SAMENVATTING U I T S P R A AK

Transcriptie

1 SAMENVATTING Beroep tegen ontslag wegens dringende reden; Werknemer, docent, is wegens een dringende reden ontslagen op grond van fraude bij de schoolexamens. De aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten zijn voldoende komen vast te staan. Werknemer heeft geen derde schoolexamen als bedoeld in het PTA afgenomen terwijl hij daarvoor wel cijfers aan de administratie heeft doorgegeven. Gezien het daardoor geschonden vertrouwen, het niet serieus nemen van de belangen van leerlingen en de ernst van deze feiten, is sprake van een dringende reden op grond waarvan van de werkgever redelijkerwijze niet meer verlangd kon worden het dienstverband met de werknemer te laten voortduren. Voorts is het ontslag onverwijld verleend. Beroep ongegrond. in het geding tussen: A, wonende te B, hierna te noemen A gemachtigde: mr. I.M.A. van der Linden en U I T S P R A AK het College van Bestuur van de Stichting C, gevestigd te C, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. P.T.M. de Haan 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlage van 8 juni 2011, ingekomen op 8 juni 2011 en aangevuld bij brief met bijlagen van 11 juli 2011, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 29 april 2011 om hem met onmiddellijke ingang te ontslaan op grond van een dringende reden. De werkgever heeft op 29 augustus 2011 een verweerschrift met bijlagen ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats te Utrecht op 3 oktober A verscheen in persoon en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer D, teamleider havo/vwo E, bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever heeft een pleitnotitie overgelegd. 2. DE FEITEN A, geboren 1 januari 1966, is sinds 1 augustus 2010 als docent wiskunde benoemd aan de E, vallend onder de Stichting C. A is werkzaam in een tijdelijk dienstverband tot 1 augustus 2011 met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO. Pagina 1 van 5

2 Het schooljaar was het tweede jaar dat op de E examens werden afgenomen. De teamleider bovenbouw, de heer D voornoemd, voert het secretariaat van de examens. De toetsen worden centraal aangeleverd. Op 26 april 2011 heeft de werkgever A op diens verzoek meegedeeld dat hij niet voornemens was het tijdelijk dienstverband met hem na 1 augustus 2011 voort te zetten. Diezelfde dag heeft A zich telefonisch bij de administratie ziek gemeld, in welk gesprek hem door de administratie werd verzocht de cijfers van het derde schoolexamen (SE) in te leveren. Diezelfde middag heeft A een lijst met cijfers van de leerlingen van 5 havo ingeleverd. Op 27 april 2011 heeft de heer D de desbetreffende leerlingen hun derde SE-cijfer wiskunde medegedeeld. Omdat de leerlingen aangaven dit cijfer niet te herkennen heeft D contact opgenomen met A die daarop aangaf dat dit wel degelijk de cijfers van het derde SE-wiskunde waren maar dat de leerlingen wellicht dachten dat het de cijfers voor een oefentoets waren. De leerlingen bevestigden daarop opnieuw de cijfers niet te kennen, ook niet als de cijfers voor een oefentoets. Ook gaven zij aan dat de bij het derde examen behorende lesstof niet was behandeld. Op 28 april 2011 heeft D A geconfronteerd met de bevindingen van de leerlingen, waarop A opperde dat het wellicht toch de cijfers van een oefentoets betroffen of dat hij misschien in de war was met een andere klas. Op school zijn de onderliggende opdrachten niet aangetroffen in de daarvoor bestemde kluis, noch elders. Bij beslissing van 29 april 2011 heeft de werkgever het dienstverband met A met onmiddellijke ingang beëindigd op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 9.a.1 lid 2 onder b CAO. Tegen deze beslissing is het beroep gericht. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A stelt dat het hem gegeven ontslag wegens een dringende reden buitenproportioneel is alsmede niet redelijk en billijk gezien de werkomgeving en omstandigheden. Hij voert daartoe aan dat hij het hele schooljaar niet beter wist dan dat hij twee examens moest afnemen. Dat staat ook zo vermeld in de jaarplanning. Ook de leerlingen gingen uit van twee examens. Het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) is niet door A opgesteld en is door zijn voorgangster, die vervolgens met zwangerschapsverlof ging, aan de leerlingen uitgereikt. Omdat de locatiedirecteur vervolgens overspannen werd, stond A als enige wiskundedocent in de bovenbouw met alle klassen, zonder enige begeleiding. De werkdruk was hoog. Ook werkte magister, het systeem waarin de cijfers worden verwerkt, niet goed. Er konden maar twee SE-cijfers per vak per leerling worden ingevoerd. Toen A door de administratie werd gebeld met de vraag het derde examencijfer aan te leveren, raakte hij in verwarring en in paniek en heeft hij de lijst met cijfers, die hij in zijn agenda vond, doorgegeven. Toen bleek dat dit cijfers waren van een oefenexamen heeft hij voorgesteld de leerlingen alsnog een derde examen te laten afleggen en aldus geprobeerd de fout weer te herstellen. A concludeert dat hem niet is te verwijten dat hij niet drie maar slechts twee cijfers kon overleggen. Desgevraagd bevestigt A ter zitting nog dat niet de hele lesstof is behandeld en beoordeeld. De werkgever voert aan dat A als eerstegraads docent is aangesteld omdat hij veel ervaring had in de bovenbouw. In het PTA, voorafgaande aan de examens aan de leerlingen uitgereikt, voor de start van de examens in het vierde jaar, is opgenomen dat er drie examencijfers moesten zijn. Dit had bij A bekend moeten zijn. Bovendien is de locatiedirecteur tot 18 april 2011 nog aanwezig geweest en was er regelmatig overleg met A. Ook de collega die met zwangerschapsverlof was, had zich bereid verklaard tot overleg. Hier heeft A geen gebruik van gemaakt. A wordt verweten dat hij, na te zijn verzocht de cijfers met betrekking tot het derde schoolexamen in te leveren, daaraan gevolg heeft gegeven door het inleveren van een lijst met cijfers en de bijbehorende namen van de leerlingen. Dit terwijl geen sprake is geweest van een afgenomen derde schoolexamen als bedoeld in het PTA en evenmin van een ander daaraan ten grondslag gelegd proefexamen. Pagina 2 van 5

3 De door A ingeleverde cijfers berusten zodoende niet op een daadwerkelijk afgelegd schoolexamen en betreffen in wezen fictieve cijfers. A heeft niet terstond openheid van zaken gegeven door mee te delen dat hij geen derde schoolexamen had afgenomen. Hij heeft daarentegen gefingeerde cijfers aangeleverd en enige tijd volhard in de stelling dat dit de cijfers van het derde SE-wiskunde waren. Door deze opstelling is het vertrouwen van de werkgever in A ernstig geschaad. A heeft er blijk van gegeven het belang van de leerlingen onvoldoende mee te laten wegen. Hierdoor kon het schoolexamencijfer niet volgens de regels, zoals opgenomen in het PTA, worden berekend en was het schoolprogramma onvolledig en niet afgerond, waardoor de leerlingen het risico liepen hun examen niet te kunnen afronden. Pas na overleg met de inspectie is, in het belang van de leerlingen, toestemming gegeven om met minder cijfers tot een eindcijfer te komen. De werkgever merkt deze handelwijze aan als fraude met de schoolexamens. Dit alles levert naar de mening van de werkgever een dringende reden op, temeer nu examenfraude hoog wordt opgenomen. Bovendien is het ontslag onverwijld gegeven en heeft de werkgever de belangen van A meegewogen. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 52 W, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag Het ontslag is gebaseerd op artikel 9.a.1 lid 2 onder b CAO, te weten onverwijlde opzegging wegens een dringende reden. De Commissie zal beoordelen of de aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten voldoende vaststaan en, indien dit het geval is, of deze een dringende reden opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. De dringende reden staat in artikel 7:678 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als volgt gedefinieerd: Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Artikel 7:678 lid 2 onder b BW geeft aan dat een dringende reden onder andere aanwezig geacht wordt wanneer hij (de werknemer) in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor hij zich heeft verbonden of (onder k) wanneer hij (de werknemer) op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt. Blijkens de bestreden ontslagbeslissing van 29 april 2011 wordt A verweten dat hij, na te zijn verzocht de cijfers met betrekking tot het derde schoolexamen in te leveren, daaraan gevolg heeft gegeven door het inleveren van een lijst met cijfers en de bijbehorende namen van de leerlingen, terwijl geen sprake is geweest van een afgenomen derde schoolexamen als bedoeld in het PTA en evenmin van een ander daaraan ten grondslag gelegd proefexamen zodat de door A ingeleverde cijfers niet berusten op een daadwerkelijk afgelegd schoolexamen. De werkgever kwalificeert deze handelwijze als fraude ten aanzien van de schoolexamens. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de Commissie gebleken dat A op grond van het in het schooljaar geldende PTA drie schoolexamens bij zijn havo 5 leerlingen diende af te nemen. Hij heeft echter slechts twee schoolexamens afgenomen en heeft tevens de bij het derde schoolexamen behorende lesstof niet behandeld. Desgevraagd naar de cijfers van het derde examen van de havo 5 klas heeft A wel een cijferlijst aan de administratie doorgegeven Pagina 3 van 5

4 als zijnde de resultaten van dat derde schoolexamen. Omdat geen sprake is geweest van een afgenomen derde schoolexamen als bedoeld in het PTA en evenmin van een ander daaraan ten grondslag gelegd proefexamen, staat vast dat de door A ingeleverde cijfers niet berusten op een daadwerkelijk afgelegd schoolexamen. A heeft dit ook erkend. Hiermee staan de feiten die de werkgever als de dringende reden heeft aangemerkt voldoende vast. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden op grond waarvan van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren, dienen volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. Daartoe behoren niet alleen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, in de beschouwing te worden betrokken, maar onder meer ook de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De Commissie onderschrijft het standpunt van de werkgever dat aan de integriteit van docenten, als het gaat om het afnemen van toetsen en examens alsmede om het aanleveren van de resultaten daarvan, hoge eisen mogen worden gesteld. Het belang hiervan mag als bekend worden verondersteld bij (ervaren) docenten die belast zijn met het afnemen van examens. Handelen in strijd met de regels over het afnemen van de schoolexamens dupeert de leerlingen, zoals in deze zaak ook duidelijk is gebleken. A heeft gesteld dat zijn handelwijze is voortgekomen uit een te hoge werkdruk en dat hij in paniek handelde. Wat hiervan ook zij, dit laat onverlet dat A door zijn handelwijze het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft geschonden. Hoewel het ontslag financiële gevolgen voor A heeft, is de Commissie van oordeel dat de verweten gedraging vanwege de aard en ernst daarvan een dringende reden oplevert, op grond waarvan van de werkgever redelijkerwijze niet verlangd kon worden de tijdelijke arbeidsovereenkomst tot aan de overeengekomen datum te laten voortduren. Ten slotte beoordeelt de Commissie of het ontslag onverwijld is verleend. Voor de beoordeling van de onverwijldheid gaat de Commissie uit van het tijdstip waarop de werkgever bekend is geworden met de feiten die aan de dringende reden ten grondslag zijn gelegd. Nadat A op 27 april 2011 de vermeende cijfers van het derde schoolexamen had aangeleverd, is de werkgever door middel van navraag bij zowel A als bij de betrokken leerlingen, op 28 april 2011 gebleken dat de door A ingeleverde cijfers niet berusten op een daadwerkelijk afgelegd schoolexamen. Omdat de werkgever A één dag later, op 29 april 2011, met onmiddellijke ingang heeft ontslagen, is het ontslag naar het oordeel van de Commissie onverwijld gegeven. Aldus komt de Commissie tot het oordeel dat de werkgever in redelijkheid heeft kunnen besluiten om A op 29 april 2011 op staande voet te ontslaan. Dientengevolge zal de Commissie het beroep ongegrond verklaren. Pagina 4 van 5

5 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 17 november 2011 door prof. mr. L.C.J. Sprengers, voorzitter, mr. E.M.W.P. Hermans, mr. C.H. Kemp-Randewijk, drs. K.A. Kool en drs. P. Koppe, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. de Bekker, secretaris. prof. mr. L.C.J. Sprengers voorzitter mr. R.M. de Bekker secretaris Pagina 5 van 5