen met de Roemeense autoriteiten en aanstonds nadat onomstotelijk was gebleken dat eiser de Roemeense nationaliteit had, de bewaring opgeheven." Toelichting: Appellant heeft de Roemeense nationaliteit en is derhalve een EU-onderdaan. Op grond hiervan heeft hij vrijelijk toegang tot Nederland. De inbewaringstelling en verwijdering van appellant is slechts mogelijk indien er sprake is van een actuele, werkehjke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. In deze is hier geen sprake van. Appellant vormt namelijk geen enkele bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Door verweerder is te kennen gegeven dat appellant in bewaring is gesteld omdat appellant zijn Roemeense nationaliteit niet kon aantonen.

DeMER ADVOCATEN Dit is uiterst opmerkelijk. Immers, begaand zijn gevoegd ruim twintig pagina's aan stukken die door appellant voorafgaande aan de mbewaringstelling zijn verstrekt aan verweerder. Dit betreft originele documenten, waaronder meerdere vliegtickets en originele documenten van verschillende autoriteiten waar de nationaliteit van appellant uit blyken. Desondanks heeft verweerder appellant in bewaring gesteld. Op 2 januari 2012 heeft verweerder contact opgenomen met Bureau Dublin. Bureau Dublin bevestigde de nationaliteit van appellant en gaf aan dat de vingerafärukken van appellant voorkomen in de registers van Oostenrijk, Zwitserland en Hongarije onder dezelfde gegevens en nationaliteit, Bijgaand is gevoegd het aanvraagformulier M Bureau Dublin*"' waaruit de Roemeense nationaliteit van appellant uit blijkt. Van vingerafdrukken is bekend dat deze met te vervalsen zijn. Opmerkelijk genoeg vormde ook dit voor verweerder geen reden om de bewaring van appellant op te heffen. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat de Roemeense autoriteiten op 3 januari de Roemeense nationaliteit van appellant eveneens hebben bevestigd Echter, ook dit vormde voor verweerder geen reden om de bewaring van appellant op te heffen. Verweerder heeft pas op 4 januari 2012 besloten de bewaring van appellant op te heffen nadat uit een foto is gebleken dat appellant is wie hij altijd heeft gezegd te zijn. Dit is uiterst opmerkelijk. Allereerst wordt niet ingezien waarom verweerder niet eerder deze foto heeft vergeleken. Immers uit de uitspraak van de rechtbank blijkt uitdrukkelijk dat verweerder in ieder geval op 3 januari 2012 al in het bezit was van deze foto. Door Uw afdeling is reeds in een vergelijkbare zaak, d.d. 10 februari 2010, met het kenmerk 200909095/1» besloten dat de rechtmatigheid van de bewaring komt te vervallen met de door de Roemeense autoriteiten gegeven bevestiging van de Roemeense nationaliteit van de vreemdeling. Ten onrechte is door de rechtbank hier geen rekening mee gehouden. Appellant is van oordeel dat in deze er sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, danwei van fundamentele rechtsbeginselen, die zodanig zijn dat geen sprake is van een eerlijk proces. Appellant heeft dan ook recht en belang dat door Uw Edelachtbare College het beroep van appellant opnieuw wordt getoetst c.q. behandeld. REDENEN WAAROM, appellant zich wendt tot uw Edelachtbare College met het eerbiedige verzoek, de beslissing van de rechtbank te 's-gravenhage, nevenzittingsplaats 's-hertogenbosch van 23 januari 2012, met procedurenummer AWB 12/699, te vernietigen zover het betreft de ongegrond verklaring van het beroep en de afwijzing van de schadevergoeding en opnieuw rechtdoende het beroep gegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding toe te kennen. 's-gravenhage, 25 december 2011 K \HI \ /> H.]Uzumcu laaldelijk gevolmachtigde)