106809 - Ontslag wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid houdt geen stand omdat de ongeschiktheid onvoldoende is onderbouwd en een duidelijk verbetertraject ontbreekt. Ontslag wegens vertrouwensbreuk als gewichtige reden, houdt wel stand. in het geding tussen: UITSPRAAK A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. J.A. Koolmees en het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. P.T.M. de Haan 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift van 19 mei 2015, ingekomen op 20 mei 2015 en aangevuld op 8 juni 2015, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 11 mei 2015 om het dienstverband met hem per 31 augustus 2015 op te zeggen, primair wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid voor het uitoefenen van zijn functie als docent, subsidiair wegens gewichtige omstandigheden. A stelt in zijn beroepschrift tevens beroep in tegen de beslissing van de werkgever om hem per 2 maart 2015 over te plaatsen naar een andere school, alsook tegen de beslissing van de werkgever om zijn salaris over de maand april 2015 in te houden. De werkgever heeft op 10 juli 2015 een verweerschrift ingediend. Vanwege het ondergaan van een medische ingreep bij A, is de behandeling van het beroep enige tijd aangehouden. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 8 december 2015 te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd ter zitting vertegenwoordigd door E, programmadirecteur, en F, ambtelijk secretaris College van Bestuur, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. 2. DE FEITEN A, geboren 13 oktober 1955, is sinds 1 september 2003 als docent Wis- en Natuurkunde werkzaam bij C in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Tot april 2014 was A werkzaam op G te D. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. A kampt sinds een verkeersongeval in 1994 met de gevolgen van een whiplash en tinnitus (oorsuizen). Deze klachten waren bij de werkgever bekend. Op 28 januari 2014 heeft A wederom een auto-ongeluk gehad waarna hij zich ziek heeft gemeld. Op 19 maart 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen A, de regiodirecteur en de ambtelijk secretaris over de mogelijkheden tot werkhervatting van A. Partijen hebben tijdens dit gesprek afgesproken dat A zijn werkzaamheden zou verrichten op één van de andere C-scholen. A heeft vervolgens enige tijd gewerkt op H en op J. 106809/ uitspraak d.d. 25 januari 2016 pagina 1 van 5
Met ingang van 2 maart 2015 was A werkzaam op K. A heeft zich op 22 maart 2015 opnieuw ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft A op 30 april 2015 gezien en geoordeeld dat A per 1 mei 2015 volledig arbeidsgeschikt is. Na een verzoek van A om een deskundigenoordeel heeft een verzekeringsgeneeskundige op 26 mei 2015 gerapporteerd dat A geschikt is te achten voor het verrichten van zijn eigen werk, te weten lesgeven aan mavo klassen op zijn oorspronkelijke locatie, G. De verzekeringsarts constateert tevens dat sprake is van een arbeidsconflict. Bij brief van 3 april 2015 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn het dienstverband met hem op te zeggen. Tegen dit voornemen heeft A bij brief van 11 april 2015 verweer gevoerd. De werkgever heeft vervolgens de betaling van het salaris van A vanaf 8 april 2015 opgeschort omdat hij tweemaal niet was verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts, zodat niet kon worden vastgesteld of A daadwerkelijk arbeidsongeschikt was. Deze inhouding van salaris is A bij brief van 9 april 2015 meegedeeld. Eind mei 2015 heeft de werkgever alsnog het gehele salaris over de maand april 2015 aan A uitbetaald. Bij brief van 24 april 2015 heeft de werkgever A meegedeeld het dienstverband met hem op te zeggen per 31 juli 2015, primair vanwege onbekwaamheid/ongeschiktheid voor de door hem uitgeoefende functie van docent, subsidiair vanwege gewichtige omstandigheden. Aangezien nadien bleek dat op de datum van de ontslagbeslissing, 24 april 2015, sprake was van arbeidsongeschiktheid van A, heeft de werkgever bij beslissing van 11 mei 2015 het dienstverband nogmaals op dezelfde gronden opgezegd, maar nu tegen 31 augustus 2015. Bij brief van 12 mei 2015 heeft A de werkgever meegedeeld beschikbaar te zijn voor werkzaamheden als docent en andere passende werkzaamheden. Het beroep is gericht tegen voornoemde ontslagbeslissing van 11 mei 2015, alsook tegen de beslissing tot inhouding van salaris en de overplaatsing naar een andere school. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A betwist dat hij ongeschikt is voor de functie van docent. A is een goed docent en heeft door de jaren heen een goede staat van dienst opgebouwd. Hoewel er kritiek op zijn functioneren is geuit, hebben er nooit formele functionerings- of beoordelingsgesprekken plaatsgevonden. Hierdoor wist A niet wat van hem aan verbeteringen werd verwacht of welke didactische vaardigheden hij zou missen. Weliswaar is er in 2014 een verbetertraject ingezet, maar dat was van een beperkte omvang, in die zin dat zo nu en dan een voortgangs-gesprek werd gevoerd. Er was geen sprake van professionele begeleiding en coaching. Het verbetertraject is nooit formeel afgerond. Desgevraagd door de Commissie geeft A aan, dat er wel lesbezoeken zijn geweest, maar ook toen is hem niet gezegd wat inhoudelijk beter kon. Op K was sprake van abnormale werkomstandigheden, waardoor A zich ziek heeft gemeld. Die abnormale werkomstandigheden werden met name veroorzaakt doordat hij daar met leerlingen van een andere doelgroep moest werken, waar hij geen ervaring mee had. Er werd, ondanks verzoeken van de bedrijfsarts, geen rekening gehouden met de beperkingen van A. Dat A zou disfunctioneren is dan ook onvoldoende aangetoond door de werkgever. Van een verstoorde arbeidsrelatie is evenmin sprake. Als dat wel zo zou zijn, dan had het op de weg van de werkgever gelegen om mediation aan te bieden. A kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de directeur het al langere tijd op hem had voorzien. Voor zover er gewichtige omstandigheden zouden zijn, valt dit A niet te verwijten. A is met zijn masteropleiding gestopt, omdat deze te zwaar voor hem werd ten gevolge van zijn beperkingen. Het inhouden van het volledige salaris is in strijd met de cao vo. De loonstop zou zijn opgelegd, omdat A niet zou meewerken aan het re-integratietraject. A heeft de eerste uitnodiging voor het 106809/ uitspraak d.d. 25 januari 2016 pagina 2 van 5
spreekuur niet ontvangen en een tweede afspraak met de arbo-arts afgezegd vanwege stress; op een later moment heeft hij het spreekuur wel bezocht. Dat het beroep tegen de overplaatsing te laat is ingesteld komt, omdat dit besluit nooit op schrift is gesteld en A de beroepsmogelijkheid niet kende. Pas na ontvangst van het ontslagbesluit wist A van het bestaan van de Commissie van Beroep af. De werkgever betwist dat A altijd goed heeft gefunctioneerd. Uit diverse verslagen van functionerings-, beoordelings- en voortgangsgesprekken vanaf 2006 volgt dat de werkzaamheden van A vaak als onvoldoende werden beoordeeld. A heeft tijdens zijn werkzaamheden onvoldoende laten zien dat hij geschikt is voor zijn functie. Ook waren er veel klachten van ouders en leerlingen. A stuurde veel leerlingen de klas uit en kwam regelmatig te laat. Zonder dat de werkgever daarvan afwist is A gestopt met zijn masteropleiding die hij op kosten van de werkgever volgde. A volgde deze opleiding, omdat hij graag in het eerstegraadsgebied werkzaam wilde zijn. Er is met ingang van het schooljaar 2013/2014 een begeleidings- en verbetertraject ingezet, bestaande uit interne begeleiding door een collega docent en een extern begeleidingstraject door een docentbegeleider. Het traject heeft echter niet geleid tot verbeteringen in het gedrag van A. Vervolgens is vanwege de verstoorde relatie met de toenmalige directeur van G met A afgesproken, dat hij op een andere school zou gaan werken, zodat hij zijn werkzaamheden weer zou kunnen hervatten en het verbetertraject zou kunnen worden afgerond. Er is dus geen sprake van een eenzijdig genomen besluit tot gedwongen overplaatsing. Tijdens het zoeken naar een andere werkplek is de gezondheidssituatie van A voortdurend in beeld gebleven, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn reisbeperkingen en naar een rustige school te zoeken. Door de opstelling en houding van A zijn mogelijkheden tot tijdelijke plaatsing op andere scholen direct dan wel na korte termijn mislukt. Daarom heeft de werkgever geconcludeerd dat er geen mogelijkheden meer zijn om het dienstverband met A voort te zetten. Van een inhouding van salaris bij wijze van disciplinaire maatregel is evenmin sprake geweest. Aanvankelijk beoogde de werkgever het salaris over een korte periode in te houden, omdat A gedurende deze periode arbeidsgeschikt was maar geen werkzaamheden heeft verricht. Gelet op de onjuiste wijze van inhouding van het salaris en gelet op de inmiddels aangevangen ontslagprocedure heeft de werkgever afgezien van de salarisinhouding en is alsnog het gehele salaris over de maand april 2015 betaald, aldus de werkgever. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen. Omdat de ontslagbeslissing dateert van voor 1 juli 2015, de datum inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid, is de Commissie ook in dat opzicht bevoegd. Nu het beroep tegen de ontslagbeslissing, genoemd in artikel 20 lid 1 onder c cao vo, binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is het beroep voor zover gericht tegen de ontslagbeslissing van 11 mei 2015 ontvankelijk. Het beroep gericht tegen de inhouding salaris over de maand april 2015 is niet-ontvankelijk, nu ter zitting is gebleken dat er geen sprake is van het opleggen door de werkgever van de disciplinaire maatregel van inhouding van bezoldiging als bedoeld in artikel 10.a.7 lid 1 onder d cao vo, en er daarom geen voor beroep vatbare beslissing voorhanden is. Bovendien heeft de werkgever, na aanvankelijke opschorting van het salaris, het salaris in de daarop volgende maand alsnog voldaan zodat A geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep. 106809/ uitspraak d.d. 25 januari 2016 pagina 3 van 5
Ten aanzien van de overplaatsing van A overweegt de Commissie, dat A weliswaar feitelijk niet meer werkzaam was op G, maar dat A de werkgever expliciet te kennen heeft gegeven dat hij op enig moment had geaccepteerd dat het werken op G niet meer ging en dat hij instemde met het zoeken naar een andere werkplek. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een beslissing tot overplaatsing als bedoeld in artikel 20 lid 1 onder g cao vo, zodat het beroep tegen de overplaatsing niet-ontvankelijk is. De ontslagbeslissing De werkgever heeft ten aanzien van de ontslagbeslissing de door de cao vo in artikel 10.a.8 lid 1 cao vo voorgeschreven voornemenprocedure correct gevoerd. Ten aanzien van hetgeen de werkgever primair aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, te weten onbekwaamheid of ongeschiktheid van A voor de door hem uitgeoefende functie van docent, overweegt de Commissie dat A al twaalf jaar in dienst is bij de werkgever. De Commissie acht het, zeker in een dergelijk geval, waarin sprake is van een langdurig dienstverband, noodzakelijk dat de werkgever helder en overtuigend aannemelijk weet te maken dat sprake is van zodanig disfunctioneren, dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. Het gestelde disfunctioneren dient te blijken uit verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken en andere schriftelijke stukken. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, dat de laatste met A gevoerde functioneringsgesprekken dateren van 14 oktober 2008 en 20 juni 2012. Het laatste beoordelingsgesprek vond plaats op 11 april 2008. Ter zitting heeft de werkgever erkend dat de in artikel 19.3 cao vo voorgeschreven professionele gesprekkencyclus op G onvoldoende is gevolgd. De werkgever heeft weliswaar stukken ingediend waaruit blijkt, dat er al vanaf september 2006 problemen waren in het functioneren van A, maar concrete stukken waarin specifiek is vermeld wat deze problemen waren en wat het verbetertraject heeft ingehouden, anders dan (begeleiding bij de) overplaatsing naar een andere school, ontbreken. Evenmin heeft de werkgever voldoende duidelijk gemaakt op welke wijze invulling zou worden gegeven aan de vakcoaching en de begeleiding op het gebied van klassenmanagement en didactiek. Hoewel er lesbezoeken zijn geweest, boden de verslagen daarvan A onvoldoende handvatten om zich op deze terreinen te verbeteren. Ook voor het overige is de Commissie niet gebleken dat A zijn werkzaamheden als docent niet naar behoren verrichtte. Dat het functioneren van A, zoals door de werkgever is gesteld en door A is weersproken, voortdurend onderwerp van gesprek is geweest in de vele met A gevoerde voortgangsgesprekken blijkt niet uit verslagen van deze voortgangsgesprekken, behoudens de verslagen van 1 april 2009 en van 18 maart 2011. Uit deze twee verslagen komt niet het beeld naar voren van een niet goed functionerende docent. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat A onbekwaam of ongeschikt is voor het verrichten van zijn werkzaamheden als docent anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Aldus heeft de werkgever het dienstverband met A in redelijkheid niet op deze grond kunnen opzeggen. Over de subsidiaire ontslaggrond, gewichtige redenen, heeft de werkgever gesteld dat deze gelegen is in de vertrouwensbreuk tussen partijen. Het dossier laat zien dat A al geruime tijd, in ieder geval vanaf 2014, een moeizame relatie met de werkgever heeft. A heeft ook erkend dat de situatie op G niet goed houdbaar was en dat het beter was dat hij op een andere school zijn werkzaamheden zou voortzetten. Vervolgens heeft de werkgever de nodige inspanningen verricht om A daadwerkelijk op een andere school te werk te stellen, maar deze plaatsingen zijn niet succesvol gebleken, omdat A de werkomstandigheden op de desbetreffende scholen niet goed vond, zonder dat hij daarvoor een plausibele onderbouwing gaf. Bovendien werd een geschikte plaatsing in het door hem 106809/ uitspraak d.d. 25 januari 2016 pagina 4 van 5
gewenste eerstegraadsgebied bemoeilijkt door het feit, dat A zonder overleg besloten had zijn masteropleiding te beëindigen. Nu gesteld noch gebleken is, dat de werkgever zulks te verwijten valt en alternatieven niet door A zijn aangedragen, acht de Commissie het hierdoor niet onredelijk dat de werkgever geen vertrouwen meer had in een verdere vruchtbare voortzetting van het dienstverband met A. Onder deze omstandigheden heeft de werkgever het dienstverband met A mogen opzeggen vanwege gewichtige omstandigheden. Alles overziende oordeelt de Commissie het beroep tegen de ontslagbeslissing van 11 mei 2015 ongegrond. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie: - het beroep tegen de inhouding salaris en de overplaatsing niet-ontvankelijk en - het beroep tegen de ontslagbeslissing ongegrond. Aldus vastgesteld te Utrecht op 25 januari 2016 door mr. C.H. Kemp-Randewijk, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, mr. K.P. Piena, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. mr. C.H. Kemp-Randewijk voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris 106809/ uitspraak d.d. 25 januari 2016 pagina 5 van 5