AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie

1 Raad vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 juli 2011 in zaak nr. 11/21904 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.

2 /1/V juli Procesverloop Bij besluit van 2 juli 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 5 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 juli 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1/V juli Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat. w.g. Bijloos lid van de enkelvoudige kamer w.g. Vonk ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 29 juli Verzonden: 29 juli 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,

4 Uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 11/21904 Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geding tussen: geboren op, van Surinaamse nationaliteit, IND dossiernummer , V-nummer thans verblijvende in het detentiecentrum te, raadsman mr. I. Petkovski, eiser; en de minister voor Immigratie en Asiel, vertegenwoordigd door R.L.F. Zandbelt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (FND), verweerder. 1. Procesverloop Op 2 juli 2011 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000). Op 4 juli 2011 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 13 juli Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Eiser stelt over te weinig informatie te beschikken om te beoordelen met toepassing van welke bevoegdheid hij is staande gehouden. Hij betoogt dat het er daarom voor moet worden gehouden dat hij met toepassing van artikel 50, eerste lid van de Vw 2000 is staande gehouden.

5 Awb 11/21904 blad 2/2 2.2 Dat betoog faalt. In het proces-verbaal van aanhouding, gedateerd 2 juli 2011, is gerelateerd dat eiser is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 8/1 Wegenverkeerswet 1994 en artikel 107/1 Wegenverkeerswet De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid daarvan te twijfelen. 2.3 Eiser betwist niet dat zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn, en heeft zich daar verder niet over uitgelaten. Die grond kan de maatregel daarom zelfstandig dragen. Wat eiser overigens ten aanzien van de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden heeft opgemerkt, kan daarom onbesproken blijven. 2.4 Eiser betoogt ten slotte dat zicht op uitzetting naar Suriname ontbreekt. In dat verband merkt hij op dat volgens hem behoorlijke contacten tussen de Nederlandse en de Surinaamse autoriteiten ontbreken, en dat een poging hem in 2007 uit te zetten om die reden ook is mislukt. 2.5 Dat betoog faalt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op 6 juni 2011 in Paramaribo ambtelijk overleg met de Surinaamse autoriteiten heeft plaatsgevonden, en dat naar aanleiding van dat overleg presentaties bij de autoriteiten van Suriname volledig zullen worden hervat. Voorts heeft verweerder verklaard dat in mei 2011 vijf noodpaspoorten zijn afgegeven door het Consulaat-Generaal van de Suriname. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat.geen reëel zicht op verwijdering binnen een redelijk termijn bestaat. 2.6 Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, en door hem en D.K. Bloemers alsgriffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op Afschrift verzonden op: 1 5 JULI Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzendj^^aaaryanhûger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16H BC 's-gravenhage. Artikel 85 V\v 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.

6 19/ 7/'II Tjj 13:35 p TETKOVSKI ADVOCATENKANTOOR Zandpoort 16A 7411 BM Deventer '05706 LI 385 ) RAAD VAN STATE INGEKOMEN ZAAKNR. ÂÂN: J9 JUL 2011 VJ BEHANDELD: OD: PAR: Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State Postbus EA 's-gravenhage per telefax: HOGER BEROEPSCHRIFT Deventer, 19 juli 2011 betreft: Awb: 11/21904 / bewaring Meneer / mevrouw, Hierbij ontvangt u mijn hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle d.d. 15 juli 2011 namens appellant, de heer, verblijvende te P.l., door wfe ik bepaaldelijk gevolmachtigd ben om namens hem dit hoger beroep In te dienen. Grief 1: ten onrechte heeft de rechtbank in paragraaf 2.2 (kortgezegd) overwogen dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de aanhouding op grond van de Wegenverkeerswet. Appellant meent dat de rechtbank miskent dat uft het proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een aanhouding op grond van de Wegenverkeerswet. Een beschrijving ontbreekt fmmers volledig. De bevindingen zijn leeg gelaten, zodat op geen enkele wijze kan worden getoetst of die aanhouding ook daadwerkelijk op grond van de Wegenverkeerswet tot stand is gekomen. Moe een en ander heeft plaatsgevonden is dan ook één groot raadsel. Appellant stelt dat hij geen strafbaar feit heeft gepleegd en dus ook niet op grond daarvan kan zijn aangehouden. Teneinde te kunnen toetsen met gebruik van welke bevoegdheid een vreemdeling is aangehouden dient het proces-verbaal voldoende inzichtelijk te zijn. In casu is daarvan geen sprake, zodat de staande houding van de vreemdeling dient te voldoen aan het criterium zoals dit uit de Vreemdelingenwet volgt. In casu is niet van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf gebleken, zodat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. De rechtbank heeft dit miskend. 1 TEL *A* MOB OO-5091Ô81Ô É-MAIL infocpetkoviki.nl wtb \tatrt «*rtipf«k*lljkjinu «ft Adwxjlenkiftto«Pettowkr ü bepwht tot hn bcdug dat In h*i deibetrrfftwkflevtmo«do betci«>m»rtlpravjljkn«divt.«*irfn9

7 19/ 7/Ml TJJE 18:35 ( )O O t 2 "PETKOVSKI ADV<KMEN*ANTOOR Grief 2; ten onrechte heeft de rechtbank in paragraaf 2.5 (kortgezegd) overwogen dat niet gebleken is dat zicht op ultetting ontbreekt, nu de presentaties naar aanleidingvan het overleg op 6 juni 2011 zullen worden hervat. De rechtbank miskent dat de presentaties niet worden hervat, maar dat bij verweerder de verwachting bestaat dat deze zullen worden hervat Verweerder kan immers niet in de toekomst kijken terwijl niet gebleken is dat op dit moment één presentatie daadwerkelijk is hervat. Êen concreet aanknopingspunt daartoe kan ook niet uit het overleg worden afgelefd, reeds omdat verweerder omtrent dit overleg niets inhoudelijks naar voren heeft gebracht. Zo blijkt dan ook onduidelijk wat tijdens dat overleg is besproken. Het is op dit moment dan ook volstrekt onduidelijk op grond waarvan verweerder de verwachting heeft uitgesproken dat de presentaties zullen worden hervat. Daarbij miskent de rechtbank dat niet de presentaties bepalend zijn, maar de vraag of die presentaties ook tot een daadwerkelijke uitzetting zullen leiden. Daartoe is noodzakelijk dat ook daadwerkelijk LP's worden afgegeven. Daarover heeft verweerder niets concreets naar voren gebracht. Gelet hierop kan uit de enkele omstandigheid dat er overleg is geweest (waaruit de kennelijke verwachting is uitgesproken dat de presentaties zullen worden hervat) niet worden afgeleid dat er zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. De rechtbank heeft dit miskend. REDENEN WAAROM appellant zich wendt tot uw College met het verzoek het hoger beroep gegrond tie verklaren en de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen. \ \ \ ljfioi^terich~\ \ MM. Petkov>ki 2