vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie

1 Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/21330 van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 28 november 2007 in het geding tussen: en de staatssecretaris van Justitie.

2 /1 2 8 februari Procesverloop Bij besluit van 4 december 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Bij besluit van 20 april 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 28 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich bij brief van 31 januari 2008 nader uitgelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De vreemdeling is voor het door hem ingestelde hoger beroep griffierecht verschuldigd. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel 40, vierde lid, van de Wet op de Raad van State, gelezen in samenhang met artikel 86, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), niet-ontvankelijk verklaard, indien storting of bijschrijving van het recht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling, waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest De vreemdeling is bij aangetekend verzonden brief van 3 januari 2008 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is hem medegedeeld dat hij tot en met 1 7 januari 2008 in de gelegenheid wordt gesteld het te voldoen. Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Er is geen grond voor het oordeel dat hij ter zake niet in verzuim is geweest Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 bevat het hoger-beroepschrift, in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van

3 /1 3 8 februari 2008 de rechtbank. Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen. Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing De vreemdeling heeft zijn hoger-beroepschrift ingediend op nader aan te voeren gronden. Gelet op artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 dient het hoger-beroepschrift evenwel grieven als bedoeld in het tweede lid van dat artikel te bevatten. De vreemdeling is derhalve in verzuim. Artikel 85, derde lid, van de Vw 2000 sluit uit dat de vreemdeling een nadere termijn wordt gegund, waarbinnen alsnog grieven kunnen worden ingediend Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4 /1 4 8 februari Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Tielraden ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 februari Verzonden: 8 februari 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze. mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak

5 AFSCHRi /<" - ^v-" ; *\ f^htbank *s-gravenhage nevéïizâttingsptaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 07/21330 Uitspraak in het geding tussen: geboren op van Egyptische nationaliteit, IND dossiernummer , eiser, gemachtigde mr. J.A. Younge, advocaat te Amsterdam; en De Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-gravenhage, vertegenwoordigd door mr. S. Raterink, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1. Procesverloop Op 2 juni 2006 heeft eiser een aanvraag om verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote ingediend. Bij besluit van 4 december 2006, bekendgemaakt op 24 januari 2007, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 19 februari 2007 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 20 april 2007, verzonden op 24 april 2007, ongegrond verklaard. Bij brief van 21 mei 2007 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 21 juni Op 19 juli 20Ô7 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft op 16 oktober 2007 een verweerschrift ingediend. Op 24 oktober 2007 heeft de gemachtigde van eiser nog een nader stuk ingediend. Het beroep is ter zitting van 1 november 2007 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

6 AWB 07/21330 blad 2/3 2. Overwegingen 2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting betreft het geschil de vraag of verweerder op goede gronden de verlenging van de aan eiser verleende verblijfsvergunning met als doel 'verblijf bij echtgenote heeft afgewezen, omdat eiser niet langer voldoet aan de voorwaarden van het toepasselijke beleid. 2.2 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verder is uit gegevens van de basisadministratie gebleken dat hij en zijn (voormalige) echtgenote geen gemeenschappelijke huishouding meer voeren. 2.3 Namens eiser is in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Eiser is ten onrechte niet in bezwaar gehoord. Hij heeft immers zwaarwegende belangen om in Nederland te kunnen blijven hangende de civiele procedure in verband met zijn valse echtscheiding in Egypte. Bovendien heeft genoemde procedure in Egypte geleid tot een document dat inhoudelijk onjuist is, hetgeen heeft geleid tot inschrijving van een rechtsfeit dat geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden. Voorts verricht eiser inmiddels arbeid in loondienst, waarmee hij voldoende middelen van bestaan verdient. 2.4 De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, (juncto paragraaf B 1/5.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)) kan, voor zover hier van belang, een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift aan de vergunning is verbonden. Ingevolge artikel 3.17, onder a en b, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging - onder meer - verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Blijkens de brief van de gemachtigde van de (voormalig) echtgenote van eiser van 24 oktober 2006 heeft eiser ongeveer zes weken daarvoor de woning verlaten en voeren zij sindsdien geen gezamenlijke huishouding meer. Dit is door eiser niet betwist. Voorts blijkt uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente dat eiser op 16 oktober 2006 is uitgeschreven op het adres in Gelet op genoemde informatie is dan ook in ieder geval sinds 16 oklober 2006 geen sprake meer van samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding russen eiser en zijn (voormalige) echtgenote. Eiser voldoet hierdoor niet langer aan de beperking ('verblijf bij echtgenote waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Verweerder heeft gelet hierop op goede gronden de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning met genoemd doel kunnen afwijzen. Voor zover namens eiser is betoogd dat verweerder gelet op de bijzondere omstandigheden van eisers geval (waaronder het kunnen vervolgen van een civiele procedure in Nederland) de verblijfsvergunning had moeten verlengen, overweegt de rechtbank dat deze omstandigheden geen grond kunnen vormen voor de inwilliging van de door eiser gevraagde

7 AWB 07/21330 blad 3/3 verlenging van de verblijfsvergunning. Indien eiser voortgezet verblijf beoogt, zou hij een daartoe strekkende aanvraag bij verweerder kunnen indienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond kunnen verklaren. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder dan ook van het horen van eiser kunnen afzien. 2.5 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. 2.6 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Comelissen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van Veen als griffier, op O Ä 4jfil/ 70/17 ^=3^. Afschrift verzonden op: y Q UQU luni Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 25O0 BC 's-gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

8 ' J^isKlÄlWG^iS^ W ^ ^ "W^BisSïjfcR- ^^ fe5;;;^^^fi^^-^f^^^<^^^^^^ ggaiwwagg^bbga az-v7.~-z^o^ v v^ \ ) RAAD VAN STA IN G E KOU e-i 0 2 JAN 7f-5S