99.14 Fusies van hogescholen Promotoren: J. Verhoeven K.U. Leuven, G. Devos - Vlerick School, C. Smolders - Hogeschool Gent Publicatie: mei 2002 Referentie: J. Verhoeven, G. Devos, C. Smolders, W. Cools en J. Velghe, Hogescholen enkele jaren na de fusie. Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2002, 184 p. Trefwoorden: Fusie, hoger onderwijs, schoolorganisatie, centralisatie, integratie Samenvatting van de resultaten Aan de basis van dit onderzoek lag de vraag van de overheid om na te gaan in hoeverre de fusies die plaatsvonden n.a.v. het hogescholendecreet van 13 juli 1994 in de praktijk gerealiseerd zijn en in hoeverre er papieren fusies hebben plaats gegrepen. De overheid wilde weten in welke mate de fusies door alle betrokken instanties (binnen en buiten de hogescholen in kwestie) worden geëvalueerd, of de fusie een meerwaarde biedt, dan wel contraproductief werkt, welke de succesfactoren zijn voor een fusie, welke voor en nadelen multisectoriële versus monosectoriële fusies hebben. Twee onderzoeksvragen stonden centraal: - op welke wijze zijn de fusies van de hogescholen tot stand gekomen en wat zijn daarvan de gevolgen geweest voor de beleidsstructuur en de medezeggenschap in de hogescholen; - hoe percipiëren docenten de fusie van de hogeschool en de gevolgen ervan Methode De eerste vraag werd beantwoord a.h.v. vijf casestudies van hogescholen die een fusie gerealiseerd hebben. Er werden diepte-interviews afgenomen van beleidsverantwoordelijken (algemeen directeurs, verantwoordelijken van centrale diensten en departementshoofden). De tweede onderzoeksvraag wordt beantwoord op basis van een survey bij een steekproef van docenten uit 11 hogescholen (n=773) die een schriftelijke vragenlijst invulden waarmee ze zich konden uitspreken over de werking van hun hogeschool voor en na de fusie. Vanuit het theoretisch kader hanteren de onderzoekers voor hun analyse twee soorten van onafhankelijke variabelen: hogeschoolkenmerken en positionele kenmerken van de docent. Voor de hogeschoolkenmerken zijn dat: - verschillen tussen hogescholen - grootte van hogeschool - aantal departementen in de hogeschool
- de intra- en interdepartementale fusies - de heterogeniteit van het studieaanbod - de geografische spreiding - de campus en de verdeling van de middelen tussen de hogescholen Voor de positionele kenmerken zijn dat: - het al dan niet vervullen van een beleidsvoerende of coördinerende functie - het studiegebied waarin de docent actief is - het functieniveau - het statuut (benoemd of tijdelijk) - de omvang van de opdracht (voltijds of deeltijds) - het diploma - de leeftijd en anciënniteit Resultaten van de casestudies Op basis van een uitvoerige analyse van de verschillende cases, hebben de onderzoekers een aantal effecten van de fusies, alsook een reeks beïnvloedende factoren in kaart kunnen brengen. Volgende mogelijke fusie-effecten komen naar voren: - duidelijk en stabiel multisectorieel aanbod - toegenomen financiële stabiliteit - toegenomen faciliteiten (informatica, infrastructuur ) - centrale ondersteuning van departementen - interdepartementale leereffecten - interdepartementale samenwerking inzake onderwijs - toegenomen inzetbaarheid personeel - hoger onderwijs -mentaliteit - sterkere profilering Deze fusie-effecten worden in belangrijke mate veroorzaakt door de volgende factoren: - schaalgrootte - plaatselijke concurrentieverhoudingen - voorbereiding van de fusie - effciënt tijds- en middelengebruik in de naweeën van de fusie - professionalisering van centrale diensten/faciliteiten - middelenbeleid met aandacht voor het geheel / aandacht voor de delen - sterke centrale macht over de middelen Hoewel uit de beschrijving van de cases blijkt dat een aantal van de mogelijke fusie-effecten nogal verschillend zijn tussen de vijf hogescholen, stellen de onderzoekers vast dat in de vijf hogescholen een aantal fusie-effecten zeer gelijklopend zijn. Zo blijkt in alle hogescholen dat dankzij de fusie interdepartementale leereffecten zijn ontstaan. Ook is overal de mentaliteit van de lectoren in gunstige zin geëvolueerd. Men beschouwt zijn job niet meer als louter een aantal uren lesgeven. Anderzijds is in geen enkele van de vijf onderzochte cases sprake van een structurele interdepartementale samenwerking op het vlak van onderwijs zelf. Ook blijkt dat de fusie de inzetbaarheid van het personeel weinig heeft vergroot. Resultaten van de survey De survey bij 773 respondenten uit 11 hogescholen biedt antwoord op de vraag: wat zijn de gevolgen van de fusie van hogescholen vanuit de ervaring of perceptie van de docenten?
Volgende thema s werden via schriftelijk vragenlijstonderzoek onderzocht: - de visie van de betrokken actoren op verschillende beleidsniveaus m.b.t. de onderwijssituatie voor en na de fusie - de nieuw ontstane organisatiestructuren door de fusie - de organisationele processen die in gang werden gezet en nu nog steeds voortduren sinds de fusie - de gevolgen, niet alleen van de fusie op zich, maar ook van het bredere pakket beleidsdoelstellingen die de decreetgever m.b.t. niet-universitair hoger onderwijs heeft geformuleerd, voor het dagelijkse functioneren van de hogescholen Hoofdstuk 8 van het rapport geeft een synthetisch overzicht van de belangrijke resultaten van de analyse. We vatten hieronder kort de meest opvallende resultaten samen: M.b.t. "docenten binnen hogescholen vijf jaar na de fusie" - arbeidstevredenheid en tevredenheid over de fusie: binnen een deel van de Vlaamse hogescholen is de arbeidstevredenheid in vergelijking met andere non-profitinstellingen laag; een opvallend hoge ontevredeneheid over de fusie draagt hier toe bij - fusie en (toename van) de werkdruk: docenten rapporteren sinds de fusie een toename van de werkdruk van 9,17 uur per week die zich het sterkst doet gelden in de categorie administratieve taken en is veel minder toe te schrijven aan druk en sturing i.v.m. de nieuwe taken van de hogescholen (maatschappelijke dienstverlening en beleidsvoorbereiden wetenschappelijk onderzoek) - gevolgen van de invoering van het decreet: - academisering: hoewel de mate van academisering (proces waarbij banden met universiteiten nauwer worden aangehaald) relatief laag wordt ingeschat, blijkt er sinds de fusie toch een positieve evolutie - beschikbaarheid van financiële middelen op departementsniveau, resp. hogeschoolniveau: de respondenten antwoorden overwegen negatief op de vraag of de financiële slagkracht van de hogeschool, resp. het departement is gestegen - internationale studentenmobiliteit en investering in nieuwe taken zijn volgens de docenten toegenomen sinds de fusie; de fusie leidde echter niet tot meer intensieve studiebegeleiding of betere organisatie van de kwaliteitsbewaking M.b.t. "fusies van hogescholen: organisaties in verandering" - mate van inspraak: terwijl er voor de inspraak in de keuze van vertegenwoordigers in de verschillende inspraak- en medezeggenschapsorganen wel vooruitgang wordt gepercipieerd, is dat niet het geval voor inspraak m.b.t. onderwijsvernieuwingen, programmahervormingen; de docenten ervaren nauwelijks inspraak in de keuze van de fusiepartners, de investeringsbeslissingen, de aanwerving van personeel - mate van integratie:
- docenten hebben een relatief sterke identificatie met hun departement, tegenover de hogeschool verhouden ze zich eerder neutraal (dat is niet gewijzigd door de fusie) - communicatie met collega s en met het departementshoofd wordt gematigd positief ingeschat (ook hier geen evolutie o.i.v. de fusie) - de cohesie (teamgeest) wordt gematigd positief ingeschat, maar is volgens docenten licht afgenomen na de fusie - de mate van integratie (communicatie, identificatie en cohesie) op hogeschoolniveau blijkt relatief sterk afgenomen; vooral de communicatie met de centrale diensten is volgens de docenten minder goed dan voor de fusie M.b.t. "fusies van hogescholen: de organisatie en de buitenwereld" - er heerst een negatieve perceptie op de kracht van de organisatie van de hogeschool t.o.v. de omgeving m.b.t. de aanpassing van het onderwijsaanbod aan nieuwe maatschappelijke evoluties, de concurrentie met vergelijkbare departementen in andere organisaties en de recrutering van studenten - volgens de docenten speelt de hogeschool na de fusie beter in op de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt - de onderwijskwaliteit is volgens de docenten niet achteruitgegaan De onderzoekers analyseerden ook een heel aantal relaties tussen de hierboven onderscheiden dimensies (zie 8.4). De resultaten leren op de eerste plaats dat het bijzonder moeilijk is om algemene uitspraken te doen over hogescholen. Niettemin wagen de onderzoekers zich op basis van hun bevraging aan een voorzichtige typering van gecentraliseerde versus gedecentraliseerde hogescholen. Gecentraliseerde hogescholen (met sterk geconcentreerde beslissingsmacht) kunnen op het niveau van de hogeschool een aantal belangrijke effecten realiseren, zoals: - moeilijke beslissingen over sluiting, herlokalisering of integratie van studierichtingen - grotere financiële herverdeling tussen de departementen onderling en tussen de departementen en het centraal niveau van de hogeschool. Positieve effecten daarvan zijn afhankelijk van twee voorwaarden: - de beslissingen zijn goed voorbereid - de centrale middelen zijn professioneel besteed Mogelijke gevaren verbonden aan gecentraliseerde hogescholen: - ze kunnen de noden van hun personeel gemakkelijker over het hoofd zien - ze kunnen investeringen doen die niet steeds het onderwijs ten goede komen - het risico op een discrepantie tussen top en basis (met een lager welbevinden van de docenten) is groter Gedecentraliseerde hogescholen hebben als nadeel:
- kunnen moeilijker harde beslissingen nemen voor heel de hogeschool - kunnen minder echte schaaleffecten realiseren Mogelijke positieve effecten: - kunnen beter inspelen op noden van personeel - lopen minder risico van geldverslindende overheadkosten zonder toegevoegde waarde De onderzoekers wijzen er op dat gedecentraliseerde hogescholen niet per definitie een beter overleg realiseren in elk van hun departementen. *** De onderzoekers vinden een bevestiging van wat ze in vroeger onderzoek rond bestuurs- en medezeggenschapsorganen vaststelden: het welslagen van een fusie wordt sterk bepaald door de mate waarin en de wijze waarop docenten betrokken worden en inspraak krijgen (OBPWO 97.10: Evaluatie van bestuurs- en medezeggenschapsorganen in het HOBU ). Zij beklemtonen sterk het belang van voorbereiding van het management, de vorming en de begeleiding van de verschillende actoren. Voor de overheid is het belangrijk te weten dat decreten slechts een kader kunnen bieden dat lokaal ingevuld moet worden. Voor de instellingen geldt daarbij als aanbeveling dat ze een antwoord zullen moeten bieden op de grote mate van ontevredenheid die in dit onderzoek bij docenten werd vastgesteld. Beleidsaanbevelingen Met de nodige reserves doen de onderzoekers een aantal beleidssuggesties: 1. M.b.t. fusies De meeste docenten zijn ontevreden over de fusie. Bij eventuele toekomstige fusies is het belangrijk hen goed uit te leggen wat de voordelen zijn van fusies, maar niet na te laten hen ook op de moeilijkheden te wijzen (mensen moet je informeren over wat hen te wachten staat). Het al dan niet tevreden zijn van de docenten over de fusie bepaalt voor een deel of die fusie positieve effecten zal hebben (inzake flexibiliteit en integratie van de hogeschool, identificatie van de docenten met de hogeschool, mate van inspraak, communicatie). 2. M.b.t. arbeidstevredenheid en wat ertoe kan bijdragen Werken aan arbeidstevredenheid moet volgens de onderzoekers een belangrijk aandachtspunt worden van de hogescholen. Factoren die hiertoe bijdragen en waarrond hogescholen kunnen werken zijn: tevredenheid over fusie, goede cohesie van het departement en goede communicatie met departementshoofd, toename van de onderwijskwaliteit, voldoende didactische uitrusting en infrastructuur, identificatie met de hogeschool en het departement, verandering in de integratie op hogeschoolniveau en toename in academisering. 3. Tot slot sommen de onderzoekers nog een aantal andere aandachtspunten op: - verlichten van de administratieve belasting van docenten - regelmatige opvolging van de taakbelasting van het personeel
- meer werk maken van academisering - verbetering van de kwaliteitsbewaking, vooral in de domeinen artistieke vaardigheden en kunsten, en economie - verhogen van feitelijke inspraak van docenten - stimuleren van identificatie met het departement; en stimuleren van communicatie en cohesie tussen docenten en met het departementshoofd als belangrijk factoren voor welbevinden - opvolging van de zwakke integratie van de docenten in de nieuwe hogeschool na de fusie - zorgen voor aandacht voor de uitdagingen vanuit de omgeving - zorgen voor een goede diagnose vooraleer te remediëren (niet alle categorieën van personeelsleden hebben evenveel of dezelfde problemen)